• No results found

It’s New, Try It! Het effect van de Marshallhulp op de gebruikte technieken in de Nederlandse bouwkunde tussen 1948 en 1960

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "It’s New, Try It! Het effect van de Marshallhulp op de gebruikte technieken in de Nederlandse bouwkunde tussen 1948 en 1960"

Copied!
78
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

It’s New, Try It!

Het effect van de Marshallhulp op de

gebruikte technieken in de Nederlandse

bouwkunde tussen 1948 en 1960

Annick Schreur

Rijksuniversiteit Groningen

Masterscriptie Kunst- en architectuurgeschiedenis

Afstudeerrichting Architectuur- en stedenbouwgeschiedenis

Begeleider: dr. C.P.J. van der Ploeg

Tweede lezer: prof. dr. C. Wagenaar

(2)

It’s New, Try It!

Het effect van de Marshallhulp op de

gebruikte technieken in de Nederlandse

bouwkunde tussen 1948 en 1960

Afbeelding voorpagina:

(3)

Woord vooraf

Voor u ligt de masterscriptie “Het effect van de Marshallhulp op de gebruikte technieken in de Nederlandse bouwkunst tussen 1948 en 1960”. Met deze scriptie sluit ik mijn opleiding als student kunst- en architectuurgeschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen af. Na een nominaal traject heeft de afronding van mijn opleiding met deze scriptie langer op zich laten wachten dan wellicht gebruikelijk is en mijn voornemen was.

Tijdens de studie zijn alle facetten van de kunst- architectuur- en stedenbouwgeschiedenis

voorbijgekomen en zo ook de Italiaanse futuristische beweging onder leiding van F. T. Marinetti die samen met A. Sant’Elia in 1914 zijn ideeën over architectuur uiteenzetten in een manifest met oorspronkelijk de titel: l’Architettura Futurista. Dit manifest wordt besloten met de volgende woorden:

“Hoofd omhoog!

Recht overeind op de top van de wereld,

dagen wij nog eenmaal de sterren uit!”

Deze woorden zijn voor mij tot een soort lijfspreuk geworden en hebben mij als zodanig altijd geïnspireerd om juist door te gaan op momenten die de voortgang bemoeilijkten. “Het uitdagen van de sterren” lukte door de aanwezigheid, kracht en de adviezen die ik kreeg van mijn naasten

waarvoor ik hen heel hartelijk wil bedanken. Hetzelfde geldt voor de begeleider van deze scriptie: dr. C.P.J. van der Ploeg. Ik wil hem bedanken voor zijn vertrouwen, begeleiding en bovenal zijn geduld. Een woord van dank is ook op zijn plaats voor prof. dr. C. Wagenaar voor zijn rol als tweede lezer.

Rest mij nog u veel leesplezier toe te wensen.

Annick Schreur

(4)

Inhoud

Inleiding 7

Methode en casuïstiek 7

Opzet 12

Hoofdstuk 1 // Magneten voor publiek 13

1.1 // De Lijnbaan 13

1.2 // Albert Heijn 15

Hoofdstuk 2 // Wiebenga en Peutz 19

2.1 // De betonconstructeur van het nieuwe bouwen 20

2.2 // De kameleon uit Maastricht 21

Hoofdstuk 3 // Nieuw? Materialen en bouwtechnieken 25

3.1 // Jan Gerko Wiebenga 25

3.1.1 // Cokesfabriek Maastricht, 1912 25 3.1.2 // Wiebengahal Maastricht, 1912 26 3.1.3 // Koepel Cenakelkerk Heilig Landstichting-Nijmegen, 1913-15 26 3.1.4 // CHV-graansilo Veghel, 1916 27 3.1.5 // School voor Nijverheidsonderwijs Groningen, 1922 27 3.1.6 // Sanatorium Zonnestraal Hilversum, 1926-28 27 3.1.7 // Nirwanaflat Den Haag, 1926-29 28 3.1.8 // Van Nellefabriek Rotterdam, 1927-30 28 3.1.9 // Naai- en Knipschool voor Meisjes Aalsmeer, 1929 28 3.1.10 // Woonhuis Wentzel Aalsmeer, 1931 29

3.2 // Fredericus Petrus Josephus (Frits) Peutz 34

3.2.1 // Monseigneur Laurentius Schrijnenhuis Heerlen, 1932-1933 34 3.2.2 // Huis op de Linde Heerlen, 1931 34 3.2.3 // Modemagazijn Schunck Heerlen, 1933 34 3.2.4 // Raadhuis van Heerlen, 1936-1942 35 3.2.5 // Bioscoop Royal Heerlen, 1937 35

3.3 // Analyse 38

(5)

3.3.2 // Glas, vloerdelen van glas, grote glaspartijen,

glazen lichtkappen 38

3.3.3 // Gewapend beton, gewapend betonskelet,

betonnen schaaldaken 39

3.3.4 // Paddestoelvloer 40

3.3.5 // Vliesgevel 40

3.4 // Conclusie 40

Hoofdstuk 4 // Nederland en de Marshallhulp 43

4.1 // De totstandkoming 43

4.2 // De invloed op Nederland 45

Hoofdstuk 5 // Huig Aart Maaskant: “de Nederlandse Amerikaan” 47

5.1. // Huig Aart Maaskant 47

5.1.1 // Groothandelsgebouw Rotterdam, 1951 48 5.1.2 // Tomadohuis Dordrecht, 1958-1962 49 5.1.3 // Tomadofabriek Etten-Leur, 1959-1961 50 5.1.4 // Euromast Rotterdam, 1960 51 5.1.5 // Neudeflat Utrecht, 1961 52 5.1.6 // Hilton Hotel Amsterdam, 1962 52 5.1.7 // Hilton Hotel Rotterdam, 1964 53 5.1.8 // Hoofdkantoor Johnson-Wax Mijdrecht, 1964 54

5.2 // Analyse 55

5.2.1 // Stalen kozijnen, staalconstructie, lichte stalenconstructie,

geëmailleerde staalplaat, aluminium kozijnen 55 5.2.2 // Betonskelet, schok betonnen kozijnen, schoon gewapend

beton, gewapend en nagespannen beton, pregefabriceerde

betonnen gevels, sheddak, glijbekisting 56

5.2.3 // Glas, verende raamconstructie 58 5.2.4 // Airconditioning, roltrappen, verwarming, tl-verlichting, liften 59

5.3 // Conclusie 59

Conclusie 67

(6)
(7)

Inleiding

Over de hoge mate van invloed die Amerika heeft gehad en nog steeds heeft op de samenleving in Nederland, heb ik me altijd verwonderd. Iedereen die maar enigszins omgevingsbewust is, weet dat dit zich niet alleen maar beperkt tot de Nike sneakers aan zijn of haar voeten en de Big Mac van hamburgerketen McDonald’s, die makkelijk en snel via de drive-thru besteld kan worden om deze vervolgens, ook naar Amerikaans gebruik, haastig op te eten in de auto. Nee, de invloed die Amerika op Nederland heeft, is minder oppervlakkig dan het lijkt. Veel elementen uit de cultuur van naoorlogs Nederland kent een Amerikaanse oorsprong. Zo gebruiken we bijvoorbeeld Amerikaanse producten in de keuken, maar nemen we ook nieuwe gebruiken over, zoals headhunting op de arbeidsmarkt en vieren we uit Amerika overgewaaide speciale op commercie gerichte feestdagen, zoals Valentijnsdag en Moederdag. En dan nog onze taal. Het Genootschap van Onze Taal omschrijft het als volgt: "...sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog is er sprake van een explosie van het aantal Engelse leenwoorden1". De Tweede Wereldoorlog kan dan ook gezien worden als een soort kentering. Vanaf

dat moment vervulde Amerika meer dan ooit tevoren een voorbeeldfunctie voor de toekomst van niet alleen Nederland, maar voor heel Europa. De katalysator voor Nederland was de Marshallhulp, de (financiële) ruggensteun die het door oorlog aangetaste Nederland er weer bovenop moest helpen, waardoor de mate van Amerikaanse beïnvloeding in de loop der tijd alsmaar groter werd op velerlei gebieden. In het kader van mijn opleiding en de mogelijkheid tot onderzoek binnen de scriptie, vroeg ik mezelf af, wat is nu, om het maar even on-Nederlands te zeggen, de impact van deze hulp geweest op mijn vakgebied en dan voornamelijk op het gebied van de bouwtechniek? Mijn nieuwsgierigheid hiernaar mondde uiteindelijk uit tot deze scriptie. Het doel van dit onderzoek is om de veramerikanisering van de Nederlandse bouwkunde te bestuderen, en dan meer in het bijzonder het effect dat de Marshallhulp hierop had en de mogelijke veranderingen daardoor in de gebruikte bouwtechnieken. Daarbij is het vanzelfsprekend noodzakelijk ook naar de culturele beïnvloeding te kijken. De hoofdvraag achter de scriptie werd, lopende het proces uiteindelijk als volgt geformuleerd:

"Wat is het effect geweest van de Marshallhulp op de gebruikte technieken in de Nederlandse bouwkunde? En hoe verhoudt zich dit tot het culturele perspectief."

Methode en casuïstiek

Om uiteindelijk antwoord te kunnen geven op de hiervoor geformuleerde hoofdvraag, kent mijn onderzoek een sterk pragmatische aanpak. Het behoeft namelijk een andere blik als je kijkt naar welke technische innovaties en veranderingen er werden toegepast. Je kijkt dan niet zozeer naar het beeld, hetgeen we als architectuurhistorici normaal gesproken onze waardering over uitspreken, maar meer naar de technische gegevens. Om dit overzichtelijk te houden en vergelijkbaar te maken heb ik van elke hierna nader te noemen architect een representatief aantal werken binnen het oeuvre bestudeerd op technische aspecten. Het is namelijk niet haalbaar en zou niet passen binnen de omvang van deze scriptie om alle werken van deze architecten te bestuderen en analyseren. Ik heb gekozen voor de volgende architecten:

(8)

 Jan Gerko Wiebenga;

 Fredericus Petrus Josephus (Frits) Peutz;  Huig Aart Maaskant.

Peutz en Wiebenga zullen het kader vormen waartegen Maaskant afgezet gaat worden. Een

verklaring van de keuze voor deze architecten zal in de afzonderlijke hoofdstukken gegeven worden aan de hand van hun positie in de architectuurcanon. Een kritische noot hieromtrent zou eventueel kunnen zijn dat de keuze van architecten ietwat impressionistisch gedaan is. In deze lijst zouden namelijk ook het architectenduo Van den Broek en Bakema of de broers Kraaijvanger niet hebben misstaan. Daarom heb ik ook besloten om een werk van het eerstgenoemde duo als voorbeeld aan te halen dat vanwege de culturele uitwerking op de gebouwde omgeving zeer binnen de kaders van deze scriptie past. Terugkomend op de gekozen architecten; om het trekken van conclusies en het vergelijken met elkaar te vergemakkelijken hebben de resultaten van het technische onderzoek een identieke opzet. De resultaten zullen niet alleen nieuwe bouwtechnieken, maar ook nieuwe

materialen bevatten. De vernieuwingen op beide vlakken ga ik vervolgens destilleren en verder bespreken. Op basis hiervan denk ik te ontdekken dat een groot aantal van deze technieken en materialen hun oorsprong kent in Amerika. Daarnaast hoop ik tendensen in het effect van de Marshallhulp aan te treffen: hoe was het voor én na de Marshallhulp. Een passende hypothese hierbij zou als volgt geformuleerd kunnen worden: De Marshallhulp is in hoge mate van invloed

geweest op de ontwikkelingen in de bouwkunde in Nederland.

Het corpus aan bronnen dat ten grondslag aan het onderzoek lag, bestaat uit primaire en secundaire literatuur. De primaire literatuur betreffen artikelen uit Nederlandse vakliteratuur gericht op het bouwwezen uit die tijd. De volgende vier tijdschriften heb ik allemaal doorgenomen in dezelfde tijdspanne, namelijk tussen 1948 en 1960:

 Bouwkundig Weekblad;  Katholiek Bouwblad;  Forum;

 Bouw.

Dit onderzoek heeft plaatsgevonden in de kelder van de universiteitsbibliotheek. De uiteindelijk geselecteerde artikelen hebben allemaal als onderwerp de mate waarop de Amerikaanse

architectuur zich aan het Nederlandse bouwwezen presenteerde en de nieuwe technische aspecten die daarbij hoorden. De artikelen hebben titels als Amerikaanse reisindrukken, Architectenpraktijk in

Amerika, Nieuwe ontwikkelingen van gewapend beton tot Mededelingen van de BNA. Een treffend

(9)

mogelijkheden voor de industriesector. In een lange opsomming noemt hij allerlei nieuwe technische constructiemethoden, zoals het betonskelet, het staalskelet, de gordijngevel en het gebruik van plastics, maar ook nieuwe technische voorzieningen, waarbij je moet denken aan dubbele beglazing, centrale verwarming en roltrappen. Na deze enthousiaste opsomming, die in het artikel zelf nog meer elementen bevat, vraagt Lammers zich hardop af waar men deze kennis vandaan moest halen? Let wel, we spreken hier over een artikel uit 1960! Hij geeft later zelf in het artikel toe dat hij deze opmerking maakte om een nieuwe discussie te ontluiken, want gestaafd is deze uitspraak zeker niet. In 1934 kwam namelijk P. Bergsma al met een hand- en studieboek ten dienste van de praktijk en het onderwijs over beton en gewapend beton. En ook in 1955 wordt een rapport dat geschreven is ten behoeve van de opvoering van de productiviteit in het bouwwezen en de daarbij behorende studiereis naar de Verenigde Staten van Amerika aangeboden voor enkel de cliché, druk- en papierkosten. Voor studerenden werd zelfs nog eens een korting van vijftig procent op die prijs geboden zodat het 320 bladzijdes tellende rapport voor zoveel mogelijk belangstellenden beschikbaar was.

Wat betreft de secundaire literatuur is er over het Amerikanisme in Nederland op zichzelf en een eventuele beïnvloeding door de Marshallhulp relatief weinig geschreven. De schrijvers die dit wel doen zijn H. Ibelings en C. Wagenaar. Een van de eerste boeken die hieromtrent in het oog springt is van de hand van Ibelings uit 1997: Americanism, Nederlandse architectuur en het transatlantische

voorbeeld. Een publicatie ter viering van het feit dat de Marshallhulp vijftig geleden de haven was

binnen gevaren en ter gelegenheid van de bijbehorende tentoonstelling It's New, Try It: Nederlandse

architectuur en het Amerikaanse voorbeeld die in datzelfde jaar van 24 mei tot en met 20 juni in het

Nederlandse architectuurinstituut plaatsvond. De publicatie geeft een algemeen beeld, doch in vogelvlucht, van de invloed die de Verenigde Staten had op de naoorlogse cultuur en architectuur in Nederland. Concluderend kan gezegd worden dat het boek een scherpe conclusie mist. Wagenaar is een van de auteurs die zich het scherpst manifesteert wat betreft mijn onderwerp. In eerste instantie in het tijdschrift Architectuurbulletin met zijn artikel Modernisme, Amerikanisme en

Geschiedschrijving, waarin hij in 2006 niet alleen het Amerikanisme, maar zoals de titel al zegt, ook

het modernisme en de bijbehorende geschiedschrijving aan de kaak stelt. Enkele jaren later, in 2011 publiceert hij het overzichtswerk, Town Planning in the Netherlands since 1800, met daarin onder andere de paragraaf Planning for the Welfare State, 1948-1968, waarin het vanuit het perspectief van deze scriptie beter was geweest als hij een stap verder was gegaan omtrent de invloeden van het Amerikanisme in de Nederlandse architectuur op de bouwkunde. Wagenaar doet dit niet wat maakt dat de passages in zijn boek dezelfde tendens hebben als zijn eerder gepubliceerde artikel.

Voor een breder perspectief is ook het boek van A. Alofsin, Amerikaanse dromen. Frank Lloyd Wright

en Nederland, uit 2008 van belang. Wright is wat dat betreft een nestor van de Amerikaanse

(10)

de relatie tussen Wright en Nederland, waarbij de Amerikaanse situatie het uitgangspunt vormt. Opvallend is ook dat de grote hoeveelheid ontwerpen van Wright de rode draad van het boek vormen, maar dat de technische innovaties sterk onderbelicht blijven. Waarin dit minder het geval is, is in de publicatie Amerikaansche Architectuur van P. Bromberg, uit 1946. Zoals Bromberg het zelf verwoordt: “In dit boek wil ik vertellen van de architectuur in de Vereenigde Staten.” Zowel de bouwkunde als de architectuur staat in deze publicatie centraal. Bromberg concludeert dat de bouwkunst vooral in technisch opzicht verder is ontwikkeld dan in Nederland. Hij publiceert dit boek in 1946, maar bedacht moet worden dat de bevindingen waarop hij teruggrijpt van voor de Tweede Wereldoorlog zijn.

Voor een goed en onderbouwend beeld voor dit onderzoek ben ik ook ietwat buiten het Amerikanisme-pad te rade gegaan bij andere publicaties, die later toch bleken te passen in mijn puzzel. Het betreft hier bijvoorbeeld publicaties over de gekozen architecten, zoals die van J. Molema en P. Bak over Wiebenga. In deze publicatie, Jan Gerko Wiebenga, Apostel van het Nieuwe Bouwen, wordt het belang van onderzoek over de ontwikkeling van de techniek van het bouwen meerdere malen aangehaald: “Over de geschiedenis van de kunst van het bouwen, ofwel de architectuur, is al veel geschreven. Echter over de ontwikkeling van de techniek van het bouwen in al haar facetten, is tot nog toe betrekkelijk weinig bekend. Kennis van deze ontwikkeling is van belang, en soms

onmisbaar, als we de jongere bouwkunst naar waarde willen schatten.2” Als voetnoot bij deze

uitspraak in dit boek wordt de publicatie genoemd van J. Oosterhoff, Bouwtechniek in Nederland 1,

constructies van ijzer en beton. In 1985 is een werkgroep verbonden aan de Faculteit der Bouwkunde

van de TU Delft, begonnen aan een onderzoek naar de historische ontwikkeling van

draagconstructies van gebouwen in Nederland. In het bijzonder constructies in ijzer en in gewapend beton uit de periode 1800-1940. Dit onderzoek is gedaan in opdracht van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg die het van belang achtte, omdat over het bouwen met de nieuwe materialen ijzer en beton relatief weinig kennis bestond. Daarbij moest de publicatie tevens fungeren als een goed kader voor verder onderzoek.

Het oeuvre van Peutz wordt uitvoerig besproken in de publicatie van W.M.J. Arets, W.H.J. van den Bergh en W.P.A.R.S Graatsma, F.P.J. Peutz Architekt 1916 1966. Het is een verzamelwerk van foto’s, tekeningen, correspondentie, geschriften en literatuur, al dan niet geschreven door Peutz zelf. In de publicatie is op geen enkele wijze geïnterpreteerd of geëvalueerd, waardoor die een buitengewoon puur en bijna rauw beeld weergeeft van de ontwikkeling van Peutz. Een publicatie die wel een interpretatie en evaluatie bevat is de monografie, F.P.J. Peutz 1896-1974 Romantisch realist van R. Visser-Zaccagnini en H. Broekman. Visser-Zaccagnini en Broekman behandelen alle werken van Peutz systematisch en hebben deze voorzien van alle op te merken bijzonderheden. Aan modemagazijn Schunck heeft Graatsma, ook betrokken bij de eerstgenoemde publicatie over Peutz, zelfs een aparte publicatie gewijd, Glaspaleis Schunck Heerlen Nederland 1935, Frits Peutz architect. Tekstueel is deze publicatie kort en bondig, maar in deze publicatie staan veel afbeeldingen die prachtig zijn. De publicatie moest in 1996 voornamelijk bijdragen aan het feit dat het plaatselijke welstandstoezicht het modemagazijn van historisch belang zou achten voor Heerlen.

(11)

Voor de analyse van het werk van Maaskant is het in 2003 gepubliceerde proefschrift van M. Provoost over Maaskant, met als titel, Hugh Maaskant, Architect van de vooruitgang zeer

interessant. Provoost geeft in haar inleiding duidelijk aan: “... dit (is) geen biografie maar een boek over zijn architectuur.” En die uitspraak maakt ze waar, Provoost zorgt er continu voor dat de architectonische waarde van zijn volledige oeuvre wordt aangetoond. Voor het hier gepresenteerde onderzoek, en dan met name het hoofdstuk over Maaskant, heeft deze publicatie dan ook als een belangrijke onderligger gefungeerd. De publicatie uit 1983 onder redactie van S. Umberto Barbieri heb ik ook meegenomen in de analyse over het werk van Maaskant. Een publicatie van slechts 83 pagina's en waarin de redacteur zelfs de volgende woorden schrijft: “Het valt sterk te betwijfelen of het oeuvre van Maaskant zélf wel in aanmerking zou komen voor een architectuurprijs, en daarmee voor openbare erkenning.” Hetzelfde geldt voor de publicatie van Barbieri zelf, waarin het vooral opvalt, en zo schrijft ook Provoost, dat hij voornamelijk Maaskants naoorlogse werken in een kritisch daglicht zet. Gesteld door Barbieri wordt zelfs dat, “het eindpunt van (Maaskant zijn) bijdrage aan de architectuurgeschiedenis ligt eigenlijk bij het Groothandelsgebouw dat het uitgesproken summum van een betonconstructie is.”3

Het moge duidelijk zijn dat publicaties over de Marshallhulp en de betekenis voor Nederland ook van grote betekenis zijn voor deze scriptie. De publicatie van historicus en econoom P. van der Eng, De

Marshall-hulp, een perspectief voor Nederland 1947-1953, die hij publiceerde in 1987 als een

bewerking van twee scripties die hij schreef tijdens zijn studie geschiedenis, was de eerste wetenschappelijk verantwoorde studie over de Marshallhulp in Nederland. Het boek geeft een duidelijk, gedetailleerd en uitgebreid beeld. Dit komt doordat hij zijn onderzoek gebaseerd heeft op een grootschalig archiefonderzoek bij verschillende ministeries. Ondanks dat geeft Van der Eng wel antwoord op voor de hand liggende vragen rondom het thema, zoals, waarom kreeg Nederland de hulp aangeboden; waarom besloot de Nederlandse regering op dat aanbod in te gaan; welke verwachtingen bestonden er van de uitwerking van het hulpprogramma; hoe werd daar concreet gestalte aan gegeven en welke gevolgen bracht dat met zich mee.4 Tien jaar later publiceert

historicus F. Inklaar zijn proefschrift in boekvorm, Van Amerika geleerd, Marshall-hulp en

kennisimport in Nederland. Deze publicatie valt net zoals die van Ibelings samen met het jaar waarin

de Marshallhulp vijftig jaar geleden zijn intrede deed. Inklaar heeft het eerste hoofdstuk van zijn boek in het teken gezet van de Marshallhulp in algemene zin, maar vervolgt zijn verhaal daarna vrij specifiek over de meer dan honderd Nederlandse studieteams die in de jaren veertig en vijftig van de vorige eeuw naar Amerika gingen om de Amerikaanse maatschappij te leren kennen. Hij zet deze keuze kracht bij door te stellen dat, “… binnen het aanbod van dit Amerikaanse

maatschappijperspectief speelde concrete kennisoverdracht van Amerikaanse methoden en

technieken een belangrijke rol. Daarom verdient dit aspect van de Marshall-hulp meer aandacht dan dat het tot nu toe heeft gekregen.”5 En in dat verlengde staat ook het onderwerp van mijn scriptie,

want wat hebben we op bouwkundige gebied van Amerika geleerd na de intreding van de Marshallhulp?

3 Fluks, Vink en Umberto Barbieri 1982, 51. 4 Van der Eng 1987, 7-9.

(12)

Naast de publicaties over de architecten en de Marshallhulp zijn voor een bredere context ook algemene publicaties van belang binnen dit onderwerp zoals, 1950 welvaart in zwart-wit van

socioloog K. Schuyt en architectuurhistoricus E. Taverne uit 2000. Dit is een boek uit een vierluik over de geschiedenis van de Nederlandse samenleving in Europese context. De invloeden vanuit de Verenigde Staten wordt uitvoerig besproken. Het is een uitermate geschikt en bondig

overzichtswerk, maar er wordt geen aandacht besteed aan de technische innovaties uit de Verenigde Staten.

Op dit moment kan gesteld worden dat het Amerikanisme in de Nederlandse architectuur en dan vooral in de technische toepassingen daarvan vaker niet, dan wel wordt vertegenwoordigd in de secundaire literatuur. En daarom is juist wetenschappelijk onderzoek hieromtrent van belang. Dit is ook een veel gelezen oproep van diverse auteurs van de door mij bestudeerde literatuur. Ik begrijp dat mijn onderzoek slechts een eerste aanzet zal zijn, maar met het hier gepresenteerde onderzoek tracht ik enigszins in die lacune te voorzien. Daarbij wil ik graag inhaken op de wetenschappelijke stand van zaken op dit moment, waarbij ik niet alleen recht wil doen aan de bouwtechniek die ten grondslag ligt aan ons vak, maar ook aan de architectuurgeschiedenis die ik een warm hart toedraag.

Opzet

Ik begin met twee representatieve voorbeelden die zo het culturele kader vormen van deze scriptie en aantonen dat de effecten van de Marshallhulp en de hierdoor stijgende welvaart zich niet alleen verspreidden in de techniek, maar ook culturele gevolgen hadden. Vervolgens wordt beschreven waarom Wiebenga en Peutz opgenomen zijn als initiators van Nederland die gebruik maakten van de nieuwe materialen en constructiewijzen. Deze twee architecten hebben bovenal gefungeerd als een nulpunt. Hierna wordt de analyse uitgevoerd op de bouwwerken die geselecteerd zijn binnen het oeuvre van beide heren. Daaropvolgend zal de positie van de Marshallhulp in Nederland in het algemeen worden besproken. Dan komt de positie van Maaskant binnen dit onderzoek aanbod. Ook een selectie van zijn werken wordt geanalyseerd op het gebruik van nieuwe materialen en

(13)

Hoofdstuk 1 //

Magneten voor publiek

Wagenaar stelt in zijn boek Town Planning in the Netherlands since 1800, waaruit ik in de inleiding reeds citeerde, dat er geen twijfel bestaat over het feit dat de meeste veranderingen in de

Nederlandse architectuur van na de Tweede Wereldoorlog, en dat geldt ook voor de stedenbouw, een Amerikaanse oorsprong hebben.6 Voornamelijk de winkelcentra en promenades naar

Amerikaans concept hadden grote gevolgen voor de gebouwde omgeving, om nog maar te zwijgen over de veranderingen die de supermarkten naar Amerikaans model teweeg brachten op de gebouwde omgeving. Aan de hand van twee hieronder uitgewerkte voorbeelden worden deze magneten voor publiek nader toegelicht, laten ze de culturele uitwerking zien die de Marshallhulp had op Nederland en vormen deze zo, om mee te starten, het culturele kader van dit onderzoek.

1.1 //

De Lijnbaan

De opdracht voor de winkelpromenade Lijnbaan werd symbolisch verstrekt op de Wederopbouwdag in het jaar 1951 aan het Nederlandse architectenduo J. H. van den Broek en J. B. Bakema.7 De

Lijnbaan symboliseerde samen met het Groothandelsgebouw, dat in hoofdstuk vijf uitgebreid wordt besproken, het nieuwe elan van Rotterdam na de Tweede Wereldoorlog en in navolging daarvan van Nederland. De ontwikkeling van de Lijnbaan was voor die tijd buitengewoon opmerkelijk. Allereerst vanwege het feit dat het de eerste autovrije winkelpromenade in Europa was, waarbij de

initiatiefnemers en ontwerpers goed hadden gekeken naar de ontwikkelingen in de Verenigde Staten.8 Ten tweede gebeurde dit in een kaalgeslagen Rotterdam en als laatste is de Lijnbaan

bijzonder vanwege de moderne vormgeving zowel op stedenbouwkundig als architectonisch niveau.9

Stedenbouwkundig omdat de Lijnbaan als eerstgeborene zelfs een voorbeeldfunctie verkreeg in het verkeersvrij winkelen met navolging in zowel binnen- als buitenland.10 Architectonisch omdat er

gewerkt werd aan de hand van twee prototypen, die door Van den Broek en Bakema heel zorgvuldig tot stand waren gekomen. Met elke deelnemer aan het project werd “nagegaan hoe de indeling van de winkel zou kunnen zijn” en bovenal “welk soort etalage in verband hiermede ontwikkeld kon worden.”11 De etalage werd als essentieel beschouwd en dat kwam, omdat in 1948 Van den Broek

tijdens een studiereis richting Amerika kennis had gemaakt met het optimaal inzetten van de etalage ten behoeve van de presentatie van het consumptieartikel.12 Tegelijkertijd vormende winkelgevels

door de glazen puien een bijna onopvallende overgang tussen binnen en buiten. Deze doordringing van binnen- en buitenruimte werd nog eens extra versterkt “door het speciale plaveisel, dat gelegd is volgens dezelfde maatmoduul, als gebruikt werd voor plattegronden en gevels van de winkels.”13 Dit

effect wordt goed geïllustreerd op afbeelding twee. En ook de consument, die door de stijging van de

6 Wagenaar 2011, 405.

7 Van den Broek en Bakema 1953, 345. 8 Van der Cammen en De Klerk 2008, 184-185. 9 Van Stiphout 2005, 171-176.

10 Van der Cammen en De Klerk 2008, 184-185. 11 Van den Broek en Bakema 1953, 345. 12 Ibelings 2000, 100-101.

(14)

welvaart bij de opening in de rij stond om zowel te kunnen flaneren over de zorgvuldige ingerichte promenade als de etalageruiten te aanschouwen, had geheel volgens Amerikaanse principes een voorbedachte rol. “De bewegende consument is het verbindende element in de totale compositie en de architectuur wordt gebruikt om die beweging te conditioneren.”14

14 Baeten 1995, 47. Afbeelding 1. Op deze luchtfoto is de stedenbouwkundige inbedding van de autovrije winkelpromenade de Lijnbaan, waarin de buitenruimte eveneens onderdeel uitmaakte van de winkelbeleving, duidelijk te zien. Ter oriëntatie: ten westen bevindt zich het stadhuis van Rotterdam.

Afbeelding 2. Een etalage en entree van een kledingzaak gelegen aan de

(15)

1.2 //

Albert Heijn

“De naam supermarkt is afgeleid van het Amerikaanse woord supermarket. Deze naam is in de jaren dertig in de Verenigde Staten aan de nieuwe detailhandelsvestigingen gegeven, waarin

levensmiddelen in zelfbediening en tegen zeer lage prijzen werden verkocht.”15 De supermarkt,

groots en vaak ook onderdeel van een keten, kwam pas in de jaren veertig van de vorig eeuw in Amerika echt van de grond dankzij de uitvinding van supermarkteigenaar S. Goldman uit Oklahoma: het winkelwagentje.16 Goldman presenteerde het winkelwagentje als een oplossing van de zware

mand die huisvrouwen tijdens het inkopen op hun arm moesten dragen, maar in werkelijkheid was zijn drijfveer dat de huisvrouwen zo meer zouden kopen. Alvorens Nederland kennis maakte met het fenomeen supermarkt en de bijbehorende winkelwagentjes ging het vlak na de Tweede

Wereldoorlog eerst nog door een periode van flinke schaarste. Veel levensmiddelen waren slechts verkrijgbaar per bon, waardoor “de zelfbediening ook nauwelijks denkbaar zou zijn geweest.”17 De

komst van de Marshallhulp zorgde voor de nodige bijstand, waardoor levensmiddelen niet langer meer op de bon hoefden. De Marshallhulp maakte het dus indirect mogelijk dat ook Nederland kon gaan genieten van de moderne gemakken die geassocieerd werden met de American way of life. Dit gebeurde voor het eerst in 1948 met de introductie van de eerste zelfbedieningswinkel in

Nijmegen.18 Er werd zelfs geadverteerd met de slogan: “Een stukje Amerika in Nijmegen.” De

zelfbedieningswinkel als een soort poldermodel, waar Nederland eerst nog moest wennen aan de cultuuromslag, maar binnen zeven jaar ook de vervolgstap, de supermarkt, in haar armen sloot.In 1955 opende Albert Heijn in Rotterdam dan ook de deuren van de eerste echte supermarkt, die toen zelfs geheel Amerikaans SuperMart genoemd werd. Het is de supermarkt zoals wij die ook vandaag de dag nog steeds kennen.19 In 1955 had men dit succes niet kunnen bevroeden. Het jaarverslag van

dat jaar verklaarde zelfs: “De tijd van proefneming op dit gebied is wellicht nog te kort om reeds van een volledig succes te spreken. Onze verwachtingen zijn niet ongunstig.”20 De winkel in Rotterdam

was voor de transformatie naar supermarkt vergroot tot 340 m2, immers “ten opzichte van de

zelfbedieningsector wordt dus als wezenlijk ervaren de uitbreiding van het assortiment met vers vlees, groente, fruit en zuivelproducten.”21 Daarbij werd eveneens goed gekeken naar de

Amerikaanse tegenhangers, waaraan voornamelijk de aantrekkelijke functies werden ontleend.22 De

implementatie van het nieuwe culturele model, de supermarkt, bracht voor Nederland nogal wat stedenbouwkundige consequenties met zich mee. A. Heijn verwoordt het als volgt: “Het is in de oude stadswijken zeer moeilijk, de ruimte te vinden, voldoende voor deze verkoopplaatsen in nieuwe stijl, doch ook in de uitbreidingsplannen van de meeste gemeenten is met deze ontwikkeling niet

gerekend.”23 Naast voldoende perceelruimte, moest er ook rekening gehouden worden met

voldoende ruimte om de SuperMart te bevoorraden en hetzelfde gold ook voor parkeergelegenheid:

(16)

“wie per auto naar de binnenstad komt, wenst daar ook gewoonlijk parkeer-ruimte te vinden.”24 De

opkomst van de SuperMart en dit ‘stedenbouwkundige probleem’ staat natuurlijk in direct verband met de stijgende welvaart die ingezet werd door de beslissende stoot opwaarts die de Marshallhulp Nederland gaf.25 Waarom deze stoot opwaarts beslissend was, wordt toegelicht in hoofdstuk vier.

Voor het ‘stedenbouwkundige probleem’, als gevolg van de welvarender wordende consument, zag Heijn met het schrijven van zijn artikel in 1968 nog geen oplossing. Hij verwachtte zelfs dat door de welvaart hogere eisen gesteld gingen worden aan de omvang van het assortiment en dat de

supermarkten juist nog groter zouden worden en daarmee ook het ‘stedenbouwkundige probleem.’ Hoe vanzelfsprekend thans de positie van de supermarkt wordt gezien zo anders was dit nog in 1968. Om tot slot met de woorden van Heijn te spreken: “Niet alleen in oude stadswijken is dit moeilijk. Ook in de nieuwe gebouwde wijken werd en wordt nog vaak onvoldoende rekening gehouden met de voorwaarden, waaraan een SuperMart vestiging op het gebied van bouw, bevoorrading en parkeren moet voldoen.”26

24 Bijhouwer 1953, 731. 25 Ibelings 1997, 9-15. 26 Heijn 1968, 2072. Afbeelding 3. De oplossing van de Amerikaanse supermarkteigenaar S. Goldman: het winkelwagentje. Zo hoefden huisvrouwen,

(17)
(18)
(19)

Hoofdstuk 2 //

Wiebenga en Peutz

Uit het voorgaande hoofdstuk blijkt dat de Marshallhulp effect sorteerde op de Nederlandse

winkelcultuur. De nieuwe bouwtechnieken boden nieuwe mogelijkheden voor de detailhandel om zo de te verkopen producten zo aantrekkelijk mogelijk te presenteren. Voordat hetgeen besproken in hoofdstuk één mogelijk was, kun je een hele ontwikkeling optekenen. De kwestie die in dit hoofdstuk centraal staat, gaat daarom een paar stappen terug. Zo is de vraag, welke architecten of civiel

ingenieurs in Nederland de initiators waren in het toepassen, experimenteren en gebruiken van de nieuwe materialen, zoals beton en staal, én daarbij ook de nieuwe constructiewijzen zoals vliesgevels en paddestoelvloeren. Het woord initiator behoeft wel enige verklaring binnen de context van deze scriptie. Een initiator is natuurlijk diegene die het initiatief neemt tot iets, in dit geval dus in het gebruik van nieuwe materialen én constructiewijzen.27 Maar wie waren of was dat? Wie was

daadwerkelijk de allereerste? Hier is moeilijk antwoord op te geven en binnen de kaders van deze scriptie moet de keuze die ik hieromtrent gemaakt heb, zoals ook aangegeven is in de inleiding, in een impressionistisch perspectief gezien worden; civiel ingenieur Jan Gerko Wiebenga en architect Frits Peutz. Zij zullen in dit onderdeel centraal staan. Wiebenga kunnen we volledig scharen achter de traditie van het nieuwe bouwen. Peutz daarentegen was daar wars van en opereerde zowel op het vlak van het nieuwe bouwen als dat van de traditionalistische traditie. Dit maakte hem bij veel collega’s uit meerdere stromingen in de architectuur zeer omstreden. Wellicht ook ietwat omstreden, maar ontzettend van belang voor deze scriptie, is het trachten los te komen van alle stilistische clichés die opgelegd zijn door de heersende architectuur opvattingen en te kijken naar het zuiver bouwkundige. Of om het met de woorden van C. Wagenaar, onderzoeker en publicist op het gebied van architectuur, stedenbouw, geschiedenis en overheidsbeleid, te zeggen uit zijn artikel

Modernisme, Amerikanisme en Geschiedschrijving: "het blijven Wortgebilde, bouwsels van woorden,

en bijna altijd gebruiken ze het verloop van de tijd als het middel om de elementen van de vertelling aan een te rijgen."28 Of zoals H. Ibelings in de inleiding van zijn boek, Nederlandse Architectuur van de

twintigste eeuw, schrijft: "De architectonische werkelijkheid is ingewikkelder (...), maar dat is de

werkelijkheid per definitie."29 En daar kan bijna filosofisch de uitspraak van W. van Gelderen in het

Bouwkundig Weekblad van 13 september 1955 aan toegevoegd worden: “De mens gebonden aan tijd en plaats, kan echter nimmer voor zichzelf komen tot de directe vergelijking, het direct naast elkander zien van verschillende architectonische uitingen. Het zal steeds zijn het één na het ander. De herinnering confronteren met het zien in het heden.”30 Daarbij moet wel gerealiseerd worden dat

het streven om los te komen van stilistische clichés ambitieus is, omdat juist het tegenovergestelde de kapstok van alle jaren studie is geweest. Ik ben me er terdege van bewust dat het vervallen in stilistische clichés telkens verleidelijk en allicht ook niet altijd te voorkomen zal zijn.

27 http://www.vandale.nl/opzoeken?pattern=initiator&lang=nn#.VjIyfvkvfIU [geraadpleegd 29-10-15] 28 Wagenaar 2006, 11-19.

29 Ibelings 2003, 4.

(20)

2.1 //

De betonconstructeur van het nieuwe bouwen

Jan Gerko Wiebenga als apostel van het nieuwe bouwen. Tenminste, dat is de titel van het boek dat in 1987 verscheen over Wiebenga onder redactie van J. Molema, bouwkundemedewerker van de Technische Universiteit Delft, en P. Bak, historicus, schrijver en redacteur. Wiebenga als apostel, als gezondene om een boodschap over te brengen. Dat is nogal een titel van formaat, maar is deze ook terecht? Geboren in 1886 als zoon van G. W. Wiebenga en J. G. Coers en studeerde 23 jaar later, in 1912, af als civiel ingenieur. Een studie die zijn vader voor hem had gekozen, zelf was hij namelijk veel liever architect geworden. In het jaar van zijn afstuderen gaf de firma F.J. Stulemeijer en Co. hem het vertrouwen om daar zijn loopbaan te starten.31 Deze firma uit Breda vervaardigde en

verhandelde bouwmaterialen en machines, maar had als specialisme het ontwerpen, aannemen en uitvoeren van werken in gewapend en ongewapend beton.32 De ideale kweekvijver voor Wiebenga

die zich daar in vier jaar tijd ontwikkelde tot een deskundig gewapend betonspecialist. De carrière van Wiebenga verliep verder gestaag. Zo werd hij in 1916 benoemd tot leraar aan de Academie van Beeldende Kunst in Den Haag en twee jaar later bekleedde hij de positie als hoofdleraar Bouwkunde van diezelfde Academie. In die context is een van zijn volgende stappen enkele jaren later goed te verklaren. In 1922 werd Wiebenga directeur van de nieuw te bouwen Nijverheidsschool in

Groningen, nu beter bekend als het Wiebengacomplex. Er was behoefte aan een nieuw gebouw, omdat er werd gereorganiseerd in het lager en middelbaar technisch onderwijs. Aan haar stand verplicht, moest de nieuwe Nijverheidsschool natuurlijk volgens de meest nieuwe en moderne opvattingen van die tijd gebouwd worden. Voor de burgemeester en wethouders van Groningen was één en één twee. Wiebenga werd naast het directeurschap ook aangesteld voor het ontwerp en de bouw van de school; een in mijn optiek eerste bewijs dat Wiebenga de titel van het hierboven vermelde boek kan dragen en voor mij een argument om hem op te nemen in mijn onderzoek. Immers voor het eerst ging de opdracht voor de bouw van, in dit geval een school, niet naar een architect, maar naar een civiel ingenieur. Op zijn zachts gezegd een doorbraak, een kentering ten gunste van een nieuwe denkwereld.33 Een tweede punt waarom binnen deze context Wiebenga op

zijn plek is, is de studiereis die hij maakte in 1924 naar Amerika. Het Amerika van de onbegrensde mogelijkheden die voorop liep in de bouwkundige ontwikkelingen. Zo werd bijvoorbeeld in New York al in 1902 de 22 verdiepingen van het Fuller Building, beter bekend als het Flat Iron Building, in gebruik genomen door de Fuller Construction Company. 102 etages waren in 1928 al mogelijk toen het Empire State Building haar deuren opende. Deze drift, het besef dat de sky pas de limit is, nam Wiebenga mee terug naar Nederland.

(21)

2.2 //

De kameleon uit Maastricht

Frits Peutz is de architect van modemagazijn Schunck dat in de volksmond ook wel wordt aangeduid als het glaspaleis vanwege de indrukwekkende glaspartijen die in het ontwerp gebruikt zijn. Het modemagzijn Schunck is zonder enige vorm van discussie zijn meest bekende werk gelegen in de binnenstad van Heerlen. Het ontwerp van het modemagazijn moet gezien worden als een hangende markt, met enkel grote glaswanden die de markt moesten beschermen tegen weersinvloeden. Het idee van een markt kwam van P. Schunck die begin jaren dertig van de vorige eeuw zijn koopwaar niet meer wilde verkopen aan de toonbank, maar net zoals een marktkoopman het liefst al zijn koopwaar uitgestald zag. Daarbij moest het een echte middenstandszaak worden, geen luxe warenhuis34. Deze wens mondde uit in het modemagazijn met extra “grote verkooplokalen”.35 Het

modemagazijn is als multidisciplinair cultureel instituut vandaag de dag nog steeds in gebruik en na de eer te hebben gekregen om in 1999 verkozen te worden tot één van de duizend belangrijkste gebouwen van de twintigste eeuw door de International Union of Architects, is in februari van vorig jaar het modemagazijn zelfs genomineerd voor de titel Europees Erfgoed.36 Deze mate van nationale

en internationale erkenning was voor mij reden genoeg om deze onorthodoxe modernist op te nemen in mijn onderzoek en ook de titel initiator mee te geven. Peutz is in 1896 geboren in Uithuizen, Groningen en een zoon van H. P. Peutz en M. Feddema. Vanuit het hoge noorden

verhuisde hij al spoedig naar het verre zuiden van ons land waar door de opkomst van de mijnbouw in allerlei beroepstakken de vraag naar arbeid groter was dan het aanbod van arbeiders. In datzelfde zuiden startte Peutz al op 24 jarige leeftijd, in 1920, zijn eigen architectenbureau: “…men zei van Peutz dat hij een noorderling in Limburg was.”37 Het architectenvak kwam voor hem pas in beeld

nadat hij eerst zijn kandidaatsdiploma weg- en waterbouwkunde had behaald. Ondanks het

34 Visser-Zaccagnini en Broekman 2013, 92. 35 Arets, Van den Bergh en Graatsma 1981, 143.

(22)

katholieke geloof van Peutz, was het heersende rooms-katholieke gedachtegoed in de architectuur onder leiding van G. Molière en diens Delftse school niets voor hem. Peutz, niet voor niets hiervoor al in één zin genoemd met het woord onorthodox, was juist in hoge mate geïnteresseerd in de

mogelijkheden van moderne materialen zoals beton, glas en staal.38 Deze mate van interesse

resulteerde in het feit dat Peutz, voornamelijk voor de Tweede Wereldoorlog, op technisch niveau een perfecte modernist was, maar stilistisch vond hij het geen probleem om een historische

verwijzing te maken. Daardoor is hij heel origineel in het combineren van stijlen. Waar deze synthese goed te zien is, is in het raadhuis van Heerlen dat Peutz realiseerde tussen 1936 en 1942 als

onderstreping van de groei in het mijngebied en de opvatting die Heerlen had om hiervan de hoofdstad te worden. Op een selectieve manier past Peutz de modernistische vormentaal toe en door de bekleding van het raadhuis met natuursteen in verschillende formaten, waarbij hij ook decoratief gebruik maakt van de verschillende kleurnuances in de steen, riekt het geheel zelfs naar het classicisme. Peutz laat op een verfijnde wijze het classicisme en het modernisme op een bijna postmodernistische wijze met elkaar botsen. Dit komt duidelijk tot uiting in de zijgevel van het stadhuis in de vorm van een balkon met een classicistisch profiel richting abstractie. Deze

zuilenstelling heeft totaal geen functie, maar voegde Peutz puur decoratief en symbolisch toe ter herinnering aan de Romeinse herkomst van Limburg. Deze vorm van abstractie past hij ook toe bij de kroonlijst die hij dusdanig vereenvoudigt, dat het enige dat nog de suggestie wekt van een kroonlijst de naar voren hellende bovenzijde is. De ingang van het raadhuis is gelijkvloers. Dit stond in schril contrast met de raadhuizen die gebouwd werden in de trant van de heersende traditionalistische tegenhanger Delftse school, waar een monumentale verhoogde entreepartij de functie kreeg van zowat een processiematige routing van buiten naar binnen. Deze korte voorgaande analyse laat mijns inziens goed zien wat het vervallen in stilistische clichés inhoudt. Gelukkig ben ik niet de enige. Hetzelfde deden ook Visser-Zaccagnini en Broekman in de monografie over Peutz, waarin ze hem probeerden te typeren en te karakteriseren en waaruit je de vraag kunt destilleren: "Waar hoort de kameleon uit Limburg thuis?"39 Het antwoord hierop is nooit eenduidig en daarom vind ik hem

wederom binnen dit onderdeel juist zo geschikt. Door mijn eerder gedane wens, om los te komen van alle stilistische clichés, is een architect die ook wars was van allerlei dogma’s hier perfect op zijn plaats en geschikt voor opname in mijn onderzoek.

(23)

Afbeelding 6. Het modehuis Schunck vlak na de oplevering in 1935.

Afbeelding 7. Het raadhuis te Heerlen. De afbeelding laat duidelijk de verschillende

(24)
(25)

Hoofdstuk 3 //

Nieuw? Materialen en bouwtechnieken

In het voorgaande hoofdstuk is de positie van Wiebenga en Peutz in de architectuurgeschiedenis én hun positie zoals ik deze zie binnen mijn scriptie uitgebreid aan bod gekomen. In dit hoofdstuk analyseer ik de bouwwerken die ik uit het oeuvre van beide heren geselecteerd heb; eerst Wiebenga en daarna Peutz. Deze analyse wordt verwerkt in afzonderlijke kleine paragrafen en is gericht op het gebruik van nieuwe materialen evenals nieuwe bouwtechnieken. Het begrip nieuw moet in deze context opgevat worden als nog niet lang bestaand en toegepast in de bouwkunde. De

vernieuwingen op het gebied van de gebruikte materialen en bouwtechnieken ga ik uit de paragrafen destilleren en verder bespreken, waarbij ik ook een kader schets van de toenmalige stand van zaken van de ontwikkeling op dit gebied teneinde te kunnen bepalen wat nieuw is. Van belang om te weten is dat voor de in deze paragrafen gepresenteerde informatie het monumentenregister van de

Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in grote mate als onderligger gefungeerd heeft. Dit

monumentenregister bevat de gegevens van "alle monumenten die door het Rijk zijn aangewezen als

beschermd monument."40 Daarnaast is de aanwezige en reeds ook in de inleiding besproken

secundaire literatuur over de twee uitgekozen architecten een belangrijke bron geweest.

3.1 //

Jan Gerko Wiebenga

3.1.1 // Cokesfabriek Maastricht, 1912

De cokesfabriek in Maastricht, waar steenkool omgezet werd in cokes, werd opgericht als

gemeentelijke gasfabriek. De cokesfabriek is de oudste nog bestaande cokesfabriek in Nederland. Desondanks moet een deel daarvan, de monumentenstatus ten spijt, wijken voor het nieuwe Noorderbrugtracé.41 Tegelijkertijd wordt er van de gelegenheid gebruik gemaakt om het te

handhaven gebouwdeel te consolideren.42 Dat dit eerder noodzaak dan luxe is, is te zien op

afbeeldingen acht en negen. De plattegrond van de gasfabriek was vrij simpel. Het bestond louter uit een drietal rechthoekige volumes. Er was plaats voor een stokerij, het bunkergebouw en de

kolenloods. In het terrein van de gasfabriek werd door middel van grondverzet niveauverschil aangebracht. Het niveauverschil was wel zes meter tussen de kolenloods en het bunkergebouw, die met elkaar verbonden werden door een hellende dam. De daken van de fabriek zijn betonnen schaaldaken. Dit type dak kon gebruikt worden, omdat het geheel uitgevoerd is als een in het werk gestort betonskelet, samengesteld uit betonnen kolommen, balken vakwerkliggers en vloeren en dwarsbalken.43 Deze betonskeletconstructie is ingevuld met holle betonstenen.

40 http://monumentenregister.cultureelerfgoed.nl/php/main.php [geraadpleegd 11-11-2015] 41 http://www.belvedere-maastricht.nl/start-sloop-gasfabriek/ [geraadpleegd 12-11-2015] 42 http://www.castermans.nl/project16.html [geraadpleegd 12-11-2015]

(26)

Dit is duidelijk te zien op afbeelding acht. De vensters van de gasfabriek zijn gemaakt van staal.44

Bijzonder om te vermelden is dat de fabriek oorspronkelijk is ontworpen als een staalconstructie door de firma Klönne uit Dortmund, maar de Industriële Maatschappij F.J. Stulemeijer waar

Wiebenga werkzaam was, trok door onder andere een voordelige prijsstelling de opdracht naar zich toe.45

3.1.2 // Wiebengahal Maastricht, 1912

In 1912 is de aardewerkfabriek Société Céramique gereedgekomen onder leiding van Wiebenga als constructeur. Een groots hallencomplex, helder en lineair van opzet, voor de productie van sanitair meubilair, voornamelijk wastafels en toiletpotten.46 De plattegrond van de aardewerkfabriek was

T-vormig en omsloot in 1912 een hoofdgebouw met kelder, begane grond en drie verdiepingen. Het hallencomplex had een basis van een in het werk gestort betonskelet, die op zijn beurt weer bestond uit kolommen, balken en dwarsbalken. Op afbeelding tien is een detail van het dak te zien. Het dak van het complex was een gewelfd betonnen schaaldak met daarin overkoepelende glazen

lichtkappen opgenomen. De profielen van de lichtkappen én die van de ramen in de gevels waren vervaardigd uit staal. De glazen lichtkappen in de daken kunnen door de mate van repetitie bijna als een decoratief element beschouwd worden. Dit effect is duidelijk te zien op afbeelding elf waarin een overzicht van het complex kort na oplevering te zien is. Vandaag de dag staat nog maar slechts een gedeelte van het hallencomplex, namelijk het productie- en ovengebouw, voor het Bonnefanten Museum in Maastricht.47 Het geheel is gerestaureerd door BiermanHenket architecten, een

architectenbureau met aan het roer H. J. Henket die onder leiding van architect A. van Eyck afgestudeerd is.48 Afbeelding twaalf laat het resultaat zien.

3.1.3 // Koepel Cenakelkerk Heilig Landstichting-Nijmegen, 1913-15

De architect van deze kerk, de Cenakelkerk, was niet Wiebenga zelf, maar tijdgenoot J. Stuyt. Stuyt stond in Nederland bekend als groot kerkenbouwer binnen de katholieke leer. Wat betreft de stilistische kenmerken kan de kerk zo geplaatst worden in een stad in het Midden-Oosten. De Cenakelkerk combineerde een centraliserend deel met een axiale opzet en had een met een koepel overwelfd schip. En juist voor die koepel was Wiebenga, als specialist op het gebied van beton vanuit de firma Stulemeijer, bij het project betrokken. Samen met de hiervoor besproken Wiebengahal,

(27)

behoorde deze koepel tot een van de eerste schaaldaken in Nederland. Met een tien centimeter dunne constructie was de koepel voor die tijd zeer gewaagd en bovenal vooruitstrevend.49

3.1.4 // CHV-graansilo Veghel, 1916

De Coöperatieve Handelsvereniging van de Noord-Brabantse Christelijke Boerenbond gaf in 1915 de opdracht voor de bouw van een graansilo als onderdeel van een nieuwe mengvoederfabriek.50 De

opdracht ging naar Wiebenga die het ontwerp van de silo, op een rechthoekige plattegrond,

wederom in een betonskeletconstructie goot. De platte daken met overstekken zijn ook vervaardigd uit beton.51 De silo is te zien op afbeelding vijftien.

3.1.5 // School voor Nijverheidsonderwijs Groningen, 1922

Wiebenga koos, in samenwerking met architect L. van der Vlugt, voor een rationele bouwmethode voor de school voor Nijverheidsonderwijs. Dit moest een moderniteit worden; dat was Wiebenga, gelet op de wijze van aanstelling, ook wel aan zijn stand verplicht. Het werd een skeletsysteem van gewapend beton als basis, die naast het aanzien, bovenal het voordeel had dat de indeling van de plattegronden veel vrijer in te delen was. Daarbij kwam nog de eis dat de Nijverheidsschool binnen een jaar in gebruik genomen kon worden. De keuze voor materialen als beton en staal was weliswaar vernieuwend, maar moest bovenal een besparing opleveren in tijd. Het gebruik van staal zie je in de Nijverheidsschool, te zien op afbeelding vijf vooral terug in de kozijnen en deuren.52

3.1.6 // Sanatorium Zonnestraal Hilversum, 1926-28

(28)

Amerika had gewerkt, wilde er graag mee aan de slag. De betonnen draagconstructie werd zeer slank uitgevoerd om esthetische maar ook om budgettaire redenen. Deze slanke uitvoering versterkte daarbij het gevoel van licht, lucht en ruimte. Het sanatorium heeft flinke overstekken, zoals te zien is op afbeelding zestien en een vrij indeelbare plattegrond als gevolg van de constructiemethode.

3.1.7 // Nirwanaflat Den Haag, 1926-29

De Nirwanaflat kenmerkt zich bouwkundig door nieuwe materialen en technieken. Zo is de flat opgetrokken uit gewapend beton, staal en glas. Opvallend aan deze flat is echter de woonvorm, die geïntroduceerd werd door Wiebenga, die dit in Amerika gezien had. Via artikelen vol lof en

enthousiasme over de "Amerikaansche apartmentwoning", had Wiebenga zich voorgenomen zijn ideeën te verspreiden. Of zoals Wiebenga zelf schreef in een wervende folder voor het project: "In de keukens zitten permanent werkende ventilators. Afval verdwijnt in een koker om er niet meer naar om te zien. Waschgoed eveneens, maar in een andere koker. Het gebouw is voorzien van dag en nacht werkende centrale verwarming. Vacuümleidingen maken zware, lawaaiige stofzuigers overbodig."53

3.1.8 // Van Nellefabriek Rotterdam, 1927-30

Aan de bouw van de Van Nellefabriek, uitgegroeid tot het symbool voor nieuwe mogelijkheden in de architectuur, was Wiebenga verbonden als constructeur onder leiding van het architectenbureau Brinkman en Van der Vlugt. Wiebenga koos voor een skelet van gewapend beton, "wegens snelleren en goedkooperen bouw."54 Ter wille van esthetische redenen werd uiteindelijk gekozen voor de

paddestoelvloer, immers de plafonds waren op die manier fraaier, beter te verlichten en de complete hoogte kon ingezet worden voor een glasoppervlak. Als gevolg van die paddestoelvloer, waarbij de kolommen naar binnen werden geplaatst, werd de mogelijkheid gecreëerd om een gevel te plaatsen die van boven tot onder doorliep. En zo ontstond de eerste industrieel geprefabriceerde vliesgevel van de wereld.55

3.1.9 // Naai- en Knipschool voor Meisjes Aalsmeer, 1929

Wiebenga bouwde als architect in dienst van de Gemeente Aalsmeer een school voor "de meisjes van het confectie-atelier."56 De draagconstructie, een skelet van gewapend beton, is in het zicht

gelaten. Het is een relatief eenvoudig horizontaal ontwerp en doet wat betreft geleding denken aan de School voor Nijverheidsonderwijs in Groningen. De grote glasoppervlakken, zoals ook te zien is op

(29)

afbeelding zeventien, zijn voorzien van stalen kozijnen. De platte daken, met flinke overstekken, zijn uitgevoerd in beton.

3.1.10 // Woonhuis Wentzel Aalsmeer, 1931

Het moderne en efficiënte huishouden, met als inspiratiebron Amerika, kwam tot uitdrukking in woonhuis Wentzel. Het woonconcept en de hoge mate van moderniteiten in gebruik namen voor Wiebenga als architect zelfs proporties aan van een prototype. Daarentegen is het materiaalgebruik voor de vervaardiging van de woning grotendeels conventioneel te noemen; houten balklagen en gemetselde spouwmuren, die dan wel aan de buitenkant wit werden gepleisterd voor een modern voorkomen.57

57http://zoeken.nai.nl/CIS/project/28929 [geraadpleegd op 18 januari 2016]

Afbeelding 8. De cokesfabriek te

Maastricht. De invulling van de

betonskeletconstructie met holle betonstenen is op deze afbeelding duidelijk te zien.

(30)

Afbeelding 10. Detail van het betonnen schaaldak van de aardewerkfabriek Société Céramique te Maastricht met daarin opgenomen de

overkoepelende glazen lichtkappen.

(31)

Afbeelding 13. Een bestektekening van de Cenakelkerk ontworpen door Stuyt, waaraan Wiebenga zijn

medewerking verleende als specialist op het gebied van koepels vervaardigd uit het nieuwe materiaal beton.

Afbeelding 12. Vandaag de dag staat nog maar een gedeelte van het hallencomplex

overeind, namelijk het productie- en

(32)

Afbeelding 14. De Cenakelkerk te Nijmegen die wat betreft stilistische kenmerken niet zou misstaan in een stad in het Midden Oosten.

(33)

Afbeelding 16. Sanatorium Zonnestraal te Hilversum als belichaming van het credo licht, lucht en ruimte. De royale overstekken als onderdeel van de draagconstructie zijn duidelijk te zien op deze afbeelding.

(34)

3.2 //

Fredericus Petrus Josephus (Frits) Peutz

3.2.1 // Monseigneur Laurentius Schrijnenhuis Heerlen, 1932-1933

Het Monseigneur Laurentius Schrijnenhuis had als functie te dienen als retraitehuis voor vrouwen en meisjes. Met het ontwerp en de bouw van het retraitehuis schaarde Peutz zichzelf onder de stijl van het nieuwe bouwen. Immers het retraitehuis is in zijn geheel geconstrueerd met de functie als leidende factor en heeft een buitengewoon vernieuwend karakter. Zo besloot Peutz een licht staalskelet toe te passen, zoals te zien is op afbeelding achttien Deze keuze maakte hij niet alleen vanwege dat vernieuwende karakter, maar ook vanwege de bodemgesteldheid in Heerlen als gevolg van de mijnbouw. Zo schrijft Peutz zelf in het Bouwkundig Weekblad van 1934: “… het Monseigneur Schrijnenhuis op de gekozen plaats oprichten als een massiefbouw (was) ware misdaad geweest.”58

De machinekamer, de verwarmingskelder, de kolenkelder en de garages zijn vervaardigd uit gewapend beton en hebben als gevolg van het staalskelet de vorm van een doos59. Het retraitehuis

beschikte verder over een natuurlijk ventilatiesysteem, een grijswatercircuit, vloerdelen van glas voor daglichtverdeling en vouwwanden zodat de ruimtes flexibel waren in gebruik. Dunne stalen kozijnen typeren de gevels die afgewerkt zijn met een dunne gewapende huid van stucwerk.60

3.2.2 // Huis op de Linde Heerlen, 1931

De privéwoning, tevens het bureau van Peutz, gelegen aan de Oude Lindestraat is opgebouwd uit twee rechthoekige bouwvolumes die als het ware in elkaar lijken te zijn geschoven. Peutz ontwierp de woning zelf met daarbij de waardes van het nieuwe bouwen hoog in het vaandel. De woning heeft platte daken en gevels voorzien van een grove stuclaag. Deze stuc wordt terra nova stuc genoemd61.

De gevels hebben een indeling die asymmetrisch is met daarin aanzienlijke glaspartijen in rechthoekige vorm, waarvan alle kozijnen zijn uitgevoerd in staal. Op afbeelding zestien is deze glaspartij duidelijk te zien, evenals het gegeven dat de glaspartij niet dragend is en dus als een soort vliesgevel benaderd zou kunnen worden.

3.2.3 // Modemagazijn Schunck Heerlen, 1933

Het modemagazijn heeft als fundering een dikke betonnen plaat met een afmeting van dertig bij dertig meter. De verdere constructie van het complex is van gewapend beton. De vloeren en plafonds zijn glad uitgevoerd met daarbij de paddestoelkolommen als constructief en esthetisch element. De gevel van het modemagazijn is uitgevoerd als een vliesgevel geheel opgetrokken uit glas.

58 Peutz 1934.

59 Arets, Van den Bergh en Graatsma 1981, 101.

60 http://www.nationalerenovatieprijs.nl/archief/nrp2003/winnaars/schrijnenhuis.html [geraadpleegd 28-01-2016]

(35)

Het modemagazijn heeft als het ware een huid van glas. Peutz plaatste de vliesgevel vijftig

centimeter van de vloeren af, ten behoeve van een vernuftig klimaatsysteem. De constructie van de vloerplaten en de paddestoelkolommen, samen met het vermogen van de betonmassa om warmte op te slaan, vormden de basis van het klimaatsysteem. De capaciteit van het beton om de warmte op te nemen en op te slaan zorgde voor minimale temperatuurschommelingen en een behaaglijk klimaat. Maar bij te lang warm weer raakt de accumulerende capaciteit van het beton verzadigd en zou het te warm worden in het modemagazijn. Daarom plaatste Peutz kleppen op het dak die geopend konden worden, zodat de opstijgende warmte langs de gevel kon worden afgevoerd.62

3.2.4 // Raadhuis van Heerlen, 1936-1942

Peutz kreeg de opdracht voor de bouw van het nieuwe stadhuis. De keuze viel op hem, want hij was “een Heerlens architect” en “opdat hij weten zou, wat de bedoeling was, een modern gebouw sober en voornaam.” 63 De kreten sober en voornaam zijn in het ontwerp van het raadhuis terug te zien in

de combinatie van de ontwerptrant van het classicisme en het nieuwe bouwen. Constructief valt het raadhuis te vergelijken met die van het glaspaleis. De betonnen vloeren worden gedragen door afgeronde paddestoelkolommen en de met natuursteen beklede gevels hebben geen dragende functie. Deze gevels zijn zodoende geconstrueerd als vliesgevels. De raampartijen in de gevels zijn asymmetrisch aangebracht en voorzien van stalen kozijnen met hardstenen dorpels. Het balkon aan de voorzijde is eveneens uit hardsteen vervaardig. De zuilenstelling aan de zijgevel heeft geen constructieve functie, maar fungeert eerder als een maatstaaf voor de verhoudingen in de gevel64.

3.2.5 // Bioscoop Royal Heerlen, 1937

In 1937 werd er in Heerlen gestart met de realisatie van het Royal Theater dat slechts een

bouwperiode kende van honderd dagen. Bepalend voor het ontwerp van het theater was de ronde vorm van de kavel. Peutz benutte de mogelijkheden van het materiaal beton maximaal. Het theater heeft een constructie van paddestoelkolommen, die de grote glazen vensters in de gevels mogelijk maakt. Stalen vakwerkspanten zijn gebruikt in de constructie van het dak. Het plafond in de grote bioscoopzaal heeft verschillende lagen, lijkend op golven die over elkaar heen rollen, die zorgen voor indirecte toetreding van het daglicht.65

(36)

Afbeelding 20. De privéwoning en tevens het bureau van Peutz te Heerlen. Op deze afbeelding is de rechthoekige glaspartij duidelijk te zien evenals het gegeven dat de glaspartij niet dragend is en dus als een soort vliesgevel benaderd zou kunnen worden. Afbeelding 18. Het Monseigneur Laurentius Schrijnenhuis te Heerlen in aanbouw. Het skelet van staal is in deze fase van de bouw goed zichtbaar.

(37)

Afbeelding 21. Op deze afbeelding van de zijgevel van de privéwoning en het bureau van Peutz, is duidelijk te zien dat het gebouw bestaat uit twee volumes die in elkaar lijken te zijn geschoven.

(38)

3.3 //

Analyse

Om een conclusie te kunnen trekken uit de analyse van de door Wiebenga en Peutz gebruikte nieuwe materialen en bouwtechnieken, zoals deze omschreven worden in de voorgaande paragrafen, heb ik om dit inzichtelijk te krijgen een rubricering aangebracht. Per rubriek beschrijf ik in dit onderdeel wat toentertijd de stand van zaken was aangaande de gebruikte materialen of bouwtechnieken. Dit is essentieel, want wat is nu nieuw of kan als zodanig worden beschouwd? De antwoorden op deze vraag beschouw ik binnen dit onderzoek als nulpunt. In hoofdstuk vijf zet ik namelijk Maaskant tegen deze resultaten af. Het doel van onderstaande rubricering is dus om het destilleren van nieuwe elementen te vergemakkelijken. De onderverdeling is als volgt:

 Staal, staalskelet, stalen vakwerkspanten;

 Glas, vloerdelen van glas, grote glaspartijen, glazen lichtkappen;

 Betonskelet constructie, gewapend beton, gewapend betonskelet, betonnen schaaldaken;  Paddestoelvloer;

 Vliesgevel.

3.3.1 // Staal, staalskelet, stalen vakwerkspanten

In deze rubriek is het van belang te weten dat staal een legering is bestaande uit ijzer en koolstof. Zo zien we nog geen stalen, maar ijzeren skeletconstructies als eerste in Engeland verschijnen, als gevolg van de bakermat functie die Engeland had in de ontwikkeling van de industriële revolutie en daardoor ook in die van het materiaal ijzer. De toepassing hiervan kwam zo rond de eeuwwisseling van de achttiende en negentiende eeuw tot ontwikkeling in de Engelse fabrieksbouw. Desondanks bestond de buitenzijde van de rond die tijd gerealiseerde fabrieken nog wel uit steen, maar bestond dus het inwendige skelet al uit ijzer. Een van de vroegste voorbeelden hieromtrent is de Flax Spinning Mill, een textielfabriek in Shrewsbury uit 1797.66 Het ijzer dat aan het begin van de ontwikkeling

werd gebruikt, had een legering met een aanzienlijk gehalte aan koolstof, circa vier procent.67 Ter

vergelijk, het staal dat vandaag de dag geproduceerd wordt, heeft een koolstofgehalte van 2 procent. Op deze plek is het voldoende te weten dat staal ontdekt is in Engeland, maar doorontwikkeld is in de Verenigde Staten en zo omstreeks 1900 een basis vormde voor de ontwikkeling van de

wolkenkrabbers aldaar.68

66 Oosterhoff, Arends, Van Eldik en Nieuwmeijer 1988, 3-6. 67 Den Ouden 1991, 18.

(39)

3.3.2 // Glas, vloerdelen van glas, grote glaspartijen, glazen lichtkappen

Hoewel glas al oud is, zo oud als de aarde zelf, heeft de fabricage van glas voor in het bouwwezen zich vanaf de zestiende tot en met de achttiende eeuw constant ontwikkeld.69 De ontwikkeling ging

vanaf de negentiende eeuw met dusdanig grote stappen dat glas het meest op industriële wijze vervaardigde materiaal in de bouw werd, met Charleroi te België als het internationale middelpunt.70

De glasontwikkeling ging steeds verder: met eerst het in 1900 ontwikkelde Amerikaanse systeem Lubbers, daarna het uit 1914 stammende Belgische systeem Fourcault, dat op zijn beurt weer werd opgevolgd door het Amerikaanse systeem Pittsburgh in 1921. Daarnaast werd het Libbey-Owens systeem om glas te produceren al in 1915 in Amerika in productie gebracht. Het systeem kwam vervolgens volledig tot wasdom in België in 1923 onder de verrassende naam: Libbey-Owens-België glas.71 27 jaar was dit systeem leidend. Pas rond 1950 ontwikkelden de uit Engeland afkomstige

Pilkington Brothers een procedé waarbij glas drijvend op een bad van vloeibaar tin, zijn vaste vorm krijgt.72

3.3.3 // Gewapend beton, gewapend betonskelet, betonnen schaaldaken

Het in 1824 uitgevonden portlandcement door de Britse metselaar, J. Aspdin, was de katalysator in de ontwikkeling richting het gewapende beton.73 Dit portlandcement was goedkoop en kon bovenal

industrieel geproduceerd worden. Daarbij deed portlandcement het goed in de toepassing bij meerdere belangrijke bouwwerken en werd de cementsoort steeds meer én ook vaker gebruikt. De stappen richting beton in de gewapende variant kunnen worden aangeduid als experimenteel. Zo ook die rond 1848 van J. L. Lambot, een landedelman uit Miraval, die een frame van een kleine roeiboot construeerde met ijzeren staven en kippengaas en dit aansmeerde met portlandcement. Een vergelijkbare wijze van handelen hanteerde hij ook voor watertanks die gebruikt konden worden in de landbouw. Deze constructiewijze zorgde ervoor dat zowel het bootje als de watertanks

waterdicht waren. Lambot werd in 1855 patent verleend voor zijn manier van werken en in datzelfde jaar werd zijn roeiboot tentoongesteld op de Wereldtentoonstelling te Parijs.74 Ook een landgenoot

van Lambot, J. Monier, heeft patent verkregen voor het vervaardigen van bloembakken en manden van beton ten behoeve van zijn professie als tuinman. Monier bracht de ontwikkeling van het materiaal echter wel een stap verder dan dat Lambot deed. In 1868 verkreeg hij patent op

constructies voor buizen en waterreservoirs en vijf jaar later ook voor bruggen en gewelven.75 Hoe

Monier te werk ging, werd omgedoopt tot de Monier-bouwwijze en deze wijze verspreidde zich in korte tijd door de verkoop van de patenten door heel Europa. Opvallend is overigens de Amerikaanse ontwikkeling die hiertegenover staat. Tijdgenoot T. Hyatt, die zichzelf uitvinder noemde, had in 1878

69 De oervorm van glas is obsidiaan, een donker sterk glanzend vulkanisch glas. 70 Schot 2003, 217-218.

71

http://www.glasbrancheorganisatie.nl/glas-techniek/glas-door-de-eeuwen-heen/?page=6%2E_mechanische_productie_van_vensterglas_in_de_20e_eeuw [geraadpleegd 20-2-2016] 72 http://www.pilkington.com/nl-nl/nl/householders/wat-is-glas/het-floatproces [geraadpleegd 20-2-2016] 73 Oosterhoff, Arends, Van Eldik en Nieuwmeijer 1988, 22-39.

74 Stenvert 2010, 22-29.

(40)

patent verkregen op een vergelijkbare werkwijze als die van Monier. Er was echter één verschil. Hyatt was al tot de ontdekking gekomen dat de wapening niet over de gehele betonbalk in het midden moest liggen, zoals bij de Monier-bouwwijze het geval was, maar dat voor de kern van een betonbalk constructief gezien juist de wapening onderin geplaatst moest worden, terwijl bij steunpunten bovenin de beste plek is. Maar het gewapende beton zet uiteindelijk pas de stap richting de utiliteits- en woningbouw door het patent dat F. Hennebique, bouwkundig ingenieur, aanvraagt in 1892. Hennebique is dan in staat gewapende kolommen, balken en vloeren één geheel te laten vormen. Oftewel, een gebouw met een gewapend betonskelet behoorde toen tot de mogelijkheden.76

3.3.4 // Paddestoelvloer

Het door de Amerikaanse C. A. P. Turner in 1906 gepatenteerde “Mushroom flat-slab system”, ook wel paddestoelvloer genoemd, was de verbeterde versie van de eenvoudige vlakplaat-vloer.77 In

vergelijking daarmee hebben de kolommen van de paddestoelvloer bredere koppen, waardoor extra draagbalken niet nodig zijn en waarbij de vloer ook dikker is. Goederen kunnen stapelen tot aan het plafond, betere verlichting én ventilering, waren onder andere voordelen die deze vinding met zich meebracht. Daarnaast werd er ook in technisch opzicht winst behaald. Zo waren acht Hennebique-balklagen met draagbalken even zwaar als negen gestapelde paddestoelvloeren.78

3.3.5 // Vliesgevel

De vliesgevel werd mogelijk door de komst van het dragende skelet, zoals onder andere die van gewapend beton. Een van de eerste toepassing in de trant van een vliesgevel zie je bij het alom bekende voorbeeld Crystal Palace, door architect J. Paxton ontworpen voor de wereldtentoonstelling van 1851 in het Engelse Hyde Park. Het skelet van het Crystal Palace, dat de dragende functie

overnam van de bouwmuren en gevels, diende op de wereldtentoonstelling ter inspiratie voor de ontwikkeling van dit soort lichte constructies.79 De vliesgevel zou je kunnen typeren als een stukje

ingenieurskunst die door de praktische wijze van toepassen en de uitstraling die het had

buitengewoon in de smaak viel bij de moderne beweging die in de jaren twintig en dertig van de twintigste eeuw op gang kwam. Aanvankelijk werd de vliesgevel toegepast in enkele

fabrieksgebouwen, maar na de toepassing ervan in het in 1926 ontworpen Bauhaus verkreeg de vliesgevel iconische waarde binnen de ontwikkeling van de bouwkunde in Europa, waarbij men in Nederland er richting aan gaf.80

76 Oosterhoff, Arends, Van Eldik en Nieuwmeijer 1988, 22-39. 77 Bergsma 1934, 84-94.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Tot slot zal het opstellen van een IT Incident Management procedure als template gebruikt kunnen worden door het IT Risk Management Team, waarbij IT incidenten voor zowel CSC

Het decreet betreff ende de bodemsanering en de bodem- bescherming (DBB).. Twee rechtsgronden

Met deze verkenning hopen we lessen te trekken voor (nieuwe) politieke partijen, maar ook over de algemene aantrekkingskracht van de lokale politiek: Veel inwoners

noemen, gekenmerkt door een model van participatiedemocatie. De nadruk ligt op actief burgerschap, bestaand uit het zelf nemen van verantwoordelijkheden en uit

Ongeveer driekwart geeft aan de GBA in alle relevante werkprocessen te gebruiken.De gemeenten die nog niet in alle relevante werkprocessen de GBA gebruiken (28%), geven daarvoor de

6 Veel leden van medezeggenschapsraden (ruim 70%) geven aan dat binnen de overheids- of semi-overheidssector het thema agressie en geweld tegen medewerkers door externen

Dit onderzoek laat zien dat verschillende, belangrijke nieuwe Europese politieke thema’s invloed kunnen hebben op de taakuitvoering van decentrale overheden in Nederland?. Daarbij

(dus: Jan zei, dat zijn broer ziek is geweest). Aldus werd het kaartbeeld vertroebeld en misschien gedeeltelijk onjuist. Het is inderdaad waarschijnlijk dat de tijd van het hulpww.