Baas in eigen boek?: Evolutietheorie en schriftgezag bij de Gereformeerde Kerken in Nederland (1881-1981)
Kruyswijk, H.H.
Citation
Kruyswijk, H. H. (2011, December 8). Baas in eigen boek?: Evolutietheorie en schriftgezag bij de Gereformeerde Kerken in Nederland (1881-1981). Uitgeverij Verloren, Hilversum.
Retrieved from https://hdl.handle.net/1887/18222
Version: Corrected Publisher’s Version
License: Licence agreement concerning inclusion of doctoral thesis in the Institutional Repository of the University of Leiden
Downloaded from: https://hdl.handle.net/1887/18222
Note: To cite this publication please use the final published version (if applicable).
Cover Page
The handle http://hdl.handle.net/1887/18222 holds various files of this Leiden University dissertation.
Author: Kruyswijk, H.H.
Title: Baas in eigen boek?: Evolutietheorie en schriftgezag bij de Gereformeerde Kerken in Nederland (1881-1981)
Issue date: 2011-12-08
Deel ii Consolidatie
Kruyswijk_binnenwerk Handel DEF.indd 83 13-10-11 09:48
Inleiding
In de periode die het onderwerp vormt van het tweede deel van dit proefschrift en met name in het Interbellum speelden in de gkn diverse conflicten over het Schrift- gezag, vooral met betrekking tot de exegese van de eerste hoofdstukken van Gene- sis. De bekendste waren de ‘kwestie-Netelenbos’ en de ‘kwestie-Geelkerken’, zo genoemd naar de beide predikanten die wegens hun afwijkende opvatting van het Schriftgezag in respectievelijk 1920 en 1926 werden afgezet (hoofdstuk 4). Tijdens de procedure tegen Geelkerken begon ook de inspraak van gereformeerde natuur- onderzoekers bij de exegese van Genesis. Die zal in de hoofdstukken 5 en 6 aan de orde komen. In het laatste hoofdstuk zullen we ons in het bijzonder bezighouden met publicaties van gereformeerde onderzoekers over evolutie die in deze periode verschenen.
Het wegvallen van de leiding van Kuyper en Bavinck gaf aanleiding tot een con- frontatie tussen behoud en vernieuwing. In de politiek werd de machtsstrijd om de opvolging van Kuyper na het einde van de schoolstrijd en de introductie van het al- gemeen (mannen)kiesrecht in 1917 beslecht toen Hendrikus Colijn in 1918 voorlo- pig en in 1920 definitief de leiding van de arp overnam.1 In 1920 werd hij bovendien president-directeur van de vu en in 1922 hoofdredacteur van De Standaard. Op po- litiek gebied vierde het gereformeerde volksdeel triomfen als nooit tevoren. In de jaren dertig stond Colijn vijfmaal aan het hoofd van een kabinet en bij de Tweede Kamer verkiezingen van 1937 haalde de arp niet minder dan 17% van de stemmen.2
Op kerkelijk terrein vervulde Colijn in tegenstelling tot Kuyper slechts een be- scheiden rol. Het ledental van de gkn groeide gestadig van bijna 500.000 in 1920 tot 675.000 in 1949.3 Volgens de gegevens van de volkstellingen nam het percenta- ge gkn-leden onder de Nederlandse bevolking echter iets af, namelijk van 8,0% in 1930 tot 7,0% in 1947.4 Het aantal studenten aan de vu verdrievoudigde van 195 in 1919 tot 618 in 1937.5
1 Kuiper, De voormannen, 241-251; voor H. Colijn: zie H. Langeveld, Dit leven van krachtig handelen.
Hendrikus Colijn 1869-1944. Deel I 1869-1933 (z.p. (Amsterdam) 1998); H. Langeveld, Schipper naast God.
Hendrikus Colijn. Deel II 1933-1944 (z.p. (Amsterdam) 2004).
2 Langeveld, Schipper naast God, 251.
3 Handboek ten dienste van de GKN (1921; 1950).
4 Gegevens volkstellingen 1930 en 1947, ontleend aan: Endedijk, De GKN (1992) ii, 252-253. Bij de volkstellingen was de rubriek ‘gereformeerden’ niet steeds uniform gedefinieerd; voor de jaren 1930 en 1947 lijkt dit echter wel het geval (zie deel iii, Inleiding, kerkverlating en secularisatie).
5 Jaarboek VU (1920) xlvii; Jaarboek VU (1937) 74.
Kruyswijk_binnenwerk Handel DEF.indd 85 13-10-11 09:48
86 inleiding
Het is niet verwonderlijk dat deze spectaculaire groeicijfers de gereformeerden het gevoel gaven dat hen een rijke ideologische erfenis in handen was gevallen en dat zij spelers in een succesverhaal waren geworden. De zorg voor en het beheer van deze erfenis werd door de leidinggevende instituties van de gereformeerden, de synode en de onderwijsinstituten, de vu en de ThUK voorop, als een belangrijke, zo niet de belangrijkste taak gezien. Dit proces, dat als ‘het sluiten van de rijen’ zou kunnen worden gekenmerkt en dat wordt beschreven in hoofdstuk 4, duurde on- geveer tien jaar en vond zijn hoogtepunt in de besluiten van de synode van Assen in 1926. Nadat de oppositie van enkele dissidente theologen was uitgeschakeld kwam die van de beoefenaren van de natuurwetenschappen aan de beurt. Dit debat speel- de zich af tussen natuuronderzoekers enerzijds, en theologen en synode anderzijds en drong nauwelijks door buiten de kring van hun vakgenoten. Binnen enkele jaren was ook deze oppositie op een zijspoor gezet.
In deel i hebben we gezien hoe in de periode 1881-1920 de basis voor het abso- lute Schriftgezag met de daaruit voortvloeiende plaatsbepaling voor de theologie en de natuurwetenschappen was gelegd. De hoofdvraag die we in het tweede deel van dit proefschrift willen beantwoorden is: wat was nu het effect van deze storm- loop van veranderingsgezinde theologen en natuuronderzoekers op het Schriftge- zag? Waren er verdere ontwikkelingen in het theologisch inzicht, met name met be- trekking tot het Schriftgezag in het algemeen en het historisch Schriftgezag in het bijzonder? Of was deze reeks van confrontaties, om met Van Deursen te spreken, niet meer dan een ‘epigonenstrijd’ en waren de jaren 1920-1950 niet meer dan een periode van consolidatie en stagnatie?6 Kwam er verandering in de houding van de gereformeerden tegenover de evolutietheorie? Waren er verbanden met maatschap- pelijke veranderingen binnen of rondom de gkn of, ruimer gezien, in de Neder- landse samenleving? Een geschikt beginpunt van de analyse van deze vragen vormt het ontstaan van de zogenoemde ‘jongerenbeweging’. Die kan worden gezien als de opmaat tot de theologische strijd.
6 A.Th. van Deursen, ‘De Vrije Universiteit en de geschiedwetenschappen’, in: M. van Os en W.J. Wie- ringa red., Wetenschap en rekenschap 1880-1980. Een eeuw wetenschapsbeoefening en wetenschapsbeschou- wing aan de Vrije Universiteit (Kampen 1980) 360-400, aldaar 373. De indruk van consolidatie en stagnatie komt uit veel historische overzichten naar voren (diverse bijdragen in de bundel GTT-100; Van Deursen, Hoeksteen, 132-134; Kuiper, De voormannen, 253-258; D.Th. Kuiper, ‘Gefnuikte vernieuwing. De “be- weging der jongeren” in de Gereformeerde Kerken in Nederland in de periode 1910-1930’, JGGKN 1 (1987) 57-87; Hendriks, De emancipatie van de gereformeerden, 218-224. Een andere interpretatie geeft G. Ha- rinck; zie dit hoofdstuk, §4.