• No results found

Baas in eigen boek?: Evolutietheorie en schriftgezag bij de Gereformeerde Kerken in Nederland (1881-1981)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Baas in eigen boek?: Evolutietheorie en schriftgezag bij de Gereformeerde Kerken in Nederland (1881-1981)"

Copied!
6
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Baas in eigen boek?: Evolutietheorie en schriftgezag bij de Gereformeerde Kerken in Nederland (1881-1981)

Kruyswijk, H.H.

Citation

Kruyswijk, H. H. (2011, December 8). Baas in eigen boek?: Evolutietheorie en schriftgezag bij de Gereformeerde Kerken in Nederland (1881-1981). Uitgeverij Verloren, Hilversum.

Retrieved from https://hdl.handle.net/1887/18222

Version: Corrected Publisher’s Version

License: Licence agreement concerning inclusion of doctoral thesis in the Institutional Repository of the University of Leiden

Downloaded from: https://hdl.handle.net/1887/18222

Note: To cite this publication please use the final published version (if applicable).

(2)

Cover Page

The handle http://hdl.handle.net/1887/18222 holds various files of this Leiden University dissertation.

Author: Kruyswijk, H.H.

Title: Baas in eigen boek?: Evolutietheorie en schriftgezag bij de Gereformeerde Kerken in Nederland (1881-1981)

Issue date: 2011-12-08

(3)

Samenvatting deel I

Abraham Kuyper en Herman Bavinck dachten in grote lijnen gelijk over het Schriftgezag en met name over het historisch Schriftgezag. Van Keulen geeft een systematisch overzicht van hun onderlinge overeenkomsten en verschillen.1 De ze- kerheid is voor beiden de kern van het geloof. Kuyper steunt wat dat betreft meer op het formele gezag van de Schrift terwijl Bavinck meer nadruk legt op de wer- king van de Heilige Geest bij de persoonlijke toe-eigening van het geloof en daar- mee ook meer oog heeft voor de subjectieve zijde daarvan. Hiermee correspondeert Kuypers aandacht voor de organische inspiratie. Ondanks zijn bewering van het tegendeel toont die trekken van mechanische of grafische inspiratie. Bavinck geeft in de eerste drie hoofdstukken van zijn Gereformeerde Dogmatiek een uitvoerige filosofische en theologische legitimering van het Schriftgezag. Kuyper presenteert in zijn rede over de Schriftkritiek een axiomatische, postulerende toe-eigening van het Schriftgezag. In zijn Dictaten dogmatiek vinden we een uitgebreide uiteenzet- ting over de eigenschappen van de Schrift. Ook hier wordt het absolute gezag van de Schrift geponeerd: ‘De gansche H(eilige) S(chrift) heeft absoluut gezag over den geheelen mensch. (…) Wij hebben hier niet de bespiegelingen van den geleerde no- dig, maar wij moeten terstond in krijgsdienst’.2

De beide grondleggers waren dogmatici en de dogmatiek kreeg tot in het begin van het eerste decennium van de twintigste eeuw de meeste aandacht binnen de ge- reformeerde theologie. Het Schriftgezag werd dogmatisch gefundeerd. De focus was gericht op de betekenis van de Schrift voor de relatie tussen God en mens en de heilsgeschiedenis zoals die in Gods Raad was voorzien. Onderzoek naar de ont- staanswijze van de Bijbel en de exegese van de tekst kwam pas daarna aan de orde en diende te worden ingepast in de dogmatische visie op de Schrift. Over de uitleg van de tekst van Genesis 1-5 merkte Kuyper op dat deze letterlijk diende te wor- den gevolgd. Hij had daarbij vooral het Paradijsverhaal op het oog. Ook Bavinck verdedigde een ‘letterlijk-historische’ opvatting van het scheppingsverhaal. Geheel consequent waren zij daarbij geen van beiden, zoals bleek uit hun interpretatie van het begrip ‘dag’ en van de geslachtsregisters.

1 Van Keulen, Bijbel en dogmatiek, 159-174; Van Keulen, ‘The theological course of the Reformed Chur- ches’, 95-97.

2 Kuyper, Dictaten dogmatiek ii, Locus de Sacra Scriptura, hoofdstuk iii: De auctoritate Sacrae Scriptu- rae, 65-85, aldaar 65, 66.

Kruyswijk_binnenwerk Handel DEF.indd 79 13-10-11 09:48

(4)

80 samenvatting deel i

Beiden zagen het scheppingsverhaal als een historisch verslag van een feitelijke gang van zaken, een reportage door God zelf aan de eerste mensen overgebracht.

Dit verslag was vervolgens door hen en hun nakomelingen onder de leiding van de Heilige Geest aan de latere Bijbelschrijvers doorgegeven of door de Geest opnieuw bij hen geïnspireerd. ‘Heidense’ scheppingsverhalen waren te beschouwen als ver- basterde restanten van het origineel, verbasterd doordat zij de begeleidende be- scherming van de Geest hadden ontbeerd. Daarnaast breidden Kuyper en Bavinck het scheppingsverhaal uit met deductieve speculaties, binnen welk kader natuur- wetenschappelijke gegevens op opportunistische wijze zo mogelijk ter adstructie werden ingepast. Voor zover de beschikbare natuurwetenschappelijke bevindingen niet pasten in de deductieve constructie werden ze als blijkbaar onjuiste hypothe- sen terzijde gelegd.

Kuyper ontkende het bestaan van een strijd tussen geloof en wetenschap: voor hem bestonden alleen twee ‘geloven’ met elk hun eigen wetenschap: dat van de we- dergeborenen tegenover dat van de niet wedergeborenen. Verzoening tussen die beide was in die visie onmogelijk. Hij behandelt de schepping en de evolutie dan ook strikt gescheiden. Wel voert hij naast dit principiële argument ook ‘technische’

tegenargumenten tegen de evolutiegedachte aan die ontleend zijn aan de evolutie- theorie zelf of aan de praktische consequenties. Uit zijn benadering van de evolu- tiegedachte spreekt boven alles zijn veroordeling van het materialistisch monisme.

Het belang van de fysieke ontwikkeling van het leven op aarde, met inbegrip van de mogelijkheid van een afstamming van de soorten, viel daarbij in het niet. Hij be- schouwde dit vermoedelijk als onderdeel van ‘het sousterrein der wetenschap’, dat geen rol speelde in de natuurfilosofie van de wedergeborenen.

Bavinck erkende de tegenstelling tussen geloof en wetenschap wel. Hij zocht naar punten van overeenkomst of verenigbaarheid tussen het scheppingsverhaal en resultaten van wetenschappelijk onderzoek, een benadering die als concordis- me kan worden aangemerkt. Hij paste deze echter uitsluitend toe op de ontwik- keling van de anorganische natuur. In tegenstelling tot Kuyper sprak Bavinck zich nadrukkelijk uit over een veel hogere ouderdom van de aarde dan de traditionele zesduizend jaar. Kuyper hield weliswaar de mogelijkheid open van dagen met een langere duur dan onze 24 uur, maar volgde het scheppingsverhaal toch bijna letter- lijk. Bavinck sprak onbekommerd over een periode van miljoenen eeuwen, vooraf- gaand aan de schepping van de mens. Want op dat moment, en eigenlijk pas na de zondeval, begon voor beiden de wereld van het christendom pas echt. De voorge- schiedenis daarvan deed, zo lijkt het, eigenlijk niet ter zake voor de heilsgeschiede- nis. Dit leidde bij Kuyper tot het in overweging nemen van de mogelijkheid van een ontwikkeling van de soorten, mits in het kader van een goddelijk plan, door middel van praeformatie. Bavinck vestigde de indruk dat hij ten slotte tot de overtuiging kwam dat aan het accepteren van afstammings- en mutatietheorie niet meer te ont- komen viel, maar hij durfde dit standpunt niet te propageren. De evolutietheorie, in de zin van een planloze, ongerichte, autonome ontwikkeling van de natuur en, in het verlengde daarvan, van de geschiedenis van de mensheid, stuitte bij zowel bij

(5)

samenvatting deel 1 81

Kuyper als bij Bavinck op de grootst mogelijke weerstand. Bavinck en Kuyper za- gen beiden een continuïteit tussen schepping en onderhouding of voorzienigheid.

Dit past geheel binnen de gedachte van de heilsgeschiedenis als uitvoering van het plan van Gods Raad.

Tegenover dit theologisch geweld hadden de relatief nog weinig talrijke gerefor- meerde natuuronderzoekers in deze periode weinig in te brengen. Zij slaagden er wel in om een levensvatbare organisatie op te bouwen, de cvng. Deze recruteerde haar leden vooral uit de (reünisten van) de studentenvereniging ssr. In het volgende hoofdstuk zullen we zien dat de natuurgeleerden in het Interbellum meer van zich zouden laten horen.

Kruyswijk_binnenwerk Handel DEF.indd 81 13-10-11 09:48

(6)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De vereniging was aanvankelijk bedoeld voor leden van de Christelijke Gere- formeerde Kerken maar enkele jaren later werd de grondslag verbreed en werd de Unie opengesteld voor

Of was deze reeks van confrontaties, om met Van Deursen te spreken, niet meer dan een ‘epigonenstrijd’ en waren de jaren 1920-1950 niet meer dan een periode van consolidatie

Ridderbos geeft een overzicht van de bestaande meningen over het paradijsver- haal: van de eenvoudig-historische (de gereformeerde) tot de naturalistische mo- derne, die het als

Volgens Schouten is er wel degelijk een Bijbels wereldbeeld te construeren. En dat is verhelderend voor wat de Bijbelschrijvers nog meer te vertellen hebben, bij- voorbeeld over

In zijn volgende voordracht voor de cvng over ‘Mogelijke oorzaken voor het uitsterven van diersoorten’ (1923) ging De Gaay Fortman nog een stap verder door als stelling te

4 Ook in haar Vermaan aan de kerken (opge- steld door J. Ridderbos) wekte de synode op niet af te wijken van de ‘eenvoudigheid des geloofs’ waaruit de eenvoudig-historische uitleg

Zoals in de Inleiding al werd aangegeven bleken bij een onderzoek in 1985 de leden van de gereformeerde gezindte weliswaar hetzelfde opleidingsniveau te heb- ben als de

72 In de tweede herziene druk van zijn boekje Beschouwingen over Genesis 1 merkte Rid- derbos later (1963) naar aanleiding van Creatie en Evolutie op dat de schepping van de mens