• No results found

Baas in eigen boek?: Evolutietheorie en schriftgezag bij de Gereformeerde Kerken in Nederland (1881-1981)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Baas in eigen boek?: Evolutietheorie en schriftgezag bij de Gereformeerde Kerken in Nederland (1881-1981)"

Copied!
9
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Baas in eigen boek?: Evolutietheorie en schriftgezag bij de Gereformeerde Kerken in Nederland (1881-1981)

Kruyswijk, H.H.

Citation

Kruyswijk, H. H. (2011, December 8). Baas in eigen boek?: Evolutietheorie en schriftgezag bij de Gereformeerde Kerken in Nederland (1881-1981). Uitgeverij Verloren, Hilversum.

Retrieved from https://hdl.handle.net/1887/18222

Version: Corrected Publisher’s Version

License: Licence agreement concerning inclusion of doctoral thesis in the Institutional Repository of the University of Leiden

Downloaded from: https://hdl.handle.net/1887/18222

Note: To cite this publication please use the final published version (if applicable).

(2)

Cover Page

The handle http://hdl.handle.net/1887/18222 holds various files of this Leiden University dissertation.

Author: Kruyswijk, H.H.

Title: Baas in eigen boek?: Evolutietheorie en schriftgezag bij de Gereformeerde Kerken in Nederland (1881-1981)

Issue date: 2011-12-08

(3)

3 Natuuronderzoekers

Inleiding

‘Over de natuurwetenschappen als omwentelingsfactor in de theologie zou een boek te schrijven zijn’, schreef H.M. Kuitert in 1963.1 In de beginjaren van de gkn waren er echter nog maar weinig beoefenaren van de natuurwetenschappen en was de vu een echte alfa-universiteit. Van Deursen (2005) betoogt dat de Christelijke Vereeniging van Natuur- en Geneeskundigen (cvng) tot 1930 de plaatsvervang- ster is geweest van de nog niet bestaande faculteit der natuurwetenschappen.2 Een constatering die in haar algemeenheid juist lijkt, maar wel enige kanttekeningen be- hoeft. Zo duurde het voor biologen nog tot 1950, voor medici tot 1951 en voor geo- logen tot 1960 voor de vu hen in haar nieuwgevormde faculteiten kon opnemen en zelf studenten kon gaan opleiden. Behalve de cvng was er nog een ander gezelschap waarin gereformeerde en orthodox-hervormde natuuronderzoekers samen met de

‘alfa’s’ buiten de vu waren verenigd: de studentenvereniging Societas Studiosorum Reformatorum (ssr) en haar reünistenorganisatie.

Binnen de kring van de gereformeerde wetenschapsbeoefenaren vormden artsen en vooral natuuronderzoekers lange tijd een minderheid vergeleken met de theo- logen. De eerste organisatievorm van gereformeerde artsen was de Vereeniging tot Christelijke Verzorging van Krankzinnigen en Zenuwlijders in Nederland (VtCV), die in 1884 door de Kamper hoogleraar Lucas Lindeboom (1845-1933) werd op- gericht. Hij zou bijna vijftig jaar voorzitter van de VtCV blijven. In de periode tot 1907 kwamen vier grote ‘gestichten’ tot stand, in 1910 overkoepeld door de Vale- riuskliniek te Amsterdam als wetenschappelijk onderzoekcentrum.3 De curatieve zorg voor somatisch zieken leek bij de gereformeerden in het algemeen wat minder in de belangstelling te staan.4 De voorliefde voor de psychiatrie hing mogelijk sa- men met binnen de VtCV heersende ideeën over de relatie tussen krankzinnigheid en zonde, waardoor christen-artsen speciale taken en mogelijkheden bij de behan- deling van ‘zielsziekten’ werden toegedacht.5

1 H.M. Kuitert, ‘Kroniek. Studenten van vandaag – predikanten van morgen’, GTT 63 (1963) 131-139, aldaar 134.

2 Van Deursen, Hoeksteen, 203, 73.

3 Stellingwerff, De VU na Kuyper, 18-19; Van Bergen, Van genezen in geloof tot geloof in genezen, 119- 220, aldaar 120 en 194-199. In 1928 werd nog een vijfde psychiatrische inrichting geopend.

4 J. Hekman, ‘Ziekenzorg in Nederland’, Orgaan CVNG 1930, 54-77.

5 Van Bergen, Van genezen in geloof tot geloof in genezen, 133-151.

Kruyswijk_binnenwerk Handel DEF.indd 72 13-10-11 09:48

(4)

1 de christelijke vereeniging van natuur- en geneeskundigen in nederland 73

1 De Christelijke Vereeniging van Natuur- en Geneeskundigen in Nederland (CVNG)

Vanuit deze op praktische medische, in het bijzonder dus op psychiatrische zorg gerichte kring van de VtCV werd in december 1895 het initiatief genomen tot de oprichting van de cvng met het doel tot een breder wetenschappelijk referentie- kader te komen. De statuten werden goedgekeurd in 1897, zodat dit jaar het offi- ciële stichtingsjaar van de cvng werd. Artikel 1 van die statuten luidde: ‘De cvng stelt zich ten doel, de natuur- en geneeskundige wetenschappen in haren geheelen omvang te beoefenen bij het licht van Gods Woord.’ Bij de eerste ledenvergadering in 1896 waren zestien personen aanwezig.6 In 1900 werd besloten tot het uitgeven van een tijdschrift: het Orgaan van de Christelijke Vereeniging van Natuur- en Geneeskundigen in Nederland (Orgaan CVNG).7 De bijdragen aan het blad waren vrijwel uitsluitend van de leden afkomstig. In zijn openingsrede in de tiende ver- gadering van de cvng, de eerste waarvan het verslag in het Orgaan CVNG werd op- genomen, stelde voorzitter S.R. Hermanides meteen het thema geloof, wetenschap en zekerheid aan de orde:

langs tweeërlei weg kan de mensch tot zekerheid komen – langs de weg van wetenschap en langs dien van geloof. (…) Het onderscheid tusschen gelooven en weten bestaat niet in verschillenden graad van zekerheid; immers zekerheid laat geen vermeerdering of ver- mindering toe – zij is de volkomen rust van den geest in de waarheid door geen vrees voor dwaling bewogen. (…) Eigenlijk verkrijgen wij beide soorten zekerheid door getui- genis … in het eene geval verschaft ons de getuigenis van onze zintuigen zekerheid, in het andere die van anderen. In beide gevallen moet de mens op de juistheid van zijn waarne- mingen vertrouwen en dat is weer een kwestie van geloof.8

Binnen dit kader van geloof, wetenschap en zekerheid zouden zich vele levendi- ge discussies in de cvng gaan afspelen.9 In het Orgaan CVNG gaven voorzitter D.

Schermers10 in 1922 en W.J.A. Schouten in 1925 een opsomming van eerdere bij-

6 D. Schermers, ‘De eerste kwart-eeuw van de Chr. Vereeniging van Natuur- en Geneeskundigen’, Or- gaan CVNG 1922, 23-51, aldaar 23-24. De cvng heeft bestaan tot 1971, toen zij wegens teruglopende belang- stelling werd opgeheven (zie p. 200).

7 [Redactie Orgaan cvng], ‘Ter inleiding’, Orgaan CVNG 1901, 1-2; S.R. Hermanides, ‘Openingsrede in de 10e Vergadering van de Christelijke Vereeniging van Natuur- en Geneeskundigen’, Orgaan CVNG 1901, 3-18, aldaar 3-4, 6-7; L. Bouman, ‘Over onze beginselen’ (incl. discussie), Orgaan CVNG 1902, 55-85; S.R.

Hermanides, ‘Over den grondslag der wetenschap. Openingsrede’, Orgaan CVNG 1906/1907, 1-27. De nummering van de jaargangen van het Orgaan CVNG ontbreekt veelal; daarom wordt bij de verwijzing al- leen het verschijningsjaar genoemd.

8 Hermanides, ‘Openingsrede in de 10e Vergadering van de cvng’, 3-4, 6-7.

9 Schermers, ‘De eerste kwart-eeuw van de cvng’, 23-51; Van Bergen, Van genezen in geloof tot geloof in genezen, 93-118, aldaar 94.

10 D. Schermers had ook behoord tot de oprichters van de Unie Hendrik de Cock (later ssr) in 1886 (zie: L. Bückmann, ‘Uit het leven van een kleine wereld’, in: Gedenkboek ter gelegenheid van het vijf- en- twintig jarig bestaan der Societas Studiosorum Reformatorum, vroeger Hendrik de Cock (Haarlem 1911) 293-331, aldaar 293).

(5)

74 3 natuuronderzoekers

dragen over evolutie in dit tijdschrift.11 Deze artikelen waren alle geschreven door medici. De meeste bevatten een beschrijving van (onderdelen van) de evolutiethe- orie, gevolgd door een afwijzing van de evolutiegedachte vanuit de gereformeerde theologische visie dan wel vanuit de gedachte dat er te veel aan de bewijsvoering haperde om van een steekhoudende wetenschappelijke theorie te kunnen spreken.

Tot een inhoudelijke discussie over de verhouding tussen natuurwetenschap en ge- loof kwam het in deze periode niet. Een uitzondering vormden de artikelen van F.J.J. Buytendijk.12

Uit de samenstelling van het ledenbestand van de cvng, waarvan met onregelma- tige tussenpozen overzichten in het Orgaan CVNG werden gepubliceerd, blijkt dat beoefenaren van de natuurwetenschappen daar eerst geleidelijk hun intrede deden.

Het eerste nummer van het Orgaan CVNG vermeldt de namen van 36 leden, allen mannen. Van 31 leden werd als professie ‘arts’ aangegeven. Van de vijf overigen kon worden achterhaald dat er vier ook arts waren. Slechts één lid was geen arts maar chemicus: H.W. Bakhuis Roozeboom, hoogleraar te Amsterdam. In de jaargang 1913/1914 werden de namen van 89 leden genoemd, weer allen man, ditmaal helaas zonder opgave van discipline. Het getal van 100 leden werd bereikt in 1916/1917.

In 1921 waren er 122 leden, waaronder één vrouw (scheikundig ingenieur en lera- res). Van de meeste leden werd de discipline vermeld en van de meeste overigen kon die uit andere bronnen worden achterhaald. Van de genoemde 122 leden waren er 91 arts, waaronder nog steeds relatief veel zenuwartsen, zoals de oorsprong van de vereniging begrijpelijk maakt. Tien leden waren tandarts, dierenarts of apotheker.

Daarnaast waren er enkele ingenieurs. Onder de twaalf natuurgeleerden treffen we enkele bekende namen aan. Vier chemici waren lid, onder wie B.C.P. Jansen, samen met W.F. Donath de ontdekker van vitamine B1. Er waren ook vier physici, on- der wie W.J.A. Schouten (zie hoofdstuk 4 en 5) en vier biologen, onder wie A.A.L.

Rutgers (de latere gouverneur van Suriname, vicepresident van de Raad van State en ere-doctor van de vu) en J.P. de Gaay Fortman (zie hoofdstuk 4 en 5). Ten slotte waren er nog vier leraren waarvan het vak niet was vermeld of na te gaan; gezien de doelstelling van de vereniging zal dit één van de exacte vakken zijn geweest.

2 De Societas Studiosorum Reformatorum (SSR)

ssr werd opgericht te Leiden op 9 februari 1886 onder de naam Unie Hendrik de Cock als vereniging voor studenten van gereformeerden huize met afdelingen aan alle algemene Nederlandse universiteiten en hogescholen. De Unie was bedoeld als vriendenkring van gereformeerde studenten met als doel ‘den omgang te bevor- deren tusschen deze geestverwante jongemenschen, teneinde ze op die wijze met

11 Schermers, ‘De eerste kwart-eeuw van de cvng’, 37-40; W.J.A. Schouten, ‘De tegenwoordige stand van het evolutievraagstuk’, Orgaan CVNG 1925, 1-24.

12 Zie hoofdstuk 6, §1; vgl. Visser, ‘Dutch Calvinists and darwinism’, 298-301.

Kruyswijk_binnenwerk Handel DEF.indd 74 13-10-11 09:48

(6)

2 de societas studiosorum reformatorum (ssr) 75

Gods hulp te behoeden voor de gevaren en de verleiding van het studentenleven (…) en ze te wapenen tegen de ongeloofstheorieën die in deze dagen als de hoogste wijsheid ex cathedra verkondigd worden’.13 Welke theorieën men op het oog had werd niet nader vermeld. Het was een defensieve doelstelling, waarschijnlijk inge- geven door de minderheidspositie van deze studenten aan de algemene universitei- ten en hogescholen.

De vereniging was aanvankelijk bedoeld voor leden van de Christelijke Gere- formeerde Kerken maar enkele jaren later werd de grondslag verbreed en werd de Unie opengesteld voor alle studenten ‘van gereformeerde belijdenis’. In 1905 werd de naam gewijzigd in Societas Studiosorum Reformatorum (ssr). In 1922 werd een reünistenorganisatie opgericht. Zij bestond uit locale of regionale groepen, ver- enigd in een landelijke unie, die jaarlijks een congres hield, waar onderwerpen die verband hielden met de doelstelling werden besproken. Als studentenvereniging had de ssr een ruimere opzet dan de cvng, voor welke zij de belangrijkste bron van nieuwe leden vormde. Overeenkomstig de meer specifieke doelstelling van de cvng trad slechts een deel van de ‘bèta’s’ onder de ssr-leden na hun afstuderen toe tot de cvng. Hoeveel studenten of afgestudeerden van gereformeerden huize geen lid waren van ssr of cnvg is niet bekend. De Unie-ssr werd in 1969 opgeheven en opgesplitst in zelfstandige plaatselijke verenigingen, waarbij het confessionele ka- rakter werd verlaten. De reünistenorganisatie heeft bestaan tot 2002; enkele locale kringen zijn ook thans nog actief.

ssr heeft een aantal periodieke publicaties uitgegeven, zoals het Annuarium (jaarboek; van 1912-1932), het maandblad Libertas ex Veritate (1931-1967), alma- nakken zowel van de Unie (1933-1963) als van afzonderlijke afdelingen en vijfjaar- lijkse gedenkboeken. Het oudste gedenkboek, ter gelegenheid van het 25-jarig be- staan van de Unie in 1911, geeft een overzicht van de namen van alle leden, per stad en per studierichting. De Unie had toen 85 leden (studenten) en 118 oud-leden (re- unisten). Van 7 leden en van 9 oud-leden werd als studierichting ‘nat. phil.’ opge- geven, een destijds gangbare benaming voor de faculteit der wis- en natuurkunde, zonder nadere specificatie. Gedeeltelijk vinden we deze namen terug in de leden- lijst van de cvng uit 1921. Over de periode 1914-1926 ontbreken, voor zover mij bekend, cijfers over ledentallen van de ssr.14

In het Annuarium (1912) treffen we een artikel aan dat het betrekkelijk kleine aantal leden dat in de natuurwetenschappen studeerde wellicht enigszins begrijpe- lijk maakt. De schrijver, J. Bruin, naar uit de tekst valt af te leiden zelf vermoedelijk natuurkundige, waarschuwde hierin de ssr-leden voor de gevaren van de natuur- wetenschap. Voor de biologie sprak het wel vanzelf dat dit een gevaarlijke weten- schap was, die stond immers ‘in het teeken van de evolutie, van het loochenen van

13 H. Bouwman, ‘Hendrik de Cock’, in: Gedenkboek 25 jaar SSR, 27-50, aldaar 50; Bückmann, ‘Uit het le- ven van een kleine wereld’, 293; P.B. Bouman, ‘Herdenkingsrede gehouden 11 februari 1936’, in: Gedenk- boek uitgegeven ter gelegenheid van het vijftig-jarig bestaan der Societas Studiosorum Reformatorum (Am- sterdam 1936) 265-273, aldaar 266; www.wikipdia.nl/societas studiosorum reformatorum.

14 Annuaria of jaarboeken uit deze periode kon ik in Nederlandse bibliotheken niet vinden.

(7)

76 3 natuuronderzoekers

alle teleologie, kortweg, in het teeken van het materialisme’. Bij de biologie mocht het er dan dik opliggen, bij de studie van de natuurkunde lagen de gevaren meer ver- scholen, maar ‘toch verstrikt zij ons op den duur zoo licht met haar zoo noodzake- lijke deterministische beschouwingen’. Bruin concludeerde dan ook dat ‘biologie en physica voor het geloof gevaren meebrengen en wel de physica de ernstigste (…) wijl haar terrein voor het overgroote deel gemeenschappelijk terrein [voor de al dan niet wedergeborene] is, terwijl de biologie in een zeer militant stadium is’.15 Ook binnen de ssr werden er vanaf het begin discussies over schepping en evolutie gevoerd.16

Zowel cvng als ssr voelden zich ondanks de verwantschap in afkomst en doel- stelling door de vu niet altijd even serieus genomen. We geven hiervan enkele voorbeelden, ook uit latere perioden. In het jubileumboek van de ssr ter gelegen- heid van haar 25-jarig bestaan (1911) lezen we dat Abraham Kuyper ondanks her- haalde uitnodigingen niet als spreker voor ssr-bijeenkomsten wenste op te tre- den.17 Bavinck deed dat wel en was zelfs al kort na de oprichting in 1886 erelid van de ssr geworden.18 Zijn afkomst uit de kring van de Afscheiding zal daaraan niet vreemd zijn geweest. In 1911 werd een artikel voor Kuypers krant De Standaard, bedoeld om aankomende studenten te werven voor de ssr, door de redactie afge- wezen, tenzij men er nadrukkelijk op zou wijzen dat ssr alleen bestemd was voor studenten van studierichtingen die de vu niet kon aanbieden, wat weer door ssr werd geweigerd.19 Bij het tot stand komen van de faculteit wis- en natuurkunde in 1930 had de vu individuele leden van de ssr en de cvng benaderd maar de be- sturen waren tegen hun zin daarbij niet betrokken.20 In een ‘Rondblik’ in G&W

(1958) maakte redactiesecretaris H.R. Woltjer bezwaar tegen een uitspraak van vu-hoogleraar W.F. de Gaay Fortman. Deze had beweerd dat vu-leerlingen om- streeks 1930 internationaal tot de meest deskundige discussianten over het thema geloof en wetenschap behoorden. Woltjer merkte snedig op, dat er toen nog he- lemaal geen op dit punt goed geïnstrueerde leerlingen van de vu konden zijn ge- weest omdat de vu toen nog niet over bètafaculteiten beschikte. Daarmee stelde hij natuurlijk impliciet dat men zulke deskundigen destijds bij zijn eigen organi- satie, de cvng had moeten zoeken.21 In 1970 ten slotte was de vu niet bereid het met opheffing bedreigde G&W in het op te richten VU-Magazine op te nemen.22

15 J. Bruin, ‘Is natuurstudie gevaarlijk voor het geloof?’, Annuarium der Societas Studiosorum Reforma- torum (z.p., 1912) 81-93.

16 Bückmann, ‘Uit het leven van een kleine wereld’, 296, 299; S.T. Heidema, ‘Scheppingsverhaal en na- tuurwetenschap’, in: Annuarium der Societas Studiosorum Reformatorum 1913 (Amsterdam 1913) 109-126.

17 G. Puchinger, ‘1886-1961’, in: H. van Harten red., Vier glazen. Gedenkboek 1886-1961 Societas Stu- diosorum Reformatorum (Delft 1961) 9-33, aldaar 17.

18 G.R. Bax e.a. red., ‘Ter Inleiding’, in: Gedenkboek 25 jaar SSR iii-iv; H. Bavinck, ‘Feestrede ter gele- genheid van het 25 jarig bestaan der ssr 9 febr. 1911’, in: Gedenkboek 25 jaar SSR, 1-24; Bückmann, ‘Uit het leven van een kleine wereld’, 295; Puchinger, ‘1886-1961’, 14-16.

19 G.A. de Bruyne, ‘… of vu?’, in: Van Harten red., Vier glazen, 93-116, aldaar 107.

20 Van Deursen, Hoeksteen, 115, 176, 180.

21 H.R. Woltjer, ‘Rondblik’, G&W 56 (1958) 244-245.

22 P.G. Smelik, ‘Verslag van de huishoudelijke vergadering der cvng op zaterdag 12 juni 1971’, G&W 69 (1971) 143-150, aldaar 145-146.

Kruyswijk_binnenwerk Handel DEF.indd 76 13-10-11 09:48

(8)

3 numerieke krachtshouding tussen natuurgeleerden en theologen 77

Het was als zo vaak de macht van de professionele organisatie tegen de particuliere verenigingen.

3 Numerieke krachtsverhouding tussen natuurgeleerden en theologen in de

GKN (1900-1920)

Aan het begin van de twintigste eeuw vormden de natuurgeleerden binnen de gkn zoals gezegd een kleine minderheid tegenover de theologen. De beschikbare cij- fers voor beoefenaren van de natuurwetenschappen en theologen zijn niet geheel vergelijkbaar. Het percentage gkn-leden onder de groep natuuronderzoekers is namelijk niet bekend. Gezien de doelstelling van de verenigingen waarvan zij lid waren, de cvng en de ssr, mag echter worden aangenomen dat zij allen sympathi- sant en vermoedelijk in meerderheid lid van de gkn waren. De organisatiegraad van gkn-studenten in de natuurwetenschappen is evenmin bekend. De aantallen theologiestudenten van de vu en de ThUK werden door hun onderwijsinstelling geteld; aangenomen mag worden dat zij vrijwel allen tot de gkn behoorden.23 Voor de aantallen predikanten van de gkn geldt dit uiteraard per definitie; deze opgaven kunnen bovendien als de meest nauwkeurige worden beschouwd. Ondanks de aan- gegeven beperkingen lijken deze cijfermatige gegevens toch geschikt om een nume- rieke vergelijking tussen gereformeerde natuurgeleerden en theologen te maken.

Het gaat om relatief grote kwantitatieve verschillen tussen beide groepen, waar- bij we vooral geïnteresseerd zijn in het verloop van de numerieke verhouding. Ten slotte nog: keus is er niet, het zijn voor zover bekend de enige cijfers waarover we kunnen beschikken.

Voor de cvng geldt, en voor de ssr geldt dit voor zover het de beoefenaren van de bètawetenschappen betreft, dat zij in deze eerste periode in zeer overwegende mate uit artsen bestonden. Beoefenaren van de exacte vakken waren er tot 1900 ver- moedelijk slechts enkele. Vanaf ongeveer 1910 lijkt hun aantal iets te zijn toegeno- men. Op grond van de eerder genoemde cijfers komt men dan voor 1920 tot onge- veer twintig personen (afgestudeerden). Tot aan het einde van de eerste periode die ons onderzoek beschrijft vormden zij een kleine minderheid tegenover de theolo- gen: in het jaar 1900 waren er in de gkn 508 predikanten en in 1920 waren dat er 554.24 Daarnaast beschikten de gkn over twee theologische faculteiten met samen ongeveer tien hoogleraren. Er waren in de gkn in de periode 1900 tot 1920 dus ruim 25 maal zoveel theologen als natuurgeleerden. Wat de studenten betreft: in 1911 waren er bij ssr zeven studenten in de natuurwetenschappen tegenover ongeveer 110 studenten in de theologie bij de vu en ThUK tezamen, dus ongeveer twaalfmaal

23 Alle hier genoemde cijfers voor theologische studenten zijn ontleend aan Aalders, 125 jaar FdG, 364- 370. De auteur wijst er op dat deze cijfers met enige voorzichtigheid moeten worden gehanteerd aangezien er variaties in de wijze van telling zijn vastgesteld.

24 Handboek ten dienste van de Gereformeerde Kerken in Nederland (Middelburg 1901) 213; Jaarboek ten dienste van de Gereformeerde Kerken in Nederland (Goes 1921) 238.

(9)

78 3 natuuronderzoekers

zoveel. Des te opmerkelijker mag het genoemd worden dat de natuurgeleerden er in slaagden er een bloeiende vereniging met een eigen tijdschrift op na te houden.

Samenvatting

In de eerste decennia van het bestaan van de gkn organiseerden de gereformeerde studenten in de geneeskunde en de veel minder talrijke studenten in de natuurwe- tenschappen zich in de ssr. Na hun afstuderen werden zij dikwijls lid van de re- unisten-organisatie van ssr en/of van de cvng. In beide gezelschappen werd de evolutietheorie op theologische gronden afgewezen. Tot een publiek debat met de theologen is het voor zover mij bekend in deze jaren nooit gekomen.

Kruyswijk_binnenwerk Handel DEF.indd 78 13-10-11 09:48

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Kuyper steunt wat dat betreft meer op het formele gezag van de Schrift terwijl Bavinck meer nadruk legt op de wer- king van de Heilige Geest bij de persoonlijke toe-eigening van

Of was deze reeks van confrontaties, om met Van Deursen te spreken, niet meer dan een ‘epigonenstrijd’ en waren de jaren 1920-1950 niet meer dan een periode van consolidatie

Ridderbos geeft een overzicht van de bestaande meningen over het paradijsver- haal: van de eenvoudig-historische (de gereformeerde) tot de naturalistische mo- derne, die het als

Volgens Schouten is er wel degelijk een Bijbels wereldbeeld te construeren. En dat is verhelderend voor wat de Bijbelschrijvers nog meer te vertellen hebben, bij- voorbeeld over

In zijn volgende voordracht voor de cvng over ‘Mogelijke oorzaken voor het uitsterven van diersoorten’ (1923) ging De Gaay Fortman nog een stap verder door als stelling te

4 Ook in haar Vermaan aan de kerken (opge- steld door J. Ridderbos) wekte de synode op niet af te wijken van de ‘eenvoudigheid des geloofs’ waaruit de eenvoudig-historische uitleg

Zoals in de Inleiding al werd aangegeven bleken bij een onderzoek in 1985 de leden van de gereformeerde gezindte weliswaar hetzelfde opleidingsniveau te heb- ben als de

72 In de tweede herziene druk van zijn boekje Beschouwingen over Genesis 1 merkte Rid- derbos later (1963) naar aanleiding van Creatie en Evolutie op dat de schepping van de mens