Vraag nr. 21
van 6 december 2000
van de heer JOACHIM COENS
Heffing leegstand – Vrijstelling bij overmacht Het decreet van 19 april 1995 houdende maatrege-len ter bestrijding en voorkoming van leegstand en verwaarlozing van bedrijfsruimten vestigt een heffing op de leegstaande bedrijfsruimten die wer-den geregistreerd in de inventaris van leegstand en hiertoe tweemaal een registratieattest ontvingen. Het decreet van 22 december 1995 vestigt een ge-lijkaardige heffing op leegstaande en/of verkrotte gebouwen en woningen.
In dit laatste decreet werd op 18 mei 1999 een nieuwe vrijstellingsgrond toegevoegd, met name in artikel 41, tweede lid. Hierin is bepaald dat belas-tingplichtigen die in een erkende ouderenvoorzie-ning zijn opgenomen of die langdurig in een psy-chiatrische instelling verblijven, zijn vrijgesteld van b e l a s t i n g. Daarnaast is ook elke belastingplichtige van de belasting vrijgesteld indien hij een situatie van overmacht kan bewijzen. Dit valt te beschou-wen als een algemene vrijstellingsgrond.
1. Is het feit dat het decreet van 22 december 1995 m . b. t . leegstaande en verkrotte woningen in een algemene vrijstelling voorziet in geval van over-macht en dat het decreet van 19 april 1995 m . b. t . leegstaande bedrijfsruimten dat niet doet, niet te beschouwen als een discriminatie en dus schending van het gelijkheidsbeginsel ?
2. Zo neen, is het onderscheid in behandeling re-delijk te verantwoorden ? Waarom voorziet het decreet van 19 april 1995 niet in een dergelijke vrijstelling ?
3. Wordt een aanslepende gerechtelijke procedu-r e, zoals bijvooprocedu-rbeeld een veprocedu-reffening, een veprocedu-r- ver-deling van een nalatenschap of het gedwongen uit onverdeeldheid treden van mede-e i g e n a a r s, beschouwd als overmacht ?
Antwoord
1 en 2. Het is niet nodig dat het decreet van 19 april 1995 zou voorzien in een algemene vrijstel-ling in geval van overmacht zoals het decreet van 22 december 1995 dat doet. Vrijstelling op basis van overmacht, zelfs zonder decretale be-paling, is mogelijk.
I m m e r s, in administratieve zaken – dus ook in het kader van het decreet op de leegstand be-drijfsruimten – kan men zich steeds op een al-gemeen rechtsbeginsel zoals dat van "over-macht" beroepen. Bij de beoordeling van het begrip "overmacht" volgt de administratie de leer van de "ontoerekenbare onmogelijkheid", waarbij in wezen wordt aangesloten bij het be-grip overmacht of dwang in strafzaken en in het contractuele of buitencontractuele aansprake-l i j k h e i d s r e c h t . Voaansprake-lgens deze aansprake-leer moeten twee voorwaarden voorhanden zijn opdat er sprake kan zijn van overmacht: het objectief bestand-deel (een onoverkomelijke gebeurtenis waarop de belastingplichtige geen vat heeft) en het sub-jectief bestanddeel (de belastingplichtige moet hebben gehandeld zoals een normaal voorzich-tig en redelijk mens in dezelfde feitelijke om-standigheden geplaatst).
Dienvolgens is er ook geen onderscheid in de behandeling van de belastingplichtigen die val-len onder de toepassing van het decreet van 22 december 1995 en van deze die vallen onder toepassing van het decreet van 19 april 1995. 3. Het is best mogelijk dat bijvoorbeeld een
v e r e f f e n i n g, een verdeling van nalatenschap of een gedwongen uitonverdeeldheidtreding van m e d e-eigenaars in een concreet dossier wordt beschouwd als overmacht indien beide elemen-ten van overmacht bewezen zijn.