• No results found

Augustyn van Hermelghem, Eerste bouck van beschryfvinghe van alle gheschiedenesse (1562-1572) · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Augustyn van Hermelghem, Eerste bouck van beschryfvinghe van alle gheschiedenesse (1562-1572) · dbnl"

Copied!
131
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

gheschiedenesse (1562-1572)

Augustyn van Hermelghem

Editie Alphonse L.E. Verheyden

bron

Augustyn van Hermelghem, Eerste bouck van beschryfvinghe van alle gheschiedenesse (1562-1572) (ed. Alphonse L.E. Verheyden). Vereniging voor de Geschiedenis van het Belgisch Protestantisme,

Brussel 1978

Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/herm052eers01_01/colofon.php

Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd

zijn.

(2)
(3)

Toelichting bij het stadsplan van Ieper volgens Braun en Hogenberg (circa 1575)

Stadspoorten.

Steendampoort N.:

Boezingepoort Smudepoort

Torhoutsepoort, met de gevangenis 't Graeukin

Antwerpsepoort O.:

Mesenpoort Z.:

Tempelpoort W.:

Boterpoort Elverdingepoort

Marktplein.

midden: belfort, hallen, stadhuis, inbegrepen de ‘Vierschaere’, de ‘Weserie’ en de

‘Poorterie’.

tegenover de hallen: ‘Besant’ en ‘Paysanterhuus’.

rechts van de hallen: ‘Huus van der Zale’ (kasselrijhuis).

achter de hallen: Sint-Maartenskerk.

Voornaamste straten (vertrekpunt: marktplein).

‘Leet’

N.:

‘Neirstraete’

‘Dixmudestraete’, richting Smude Poort

‘Onser Vrouwen God’ richting Torhoutsepoort

O.:

‘Hancwargstraete’ richting Antwerpsepoort

‘Hontstraete’

Z.:

(4)

(cf. Atlas des villes de la Belgique au XVIe siècle, Bruxelles, 1884-1924).

(5)

Ter voorlichting

door Dr. A.L.E. Verheyden

Herhaalde malen werd mij het verzoek gedaan over te gaan tot de publicatie van een lang als verloren gewaand deeltje uit het manuscript van Augustyn van Hernighem:

‘Zeker beschryfvinghe van alle waerachtige zaken geschiedt ende ghebuert binnen der stede van Ypere en lande van Vlaendere, Brabant, Henegauwe, Arthoys, Hollant, Zeelant, Vrieslant ende somma meer andere landen ende conynckrijcken’ (de volledige titel komt voor op de verso van het schutsblad van het handschrift). Te veel in beslaggenomen door andere opdrachten, bleef bewuste tekst ruim een kwarteeuw terzij geschouwen. Een aandringen van dhr. E.M. Braekman, voorzitter van de V.G.B.P., stelde er een einde aan.

In verscheidene publicaties maakte ik reeds gebruik van het z.g.z. ‘Dagboek’ van van Hernighem. Meer in het biezonder dan in de bijdrage ‘De martyrologia in de optiek van de hedendaagse Martelaarslijsten’, waar in fine ‘Martelaarslijst van Ieper (1547-1595)’ voorkomt.

F. Van De Putte schreef in 1864 over het handschrift het volgende: ‘Het

oorspronkelijk handschrift werd besloten in zes deelen. Zoo als de lezer op het einde dezes boeks bemerken zal wordt hier het tweede boek van het Handschrift uitgegeven, en bevat het verhael der gebeurtenissen van het jaer 1572 tot einde 1583.

‘Het eerste boek, dat verloren is, behelsde ongetwijfeld het tijdvak van vóór 1566 tot 1572; het derde en het vierde, die wederom ontbreken, behelsden de geschiedenis van de jaren 1584-85-86, tot 10 november 1587. Het vijfde en zesde boek des Handschrifts bezitten wij; zij zullen het tweede deel onzer uitgave uitmaken’

(1)

.

Over de auteur onthulde F. Van De Putte slechts spaarzame gegevens. Hij beperkte zich tot het volgende: ‘Wie de schrijver was van dit werk is gekend; hij noemt zich verscheidene malen. Hij spreekt aldus van zich zelven, op bladzijde 269 van dit eerste deel: “De schrijver van dezen, Augustijn van Hermelghem (verkeerde transcriptie!), was doen geschoten op het lijf, maer niet zeer gequetst” (25 november 1583). Nergens vinden wy zynen naem in de Ypersche geschiedenis; hy was ontgetwyfeld een deftig burger, die toch niet ongeletterd was, en die de nieuwgezinden, zoo als zijne schriften het bewijzen, geenszins toegedaen’

(2)

.

De bewering ‘die toch niet ongeletterd was’ doet nogal vreemd aan, gezien in de

verdere tekst geen spoor te vinden is van gebeurlijk bewijsmateriaal daaromtrent.

(6)

Nu is het wel zo, dat A. van Hernighem zelf toegegeven heeft niet bepaald vaardig te kunnen omspringen met redactioneel werk. Hij besluit inderdaad de presentatie van zijn manuscript met: ‘Byddende alle liefhebbers van wat te wetene dit zelve in dancke te neemen; ende esser eyt uuter oordene ghegaen van niet zeere clerckelyck gesteld dat in beste te keeren’

(3)

.

Meer biezonderheden over de Ieperse kroniekschrijver werden in 1921 verstrekt door V. Fris

(4)

. Hij stelde A. van Hernighem (F. Van De Putte gaf de verkeerde transcriptie: A. van Hermelghem) voor als een welgesteld poorter, die een van zijn zonen (geboren op 23 mei 1570) liet studeren aan de universiteit te Dowaai. De kroniekschrijver mag bijgevolg ongetwijfeld beschouwd worden als iemand die ideaal geplaats was om door zijn relaties onder de Ieperse notabelen een massa gegevens te kunnen verzamelen voor het stofféren van zijn ‘dagboek’. Onvermijdelijk werd zijn belangstelling in hoofdzaak in beslaggenomen door de mensonterende gruweldaden en door de executies die in snel tempo mekaar opvolgden in de jaren vóór en onmiddellijk na de Beelden storm. Zijn beschrijving van bewuste periode (1562-1572) vertolkt ononderbroken zijn weerzin zowel voor de uitspattingen van de Bos- en Watergeuzen als voor de afschuwelijke folterpraktijken van de r.k.- overheid. Het zakelijk en objectief relaas over de gebeurtenissen die hij als oor- en ooggetuige meemaakte levert zo een merkwaardig-verantwoord brok geschiedenis op.

Het kan de lezer anderdeels niet in het minst verbazen, dat A. van Hernighem als gezeten burger van zeer nabij de prijzen van de voedingswaren volgde en de fluctuaties in de approviandering van de stadsbevolking volop in de kijker voerde.

In globo gezien, vinden wij in de Ieperse rapporteur iemand terug die onder zijn stadsgenoten aangeschreven stond als een overtuigd rooms katholiek, maar daarom niet ipso facto verviel in een fanatische levenshouding t.o.v. andersdenkenden.

Zijn respect voor 's lands privilegies en voor de lokale gebruiken bracht hem evenwel tot een uitgesproken vijandige houding tegenover de Spaanse presentie in onze provinciën. Groot was zijn vreugde toen op 6 mei 1572 het bericht verspreid werd, dat de 200 Spaanse soldaten de stad zouden verlaten met bestemming 's Hertogenbos. Dit belette hem echter niet ze nog een laatste vinnige kritiek toe te sturen. Er was van stadswege medegedeeld dat al wie Spaanse soldaten logies had moeten verstrekken zijn onkostenrekening diende voor te leggen. Niemand trok het bericht in twijfel, vermits tevens bekendgemaakt werd dat de soldaten hun

achterstallige soldij voor een half jaar hadden uitgekeerd gekregen. De soldaten

deden net alsof ze niets opgestreken hadden en vertrokken op 8 mei 1572 zonder

maar iets te betalen, wat A. van Hernighem

(7)

cynisch deed besluiten: ‘maer het was al om den ghemeenen man het zynne te onthoudene’! Hij voegde er nog in dezelfde trant aan toe: ‘men moeste hemlieden alle gheven dat sy begherden’.

Als jonge man heeft A. van Hernighem de calvinistische doorbraak na 1555 kunnen volgen, wat hem in de gelegenheid stelde bewuste reformatorische stroming van het begin af inhoudelijk te onderscheiden van de tot dan toe dominerende doopsgezindheid (de kroniekschrijver huwde in 1565 en stierf in 1617).

Het ligt geenszins in onze bedoeling breed uit te weiden over de inhoud van het manuscript. Liefst houden wij het bij de constatatie dat ook voor A. van Hernighem het gebeuren in de Ieperse kasselrij gedetermineerd wordt door de tribulaties rondom en tijdens het ‘Wonderjaar’. Zo beschouwd, wordt het handschrift een nieuw werkinstrument om een nader inzicht te verwerven over de diepere strevingen bij roomsen en hervormden bij de verdediging van hun respectieve geloofsovertuigingen.

De Beeldenstorm heeft een normale evolutie van de verhouding tussen beide gezindheden door zijn plotse losbarsting verhinderd.

O.i. kan de kerkvernieling a

o

1566 bezwaarlijk een etape genoemd worden in de godsdienststrijd. Ze heeft alleen maar de mogelijkheid vertraagd om tot een modus vivendi te komen tussen twee uiteenlopende levenshoudingen.

Over de interpretatie van de Beeldenstorm zelf treden we volledig het standpunt bij van J. Scheerder, zoals hij dit formuleerde in de introductieve beschouwingen op zijn voortreffelijke monografie: ‘De Beeldenstorm’ (1974)

(5)

. Hij ziet het zo: ‘Na vierhonderd jaar zijn de historici het nog niet eens over de oorzaken en het karakter van de Beeldenstorm in de Nederlanden tijdens het Wonderjaar (1566). Om tot een oplossing te komen van dit netelig vraagstuk, zou men het verloop van de

Beeldenstorm op zoveel mogelijk verschillende en uiteengelegen plaatsen stuk voor stuk moeten onderzoeken’

(6)

.

Augustijn van Hernighem brengt de geschiedvorser nieuwe elementen bij. In dezelfde optiek voegden wij er de uitgebreide correspondentie van de Ieperse stads- en kasselrijoverheid aan toe. Ook zij opent verrassende horizonten. Als markant voorbeeld de houding van schepen T. de Rouck, die een drietal predikanten op een etentje uitnodigde op het kasselrijhuis op het Ieperse marktplein...

En om het geheel af te ronden besloten we de publicatie met een extract uit de kroniek

van Pierre Gaiffier. Het uittreksel rapporteert het relaas van de priester Jean Bensticq

over de gruweldaden in de grens-

(8)

streek, die inhoudelijk geenszins moesten onderdoen voor de terechtstelling van Bosgeuzen op het marktplein te Ieper.

De baldadigheden in de optiek van ‘oog om oog, tand om tand’ kunnen maar moeilijk geïntegreerd worden in de logische ontwikkeling van het religieus gebeuren.

Het roomse standpunt houdt het bij de traditionele vastheid van een eeuwenoud dogma. De hervormde visie beoogde de vernieuwing van het geloofsleven door een direkte terugkeer naar de oorspronkelijke bron: de Bijbel.

De reformatorische gedraging vóór de periode waarover de hierboven gepresenteerde archivalia het hebben werd treffend vastgelegd door J. Decavele. Zijn kernachtig uitgedrukte visie over de levenshouding van de protestant in de straat of op de bijeenkomsten vertolkt op een objectief, volkomen historisch - verantwoorde manier het optreden van de calvinist en van de mennoniet in hun respectief streven de reformatorische waarden door te geven aan de medeburgers.

J. Decavele ziet het inderdaad zo: ‘Spijts de materiële factoren die tot haar succes hebben bijgedragen, is de reformatorische beweging in Vlaanderen in de zestiger jaren in wezen religieus gebleven. Op de bijeenkomsten werd er inderdaad niet over sociale of economische vernieuwingen gesproken maar over de bijbel, de sermoenen van de priesters, de heiligenverering, de goddelijke gerechtigheid... Zes van de ons bekende predikanten waren afkomstig uit het roerige milieu van de weefnijverheid, maar bij geen enkele van hen treffen we sporen van sociale agitatie aan. Ook de brieven uit Engeland van de vluchtelingen getuigen van een intense religieuze gloed.

De individuele heiliging was centraal, en eerst langs de omweg van de universele bekering zou ook de maatschappij een ander uitzicht krijgen. Vandaar die geest van optimisme, ook bij de armsten: ze wisten dat ze de duisternis van de armoede hadden verlaten voor “de stralende dag van het Evangelie” Palladius.’

(7)

.

(7) J. DECAVELE, De correlatie tussen de sociale en professionele struktuur en de godsdienstkeuze op het Vlaamse platteland (1560-1567), in Bronnen voor de religieuze

(9)

Augustyn van Hernighem

Eerste bouck van beschryfvinghe van alle gheschiedenesse (1562-1572)

(Het handschrift berust op de Stadsbibliotheek van Kortrijk, Fonds Goethals, cod.

n

o

296)

(10)

(Voorwerk) [Buitenpagina]

Ghemeenelyck 't is naer dat es gheweest, zoo bleeghe 't te gheschien 'T zal hem laeten blycken laest oft iest, zulcx es meer ghezien.

[Schutsblad r

o

] Incarnation

Van het gheboorten van de alder vermaersten keyser Carolus Quintus nota:

maect van elcke letter XXV zent doe was ons keijser te Ghendt Incarnation

Van dat die stadt van Pavien beleit was ende den coninck Fransoys van Valoys ghevanghen wort

Bij Pavien daer diverschen prys lach Flande de lelie op sente Mathijs dach Incarnation

Van dat die stadt van Terruwaen ghewonnen was van Carolus ons gheduchtich keyser was twintich Wedemaent onder de Bourgoensche vaene is ghewonnen clouckelyck de stede Terruwaenen.

een ander

Den twintischsten van Wedemaent zoe elck wel anzach hadde de steden van Terrewaen eenen harten slach Incarnation van den

guese schuere 't breken van dien

De guese schuere op 't Magdelenen kerckhof ghestelt Den zessten in April, op den beloken Passchen ghevelt Incarnation van de beroerte tot Yper aldaer als

eenen predicant ghehanghen was wel 30 poorters bleven Den zesstienten in April, elck doens zach

T' Yper, ter maerct wesende, eenen derrelycken Woensdach

[Schutsblad v

o

]

Tot Gods eere, soo beghyndt alhier zeker beschryfvinghe van alle waerachtyghe

zaken gheschiet ende ghebuert binnen der stede van Ypere en lande van Vlaendere,

(11)

zeer ghetrauwelycke ghescreven by Augustyn van Hernighem, fylius Jans,

beghinnende ontrent Bamesse XV

c

LXII. Byddende alle liefhebbers van wat te wetene dit zelve in dancke te neemen; ende esser eyt uutter oordene ghegaen van niet zeere clerckelyck gestelt dat in beste te keeren.

Den tydt die lydt par Hernighem 1562

[1] In 't jaer ons Heeren, duust hondert ende twee en tsesstich, ontrent Bamesse, zoo quam te Bouschepe op het kerckhof, een valsch predicant by name Gheleyn Damman ende dede een sermoen op den zelven tydt ende prochipape hadde dat gherne belet, maer hy en conste ende dat om de menichte van den volcke dat daer ontrent stont met gheweren wel voorzien tot defentien van den predicant.

Dien dach passerde. Ende coors nadat dit ghebuert was, zoo quam den

procureur-generael, by laste van den Hove, tot Yper, dachter veele in van den gonnen die daer present waren, als het sermoen was ende, ghecommen zynde, was henlieder verbooden uuter stede niet te gaene op groote verbuerden, ende bin vyf ofte zes daghen waren der veele in de vanghenesse gheleeit, als daer informatien op ghehouden was, hetwelck ghebuerde ontrent uutganck van Novembre.

Ende corts daer naer, zoo was onthalst den weert ‘In de Croone’ by den Scherpenberch ende den ander was een rycke bachter by toenamen van die bosseraens. Ende daer lachter noch veelen ghevanghen.

Ende op sinten Vincentsdach, zoo was in 't woort datter drie den hals af ghesleghen zouden wesen, hetwelcke 't sanderdachs ghescheide, want de procureur-generael met twee raetsheeren deden die excecusiën doen; ende den procuruer-generael ghynck zelve ter sale aldaer zy ghevanghen laghen; ende men leede se naer die hallen, aldaer zy verwesen waren: den eenen Kesstiaen Schapshooft, Mahieu van Peperstraten, Pieter Polet, smet van Renighelts.

[2] Ende daer te voren wasser veele ghegheselt, geschavoteert ende op de gayleyen ghewesen ten ewighen daghen, ende ander met toorsen verghevenessen, ghebeeden voor het sacrament. Ende meest alle die justiciën was ghedaen by den

procureur-generael ende twee raetsheeren van den Hove daertoe ghecommen.

1563

In 't jaer ons Heeren 1563, op den eersten dach van Junius, hetwelck was op den

(12)

Op den Trineteitdach, zoo was den graven van Egghemont in de steede ende men schoot den gaey van Sinte Joris ghylden, aldaer den graven zelve mede schoot ende myn heeren van Houtem schoot den gaey af ende was coninck.

Op den 17 dach van Hoymaent, was t' Yper het ghelt afgheroupen, als ducagents ende alle vremde munten, om dewelcken zeer grooten quellinghe was onder het ghemeenen volck, want die coopmanschepe stont gheheel stille.

[1564]

Op den VII dach van Sporkel, zoo heeft den bisschop zyn voyage gheënt, hetwelck hy ghedaen heeft in conciliën te Trente, ende was in ghehaelt van myn heeren van der wet, ontrent den drien uren naer noenen.

[3] In 't jaer 1564, zoo was 't alzoo stercke een winter van voorst, als dat by 50 jaer noyt derghelyck ghezien en was, want het beghonste ontrent de weke vóór Kerstdach, want in de Kerstdach mesdaghen zoo vroost wel zoo zeere datter gheen kelders en waren, het vervroos alle datter in was, want men hadde wel op het ys van eender nacht met een pert daerover ghereeden zonder dangier, want het vervroos alzoo sterck toe, dat men daerover ghinck alzo men wilde, ja om dieswille dat zoo sterck toe was, men hielter maert op ende grooten vergaderinghen van volcken, men stelder cramen ende men cockter een schap ende briet dat daer op ys om dieswillen datter gheseit zouden wesen dat het alzoo eens ghebuert hadden met waerheyt ende het volck was zeer langhe t' Yper ende alomme zonder werck, maer die lieden ghedoochten 't te bet, want het cooren was goeden coop. Ende den voorst gheduerden tot by Vasten avent.

In 't jaer 1565, zoo was 't t' Yper eenen Hans Roothaer met noch twee van zyn compliten als laper ende noch een jonck gheselle van 20 jaer ghebrant metten vieren, op den 25 dach van Oust, op 's dachts naer sente Bertholomeusdach.

Ende ontrent desen tyt, zoo beghonst het cooren te diersen, zoo dat men 't in Septembre beghinsel van der maent cochte 14 pontgrooten de razieren.

1565

[4] Op Sinte Matheusavent, zoo was een ghebodt ghedaen, dat men gheen bruloften

en zoude houden ghelyc men ghedaen hadde, maer men mochte maer nemen 24 paer

van beede de zyden op de boete van 10 stuvers van elck paer; ende men verboot oock

te houden groote vergaderingen van maeltyden ofte van alle ander groote bancketten

ende dat om die grooten felle diersten, want op den Saderdach naer Sinte Andries-

(13)

dach, zoo cocht men het cooren 20 pont grooten de razieren; ende men ghinck omme in die vier prochie om loot te draghen om cooren te halen van der steeden, want zy gaven 't om drie pont grooten 't loot (?) ende niemant en mochte dat halen dan die ghonnen die loot hadden ende dien ghescreven waren op groote boeten. Ende op desen tydt, beghonste grooten noot te zynne overal, want daer waren bursen die al het cooren in haerlieder handen hadden uut Oostlant ghecommen was, want die formetrans van Ryssel met noch 7 anderen buersen, die welck noch te coort quamen van ghelden, om dieswille dat se zoo veele cooren ghecocht hadden, moesten noch veele ghelts tot Anwerpe te frette lichten; ende om dieswille dat zy dit ghedaen hadden, zoo was het volck alomme zeere t' onvreden ende murmeerende, zoo was tot Anwerpe op den buersen ende daer men ghewone es uutroupinghe te doene bevolen dat ghelt dat zy ghelicht hadden wederomme te gheven bin vyf daghen ende daer noch alle het coorne te vercoopen hier in desen landen bin VI weken

opghehouden te zynen als mutmakers ende op conviscatum van huerlieder goet [5]

anghesien dien grooten noot die overal was duer die aermoede ende duer crancke nerrynghe ende grooten dierste, zoo datter menich mensche voor alle dueren om Gods wille ginck ende daer duer dat hy altydts in de truanterum blyven zoude, te waeren datter toeghesien gheweist zoude hebben. Daer op myn heere middele zouckende hoe men dat zoude moeghen beletten ende het ghemeynen vertochte, omdat zy zouden willen gheven elck naer zynen staet om dat te destribueren elck aerm mensche naer zynen noot, omdat zy niet en zouden blyven loopen voor die lieden dueren ende dat elck zoude wercken dat hy consten ende winnen dat hy mochte, zoo dat men vergaert heeft die welcke vóór Kerstdach voor de eerste weke van sessen ende dat elck dien behofden te gheven moesten blyven gheven om ten volcommen datter beghonnen was, zoo datter ontrent ommeghehaelt was in die prochiën 50 pont grooten of daerontrent alle weken ende men gaf elck naer dat hy wan met wercken ende dat hy te cort quam, dat bescheite men hem om zyn cost tamelyck daer of te neemen; ende niemant en mochte om goden gaen op ghegheselt te zynen. Dit was meest ghedaen om die gheen hert en hadden van wercken ende staken 't op den dieren tyt zo men altyt stout volck vindt. Maer ontrent Kerstdach, zoo quam er veele coorne uut Hollant, zoo datter wel ghehaelt was 60 yckinghen van cooplien van der steeden ende noch veelen uuter naemen van der stadt dier toe ghecomiteert waren.

[6] Ende het lichte altyts op de handt, zoo dat men goet coorne cochte ontrent half vasten om 26 stuvers goede tarwe ende den tyt beghonste al zoetgens te beterene.

Ende op den 29 dach van Marte, wasser een ghebodt ghedaen, dat men wederomme

zoude waken, maer nochtans op een ander maniere dan men ghedaen hadde, want

men moeste waken ter poorten by daghe ende by nachte te besanten; ende niemant

en mochte eenich volck logieren hy en moeste te besanten commen overbringhen

huerlieder naeme ende

(14)

van waer zy waren, op dien die boeten van 10 scheilinghen grooten van elck mensche;

ende niemant en wyste voor zeker die cause ofte reden van dien.

Ende daer naer, in die maent van Mey, in beghinsel, zoo waeren te Ghent vergaerdert alle den gheesteelycken staet van Vlaenderen. Aldaer de ducesse de Parme was, den grave van Egghemont ende meer ander edelen, den bisschop van Yper, etc.

Ontrent die tydt, zoo beghonste die wake te verminderen, want men waecte te besanten, niet by nachte maer by daghe, tot elcke poorte twee mannen.

Ende op den 26 dach van Mey, zoo hadde die prelaten wederomme dach tot Ghent.

1566

Ontrent sacramentdach, zoo beghont men te prediken alle omme ontrent Ryssele, Wastene, Messene en oock mede ontrent Ghent, Antwerpe vele der ander predicanten van Calvinius leringhe, in welcke sermoenen veele volckx loopende uut alle steden, dorpen ende plecken, hetwelcke claghelyck was, want alle neringhen ghinghen te nieuten.

Ende daer en ghinck gheen ghelt omme in dien coopmanschap, [7] want niemant en wilde ghelt uutlegghen. Ende men hilter stercke wake t' Yper ende in ander stede, ooc mede want hemlieden was bevolen dat elck zyn stede bewaren zoude. Ende altyts meer en meer sermoenen ghedaen wesende in alle plecken ontrent Yperen, zoo hebben die heeren niet wetende wat met die zake maken; zoo eser t' Ermentiers eenen grooten hoop vergadert in diversche sermoenen.

Ende op den VII dach van Hoymaent, zoo dede den bischop van Atrecht een sermoen binnen Ermentiers ende men drouch daer schoone processie nietten helighen sacramenten. Ende ontrent de noene zoo quamen dien hoop in Ermentiers ende ghinghen somighe straten ende ginghen uut Ermentiers preken, aldaer veele volckx vergaerden. Ende daer naer, zoo haelden twee gevanghen uut die vanghenessen met fortsen.

Ende op den Xsten dach van Hoymaent, zoo was t' Yper een ghebot ghedaen, zoo dat niemant en mochte gaen hooren preken van die tyt voort op den verbuerte van ghehanghen te zynen ende al huerlieder goet verbuert; ende men hielter stercke waken, maer te Belle, te Nieukerke ende daer ontrent hebbe zeer naer gheloopen die predicant. Ende het volck van Yper beghonste daer ooc zeer te gaene.

Ende op Sinte Marie Magdalene, zoo was broer Anthonis gheleet ghedaen te Belle,

over die maert, wel met twee hondert mannen wel, voorzien, want alle die predicanten

(15)

voor Sinte Marien Magdelenen dach ende worden van lanck te stonden, zoo dat die van Yper, [8] op Sinte Jacopsdach, zeere vervaert waren, want broer Anthonis hadde een sermoen gbedaen te Wastene. Ende t' 's avent, den ses uren, zoo quamer veelen volckx van 't sermoen, maer daer zoo quammer een grooten troop, wel van 50, met gheweren wel voorzien ende quamen te Meesenpoorte in, al zinghende die Psalmen van David, lanckx die straten totter maert. Ende noch stonden zy stille voor die voorschepenhuus, twelcken was myn heeren van den Keyctten ende zonghen daer eenen Psalm voor die duere.

Ende berompden hemlieden het t' Sondachs bet te doenen, maer de heeren voorsagen daerin ende men preicte te Belle, by Sinte Anthonisclooster; ende als men dochte dat het volck beghonste te commen, zoo waeren alle drie den ghilden, elck met zyn hooftman buuter poorten om te beletten het singhen; ende by schoonen spreken, zoo was 't belet.

Ende daer naer, zoo nam den hoochbaillius'knecht an die ghonnen nog gheen werck en hadden om die waken te doene, wel twee hondert of meer ende elcken zoude winnen vier stuvers dachs.

Ende op Sinte Pietersdach, twelcke was 's Donderdachs daer naer, al zoo priekte broer Anthonis te Kemmel, op den driesch, aldaer veele volcke van Yper ghinck, wel 15 ofte 16 hondert, alder een kint kersten ghedaen was ende t' Yper waren maer vier porten open bin de weken ende de Sundach was bevolen niet te houden, want die mare ghinck, dat men op den Sundach preken zoude drie predicanten, waeraf dat het volck zeere beroert was, princepalyck die ghestelycken ende die wet, [9] zoo datter veele huerlieder goet uuter stadt dede ende vluechter mede daer een yeghelyck dochte zyn goed te salveren, duer dien quaey roup die achter de stede ghinck; maer op den Sunavent, zoo maecte men drie preickstoelen op die bilcke van Sinte Claeren, aldaer veele volckx ghinck besien de manieren van dien; ende sommighe voerder bier om te vercoopen ende alder lieden broot, vleesch ende allen manieren van zake om te eten, want den roup ghinck dat men gheen poorten opendoen en zouden, maer te was zoo niet, want snuchten zoo deden men de poorten open, alzoo men ghewonnen was Bueterpoorte, Auwaerpoorte ende Poesynghenpoorte. Ende daer warender veelen die ghinghen om den predicanten, met gheweren wel voorzien, zoo met bussen meeste.

Ende ontrent ten VI uren, zoo beghonsten 't veele volckx te commen duer de stede

van Poperynghe, van Belle ende van alle ommeligghende plaetsen, met dat Sundach

was elck wilder weesen. Maer ontrent ten VIII uren, zoo quamen die van Poperyngh,

alle met gheweren in oordenen ter Bueterpoorte in, al zynghende de Psalmen, ende

passeerden duer der stede naer het sermoen. Ende ontrenten ten IX uren, zoo quamen

de predicanten wel met twee duust mannen, meestal met bussen, pistoletten ende

andere gheweren ende quamen van de Messenpoorte alzoo voor de auwe poorte naer

(16)

Ende men hilter stercken waken ter poorten ende ter maert, maer den meesten deel van den volcken was [10] buuter poorte gaen hooren preken: ende die predicanten waren broer Anthonis de Swaerten ende broer Jacop den augustin, maer broer Anthonis hadde veele meer volckx dan broer Jacop, maer in bede de sermoenen by dat men mochte ansien waeren wel XXV duust menschen onder kinderen, vrauwen en mannen ende zy hilden zeer stercke waken wel duusent bussen; ende die sermoen gheduerden ontrent twee uren ende prickten beden te samen op een bilck an de suutsyde van 't clooster.

Ende den biscop van der stede dede een seer schoon sermon naer costumen, ter acht uren ende te neghen uren; ende als den sermoen ghedaen weren, zoo beghonste het volck zeere te commen al synghende den Psalmen ende corts daer naer, zoo quammer een grooten hoop diewelcken paserden duer die steden wel tot vier ofte vyf duust mannen, wel gestocht ende verzien van bussen, pycken, hallebaerden, pystoletten ende ander gheweren. Ende broer Jacop ghinck metten hoop te Bueterpoorten uuten en de broer Anthonis ghinck eten.

Ende achter den noenen, ontrent den drien, zoo quam hy met twee ofte drie hondert mannen ter auwer poorte in ende trock over de maert, lanckx de zuut, trocken naer der Messenpoorte ende commen daer ende was niet open ende men quaem se open doen ende trocken alzoo dueren.

Ende 't 's Mandachs, twelck was 't 's dachts daer naer, zoo quaem broer Jacop weder een sermoen doen [11] ende was ghehaelt van veele ghemeenten van der steden met bussen ende ander gheweren, aldaer wederomme veele volcke vergaerden. Ende als 't ghedaen was, zoo en quaem doens niet duer die steden, maer trock van buuten omme naer de Messenpoorte.

Ende 's anderdachts, zoo dede broer Jacop een sermoen te Poperynghe binnen, aldaer veele volck ghinck van den steden ende het was alle daghe te doene, als nu te Belle, te Nieukerkcken, te Kemmel, te Wastene ende daerontrent. Ende t' Sondachs naer Sundach, zoo dede broer Jacop een sermoen te Cassele, aldaer veele volckx track van den steden, want daer ghinck een mare, dat myn heeren van Moorbeke metten hoop slaen zouden, maer zy waren zeer wel voorzien ende daer en was niet ghedaen.

Ende van dien mael voort, zoo beghonste zy die capellen an te tasten, van te breken,

want op den 12 dach van Ouste, twelcke was 't 's Disendachs voor Onser Vrauwedach,

zoo wasser een sermoen ghedaen te Belle, op die Maert, daer veele volckx was. Ende

daer quamen veele waels, wel vyf hondert te Belle op de maert ende meinde in de

kercken te trecken, maer het en ghebuerde zoo niet, maer trocken naer clooster van

Sinte Anthonis, aldaer zy meenden den baetselier myn heeren te vinden, maer het

was hen ghewaerschuut van 't 's daechs te vooren ende hy quam naer ter stede met

allen zyn moniken, zy daer commende hebben die dueren op te broken.

(17)

Ende op desen tyt was den grave van Egghemont in de stede [12] ende zyn zoo in de kercke gherocht ende hebben terstont alle die santen ende alle outaren van boven neder ghesmeten ende ghebroken de oorghele, de glasen venster ende alle datter in was niet gheheel ghebleven ende voors allen die spysen ende wyn gheeten ende ghedroncken ende allen zaken ghebroken dat brekelyck was.

Ende op den Onser Vrauwenavent, twelcke was dachs daer naer, zoo heeft men te Poperinghe, op kerckhoof, een sermoen ghedaen te welcken was Bastiaen Matten ende als sermoen by ghedaen was, zoo hebbe de kercken angehegaen ende de Grauwenzuster ende hebben alle ghebroken ende ontstecken ghesmeten en het sacrament hebben zy onteert ende hebben 't zoo ghebroken, zoo datter niet gheheel ghebleve en es in alle kercken.

Ende op desen tydt, zoo was den grave van Egghemont t' Yper, commende van Brugghen, ende men heefter een ghebot ghedaen aldaer den grave van zelven in personen lach in presencie als men 't ghebot dede, zoo dat niemant en zouden moghen gaen hooren preken met pystoletten ofte lanck gheweren ende dat niemant wie hy ware, hy zoude moeten ghehoorsaem zy om elck zyn stede te bewaren ende den coninck ende den hochbaillu ghetrauwen te wesen.

Ende op Onse Vrauwendach, half Oust, zoo waren die poorten suuchtens ghesloten op de Dicxsmudenpoorten, dewelcke maer een [13] wincket openghinck. Ende Bastiaen Matten, dewelcke quam van Vlamertinghen met een grooten menichten van volcken ende hebben te Vlamertynghe al gebroken dat in de kercken was ende t' Elverdinghe derghelycken commende an de Godshuusekin ghewest alle ghebroken ende te Augustinen derghelycken, ten Brielen ende Sinte Jans, Sinte Clare aldaer zy grooten schaden ghedaen hebben, want den wyn ghinck verlooren ende velen droncken hemlieden droncken; ende alle zaken hebben zy ghebrooken ende te nieten ghedaen ende begherden in de stede te zynen, maer men hevet hemlieden niet gheconsenteert der in te commen. Maer alle die trecken van der stede, elck heeft thuus ghehaelt allen zaken diewelcke eenich regijment hadden als bewaerders van outaeren ende veelen die sempultueren in der kercken hadden deden 't zelven.

Ende men deder een ghebot, zoo dat elck man onder zyn hoochman moesten commen ende waer 't dat de clocke moeste cloppen, dat een yeghelyck ter maert moesten commen alle dat stock draghen consten op corocien van schepenen. Ende Jooren van Hallen was ghevanghen van XXV oft XXX lieden van Hontschoten, dewelcke quamen metten predicant. Ende daer waecten 's nachs mer dan 1.000 mannen ende men deden de vier pannen bernen lanckx te steden.

[14] Ende binder nacht en wasser gheen beroerte, maer 's nuechtens zoo wasser een

groote swaerheit, want daer waeren lieden van Hontschoote die seiden dat zy hadde

commissie om alle die kercken van den steden

(18)

te gaen besoucken om alle die santen en alle datter in was te nieten, te doene. Want zy ghinghen eerste te Grauwe broers ende zy braken 't alle te maelen in stucken, zoo dat die Grau broers te weten liepen an den vocht ende voorschepen ende quamen tot daer, zoo hebben zy die mannen laeten doen dat zy wilden. Ende men lieter noch 25 ofte 30 mannen van Hontschote bin der stede om te breken, maer die inwonders van der stede deden zelve 't meesten grief, want van den Grauwen broers, zoo quamen zy te Precars ende hebben daer alle die kercke datter in was gheheel te ruwyne ghebrocht, want kinderen ende alle manieren van volcken braken elck om meest ende liepen in 't clooster ende smeten alle over open om soe waren, aten ende droncken alle dat zy vonden. Van daer ten sinter Nicolays smeeten den vonten omme, den grooten oorgheel ende alle outaeren ende alle datter in was on stucken, zoo datter niet gheheels en bleef in de kercke; ende voorts in alle kercken binder steede: Sinten Maertens dede zy allen [15] te nieten alle de oorgheels, allen de outaere, alle de broucken die zy cryghen consten ende smeden se ontstucken onde smeten se daer onder de voeten; te Fruminuren, zoo deden 't zelven van an de kercken, maer daer waren aldermeest boucken te nieten ghedaen ende den outaer van Onser Vrauwen gheheel ghebrooken ende voort alle de zellen aller dueren openghedaen ende waer zy een bildekin vonden braken 't ontween. Zoo dat alle die kercken ende cloosters altemalen ghespoylier waeren van alle datter in was. Maer die Swarte susters hadden een deel volck van de hoochbailliu ontrent XV mannen diewelcke bewaerden clooster, zoo dat daer zonder in de kercke niet zeer grooten schade ghedaen en was.

Ontrent den X uren, zoo wasser een ghebodt ghedaen dat een ygelyck moeste wesen alle dat stock draghen conste ter maert te XI uren ende dat want allen den hoop die wilden duer die stede passeren om te besiene of alle de bilden niet ghebroken en waren, maer den predicant preicten ten Brielen in de kercken ende men deder Joos de Kerlis' kint kersten. Maer als alle dat volck ter maerct quaem, zoo heeft men een eyghelyck onder zynen hoochman ghestelt ende men zoude dat volck hebben laten passeren, maer zy trocken an de dueren zonder duer de steeden te commen.

[16] Ende daer was groote foorse ghedaen in de cloosters alle omme, zoo dat zy braken alle dat zy vonden, want daer warender drie oft vieren dewelcke grooten foorse deden te Sclewaerders Sinte Martens, dewelcke twee ghevanghen waren ende daer was een anderen dewelcke quam breke te Onser Vrauwe op den halle, boven de vanten, den welcken ooc ghevanghen was van myn heeren van den wet, maer dien was bin den zelven navent uutghelaten.

't Saterdachs, zoo hiel men wederomme stercke waken ende men dede vier poorten open om het volck ter maert te commen, maer het coornen dierde meer dan 't lochte.

Ende de gasten waren boven gebrocht voor myn heeren, dewelcke ghevanghen waren

te Sinte Maertins ende naer langhe exsaminatiën, zoo was den eenen van Ermentiers,

dewelcke

(19)

verwesen was ontrent ten vieren ende van stonden an ghehanghen an een cricke, denwelcken t' 's dachts te vooren ghestelt was om zeker diverie die hy in 't huus van den Celewaerder ghenoemen hadde, twelcke stont in een byllet an de potente ghenaghelt.

Ende 's nachts, zoo waecten ten ghemeenen weringhe ende den ghonnen die zonder gheen hoochman en standen, die hadden de waken ghedaen.

[17] 't Sondachts, zoo dede broer Willekin van den augustinen zyn eerste sermoen op de nieuwen manieren te Elverdinghen. Ende achter den noenen, zou zouden broer Jacop ten Brielen ghespreict hebben, aldaer veelen volcke ghinck, maer hy beide zeer langhen ende broer Willekin om die wille dat dat volck by een blyven zoude, zoo ghinck hy in die pricktstoel en dede daer zyn sermoen. Maer broer Jacop, als 't ontrent den vieren en half was, quam met die van Belle op een waghen ghereeden ende hadden niet zeere veelen mannen, ontrent 25 ende brachten Lowis Schelewaert ghevanghen. Ende was gheleet ter zale in der stede ende broer Jacop doopte drie ofte vier kinderen.

't Sanderdachts, zoo oordineerden myn heeren in elcke strate een van den notabelen ende hadden bevel van myn heeren om elck zyn ghebueren te doen swerren met elck anderen goeden bystant te doenen endt noot waren; ende begherden dat se zouden gheven huerlieden hanteeken van dien dat se ooc den coninck ende den steeden zouden ghetrauwen wesen.

Ende achter den noenen, zoo was een cricken gherecht voor dat huus van den casselriën op de maert aldaer Schelewaert, een jonck gastven van 20 jaer

ghecomdaneert was om die wille dat hy gheweert hadde te Voormiselen zommighe zaken, zoo was hy ghehanghen.

Ende somighen van den poorteriën beghonsten te murmureren om dat hanteeken, zoo dat den meestendeel niet consenteeren en wilden ende somighen die

ghehanteekent hadden deden 't uutdoen.

[18] Ende 's nachts, zoo wachten de ghonnen die onder gheen hoochman en stonden.

't Disendachts, zoo veranderde wederomme de wake, want zy ghynck weder zoo zou van te vooren by Jan Maillaert omme ghedreghen was. Ende die heeren ontboden veelen van 't ghemeenten om eet te doene, anghesien dat se niet hanteekenen en wilden om eet te doene, dat se den predicant zouden houden uuter steede; maer daer waerder veele die niet hemlieden voughen en wilden om zulckx te doene.

Ende te Ryssele, zoo ghinck zeer qualyck, want daer wasser veele van der steeden

van Yper die huerlieder kinderen deden huusewaert haelen, want daer was grooten

(20)

ghemeente en somighe van buuten om huerlieder steeden te bewaren, want alle clooster ende kercken daerontrent waaren allen datter in was ghebrooken ende te nieten ghedaen.

Ende op desen dach, zoo quamen diversche van den ghonnen, diewelck ghetrocken waren ten Hoven om te vertooghen dat zy niet en waren repaillen alzoo van hemlieden ghescreven hadden ende zy quamen om noch meer volcke van Belle, van Nieukercke ende van allen plaetsen ende trocken weder daerwaert ende die kercken bleven ghesloten ende men deder gheen dienst dan secretelyck messen.

[19] Ende 't Vrydachts, zoo preicte broer Anthonis te Langhemaert ende quam achter den noene ten Brielen preken ende doopen twee ofte drie kinderen.

't Saterdaechts, te zoo quamen alle de ghonnen die waren ghetrocken ten Hoven van der steeden ende brachten eenen predicant mede om altyts te preken.

Ende 't Sondachts, 'twelcken was des Sondachs voor Sinte Jansdach, zoo preicten den nieuwen predicant t' 's uuchtens ende achter de noene weder een sermoen. Het Disendachts 's nuchtens, zoo priecte hy weder, maer Wonsdachts, zoo was hy ghehaelt om te preken te Noortschooten ofte te Schuutschooten. Ende ontrent ten twee uren, zoo was van een grooten beroerten onder de guuesen ofte huyghenoyse, want daer was hemlieden gheseit dat ter Precaert was een verghaderinghe van veele priesters, wel voorsien van gheweeren, ende ghinghen an myn heeren om die saken te gaen vertooghen ende bin dessen middel tyden, zoo quam een post in van den Hoven met zeker placaten om puplicatie te doenen van liberteit. Ende ontrent ten vyf uren, zoo lude men een ghebodt in twelcken men den brieven ende het inhout van dien het ghemeenen te kennen ghegheven heeft, zoo dat men mochte gaen hooren preken zonder mesdoen, [20] zoo dat men ooc zouden moghen dienst doen in de kercken zonder derghelycken daer yeghen te moghen segghen ofte doene. Ende ghebodt was ghedaen, ontrent den vyf uren en haelf. Ende als 't ghedaen was, zoo ghinghen den heeren met twee ofte drie mannen om visitatiën te doene ter Predicaren, maer daer en was zoo niet af ghevonden, alzoo men zeiden van zulcken vergaderinghen. Dit ghebuerden al op Sinte Augustynsdach.

Op Sinte Jansdach, zoo en luuden de clocke niet vant te wercken te gaenen; ende de

sommighe die wroichten ende ander niet, maer den meestendeel lieten 't ende men

priecten buuter steden ten Brielen. Ende ontrent den IX uren, zoo was de kercke al

ghesuvert ende men beghonste te luuden met den grooten clocken, want men hadden

gheen clocken ghehoort tsichtent Onser Vrauwendach daer te vooren, maer den

hoochbailliu, vocht ende voorschepene ende alle de wet quamen den messen hooren,

wel voorsien van waken, want daer was [21] vermet ghedaen beroerten te maken,

maer men dede twee messen t' Sinte Martins, voor

(21)

t' Sinte Andriesoutaer, binnen in den hoochchoor ende den bisschop was daer present ende zeer veelen volck ooc meden.

't Vridachts, zoo priecte eenen Pieter Hazaert te Poperinghe, dewelcke zeer gheextimeert was onder het ghemeente.

't Saterdachts, zoo was een placaet ghezonden an de steeden, inhoudende dat niemant en mochte gaen hooren preken met eenich ghewerren op lyf en goet ende dat niemant eenighe beroerte maken en zoude in de kercke of op yemant, anghaende de religie ofte in 't breken van eenighe beilden; ende waer 't dat yemant zaghe eenighe beroerten maken zoude ghehouden zyn hulpe ende bystant te doene; ende noch meer ander zaken daer in bevanghen.

't Sondachts, zoo dede men wederomme den dienst aldereerst matteinen ende messen;

ende den bisschop die dede doens zyn eerste sermoen aldaer veele volck was meer dan noyt ghesien en was; ende men dede ooc ten Brielen een sermoen; ende men dede hooren t' Sinte Martins ende t' Sinte Pieters, maer t' Sinte Nicolays niet.

Ende achter de noenen, zoo dede men een sermoen ten Precaerts, daer ooc veel volck was; ende te Vlamertinghe zoo preicten den predicanten diewelcken t' 's nuchtens ten Brielen preicten.

[22] 't Sanderdaechts, twelcken was den tweeden dach van Septembren, zoo was in het woort hoe dat Pieter Hazaert, predicant, zoude preeken ten Brielen, aldaer veele volckx vergadert was, maer daer preicte een ander predicant diewelck langhe tydt gheweest hadde; ende hy zeide in zyn sermoen dat men Clays Floorsuene, overleeden, zoude begraven op de maniere van hemlieden, twelcke zoude gheschien ten XII hueren en half, aldaer veele volckx vergaerde om de nieuwicheit wille. Ende het ghebuerde als die vergaederinghe van lanck te grooter was, zoo es den voocht, Fransoys van Houtem, ghecommen met een dienaer; ende by Pieter Joncheers zoo stont veele volck en zach, want het lyck stont in baer, doens zeide Fransoys van Houtem: ‘Ja, wel myn vrienden, wat maect ghy hier al te maele al staend? En cont ghy niet gaen wercken? En schaempt ghy u lieden niet aldus een beroerte te maken in de steeden?’ Waer af één antwoorde: ‘Ic machghet alzoo wel als ghy staen op t' 's heeren straten!’. Waer af den voocht zeer gram was ende zoude de hallebaerden van Jacop den Ronsenaeren ghenomen hebben, maer het en gheschieden alzoo niet;

voor gaenden zoo sprack Sael Bouve toe, biddende dat hy zoude willen gaen aldus

eenyghe zaken ende het volck dat droppelde ontrent, zoo dat hy gram bedecht ende

nam de hallebaerden in zyn hant ende het [23] ghemeene rumde van hem. En den

predicant en was noch niet ghecommen. En Sael Bouve ghinck met zyn volck ende

haelden 't lyck en drougen 't op de schouder zonder pelder met een slaeplaken. Nu

commende naer het kerchof, zoo hebben 't ghedreghen tot die pit ende beghonsten

te zynghen de Psalmen, zoo ghinck Fransoys van Houte, naer de maert commende

(22)

Coorte ende vier ofte vyf dienaer, zoo heeft den voocht de clachte gaen doen an den voorseiden heeren. Ende commende naer 't Sinte Nicolayskerchoof, daer op zynde, zoo zach den hoochbaiuliu datter veele volckx was ontrent den pit, zoo ghinck hy zelve naer den vergaringhen, zoo dat dat volck zeeren vervaert was, want daer waren wel onder wyfs ende kinderen met de mannen wel an den cant van een duust. Nu den hoochbaiulliu zach dat zy scheiden, zoo riep hij: ‘Staet’. Ende het volck liep over den kinderen en vrauwen, zoo dat stont geschepen om al quaelyck te vergaene, maer het volck riep: ‘Moort! En staet!’, zoo dat eensdeels wel verginck en de ghinghen noch boven dien ende begrouwen Germeins Bastiaens dochter, die ghetrouwet hadden een Metsee van der Backs.

Ende somighen wilde zegghen dat den hoochbaiulliu zoude gheseit hebben: ‘Slaet’.

Ende den guuesen ghingher infermatsie op houden bin dien daghen om te gaer legghe een reqeste over an 't Hoof.

[24] Op den derden dach, zoo quam den predicant om in de steede te commen, maer men wilde hem niet in laten ter poorte, want Pieter Emeloot zeide: hy en hadde gheen gast. Maer by quam ter Tempelpoorte in en gherochte alzoo in de steede.

Op den vierden dach, zoo was een ghebodt ghedaen om dies wille dat den voocht als de beroerte was van 't begraven van Clays Florzuene zeide dat elck zoude gaen wercken, dat daer zomighe zeiden dat zy gheen werck en hadden, zoo zeiden: hy compt ter halle, men zal u werck gheven, zoo datter sommighen ghingen ende clachden dat zy gheen wercken hadden; zoo dede men een ghebodt zoo dat een yegelyck die gheen werck en hadden, dat zy commen zouden onder myn joncker Symon Uutenhove, men zoude se an scryven om te dienen. Ende achter de noenen, zoo was den trommel om ghesleghen, dat een yeghelyck die beliefde te dienen den coninck, dat hy commen zoude, zoo 't voorseit es. Ende den bisschop dede een sermon ten VII uren.

Op den vyfsten dach, zoo slouch men den drommel omme dat die knechten zouden commen om te passeren monster. Ende ten vier uren, zoo waren zy allen op de halle ende als zy af quamen, zoo ghinghen zy al by een ende men las hemlieden waerop dat zy eet doen zouden, zy waren ontrent 200.

[25] Als zy dus by een stonden, zoo quam myn heere Vendeville ende brochte met hem ter perde Jacobus, den predicant. Ende Vendeville dede, riep voor de halle:

‘Vyve le guus’; ende alle de guuesen waren zeere verblydt ende zy waren ghelogiert

ter maert in 't Swerdekin ende daer waerder van de wet, die ghinghen 's navens met

hem eten.

(23)

Ende Vendeville ende noch drie ofte vier heeren waren bezicht om een requeste te oordineren om over te legghen om te hebben keercken om te preeken in de steede.

Ende als de heeren quamen uut 't Swerdekin, ende zoo zy op de halle ghinghen, zoo riep 't ghemeene: ‘Vyve le guus’, drie reysen achtereen. Ende wederomme in 't af commen ende men slouch te drommel om gheelt te ontfanghen achter de noenen ende te monsteren ende ontfinghen elck drie teetons. Ende de guusen riepen allen de ghonnen: ‘die goet guus zyn, dat se commen zouden ten Briele in de kercken, de twee uren, na noenen!’, aldaer veele volckx vergaerden om te vertooghen zonderlinghe zaken, die se onder elcander te doene hadden. Ende men doopter een kint.

[26] Op den zevensten dach van Septembre, zoo was den trommel wederomme ghesleghen alle die noch begherden te dienen, dat ze commen zoude, men zout se an scryven. Ende Jan de Visch comisse hebbende van den souvereyn ende ghestelt by den coninck hadde vier ghevanghen, die hy vinck op den laetsten dach van Oust, te Heykinen by Poperinghen. Ende waeren op desen dach gecondameneert in handen van hem om by den officier, de drie ghebrant ende den andere gerabrackt. Ende men ghinck ghereetscap maken ontrent de noene. Ende men maecte een scavoot voor 't Swerdekin, aldaer men een wiel op stelde om de justicie te doene. Ende het huusekin was ghemaect op de maert op de strate ter maerte waert in. Ende Symon Uuthove, capyteyn, die was der ontrent ende zyn volck, die standen voor 't besant ende men dede se commen voor de casserie. Ende standen daer VII dycken. Ende Pieter Hazaert, predicant, quam om te preken ende begherden in de stede te zynen: dit was noch eer die justicie ghedaen was, ontrent den eenen half. Ende ter poorte om dies wille, dat hy veelen volckx hadden met hem, en wilde men niet in laeten, maer die wake zeyde:

‘Wildy commen met XX of XXV mannen, zoo compt!’ En ghinck van buuten omme naer den Brielen ende daer waerder van die met hem quamen, lieten huerlieder ghewerren ter poorten ende quamen den justitiën zien.

Ende ontrent den tween uren, zoo was den eenen gherabrackt, hetwelck was een jonck ghast, ontrent XXIIII jaer oudt, hetwelcke was compassiues om te anzien. Ende als dat ghedaen was, zoo waren die drie ander ghehaelt [27] om te ghaen branden alle drie te samen in één vier; ende waren gheschout. Ende daer was zoo velen volckx dat noyt ghesien en was in eenighe justicie. Ende achter den vieren, zoo waren zy ghevoort buuter Bueterpoorten ende aldaer gherecht.

Ende Pieter Hazaert preicte ten Brielen. Dit geschiede alle op een Saterdach, twelcke was op Onser Vrauwenavent.

Op den VIII dach, twelcke was op Onser Vrauwendach, zoo quamer wederomme

een nieu predicant, meester Robert Willent, schoelmeester t' Yper, ende preicte te

Brielen. Ende den bysschop dede ooc een sermoen.

(24)

Op den XI dach, zoo dede den bisschop een sermoen ten VII uren ende meester Robert Vlamen dede ooc een sermoen ten Brielen.

Op den XIIII dach, twelcke was op den Helighen Cruusendach, twelcke was op den Saterdach, 't 's nuchten, zoo dede den bisschop een sermoen ten VII uren. Ende den grave van Egghemont was op zyn comste van Corterycke ende men slouger den trommel omme dat alle die knechten die onder 't vender staen commen moesten ter maert ende vergaerden alle by een ontrent dien driën uren ende men stelde se alle in ordene van voor de Clierstraten beghonnede tot voor de Houtstrate. Een ontrent den vyf en half, zoo reet den hochbaiulliu met noch driën ofte vier heeren ter Anwerpoorte uut ende ten VI uren, zoo quam den graven met zynnen staet. Commende in de Anwerstrate, zy schooten huerlieder pistoletten en als hy ter maert quam, zoo schooten allen de knechten huerlieder bussen af al te samen ende den grave was ghelogiert te Jan van Rootswas.

[28] Ende weet dat op desen dach zeer veele vrempt volck in de steede was van alle ommeligghende plecken als Belle, Poperinghe, Aermentiers, Nieukercken ende daerontrent. Ende sommighen wilden segghen, dat se quamen omme an den graven te vertooghen sommighe saken ofte om requeste over te legghen. Daer te vooren drie daghen, dat was van Donderdachts, zoo was alle de steede duerre gheforriert perdevolck, wel tot drie ofte vier hondert, d'eene twee d'ander drie ende elck naer zyn platse.

Op den XV dach van Septembre, twelcke was op den Sondach, dede den bysschop een sermoen ende beghonnende uut te legghen het Evangelie van de thien melaetsche, zoo quam den grave van Egghemont met alle zyn edelen ten kercke in ende het volck maecte plaetse ende ghinck ligghen op den outaer van den kerdewaercruuders en de hoorde gheheel het sermoen. Ende ghedaen zynde, zoo ghinck hy naer den hoochchoor ende hoorden een messen ende trock naer de maert, als den messen ghedaen was.

Ende op desen nuchten, zoo preicten Hazaert ten Brielen, aldaer veelen volckx was ende daer quam veele volck ter poorten in van alle plaetsen, maer moesten huerlieder ghewerren laeten ter poorten en alzoo incommen. Ende achter de noene, zoo dede Hazaert wederomme een sermoen ten Brielen. Ende op desen dach, zoo dede men den eersten dienst in de kercke van Sinter Nicolays.

[29] Op den XVI dach van Septembre, zoo waren de guesen zeere beroert, want zy

meenden grooten troost te gecryghen van den grave, maer het quam anders, want zy

al vergaedert zynde ten Brielen ontrent den neghen uren, zoo was hemlieden vertocht

dat zy niet meer en mochten precken in eenighe kercken, capellen ofte plaetsen daer

men messen hadde ghedaen ende dat zy niet meer dan twee predicanten en zouden

hebben ende die zouden noch moeten uut Vlaender ghebooren weesen ende noch

meer ander zaken die hemlieden vertocht waren. Ende daer waren veele paertien van

(25)

Op den XVII dach, meenden de guesen te preeken, want van 't 't 's avents te vooren, zoo was omme ghedraghen dat men ten VII uren preeken zouden. Ende het volck ghinck zeeren daerwaert, maer en mochten in den kercken niet ende moesten huerlieder patientie neemen, want den grave dat niet consenteeren en wilde, volghende zyn bevel ghedaen van 't 's avents te vooren, maer zy solisteerden altyts an den grave om kercken. Ende den graven achter den noene, ontrent den vier uren, zoo ghinck met al zyn edelen naer het Saelhoof om te visiteren het werck dat men daer wrochte ende men leedde zyn pert bachten hem ende zouden hebben buuten poorten gaen speelen, maer men brochte hem brieven ende keerden weder tot de wedewe van Pieter van Houtem. Daer ghinck hy de brieven visiteeren ende men zeide dat was van den compste van den coninck.

[30] Op den XVIII dach, zoo vertrack den grave van Egghemont met alle zyn edelen naer Ermentiers, 't 's nuchtens, ontrent den VII uren. Ende den bisschop die preicte ten VII uren ende het volck ghinck zeeren naer den Brielen, want het was hemlieden gheconsenteert te preeken, maer als het sermoen ghedaen zynde, zoo quam den hoochbaiulliu, voocht ende den meestendeel van der wet met den lyutenant van den grave ende noch twee ofte drie edelen ende hebben hemlieden in de kercken daer al by een zynde vertocht de willen van den graven ende die zake uutgheleesen zynde, hebben verstaen dat zy maer twee predicanten en zouden moeghen hebben ende noch zoo zouden die noch moeten ghebooren wesen uut Vlaender ende dat zy in gheen kercken en zoude moeghen preeken, maer men zoude hemlieden een plaetse verleenen om te maken ende te oordineren een huus waerin dat zy preken zouden; en noch en zouden zy niet moeghen defameren den ghestelyck ofte eenighen catholycken, maer zoude daer moeghen het Evangelie uutlegghen ende noch daerenboven dat zy zouden hanteeken hetzelven ende noch meer ander zaken die hemlieden vertocht was. Ende riepen allen met luurder voys: ‘Neen wij! Neen wij!’, zoo dat die heeren verbaest woorden ende zyn van daer ghescheen. Ende den predicant was een jonck man, dier noyt ghepreict en hadden.

[31] Ende de guusen woorden zeer ontstelt ende 't 's avents, zoo was die

messenpoorten openghelaten met wakers ende die ander poorten gheslooten, want men verwachte den grave van Ermentiers. Ende ontrent den VII uren, zoo quam den grave wel met 50 perden ende als hy in den steede quam, hadde twee toorsche, voor hem gaende ghedreghen van twee lakeijen, ende trock naer zyn logement te Jan van Rootswas.

Op den XIX dach, zoo hebben de guesen zeeren 't hooft te gaeder ghesteeken om te

verhooren hoe 't met die van Ermentiers vergaen was, want den graven hadde daer

messen doen doen. Maer sommighe wilden segghen dat hy hemlieden ghegheven

hadden liberteit, hopende hetzelven ooc te vercrighen. Ende ontrent den noene, zoo

was een placcaet uutgheroupen, ghecommen zynde van den hove, inhoudende dat

niemant hem vervorderen en zoude eenighe knechten te perde oft te voet an te

(26)

nemen om te dienen ofte net ware by laste van den hoven, op ghehanghen te zynnen, het zy capiteyn, rotmeester oft knecht; ende daeraf zoude moeten zorghen draghen, alle die in 't conincs dienst zyn. Dit placaet was ghedaen, omdat niemant in eenighen plaetse eenich volck anneemen zouden, omdat in gheen plaetsen gheen beroerten en zouden ghemaect wesen. Ende het perdenvolck beghonste ooc zeeren in der steede te commene de benden van den grave. [32] Ende achter de noene, zoo waren ten Brielen vergaerdert veele van den guesen ende hebben ghehanteekent met den graven en men heeft hemlieden gheconsenteert vier predicanten ende noch meer ander zaken.

Ende men heeft hemlieden ghegheven een beseghelden brief, dat zy nemeermeer eenighe swaricheit en zouden hebben ter causen van dien. Ende daer warender veelen die 't niet doen en wilden, maer het ghetal was ontrent 150; ende daer warender die 't uuter steeden waren, zoo wasser noch twee ofte drie daghen om te hanteekenen, gheoordineert want op die tyt waren daer veele edelen van den graven.

Op den XX sten dach, zoo zoude de benden ghemonstert hebben, maer het was verstelt tot 't 's Maendachts daer naer. Ende daer waren op dien dach wel vier of vyf predicanten, diewelcke quamen in 't 't Swerdekin, want zy mochten stoutelyck uut ende ingaen. Ende Hazaert die preicte te Poperinghe, in de kercke van sinte Berten.

Ende den bisschop die ghinck by den grave, ontrent den noenen om met hem te

spreken ende daer hebber noch veelen ghehanteekent, wel tot 600. Ende ontrent, ten

vijf uren, zoo ghinck de grave met al zyn edelen ende men leede die perden achter

hemlieden ende trocken alzoo naer de maert ende es naer de halle ghegaen, doens

zoo heeft men een ghebodt gheluut daer den grave zelve in persoone uutlach ende

het inhoudt van dien. [33] Dat was dat zy van nu voort niet meer en zouden preken

in eenighe kercken, capelen ofte godhuusen, maer dat men hemlieden plaetse zoude

oordineeren om daer te preeken maer buuter steede; ende dat zij niet meer en zoude

preeken dan op Sondaghen ende op mesdaghen; ende dat men in alle kercken zou

de dienst doen, alzoo men van te vooren ghedaen heeft; ende dat hem niemant en

zoude vervoorderen eenighe beroorten te maken in den dienst ofte op de dienaers

der kercke ofte op eenighen catholycken met woorden van injurie ofte met eenighe

ander zaken, op het levenden lyf gecorengiert te zyne; ende in de conterariën dat

niemant hem oock en zoude hemlieden vervoorderen eenighe verwytte doen ofte

huerlieden zaken, diewelcke zy doen als preeken ende ander manieren die zy uzeren

dat oock te verstooren op denzelven corectiën. Maer als zy ghehanteekent hebben

om alle zaken in payse te houden, heeft den grave hemlieden een brief ghegheven

hemlieden uutdraghende, dat zy gheen draghen en zoude hebben van eenighe zaken

die zy ghedaen hadden ende hemlieden consenteerende dat zy zouden moghen

predicanten hebben ende in den steede commen zieken visiteeren ende begraven,

maer met cleenen vergaderinghe; ende noch meer ander zaken, want hadden zy niet

ghehanteckent den grave en zoude niet wel tevreden

(27)

gheweist hebben, want men zeide dat hy gheseit zouden hebben veele volckx in die steede te zenden om hemlieden uut te ente.

[34] Dit ghebodt aldus ghedaen zynde, omdat een yeghelyek te gheruster zoude moeghen wesen ende dat de coopmanschap zoude coers ende ganck hebben.

Op den XXI dach, 't 's nuchtens, zoo deden den bysschop een sermoen, maer eer hy in die puye quam, zoo was eenen stoel ghebracht van 't 's graven dienaers om te commen hooren preeken, alzoo hy ooc dede, want het sermoen en was maer

beghonnen; den grave quam met alle zyn edelen ende hoorden gheheel het sermoen ende als 't ghedaen was, es wederomme naer zyn logist ghetrocken; ende die oordinancie ofte het placaet dat het 't 's dachts te vooren uutgheroupen was, dat was voor de duere van der halle ghestelt, omdat een ieghelyck van buuten, zoude dat moeghen leesen ende verstaen, want met dat Sinte Matheusdach was, zoo quammer veel te meer volckx, omdat marckedach was, want alle die poorten van der stede waren open die bin langhe tydt niet open gheweest en hadden, want daer waren altydts maer vier poorten open voor desen dach.

Ende op de noene, zoo was een ghebodt ghedaen, dat men met spyse ende met dranck het volck zoude susteneeren dat ten Briele ghefornert was ende dat men alle daghen zoude marckendach houden van haver ende van alle andere zaken om het vreemde volck wille, dat inde steeden was op dien tydt.

[35] Ende ontrent den tweën uren, zoo quammer een vender knechten in, wel op ghevyftich meest al geschoot; ende quamen duer de Moutstrate om te passeren voor den grave; ende schooten meest alle ghelyck af ende trocken alzoo duer de

Bueterstrate over de maert ter Dicxsmupoorte uut naer den Brielen, aldaer zy gheforriert waren. Ende, ontrent den driën uren, zoo quam den grave met alle zyn edelen naer de maert ende ghinck ter Toorepoorte waert ende men leede alle die perden achter hemlieden; ende al se quamen ter Toorepoorte, zo zadt de grave op zyn pert ende zy reeden naer het Magdalene kerchoof om te ghaen oordinerene plaetsen om de nieuwe fantasticken te preeken; ende als hy de plaetse ghevisiteert hadde met alle zynen heeren ende den meesten deel van der wet, zoo track hy met hemlieden van buuten omme naer de Bueterpoorte, aldaer Vendeville altyts medereet, dewelcke was zeere in de hulpen van de guesen, aldaer zy buuter Bueterpoorte ooc een plaetse beschicte ende als doens zoo quam den grave wederomme naer zyn logiment.

Op den XXII dach, zoo dede den bysschop een sermoen, ten VIII uren, ende den grave quam het sermoen hooren, aldaer veele volckx was van buuten ende van binnen.

Ende men dede te Magdalene kerchove ooc een sermoen, twelck was meeste Robert

Flamen. Ende den grave ghinck naer den hoochchoor om messe te hooren.

(28)

[36] Ende ontrent de noene, zoo forrierde men twee venderen knechten, meest in Sinter Nicolaysprochie ende in Sinte Jacopsprochie ende, ontrent den vier uren, zoo quamen zy in ter Messepoorte ende alzoo voor 't 's graven huus ende alzoo naer de maert ende het ander vender daer naer ende het eerste Maerten de Slecken, maer het ander trock in de Clierstrate. Ende den grave quam naer de maert ende zy gescheen weesende, zoo quamen den meesten hoop naer de Bueterstraten, aldaer zy gheforriert waren. Ende den grave ghinck de artielerie visiteeren ende quam wederomme naer zyn logyst met alle zyn edelen en heeren.

Op den XXIII dach, 't 's nuchten, ontrent den VII uren, zoo was de ghesleghen trommel dat zy elck moeste commen onder zyn vender. Ende ontrent de noene, zoo dede men een ghebodt uuter naeme van den grave, zoo dat elck die volck te logiste hadden, dat zy daermede zouden zoetelyck leven ende waer 't dat ze yemant eenich onghelyck dede, dat men zouden commen claghen, men zoude goet recht daeraf doen. Ende dat niemant achter het winderoen en zoude gaen zonder licht op de boete van vyf schellinghen, alzoo wel saudats als poorters. Ende die vier ghilden hadden eet ghedaen den coninck ende de stede ende myn heere van Frens, als

capiteyn-generael.

[37] Ende in 't ghebodt was gheroupen, als zoo geschieden datter eenighe beroerte quame dat hem niemant en zoude verwoorderen uut zyn huus te commen, meer dan de ghilden ende die soudaten op lyf ende goet, waerin dat zomighe van den steede niet wel tevreden en waren. Ende ontrent de een uren, zoo was het trompet

ommeghesleghen dat den grave vertrecken zoude naer Brugghe. Ende alle den benden van oordinance die in de steede was, standen al bereet ter maert om hem te gaen convoyeren ende stonden al met de ansichte ter Bueterstrate, waer 't drie dicke. Ende den grave commende ontrent de vyf houcke, zoo stont hy stille ende alle die perden passerden al voor hem naer de Forrestraten, alzoo naer Brugghen. Ende keerden meestal weder ende 't 's nachts, zoo waecten die ruuters van binnen met die van der steden te samen.

Op den XXIIII dach, zoo was te Vormozeile gheforiert ontrent LXX perden, alle licht perden in 't roo ghecleet.

Op den XXV dach, 't 's nuchtens, zoo preicte den bisschop ten zeven uren. En de alle die perden passerden duer die steden ende trocken naer Brugghen, diewelcke 's dachts te vooren te Vormyzeile gheslapen hadden ende men forrierde noch in veele plaetsen die gheen en hadden van den ghonnen die'r vier ofte vyve hadden.

[38] Op den XXVII dach, zoo wasser een ghebodt ghedaen, dat een yeghelyck, van

wat qualiteit ofte condicie hy ware, diewelcke hier in 't lant maer ghecommen en

waren bin drie maenden, dat hy zoude moeten rumen uut de lande, op gheaprendert

(29)

Op den XXXsten dach, twelcke was op den Sondach, zoo 't 's dachts te vooren den trommel ommeghesleghen van die van der steede dat een yeghelyck van de knechten die onder Simoen Uutenhove dienden, dat die moesten op desen dach ter maert, zyn 't 's nuchtens ontrent ten VII uren om te monstren; ende waren alle op de halle ghedaen commen ende daer wasser wel een hondert ghecaseert. Ende den bysschop dede een sermoen naer coustume ende Pieter Hazaert die dede oock een sermoen te Magdalene kerchove. Ende achter de noene, zoo preicte Pieter Hazaert wederomme in dewelcke sermoenen veele volckx was.

Op den eersten dach van Octobre, twelcke was op den Bavefs, zoo waren alle die predicanten van dit Westquartier ende oock allen quartier uut Vlaenderen, Brabant ende allen die hemlieden uutgaven voor predicanten, dat zy moesten commen tot Ghent ende zyn daerwaert ghetrocken. Maer de guesen alzulcke mare deden onder 't volck gaen, twelcke niet waer en was, want daer en warender maer 2 ofte 3.

[39] Op den derden dach, zoo waren in 't Swerdekin vyf ofte zes predicanten ghelogiert ende doens zoo trock Hermanus naer Corterycke. Ende alzoo voort wilde men zegghen naer Brussele.

Op den zessten dach, 't 's nuchtens, zoo dede den bisschop een sermoen ende op Magdalenen kerchoof zoo was ooc een sermoen ghedaen van een jonck man. Ende achter de noene, zoo dede hy wederomme een sermoen, aldaer veele volck was ende een erdooper arguwerde.

Op den VIII dach, zoo was tot Vuerene een groote beroerte, want daer quamer voor de steede zeer veele, maer die van der steede zonden om die saudaten van Loo ende quamer 't 's nachts te vooren in. Ende eer die hoop voor de steede was, warender binnen ende die van buuten meenden in die steeden te gheraken, maer daer wasser drie doot gheschooten ende veelen ghequest. Ende hadden noch veel meer doot gheschooten, hadde zy ghewilt ende vertrocken van voor de steede.

Op den XI dach, zoo dede den bisschop een sermoen want hy preicte alle weke twee

reijsen, 't 's Wondachts ende 't Vrydachts. Ende daer zoude ghetrocken hebben een

ghedeel soudaten van den waels ende een ghedeel perden van het garnisoen van der

stede naer Loo, want dat vender dat te Loo lach, bleef te Vueren, maer zy en ghinghen

niet. Doens zoo was een ghebodt ghedaen, dat men gheen schemptliedekins ofte

baladen op den ghestelycken ofte op den werlycken zinghen ofte lesen en zouden,

op ghegheselt te zyne. [40] Ende het was in 't woort, dat die herdoopers ende die

calfvinisten zouden disputeeren 't Sondachts naer desen dach, maer het en ghebuerde

zoo niet. Maer den predicant van Calfvin die preicte naer coustuemen op 't Magdaleen

kerckhof ende den bisschop dede een excellent sermoen.

(30)

Op den XV dach, zoo ghebuerder in d'auwer strate een groot ongheluck, want daer stont een joncman stampende buuscheruut, aldaer mest vercochte ende onversien zoo stampten hy op den boort van den mortier, daer vloch vier uut in 't cruut zoo dat hy by verbrant hadde ende noch een toe hem, twelcke was een jammer om zien ende grooten schaden gheschieder in 't huus, want het vloch al 't huus duere veele saken in stucken.

Ende op Sinte Lucxavent, twelcke was op den 18 dach, zoo vergaerderden alle beeden die venderen ende trocken: het een van capiteyn Carle trock in het clooster Sinte Martins om te monsteren ende het ander trock te Freminueren. Ende die schooten aldaer naer een doel, want die naest schoot die hadden een boet. Ende op dienselven dach, zoo wasser een ghebodt ghedaen dat men het 't 's dachts der naer, twelcken was Sinter Lucasdach, zoude draghen prossessus-generael by bevelen van den ducessen de Parme ende dat om goeden voorspoet van den heermeie van den keyser op den Turck ende om goeden russten ende pays hier in de lande van herrewaerts over; ende dat niemant eenighe beroerten en zouden maken in de processie, op zyn levenden lyf.

[41] Ende die provoost dede justicie doen op dien dach van twee gasten, den eene wesende van den gheselschap van die ander vieren die op den VIIsten dach van Septembre ghedoot waren ende dien was ghebrant ende den anderen was ghehanghen an die potent van der steeden, om die willen dat hy gheene op die maert gherecht en hadden, zoo creech hy consent om aldaer te doene ende het huuseken om te branden was daer by ghemaect ende was eerst ghebrant ende ander daer naer ghehanghen, diewelcke uutmaten kennesse hadden ende gheschieden ontrent den XII uren.

Op Sinte Lucasdach, twelcke was op eenen vridach, zoo drouch men omme

processie-generael; ende om dieswille van vreesen van eenighe beroerten, zoo was ter maert ghestelt een ghedeel saudaten ende in elcke strate van der maert ooc mede;

ende men hielt die poorten gheslooten, maer een ofte twee open; maer het verginck al wel ende daer was alzoo veele volckx mede als 't noyt en was. Ende men preicte op 't Magdelenkerchof te neghen uren ende achter den noenen wederomme. Ende Symoens Uuthoven' knechten schooten achter den noen naer een doel ende quamen ontrent ten vier en hall ter maert ende maecten den slecken.

[42] Op den XXsten dach, twelcke was op den Sondach, ontrent ten VII uren, zoo

vergaerden de guuesen om te gaen begraven eenen Pieter Ouveroye, diewelcke niet

begheert en hadde daer begraven te zyne, maer metgaeders dat zyn huusvrauwe zoo

niet ghezint en was, dede hem naer het Magdelene kerchol draghen; ende daer waes

zeer veel volckx, mede wel tot drie hondert ofte meer; ende quamen lanckx de

Zuutstrate naer de maert ende droughen op de schouders naer huerlieder

(31)

maniere; ende den voorschepen ende den grefier hadden 't gheerne met schoone woorden belet, maer zy ghinghen duere; ende als zy quamen zoo over de maert ter poorten, zoo hadden die soudaten die poorten ghesloten ende daer was zeer veel te doene ende veel woorden gheseit, maer metgaders datter zoo veel volckx was, uut vreesen van dien. Ende duer die woorden die daer gheseit waren gherochten zy uut, maer men zondt ter stondt ten hoven waert om te vertoghen. Ende den bisschop dede een sermoen naer coustumen. Ende die wederdoopers ende die calvinisten zouden te Nieukercken ghestudeerd hebben, aldaer veel volkx was, maer deden allebeiden, elck een sermoen ontrent Nieukercke. Maer den baiulliu deden den wederdooper verboot niet te studeren ende alzoo en wasser niet ghedaen.

[43] Op den 24sten dach, zoo vergaerden die saudaten van het vender van capyteyn Carle om een monster de doene ende trocken te Grauwe Broers ende schooten daer naer een doel om prys, want daer waren twee ofte drie hoen te winnen die naest schoot.

Ende die calvinisten hebben seere ghewrocht an huerlieder schuere, want men begonste die te decken met biesen.

Op den XXIX dach, zoo was 't 's nuchtens het trompet omme ghesleghen ende daer vergaerden ter maert ontrent LXX perden al ghemonstreert ende trocken met heerlieder capiteyn te Meessenpoort uut, men zeide naer Atrecht.

Op alle helighendach, zoo preicte Pieter Daten, welcke was voortydts een carmeliet.

Ende op alle zieledach, twelcke was op eenen Saterdach, zoo deden zy twee

sermoenen op een tydt op het Magdelenenkerchof, een in Vlaemschen Pieter Daten ende d'ander in Walsch. Ende den bisschop dede ooc altydts een sermoen, betoghende contrariën huerlieder leeringhe.

Op den IX dach van Novembre, zoo was 't in woort dat Joren Asack ghestorven zoude hebben, maer het was verstelt. Nochtans het quam van den hove ende dat om dies wille, als men Pieter Overoy begrouf, dat hy een saudaet zyn bussen nam ende noch veele hooghe woorden ghesproken.

[44] Op den tweeden dach van Decembre, zoo was Joren Asack bovengheleet ter halle, ontrent den VIII en half; ende den trommel was ommeghesleghen van alle de venderen dat zy alle soudaten zouden commen, elck onder zyn vender in de wapenen;

ende zy quamen alle ter maert wel voorzien van ghewerren, want alle het volck

meende dat Joren ghestorven zoude hebben; ende hy zelve en verwachte anders niet

ende als alle die knechten ter maert waren, aldaer Carlo ende Mons del Vale, bede

in harnachs stonden en alle die straten van der maert wel bestelt waren; ende veele

wynckel slooten huerlieder huus op, ende de reste

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

ende daer af oudet hi herde sere ende nemt af eer tijt ¶ Die colerijn es vele peysende ende hem dromet gerne wonderlike drome Ende wanneer die col.. es

Onse here meer dar hi mi sal Want redene ende verstannesse Heeft di ghegeuen ghod onse here Wlmaecten sijn ghedinkenesse 10 Ende oec te leuene embermeere. Dar du sculdech wars mede

Floyris ende Blantseflur..

Doen nam sij hair rechte hant Ende sede haeren wader te hant, Ende seide: "God, dor uwe oetmoet, Die ant cruce storte sijn bloet 635 Ende ontfinc meneghe wonde,. Ontfermt u my

840 Daeraf saelt nemen sine voedinge, Ende hieraf eist sonderlinge Dat den vrouwen dan gebreken Haer stonden, daer wi dus af spreken, Des niet te doene hebben die man;.. 845 Maer

Aanmerking: dit moge waar zijn van al de stukken, maar daaruit volgt nog niet, dat de Carel ende Elegast niet, met uitwerping van de twee voorafgaande gedichten, in inniger verband

De oplossing en zeer veel andere werkbladen om gratis te

Ze plaagde Hendrik met zijn thee, waar zonder hij beweerde niet te kunnen ontbijten en vulde zijn kopje zelve, mogelijk met nog meer coquetterie dan anders, als om haar vader te