Onderzoeksresultaten potvis Petten 2018 Pathologie, dieet en vervuiling
Editors: Lonneke L. IJsseldijk & Andrea Gröne
Intern rapport
Departement Pathobiologie Faculteit Diergeneeskunde
Referentie
Lonneke L. IJsseldijk & Andrea Gröne (Eds.) 2018. Onderzoeksresultaten potvis Petten 2018: Pathologie, dieet en vervuiling. Intern rapport UU, Departement Pathobiologie, Faculteit Diergeneeskunde, Universiteit Utrecht
Trefwoorden: strandingsonderzoek, postmortaal onderzoek, autopsie, walvissen, Noordzee, dieet, plastic, contaminanten
In samenwerking met: Wageningen Marine Research & Bureau Waardenburg
Cover foto: Bas Niemans, afdeling Multimedia, Universiteit Utrecht
© 2018
Faculteit Diergeneeskunde Universiteit Utrecht Yalelaan 1, 3484 CL, Utrecht
Tel: (030) 253 5312 ; e-mail: l.l.ijsseldijk@uu.nl
Deze rapportage is een uitgave van de afdeling Pathobiologie, van de Faculteit Diergeneeskunde, Universiteit Utrecht. Deze rapportage is opgesteld in samenwerking met Wageningen Marine Research en Bureau Waardenburg.
Dit report is online verkrijgbaar via .
Deze rapportage is het resultaat van een onderzoeksopdracht van en gefinancierd door het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) met ordernummer 1300027385.
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. De uitgever aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit het gebruik van de resultaten van dit onderzoek of de toepassing van de adviezen.
Intern rapport UU – December 2018
Woord vooraf
Bij strandingen van levende walvissen, dolfijnen of bruinvissen is adequaat reageren van groots belang ten behoeve van het welzijn van het gestrande dier en het waarborgen van de veiligheid voor mens en dier. In Nederland hebben we een groot en goed functionerend strandingsnetwerk,
bestaande uit tal van particulieren en organisaties, wie zich dag en nacht vrijwillig inzetten om zeezoogdieren in nood te helpen. Wanneer dieren overlijden of dood worden gevonden, staan deze mensen ook klaar om hulp te bieden, onder andere door dieren te melden en, als mogelijk,
verzamelen voor onderzoek. Het postmortaal onderzoek is volledig afhankelijk van deze vrijwilligers en wij zijn al deze mensen dan ook enorm dankbaar voor hun toewijding.
De potvis waarover deze rapportage gaat werd twee dagen voor de kust van Noord-Holland waargenomen. Het dier leefde toen nog, maar was duidelijk is een slechte staat en bewoog nauwelijks. Op dat moment waren verschillende mensen en organisaties betrokken die het dier nauwlettend in de gaten hielden. In het bijzonder Stichting SOS Dolfijn, de KNRM (Den Helder en Petten) en de Kustwacht hebben er alles aan gedaan om het dier zijn rust te gunnen tot hij stierf.
Het kadaver is daarna veilig gesteld en naar Harlingen gesleept waar het postmortaal onderzoek mogelijk was. Berging van de potvis vond in opdracht van de stranding coördinator van LNV en na afstemming met Rijkswaterstaat plaats. Wij zijn in het bijzonder dankbaar voor de medewerking van de KNRM Petten, Rijkswaterstaat; het snijteam van Naturalis Leiden (o.l.v. Pepijn Kamminga en Christel Schollaardt) en BDS Harlingen. Daarnaast danken wij de medewerkers van het Utrechtse snijteam: Linde Schalkwijk, Javier Deniz Marrero, Mark Delany, David van Reenen, Pieter van Stockum, Ingrid Gröne en Luuk van den Boom. Het snijteam werd geleid door collega Louis van den Boom. Zonder de enorme toewijding en het grote enthousiasme van al deze mensen zou dit
onderzoek niet mogelijk zijn geweest (foto’s ter illustratie)!
Het onderzoek van deze potvis is gefinancierd door het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV), waarvoor wij in het bijzonder Geert Hoogerduijn en Anne-Marie Svoboda dankbaar zijn. Het dieet- en contaminanten onderzoek is uitgevoerd door Wageningen Marine
Research (WMR), het plastic onderzoek door Bureau Waardenburg. Sectie foto’s zijn gemaakt door Bas Niemans (Multimedia, UU).
Lonneke IJsseldijk
Utrecht, 5-12-2018
Inhoudsopgave
Woord vooraf 4
Inhoudsopgave 5
Samenvatting 6
1 Inleiding 7
2 Pathologisch onderzoek 8
2.1 Materialen en methoden 8
2.1.1 Autopsie, macro- en microscopie 8
2.1.2 Virologie 8
2.1.3 Bacteriologie 8
2.1.4 Leeftijdsbepaling en reproductie status 9
2.2 Resultaten 9
2.2.1 Metingen en uitwendige observaties 9
2.2.2 Inwendige observaties 10
2.2.3 Histologisch onderzoek 10
2.2.4 Virologie 11
2.2.5 Bacteriologie 11
2.2.6 Leeftijd en reproductiestatus 11
2.3 Discussie en conclusie 11
3 Dieet- en plastic onderzoek 12
3.1 Materialen en methoden 12
3.2 Resultaten 12
3.2.1 Maag inhoud 12
3.2.2 Darm inhoud 12
3.3 Discussie en conclusie 18
4 Contaminanten onderzoek 20
4.1 Materialen en methoden 20
4.1.1 Chemische analyse 20
4.1.2 Data analyse 21
4.2 Resultaten 21
4.2.1 Kenmerken en concentraties 21
4.2.2 Polychloorbifenylen (PCB's) 22
4.2.3 Polybrominated BiPhenyl Ethers (PBDE's) 22
4.2.4 Hexachloorbutadieen (HCBD) 23
4.2.5 Hexachloorbenzeen (HCB) 23
4.2.6 PerFluorinated compounds (PFCs) 23
4.3 Discussie en conclusie 24
5 Conclusies 25
Literatuur 26
Samenvatting
Op 25 juni 2018 werd ’s ochtends een potvis (Physeter macrocephalus) voor de kust van Julianadorp (Noord-Holland) waargenomen. Het dier is zo’n 36 uur gemonitord door o.a. de Kustwacht en Stichting SOS Dolfijn tot het op 26 juni rond 18:00 uur ter hoogte van Petten overleed. De Minister van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) is verantwoordelijk voor de invulling van internationale verplichtingen en afspraken omtrent de biodiversiteit en de bescherming van in het wild levende bedreigde diersoorten. Vanuit die verantwoordelijkheid is er door het Ministerie van LNV een onderzoeksopdracht uitbesteed naar de doodsoorzaak en herkomst van deze potvis.
Strandingsonderzoek vindt in Nederland sinds 2008 plaats bij het Departement Pathobiologie van de Faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht met als hoofddoel het vaststellen van
doodsoorzaken en hierbinnen het onderscheid tussen natuurlijke en antropogene oorzaken. Daarnaast worden weefsels verzameld waarmee aanvullende onderzoeken kunnen worden uitgevoerd. Hieronder valt onder andere onderzoek naar dieet-, plastics en contaminanten. Deze onderzoeken worden uitgevoerd door Wageningen Marine Research (WMR) en Bureau Waardenburg (BuWa).
De potvis was een volwassen mannelijke potvis van ongeveer 37 jaar oud. Na het postmortaal en aanvullend virologisch onderzoek kan worden bevestigd dat dit dier een ernstige bronchitis en longontsteking had, hoogstwaarschijnlijk door een Herpes virus infectie. Dit Herpes virus heeft zover bekend geen zoönotische potentie. Het dieetonderzoek concludeerde dat de potvis recent en
vermoedelijke zelfs al enkele weken niet had gegeten. Wel werden resten van onder andere zeeduivel, inktvis en stekelrog in de darm teruggevonden. De hoogste concentraties contaminanten gemeten in de potvis waren PCB's, maar levels vergelijkbaar met eerder gerapporteerde concentraties bij potvissen en lager dan het concentratiebereik van bruinvissen. Plastic, tekenen van trauma (zoals verstrikking of aanvaringen) en/of indicaties voor decompressieziekte werden niet gevonden. Deze zeer zieke potvis is verzwakt de Noordzee ingedwaald, waar het uiteindelijk door shock en bijbehorend zuurstof tekort overleed.
De Noordzee is geen bekend habitat voor potvissen; het is er te ondiep. Alle potvissen die in het verleden in de zuidelijke Noordzee zijn waargenomen strandden en/of stierven dan ook vroeg of laat.
Er lijkt een stijging van gerapporteerde potvis strandingen rond de Noordzee in de afgelopen 30 jaar, mogelijk door een toename van het aantal migrerende potvissen. Onderzoek naar hun
gezondheidstoestand is cruciaal om meer inzicht te vergaren over bedreigingen op de potvis populatie
en hun leefgebied.
1 Inleiding
Op 25 juni 2018 werd ’s ochtends een potvis (Physeter macrocephalus) voor de kust van Julianadorp (Noord-Holland) waargenomen. Direct werd duidelijk dat het om een zwak dier ging: de potvis toonde geen actieve zwembeweging en leek zelfs amper te bewegen. Het dier werd 26 juni iets zuidelijker waargenomen en gemonitord door de Kustwacht, KNRM en Stichting SOS Dolfijn. Op 26 juni rond 18:00 uur overleed de potvis ter hoogte van Petten. Berging van de potvis vond in opdracht van de stranding coördinator van LNV en na afstemming met Rijkswaterstaat plaats en het kadaver werd voor onderzoek naar Harlingen versleept.
De Minister van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) is verantwoordelijk voor de invulling van internationale verplichtingen en afspraken omtrent de biodiversiteit en de bescherming van in het wild levende bedreigde diersoorten. Vanuit die verantwoordelijkheid is een leidraad opgesteld waarbinnen de verschillende stappen, besluitvorming en coördinatie bij een dergelijke walvisstranding zijn opgenomen. In het kader van deze leidraad zijn in november 2017 afspraken gemaakt tussen LNV en verschillende onderzoeksinstituten omtrent onderzoeksbelangen.
Daarbinnen is de Universiteit Utrecht (UU) door LNV aangewezen als uitvoerder van het pathologisch onderzoek naar de strandings- en doodsoorzaak van dode walvissen.
Strandingsonderzoek vindt in Nederland sinds 2008 plaats bij het Departement Pathobiologie van de Faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht in opdracht van het Ministerie van LNV. Het hoofddoel van het onderzoek is het vaststellen van de doodsoorzaken van de onderzochte dieren, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen natuurlijke en antropogene oorzaken. Daarnaast worden weefsels verzameld waarmee aanvullende onderzoeken kunnen worden uitgevoerd. Hieronder valt onder andere onderzoek naar dieet-, plastics en contaminanten. Deze onderzoeken worden door externen met expertise op deze gebieden uitgevoerd: Wageningen Marine Research (WMR) is gespecialiseerd in onderzoek naar dieet van en contaminanten in zeezoogdieren en Bureau
Waardenburg (BuWa) in onderzoek naar macro- en micro plastic vervuiling en de impact hiervan op zeedieren.
Potvissen zijn van nature geen vast Noordzee bewoners, maar komen vooral voor in de diepere waters van de evenaar tot de polen (Whitehead 2002). Potvissen leven van inktvis en vis die ze in de diepzee vangen. In de maag en darm van gestrande zeedieren bevinden zich vaak nog voedselresten, deze laten zien wat er recent gegeten is, en in sommige gevallen ook waar er voor het laatst gegeten is.
Naast voedselresten worden ook regelmatig plastics of ander door de mens geproduceerd afval aangetroffen, wat informatie kan leveren over de route die deze dieren hebben afgelegd en over de oorsprong van zwerfafval in zee (bijv. Unger et al. 2016). Naast waarneembare plastics, kunnen ook niet-waarneembare gifstoffen als polychloorbifenylen (PCB’s) en polybroomdifenylethers (PBDE’s) ophopen in potvissen via hun voedsel. Dit werd eerder aangetoond in potvissen die langs de Noordzeekust zijn aangespoeld (Weijs et al. 2009). Deze stoffen kunnen in hoge gehalten of tijdens stress of vermagering o.a. het functioneren van het immuunsysteem negatief beïnvloeden (Jepson et al. 2016). Onderzoek naar dieet- plastic en contaminanten is dan ook direct samenhangend met het onderzoek naar de doodsoorzaken van walvissen, maar vertelt ons ook meer over de gesteldheid van het habitat waarin ze leven.
In deze rapportage worden de resultaten van het onderzoek van de potvis gegeven, bestaande uit het pathologisch onderzoek, dieet- en plastic onderzoek en contaminanten onderzoek. Het doel van deze onderzoeken is het achterhalen van de gezondheidsstatus, herkomst en doodsoorzaak van deze potvis, en om een antwoord te genereren om vragen als: is er sprake geweest van menselijk handelen als aanleiding van de stranding; zijn er potentieel zoonotische micro-organismen in de potvis
aangetroffen; en zijn er mogelijk negatieve effecten van vervuiling op de gezondheidsstatus van deze
potvis geweest.
2 Pathologisch onderzoek
Auteurs: Lonneke L. IJsseldijk
1& Andrea Gröne
11
Faculteit Diergeneeskunde, Universiteit Utrecht
2.1 Materialen en methoden
2.1.1 Autopsie, macro- en microscopie
De potvis werd van 26 op 27 juni naar Harlingen gesleept, waar het kadaver bij BDS Harlingen aan land werd getild. Hier vond de autopsie plaats. Na overleg met lokale partijen en het snijteam van Naturalis, en na goedkeuring van de stranding coördinator van LNV, startte de autopsie om omstreeks 13:00 uur op 27 juni. Het onderzoek te Harlingen werd om 22:00 uur afgerond.
De potvis is gemeten, het geslacht is bepaald en het dier is volledig gefotografeerd. De autopsie is, voor zover mogelijk, uitgevoerd volgens eerder beschreven protocollen en methoden (Kuiken &
García-Hartmann 1993). Het onderzoek bestond uit een uitgebreid uitwendig en een inwendig onderzoek (voor details zie: IJsseldijk et al. 2018a), waarbij alle aanwezige organen, voor zover mogelijk, bekeken, beschreven, beoordeeld en bemonsterd werden. Blubber en huid diktes zijn gemeten op drie locaties (dorsaal, lateraal en ventraal) halverwege tussen de hoogte van de rugvin en de rechter borstvin. In het bijzonder werd er gelet op aanwijzingen die duiden op decompressieziekte (voor details zie: Jepson et al. 2003 en Fernández et al. 2005).
Voor het histologisch onderzoek werd weefsel in formaline gefixeerd en volgens standaardprocedure in paraffine ingebed en gesneden, waarna de coupes werden gekleurd met hematoxyline en eosine (H&E) en beoordeeld door een veterinair patholoog om eventuele afwijkingen op celbasis vast te stellen en ten behoeve van het determineren van de doodsoorzaak van dit dier. Daarnaast is weefsel voor virologisch- en bacteriologisch onderzoek verzameld (retrospectief ingevroren op -80°C en gekoeld op 4°C tot verdere analyses) en werden parasieten in 70% ethanol verzameld.
De aanwezigheid van parasieten werd gedocumenteerd. De beoordeling van de geassocieerde pathologie is onderdeel van het histologisch onderzoek. Parasieten werden geïdentificeerd op basis van morfologie door parasitoloog Herman Cremers.
2.1.2 Virologie
In totaal zijn zeventien samples onderzocht op de aanwezigheid van Herpes virus. Dit waren drie lymfe knopen, twee droge swabs (monster locaties: blaasgat en long), vier huid laesies, acht weefsels (lever, nier, blaas, milt, hart, long en darm) en oogzenuw. Additioneel werden twee weefsels (long en long lymfe knoop) en twee droge swabs (monster locaties: blaasgat en long) ook onderzocht voor de aanwezigheid van Morbilli- en Pox virus. DNA werd geïsoleerd uit orgaan homogenaten en swabs. Voor Herpes virus PCR werden primers gebruikt welke het polymerase gen fragment herkennen, volgens eerder beschreven methoden (VanDevanter et al. 1996; Smolarek-Benson et al. 2006). Voor Pox virus PCR (specifiek: orthopox virus) werden primers gebruikt welke het polymerase gen fragment
herkennen, volgens eerder beschreven methoden (Burek et al. 2005). Voor Morbillivirus RT- PCR werden primers gebruikt welke het phosphoproteine gen fragment herkennen, volgens eerder beschreven methoden (Van Elk et al. 2014). Verkregen fragmenten werden gezuiverd en vervolgens gesequenced voor bevestiging en identificatie.
2.1.3 Bacteriologie
In totaal zijn zes weefsels (darm, long, lever, nier, pulmonaire lymfe knoop en milt) verzameld voor
bacteriologisch onderzoek. Het verzamelde materiaal werd op twee bloedagarplaten en één
MacConkeyagarplaat gesmeerd. Eén bloedagarplaat werd anaeroob bebroed (2x24h bij 37⁰C), de andere bloedagarplaat en MacConkeyplaat werden aeroob bebroed (2x24h bij 37⁰C). Bij long weefsel werd daarnaast een extra plaat ingezet (zgn. chocoladeplaat); deze werd microäerofiel 2x48h bij 37⁰C bebroed. Darm werd ook een zogenoemde BGA plaat ingezet voor onderzoek op Salmonella. Alle platen werden dagelijks beoordeeld op bacteriegroei door een erkend microbioloog. Verdachte kolonies werden geïdentificeerd met behulp van MALDI-TOF. Bacteriologisch onderzoek werd uitgevoerd bij het Veterinair Microbiologisch Diagnostisch Centrum van de Faculteit Diergeneeskunde.
2.1.4 Leeftijdsbepaling en reproductie status
Een longitudinale doorsnede door een tand van een tandwalvis, zoals de potvis, onthult jaarlijkse groeiringen die kunnen worden afgelezen om de leeftijd te bepalen. Eén tand uit de onderkaak is door Naturalis, Leiden vrijgegeven en geanalyseerd om de leeftijd te bepalen volgens de beschreven methode in Perrin & Myrick (1980). Dit onderzoek is uitgevoerd door specialisten van de Stichting Veterinaire Universiteit in Hannover, Duitsland. Daarnaast is een monster van de testes histologisch onderzocht om de hoeveelheid sperma productie te beoordelen.
2.2 Resultaten
2.2.1 Metingen en uitwendige observaties
Het gewicht werd gemeten tijdens het liften van het kadaver uit het water op zo’n 47 ton. Het dier lag op zijn linker zijde (Figuur 1), waardoor alleen de rechter zijde kon worden geïnspecteerd. De
mannelijke potvis had een totale lengte van 15,2 meter en een omtrek van 8 meter. Blubber diktes waren tussen de 12-18 centimeter en de huid was zo’n 4.5mm dik. Uitwending werden geen tekenen van acuut of chronisch trauma en/of verstrikking gevonden. De huid vertoonde wel postmortale schade van het vertrekken en verslepen. Ook waren meerdere chronische huid laesies en littekens zichtbaar. Dit waren onder andere geheelde tand afdrukken (Fig. 2A) en oude wonden bij de mondholte (Fig. 2B). In het midden van de blubberlaag waren milde hoeveelheden parasieten aanwezig, later geïdentificeerd als Phyllobothrium delphini. Externe afwijkingen en deze parasieten werden niet als zodanig ernstig en belemmerend ingeschat dat het direct aan de doodsoorzaak van het dier te wijten was en zijn daarmee additionele bevindingen.
Figuur 1. Ligging van potvis op linker zijde bij BDS Harlingen. Foto: Daniel Beukers
Figuur 2. Externe beschadigingen; een combinatie van oude(re) wonden, bijvoorbeeld van tanden van soortgenoten (A) of na gevecht met prooisoorten (B), en postmortale beschadigingen door verslepen van kadaver (open krassen). Foto’s: Bas Niemans (UU)
2.2.2 Inwendige observaties
De bovenliggende rechter kant van de potvis werd geopend en organen, voor zover zichtbaar, beoordeeld. Direct werd duidelijk dat er grote hoeveelheden ontstekingsvocht in de buikholte aanwezig was. Maag en darmen werden verwijderd. In de maagwand werden ulceraties met
bloedingen gevonden. Er werden tientallen nematoden aangetroffen, later geïdentificeerd als Anisakis simplex. De maag werd in Harlingen alleen vluchtig bekeken, voordat deze naar de sectiezaal van de UU werd getransporteerd voor verder onderzoek (zie ook hoofdstuk 3). De darmen waren gedilateerd en stuwing van bloed was zichtbaar in de bloedvaten op zowel de darmen als in het darmvlies. De darmen werden verder ter plaatsen door medewerkers van BuWa onderzocht (zie hoofdstuk 3 voor verdere beschrijving). Stuwing van bloed was ook duidelijk in de lever en milt. In de nieren werden kleine calcificaties aangetroffen; een beginstadium van niersteen (Fig. 3B).
Tijdens beoordeling van de borstorganen werd duidelijk dat het dier een ernstige longontsteking had.
Naast een grote oedeem (schuim) in de bronchie waren meerdere ontstekingshaarden zichtbaar (Fig.
3A). 30-40% van het rechter long weefsel was hiermee belast. Het hart, voor zover beoordeelbaar, leek geen afwijkingen te hebben. Het brein konden macroscopisch niet worden onderzocht.
Figuur 3. Foto van de long van de potvis met ontstekingshaarden (A) en doorsnedes van drie nier kapsels met aangeduide calcificatie (B). Foto’s: Bas Niemans (UU)
2.2.3 Histologisch onderzoek
In de chronische huid laesies en littekens werden ontstekingsinfiltraten gevonden, mogelijk passend bij een virale infectie. In de blubberlaag was weinig echt vetweefsel zichtbaar, wat een indicatie is van een verslechterde voedingstoestand. Bevindingen in de maagwand (macroscopisch geïnterpreteerd als ulceraties met bloedingen) werden bevestigd. Het longoedeem werd histologisch bevestigd, daarnaast werd tevens de ernstige bronchitis en longontsteking bevestigd. De lymfe knopen toonde lymfoide uitputting (atrophy) en necrose. Macroscopische calcificaties in de nieren werden histologisch
A B
A B
bevestigd. Brein en hart konden niet worden onderzocht. In geen van de andere onderzochte weefsels zijn afwijkingen of ontstekingen gevonden.
Het histologisch beeld van de afwijkingen in long, bronchie en trachea past bij een virale infectie. De sterk uitgezette bloedvaten op de buitenzijde van de darmen, en de congestie in de andere
buikorganen (o.a. lever en milt, alle lymfe knopen) passen bij shock. De afwijkingen in de lymfe knopen bevestigen een chronische verslechtering van de gezondheidsstatus van dit dier veroorzaakt door een infectieuze agentia.
2.2.4 Virologie
In de swab genomen op locatie long werd een Herpes virus gedetecteerd, bevestigd door sequencing als een Gammaherpesvirus 86% identiek aan een eerder beschreven Herpes virus van een Kogia sp.
(Smolarek Benson et al. 2006). Tijdens het virologisch onderzoek werden geen indicatie voor Herpes virus DNA gevonden in de andere monsters. Tests voor Morbilli- en Pox virus PCRs waren negatief.
2.2.5 Bacteriologie
Uit de darm, long, lever, nier, en milt werd een anaerobe mengcultuur met onder andere de bacterie Clostridium perfringens gekweekt, wat een gram-positieve staafvormige bacterie is die gezien kan worden als een normaal voorkomende bacterie in vegetatie of vlees in staat van ontbinding. Uit de darm werden geen significante andere bacteriën gekweekt, noch werden er bacteriën gekweekt uit de pulmonaire lymfe knopen en geen gisten en schimmels uit de long.
2.2.6 Leeftijd en reproductiestatus
De leeftijd van de potvis is gedetermineerd op ongeveer 37 jaar. Er was gering sperma productie in de testes, wel ging het om een adult dier gezien de lengte en leeftijd.
2.3 Discussie en conclusie
Deze potvis was een volwassen man van ongeveer 37 jaar oud. De doodsoorzaak was shock; een tekort aan circulatie waardoor onvoldoende bloeddoorstroming in de weefsels plaatsvindt en daardoor onvoldoende zuurstof wordt aangevoerd, met als verklarende en onderliggende oorzaak een ernstige bronchitis en longontsteking. De afwijkingen in de longen hebben vermoedelijke ook geresulteerd in moeilijkheden met ademhalen en hierdoor ontstaat een zuurstofgebrek. De sterk uitgezette
bloedvaten op de buitenzijde van de darmen en stuwing in organen zijn passend bij shock.
Pathologisch onderzoek wees uit dat de afwijkingen in de longen vermoedelijk waren ontstaan door een virale infectie. Virologisch onderzoek resulteerde in de diagnose van Herpes virus infectie. Er werden geen relevante bacteriën gevonden. Daarnaast werden geen indicaties gevonden voor trauma, bijvoorbeeld als gevolg van een aanvaring met een schip; voor verstrikking, bijvoorbeeld in vistuig; en voor decompressieziekte, bijvoorbeeld als gevolg van geluidsverstoring. De afwijkingen in de long zijn verklarend voor het afdwalen van deze potvis uit zijn normale habitat: het ging hier om een ernstig ziek en verzwakt dier.
De ontdekking van het Herpes virus gepaard met de geassocieerde laesies in de long en bronchie zoals aangetoond is zodanig wetenschappelijk interessant dat de pathogenese uitgebreid onderzocht zal worden. Dit werk valt verder buiten de verleende opdracht waarop deze rapportage van doen is.
LNV zal op de hoogte worden gehouden van relevante bevindingen. Aan dit aanvullend onderzoek is
momenteel geen tijdlijn verbonden.
3 Dieet- en plastic onderzoek
Auteurs: Elisa L. Bravo Rebolledo
1, Lonneke L. IJsseldijk
2& Mardik F. Leopold
31
Bureau Waardenburg,
2Faculteit Diergeneeskunde, Universiteit Utrecht,
3Wageningen Marine Research
3.1 Materialen en methoden
Tijdens de sectie in Harlingen is voor dieet- en zwerfvuilonderzoek de maag in zijn geheel verzameld in een grote kist, die direct na de sectie is vervoerd naar de UU. Een dag later is hier, in de snijzaal van de faculteit Diergeneeskunde de maaginhoud onderzocht op de aanwezigheid van voedselresten en zwerfvuil door een team van UU, Bureau Waardenburg (BuWa) en Wageningen Marine Research (WMR). Omdat de maag te groot was om in zijn geheel te behandelen, is deze in stukken gesneden die vervolgens zijn uitgespoeld volgens de methode beschreven in Van Franeker et al. (2018).
Op het sectieterrein in Harlingen is door een team van BuWa eerst de lengte van de darm bepaald (157 meter). Het darmpakket van de potvis was te groot om binnen de beschikbare tijd, en binnen het beschikbare budget in zijn geheel te onderzoeken op voedselresten en zwerfvuil. De darm is daarom op regelmatige afstanden bemonsterd; in totaal zijn 14 potten darm inhoud verzameld. Het totale gewicht aan verzamelde darminhoud was 20,8 kg; onbekend is hoeveel darminhoud deze potvis in totaal had. De potten met darminhoud zijn genummerd en meegenomen naar het lab van BuWa, in Culemborg. De inhoud van de potten gewassen is vervolgens gewassen in een wasmachine volgens de methode beschreven in Bravo Rebolledo et al. (2013). De gewassen monsters zijn één voor één onderzocht op de aanwezigheid van prooiresten en zwerfvuil. Alle harde prooiresten uit de gewassen monsters zijn verzameld en verstuurd naar WMR in den Helder, voor determinatie. Enkele specifieke onderdelen van een gegeten vissen zijn opgemeten om de grootte van de gegeten prooien te kunnen reconstrueren).
3.2 Resultaten
3.2.1 Maag inhoud
Er zijn geen dieet resten of zwerfvuil aangetroffen in de maag van de potvis.
3.2.2 Darm inhoud
Tien van de veertien potten met darminhoud bevatten geen herkenbare voedselresten. In monsters 8, 9 en 10 zijn kleine hoeveelheden harde prooiresten aangetroffen, die allemaal sterk verweerd en veelal gefragmenteerd waren. In monster 13 zijn meer voedselresten aangetroffen, die echter
eveneens vermoedelijk al geruime tijd in het maagdarmkanaal van de potvis aanwezig geweest zijn en die daardoor ook merendeels sterk versleten en kapot zijn. Toch zijn uit de gevonden prooiresten nog meerdere prooisoorten te determineren.
Vissen
In de darm zijn in monster #13 drie vinstralen (“hengels”) aangetroffen van een zeeduivel Lophius piscatorius. De lengtes van deze hengels zijn opgemeten en dezelfde omrekeningsmethode als beschreven in Leopold et al. (2018): op basis van deze methode is de geschatte lengte van de vis:
5.18 keer de lengte van de langste hengel, of 5.59 keer de lengte van de op een na langste hengel.
Kortere hengels kunnen tot dezelfde vis hebben behoord, die in totaal zes hengels op zijn kop en rug
heeft staan (Muus et al. 1999). De lengtes die in de darm van deze potvis zijn aangetroffen waren
respectievelijk 12.4, 11.25 en 8.3 cm. Op basis van deze maten zou de gegeten zeeduivel 63.6 cm
lang en 3431 gram zwaar zijn geweest. In monster #13 werden twee stukjes zwaar versleten otoliet aangetroffen die vermoedelijk van zeeduivel zijn geweest Figuur 1 en 2.
In monster 13 werden ook diverse dermal denticles (harde stervormig vergroeide schubben)
aangetroffen van snotolf Cyclopterus lumpus (Figuur 2; vergelijk met Watt et al. 1997: deze zijn sterk geperforeerd en “papierachtig”). De grootte van de bijbehorende vis(sen) kon niet worden
gereconstrueerd.
Eveneens in monster 13 werden dermal denticles en caudale (rug)stekels aangetroffen, die
toebehoren aan een stekelrog Raja clavata. Op basis van een opgemeten “grote” rugstekel (Figuur 3) moet de gegeten rog circa 30 cm lang zijn geweest (Serra-Pereira et al. 2008). In het zelfde
deelmonster zijn enkele opvallend gladde, sterk diabolo-vormige wervels aangetroffen. Deze vorm is kenmerkend voor Elasmobranchia (haaien en roggen) en behoorden vermoedelijk tot dezelfde stekelrog (Figuur 4).
Figuur 1.
De drie “hengels” van zeeduivel, die in de darminhoud van de potvis zijn gevonden.
Figuur 2.
Twee brokjes otoliet, vermoedelijk van zeeduivel (rechts) en een aantal dermal denticles van snotolf (links), die in de darminhoud van de potvis zijn gevonden.
Figuur 3.
Dermal denticles en caudale (rug)stekels van stekelrog.
Figuur 4.
Wervels van een Elamsmobranch, vermoedelijk van stekelrog, uit deelmonster #13 van de darminhoud van de potvis
In monster #13 zijn diverse tamelijk grote tanden van vissen gevonden die uit de bek van een zeeduivel afkomstig zouden kunnen zijn, maar ook uit die van een kabeljauwachtige. Een gebroken, vrij sterk versleten otoliet van een (vermoedelijk blauwe) wijting Micromesistius poutassou (Figuur 5) in het zelfde deelmonster doet vermoeden dat enkele tanden van deze laatste soort zouden kunnen zijn. De gegeten blauwe wijting was, op grond van de nog meetbare otolietbreedte, circa 25 cm lang en 77 gram zwaar.
Als laatste op soort determineerbare visrest is in deelmonster 13 een redelijk gave otoliet gevonden van een haring (Figuur 6). Gezien de lengte en breedte van deze otoliet moet deze haring circa 26 cm lang zijn geweest en 120 gram zwaar.
In de andere deelmonsters uit de darm zijn nauwelijks herkenbare visresten aangetroffen. In
deelmonster #8 werd een opmerkelijke structuur aangetroffen die sterk doet denken aan de snuit van
een grote zeenaald Syngnathus acus (Figuur 7). In deelmonster #9 is een bonte verzameling visresten
aangetroffen (Figuur 8) die echter merendeels niet op soort gedetermineerd konden worden. Een sterk
verweerde, platte, niervormige otoliet is waarschijnlijk afkomstig uit een platvis (soort en grootte niet
meer te bepalen).
Figuur 5.
Vistanden (ongedetermineerd) en een otoliet van vermoedelijk blauwe wijting.
Figuur 6.
Rechter otoliet van een haring, gevonden in de darm van de potvis.
Figuur 7.
De benige snuit (?) van een grote zeenaald? Deze structuur werd aangetroffen in faeces-deelmonster 9 uit de darm van de potvis.
Figuur 8.
Diverse visresten, faeces-deelmonster 9 uit de darm van de potvis.
Inktvissen
In de verzamelde faeces zijn enkele bovenkaken en een enkele onderkaak van inktvissen gevonden.
De onderkaak is van de meest gegeten prooisoort van potvissen in onze regionen: Gonatus fabricii en de bovenkaken zijn consistent met deze soort (maar kunnen niet op soort worden gedetermineerd).
De meeste kaken zijn gevonden in darm-deelmonster #13 (Figuur 9, links) een enkele bovenkaak zat in deelmonster #12.
In faeces-deelmonster #9 troffen we een onderkaak aan van een octopus: van de kleine achtarm Eledone cirrhosa. Dit is een bodem bewonende soort van wateren van meer dan 50 meter diepte, in tegenstelling tot Gonatus fabricii die op een paar honderd meter diep in de waterkolom (van de Atlantische Oceaan) leeft.
Figuur 8.
Links: een onderkaak van de diepzee-inktvis Gonatus fabricii (rechts onder in de petri- schaal) en vijf bovenkaken van vermoedelijk dezelfde soort, alle gevonden in deelmonster #13. Rechts:
een onderkaak van de octopus kleine achtarm Eledone cirrhosa, uit deelmonster #9.
Ook in de darm van de potvis is geen zwerfvuil aangetroffen.
3.3 Discussie en conclusie
Bij deze ernstig zieke potvis was het niet te verwachten dat er nog veel prooiresten in maag en darm gevonden zouden worden. De meeste potvissen die in Nederland stranden hebben alleen nog, of voornamelijk, resten van prooien in maag en darm die zijn gegeten voordat de dieren de Noordzee in zwommen. Dit geldt met zekerheid voor de meeste inktvissen waarvan nog resten worden gevonden (Gonatus fabricii). De meeste andere gevonden prooisoorten (zeeduivel, snotolf, blauwe wijting en kleine achtarm) zijn ook soorten van tamelijk diep water, die in de zuidelijke Noordzee niet of nauwelijks voorkomen (Muus et al. 1999; Heessen et al. 2015). Alleen de sterrog, de haring en de mogelijke grote zeenaald en misschien de ongedetermineerde platvis kunnen in de nabijheid van de Nederlandse kust zijn gegeten. Gezien de mate van slijtage van deze resten en gezien het feit dat deze alle in de darm zijn gevonden terwijl de maag helemaal leeg was, doet sterk vermoeden dat deze potvis in Nederlandse wateren niet meer heeft kunnen eten.
Dieetonderzoek bij soorten die langere tijd niet hebben gegeten is altijd een uitdaging. Magen zijn veelal leeg, of bevatten (deels versleten) resten van prooien die langer geleden (weken?) zijn
gegeten, op een aanzienlijke afstand van de locatie van stranden. De inmiddels opgebouwde ervaring
in Nederland leert, dat veel prooiresten, en dan vooral resten van gegeten vissen, in de darm van een
gestrande potvis worden gevonden. Onderzoek van de darminhoud is tijdrovend (een potvisdarm
meet meestal ruim 150 meter), maar zonder onderzoek van de darminhoud zullen vaak veel prooien
worden gemist. Zo ook bij deze potvis: de maag was helemaal leeg en alle prooiresten werden in de
verzamelde darminhoud aangetroffen.
De optimale onderzoeksstrategie bij studies naar aanwezigheid van het dieet en van zwerfvuil in grote walvissen is niet altijd duidelijk. In veel gevallen wordt volstaan met alleen een inspectie van de maag, maar hierdoor kunnen hele maaltijden en kleine stukken zwerfvuil worden gemist (Bravo Rebolledo et al. 2016). Aan de andere kant is het meenemen van de hele darm in het onderzoek erg bewerkelijk (Leopold et al. 2017). Toch verdient het de aanbeveling om wel degelijk ook de darmen bij het onderzoek te betrekken. In de maag van gestrande walvissen mag men resten verwachten van de meest recent gegeten prooien, én van prooien die langer geleden in zeer grote hoeveelheden werden gegeten (inktviskaken, zie Leopold et al. 2017). Zowel bij de vijf onderzochte potvissen van Texel (2016), de Domburgse potvis (IJsseldijk & Gröne 2018) als bij deze potvis werden resten van
zeeduivel echter uitsluitend in de darmen gevonden: deze bijzondere prooi was gemist indien alleen in
de maag was gekeken. Ruim bemonsteren van de darminhoud lijkt, op grond van de bevindingen bij
deze potvis een goede compromis-strategie.
4 Contaminanten onderzoek
Auteurs: M.J. van den Heuvel-Greve
1, C. Kwadijk
1, M. Kotterman
11
Wageningen Marine Research
4.1 Materialen en methoden
Tijdens de autopsie in Harlingen zijn voor onderzoeken naar contaminanten de volgende weefsels verzameld: blubber, lever, spier en nier. De monsters zijn genomen en opgeslagen volgens
standaardprotocollen voor contaminantenonderzoek, zoals ontwikkeld door WMR. Monsteropslag is bij -20 °C.
4.1.1 Chemische analyse Homogenisatie
Om de lever en blubber monsters geschikt te maken voor analyse werden monsters eerst
gehomogeniseerd. De levermonsters werden met een menger gehomogeniseerd. Blubber monsters vereisten meer voorbereiding. Eerst werd de buitenkant van een monster (meestal een deel van de blubber inclusief de huid) "schoon" gesneden en vervolgens werd een deel dat niet aan de lucht is blootgesteld van het monster gesneden, zonder de huid. Omdat de blubber te flexibel en taai was om door een menger te worden gehomogeniseerd, werd het in zeer kleine delen gesneden. De monsters werden vervolgens gebruikt voor analyses in het laboratorium van WMR in IJmuiden.
Vet gehalte en droog gewicht
De vet gehaltes werden bepaald met een gemodificeerde methode uit de Bligh & Dyer (B & D) methode (De Boer, 1988). Deze methode is ISO 17025: 2005 geaccrediteerd, SOP 2.10.3.002
"Dierlijk weefsel. Bepaling van het vetgehalte werd uitgevoerd volgens Bligh en Dyer
"(testlaboratorium L097, bepalingsnummer 1). Monsters werden driemaal geëxtraheerd met een mengsel van chloroform, methanol en gedemineraliseerd water. Het vet gehalte werd bepaald door het residu te wegen na verdamping van het oplosmiddel.
Het droge gewicht werd bepaald volgens ISO 17025: 2005 geaccrediteerd SOP 2.10.3.011 "Dierlijk weefsel. Bepaling van het vochtgehalte ". Monsters van ongeveer 1 gram werden gedurende 3 uur bij 105°C gedroogd waarna het droge gewicht gravimetrisch werd bepaald.
Analyse van PCB's, PBDE's, HCBD en HCB
De Accelerated Solvent Extraction (ASE) en gaschromatografie gekoppeld aan een
massaspectrometrie (GC-MS) methode werd toegepast voor PCB's, PBDE's, HCB en HCBD. Deze methode (SOP 2.10.3.050 Biota en omgevingsmatrices: bepaling van microverontreinigingen na ASE- extractie en GCMS-detectie) is gevalideerd voor biota volgens ISO 17025. Het monster werd gemengd met natriumsulfaat en overgebracht naar een ASE-cel met 25 g Florisil. De ASE-cel werd driemaal geëxtraheerd met behulp van pentaan/dichloormethaan (85:15). Na toevoeging van 1 ml iso-octaan als een houder, werd het extract geconcentreerd tot 1 ml in een roterende damp. PCB's, PBDE's, HCB en HCBD kunnen vervolgens worden bepaald door een GC-MS-detector. Kalibratie werd uitgevoerd met behulp van gecertificeerde normen en ten minste een kalibratiecurve van zes punten. Samen met elke reeks monsters werd een blanco en een intern referentiemonster geëxtraheerd en gemeten.
Alle PCB's die konden worden gekwantificeerd (maximaal 28 congeneren in de kalibratienormen) werden in de monsters gekwantificeerd. In de monsters 20-24 werden congeneren gekwantificeerd.
Voor PBDE's konden 15 congeneren worden gekwantificeerd met de kalibratiestandaarden, tot 12 congeneren werden gedetecteerd in de monsters.
Voor de vergelijking van concentraties van PCB's, PBDE's, HBCD en HCB met bruinvissen werden de concentraties gebaseerd op 100% lipide.
Analyse van PFC's
Geperfluoreerde verbindingen werden bepaald volgens de geaccrediteerde methode (SOP 2.10.3.045 Bepaling van het gehalte aan geperfluoralkyleerde stoffen na extractie). Monsters werden driemaal geëxtraheerd met behulp van 10 ml acetonitril. Extracten werden gedroogd met behulp van
natriumsulfaat, geconcentreerd tot 1 ml door turbovap en overgebracht naar een centrifugebuis die 50 mg ENVIcarb bevatte. Buizen werden 30 seconden gewerveld en vervolgens gecentrifugeerd.
Extracten werden overgebracht naar een flesje en geanalyseerd door middel van
vloeistofchromatografie gekoppeld aan een massaspectrometriedetector (LC-MS). Kalibratie werd uitgevoerd met behulp van ten minste een kalibratiecurve van zes punten. Samen met elke set monsters werden een blanco en een intern referentiemonster geëxtraheerd en gemeten. Geen PFC's werden gedetecteerd in de blanco's.
Voor het vergelijken van concentraties van PFC's met bruinvissen werden de concentraties gebaseerd op 100% droge stof of nat gewicht. Omdat PFC's zich niet ophopen in vet, is standaardisatie van het vet gehalte niet van toepassing. Om de variatie tussen de monsters te verminderen, kunnen de concentraties worden gebaseerd op het drooggewicht, omdat het natte gehalte tussen de monsters kan verschillen.
4.1.2 Data analyse
Som-parameters van PCB's en PBDE's werden berekend. De Som-17PCB bestaat uit CB47, CB49, CB52, CB101, CB105, CB118, CB128, CB138, CB149, CB151, CB153, CB156, CB170, CB180, CB187, CB194, CB202. Sum-7PCB bestaat uit CB28, CB52, CB101, CB118, CB138, CB153, CB180. De Som- PBDE bestaat uit BDE28, BDE 47, BDE BDE99, BDE100, BDE153 en BDE154. Deze zijn gekozen omdat de milieukwaliteitsnormen (MKN) binnen de waterkaderrichtlijn gebaseerd zijn op deze congeneren (EC, 2013).
Er werd geen statistische behandeling op de gegevens uitgevoerd, omdat alleen de resultaten van één individu worden gerapporteerd.
4.2 Resultaten
De resultaten van de gegevens worden gerapporteerd met een decimale punt (.) In plaats van een komma (,) (in afwijking van de Nederlandse SI). De resultaten in dit rapport zijn alleen van toepassing op de monsters die voor dit project zijn geanalyseerd.
4.2.1 Kenmerken en concentraties
Kenmerken van de lever en blubbermonsters van de potvis zijn weergegeven in Tabel 1. Het
vetgehalte van het blubbermonster is relatief laag. Het vetgehalte van blubbermonsters is gewoonlijk 90-100% vet, terwijl dit monster bestond uit 60.7% vet. Een laag vetpercentage in de
blubbermonsters van de potvis eerder is gemeld (23.4-72.2%, De Boer et al. 1998). Het levermonster heeft een vetgehalte van 4%, wat ook eerder is gemeld voor potvissen (De Boer et al. 1998). In vergelijking tot de potvis die eerder in 2018 is geanalyseerd liggen de vetpercentages van zowel blubber als lever iets hoger, respectievelijk 60.7% en 4% in deze potvis tegen 17.5% en 2.2% in de eerder geanalyseerde potvis.
Tabel 1
Kenmerken van blubber en lever monsters van de potvis.
% %