• No results found

De omni re scibili et quibusdam aliis

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De omni re scibili et quibusdam aliis"

Copied!
235
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

E.G.F. ter Braak

De omni re scibili et

quibusdam aliis

Een vergelijkend onderzoek tussen het Comburgse en het Oxfordse handschrift van de Sidrac.

E.G.F. ter Braak S1394916 Masterscriptie

(2)

E.G.F. ter Braak Pagina - 2 - Inhoudsopgave

1) Inleiding p. 2

Vanuit het Frans naar het Nederlands p. 6

Overlevering p. 7

Het Oxfordse handschrift p. 8

Het Comburgse handschrift p. 8

Stedelijke functie p. 11 Vraagstelling p. 12 2) Methode p. 13 1) Amplificaties p. 13 2) Verkortingen p. 14 3) Inhoudelijke verschillen p. 14 4) Nuance verschillen p. 15 5) Volgorde wijzigingen p. 15 Vraagcategorieën p. 16

3) Verdeling van de vragen p. 18

4) Verdeling van de verschillen p. 23

Amplificaties p. 24 Verkortingen p. 25 Inhoudelijke verschillen p. 27 Nuance verschillen p. 29 Volgorde wijzigingen p. 31 5) Enkele conclusies p. 31

6) Betekenis van de inhoudelijke verschillen p. 32

Inhoudelijke verschillen p. 36

1) Het bestaan van God p. 36

2) De Schepping p. 38

3) Adam, Eva en de Zondeval p. 40

4) Jezus en het Laatste Oordeel p. 40

5) Het leven en de dood p. 42

Voorlopige conclusies met betrekking tot de eerste groep p. 44

6) De ziel en het lichaam p. 45

7) Omgangsvormen p. 49

8) Natuurverschijnselen p. 52

9) Normen en waarden p. 56

10) Wetenschap p. 61

Voorlopige conclusies met betrekking tot de tweede groep p. 68 7) Betekenis van de amplificaties en de verkortingen p. 69

Verkortingen p. 70

Verkortingen in de eerste groep p. 70

Verkortingen in de tweede groep p. 72

Amplificaties in de eerste groep p. 80

Amplificaties in de tweede groep p. 84

8) Conclusie p. 87

Interpretatie van de resultaten p. 87

(3)

E.G.F. ter Braak Pagina - 3 - Inleiding

Encyclopedieën zijn wonderbaarlijke werken: alle kennis die de mensheid vergaard heeft in een reeks boeken verzameld en wel op een dergelijke manier dat de vergaarde kennis voor iedereen toegankelijk is. Als men het woord encyclopedie opzoekt in het woordenboek, komen de volgende definities naar voren:

Alphabetisch of soms ook systematisch geordend naslagwerk dat een overzicht biedt van het geheel aan kennis en wetenschap, hetzij beperkt tot

een specifieke discipline of tot een geographisch gebied. En vervolgens:

Algemeene, oriënteerende inleiding in een wetenschap met een kort begrip van haar grondbeginselen en de bepaling van de plaats die zij in de samenhang met andere wetenschappen inneemt1.

Deze definities zijn echter niet helemaal toe te passen op alle encyclopedieën door de tijd heen. Als we deze definities betrekken op de encyclopedie zoals wij die nu kennen, dan dekken zij de lading. Nemen wij een encyclopedische tekst uit de middeleeuwen, dan zal opvallen dat ze maar gedeeltelijk van toepassing zijn. Het Franse Le livre de Sidrac is zo’n middeleeuws encyclopedisch werk. Het gaat mis bij het eerste gedeelte van de eerste definitie. Het werk is alles behalve alfabetisch of systematisch te noemen. Sterker nog, het kan goed bestempeld worden als een ‘grabbelton van tamelijk willekeurig geordende informatie’ naar onze huidige maarstaven2.

De mens vergaart door de eeuwen heen steeds meer kennis en het is dan ook goed voor te stellen dat men op een gegeven moment behoefte krijgt deze nieuwe kennis te ordenen. De behoefte naar ordening is bijvoorbeeld al terug te vinden bij de Grieken die afstamming van hun goden en helden duidelijk wilden krijgen en zo stambomen maakten en relaties uitwerkten om hun eigen belang en afstamming duidelijk te maken. Kennis van het

1 Woordenboek der Nederlandsche Taal Aanvullingen II 2

(4)

E.G.F. ter Braak Pagina - 4 - verleden werd zo gestructureerd3. Zo structureerden de Romeinen ook door geschiedenissen te schrijven en de Arabieren waren ook groots in het beschrijven van hun kennis. In navolging van deze Arabieren ontstonden aan het begin van de middeleeuwen de eerste filosofische en wetenschappelijke teksten in het Latijn zoals de Etymologiae van Isidorus van Sevilla, een encyclopedie naar klassieke maatstaven waarin klassieke onderwerpen als retorica, grammatica maar ook wiskunde en geneeskunde verbonden werden met christelijke waarden. Later kwam in de dertiende eeuw ook De rerum proprietatibus van Bartholomeus Anglicus die zelfs tot in de Renaissance populair bleef4. Het feit dat wetenschappelijke, encyclopedische teksten populair werden en in grote mate verspreid werden, heeft te maken met de groeiende groep humanisten in Europa en de omne scibile (alles wat geleerd kan worden). Ervaringen moesten georganiseerd worden en naarmate er meer ervaringen zijn wordt de behoefte naar organisatie dus ook groter5. Als in de late middeleeuwen de stad belangrijker wordt en de stedeling een belangrijke bevolkingsgroep wordt, ontstaat er behoefte kennis te ordenen in de volkstaal. De Sidrac is het gevolg van deze ontwikkeling.

Maar wat maakt nu een tekst een encyclopedie? Wat maakt een encyclopedie anders dan een woordenboek of een handleiding voor een elektronisch apparaat? Een eerste punt is de inhoud. Een encyclopedie bevat morele informatie die te gebruiken is in het leven. Daarnaast is het zo dat een encyclopedie compleet is. Niets is compleet en een encyclopedie lijkt al helemaal niet compleet omdat kennis vernieuwd. Toch is de informatie die gegeven wordt op een bepaald punt volledig omdat er een grens ontstaan is door tijd. Tot slot heeft een encyclopedie een geïntendeerd publiek6. Een medische encyclopedie wordt meestal niet gebruikt door een muzikant die iets over een componist wil weten. Toch is het nu nog steeds niet duidelijk wat nu precies een goede definitie is omdat de criteria die genoemd zijn ook kunnen gelden voor de handleiding en het woordenboek. Hieruit blijkt maar dat het lastig materie betreft.

Een middeleeuwse encyclopedie heeft dan nog een extra functie die weer bij de klassieken vandaan komt, namelijk enkyklios paideia7. Enkyklios betekent in een cirkel,

paideia betekent onderwijs. Enkyklios is in de loop van de tijd zoiets gaan betekenen als

gebruikelijk. Onderwijs is iets wat over het algemeen aan kinderen aangeboden wordt. Een encyclopedie wordt dus gebruikt voor educatie. Door de morele gebruiksfunctie is er een

(5)

E.G.F. ter Braak Pagina - 5 - metafoor ontstaan met een spiegel. Door een encyclopedie te lezen zie je jezelf als het goed is gereflecteerd. Middeleeuwse spiegels, zoals de Lekenspiegel van Jan van Boendale en de

Spieghel Historiael van Jacob van Maerlant hebben dan ook een encyclopedisch karakter.

De middeleeuwse encyclopedie is een speciaal soort tekst. Om een tekst als zodanig te kunnen identificeren is het encyclopedisch model gemaakt8. In het kort ziet het model er als volgt uit. Ten eerste moet men kijken naar hoe de informatie gepresenteerd wordt. Voor een middeleeuwse encyclopedie geldt dat de informatie die gegeven wordt in stukken gegeven wordt waarin geautoriseerde kennis zo wordt verwerkt dat het in de tijd past. Vaak gaat het dan om kennis uit de Bijbel of van klassieke en gekende wetenschappers. Deze informatie heeft betrekking op de res naturales oftewel dingen die door God geschapen zijn. Encyclopedische teksten zijn niet zozeer bedoeld om te demonstreren maar om te ‘zijn’. Het is niet te bedoeling om uit te leggen. De kennis bestaat uit feiten. Indirect worden er naast de informatie over de Schepping ook, meestal aan de hand van de res naturales, filosofische en theologische vragen beantwoord. Deze informatie wordt indirect gegeven om de tekst geschikt te laten zijn voor een ‘gemiddeld’ publiek dat onderwijs gevolgd heeft en een basiskennis op het gebied van de wetenschap heeft in plaats van een geleerd publiek. De

Etymologiae van Isidorus van Sevilla is het standaardvoorbeeld voor een encyclopedie die in

het model past. Er zal gekeken worden hoe dit model toe te passen is op de Sidrac. Hierbij kan al wel een eerste opmerking gemaakt worden. Als er een verdeling gemaakt kan worden tussen een hoofdcategorie encyclopedieën en een subcategorie, dan behoort de Etymologiae tot de hoofdcategorie en de Sidrac tot de subcategorie. Dit omdat de Etymologiae rijk is aan allegorieën en wijdverspreid is en de Sidrac wetenschappelijker en beknopter is en daarnaast ook nog erg lokaal verspreid is geweest9.

De Sidrac is een dialoog tussen koning Bottus en de wijsgeer Sidrac. Bottus heeft veel vragen en stelt deze aan Sidrac die hem het antwoord geeft. Dit spel van vraag en antwoord wordt in een kader geplaatst10. Het kaderverhaal vertelt dat na de zondvloed de kinderen van Noach en zijn vrouw zich over de wereld verspreidden11. Een van de zonen van Noach, Jafet, kreeg zelf een zoon, Sidrac. Sidrac werd vervuld ‘van allen sciencien, van wetene alle dingen, die ghesciet waren van beginne der werelt tot sinen tide […]’. Vervolgens wordt verteld over een machtige koning, Bottus genaamd, die gehoord had over Sidrac. Hij stelde hem vragen en Sidrac gaf antwoord. Deze antwoorden heeft hij opgeschreven. Na de dood van Bottus maakt

8 Ribémont (1997), p. 53-54 9 Twomey (1988), p. 183 10 Lie (2006), p. 9 11

(6)

E.G.F. ter Braak Pagina - 6 - het boek vervolgens een lange reis. Tijdens deze reis kwam het boek in het jaar 1244 in Toledo in Spanje terecht waar het vanuit het Grieks in het Latijn vertaald werd. Vervolgens wordt het verhaal over de ontmoeting tussen Bottus en Sidrac verteld. Koning Bottus wil een grote toren bouwen op de grens van zijn land om het buurland te veroveren. De bouw van de toren gaat niet voorspoedig omdat elke ochtend, na een dag lang bouwen, de toren weer instort. Bottus laat wijze mannen komen om het probleem op te lossen maar dat lukt geen van hen. Dan komt Sidrac en hij geeft de koning de oplossing. Hij weet hem zelfs te bekeren tot het christendom en ook de rest van het rijk wordt bekeerd. Het resultaat van de ontmoeting tussen Bottus en Sidrac is het boek Sidrac geworden.

Met behulp van het kaderverhaal maakt de auteur de kennis in het boek geloofwaardiger. Dit omdat hij Sidrac in de tijd van het Oude Testament plaatst en hem zo profetische visioenen geeft. Hij kan immers niet weten dat Jezus geboren zal worden en wat dat te weeg brengt12. Zijn kennis is dus een gave van God. Dit is ook te zien aan het feit dat Sidrac drie soorten kennis heeft: kennis van toekomstige gebeurtenissen, kennis van God en Zijn Drievuldigheid en kennis over Zijn Schepping13. Dit maakt dat, terugkijkend op de definities aan het begin van deze inleiding, wel gezegd kan worden dat de encyclopedische tekst ‘een overzicht biedt van het geheel aan kennis en wetenschap’, namelijk de kennis die God aan Sidrac gegeven heeft. Wat opvalt, is dat de tekst geschreven is in de volkstaal, namelijk het Frans, en niet in het Latijn wat gebruikelijk was voor wetenschappelijke teksten. Dit heeft in grote mate bijgedragen aan de populariteit van de tekst14. Wetenschap werd toegankelijk voor het als maar groter wordende belezen publiek.

Vanuit het Frans naar het Nederlands

Sydrac le philosophe, le livre de la fontaine de toutes sciences, zoals de Franse tekst volledig

heet, is in de dertiende eeuw ontstaan (mogelijkerwijs te verklaren aan de hand van het jaartal 1244 dat de auteur in het kaderverhaal noemt)15. De verschillende edities zijn te verdelen in twee groepen. De eerste groep bevat ongeveer 600 vragen en antwoorden, de teksten in de tweede groep bevatten ongeveer 1200 vragen, een verschil dat voortkomt uit splitsing van sommige vragen16. In het eerste kwart van de veertiende eeuw is het werk in Antwerpen

(7)

E.G.F. ter Braak Pagina - 7 - vertaald. Specifiek wordt het jaartal 1318 genoemd17. De Antwerpse bewerker heeft bewust enkele aanpassingen gedaan in vergelijking met de tekst die hij voor zich had18. Deze aanpassingen beschrijft hij in een toegevoegde rijmende proloog:

Vanden cruden latic uut

Ende vanden stenen die virtuit, Ende oec eenderhande sotterie, Die men sonder astronomie Niet toe gebringen en can; Het es te swaer elcken man; Ende oec some ander dinc, Die my int herte niet en ginc, Hebbic al gelaten uut.19

Door deze wijzigingen heeft hij het verhaal weten te reduceren tot 421 vragen. Wie de Antwerpse bewerker van de Franse tekst was, is niet met zekerheid te zeggen. Regelmatig wordt Jan van Boendale genoemd als mogelijke vertaler. Dit omdat hij in zijn Lekenspiegel een groot aantal elementen uit de Sidrac overneemt. Van Tol geeft aan dat hij van mening is dat Boendale de bewerker niet kan zijn20. Lie geeft in de context van het vers-proza debat aan dat het onwaarschijnlijk is dat Boendale als versdichter de prozatekst bewerkt heeft21. In haar editie van de tekst noemt zij de bewerker dan ook niet bij naam22. Pleij heeft er in zijn typering van het werk echter geen moeite mee Boendale als bewerker te noemen23. In dit onderzoek zal, met name door de vele verschillende ideeën van andere onderzoekers van de tekst, over de bewerker gesproken worden, zonder deze een naam te geven.

Overlevering

Van de Middelnederlandse Sidrac met rijmende proloog van de bewerker zijn nog een groot aantal handschriften en fragmenten over, in totaal dertien24. De meest volledige versie bevat

17 Van Tol (1936), p. XLI-XLIII

18 Waarschijnlijk is deze Franse tekst er een geweest uit de groep met korte versie. Lie (2006), p. 15 19 Vs. 127-135.

20

Van Tol (1936), p. XLIV-XLV 21 Lie (1994), p. 54-55

22 Lie (2006), p. 16 23 Pleij (2007), p. 181-182. 24

(8)

E.G.F. ter Braak Pagina - 8 - 421 vragen25. De Middelnederlandse handschriften zijn net als de Franse onder te verdelen in twee groepen. De eerste groep bevat de handschriften die inhoudelijk het dichtst bij de Franse tekst liggen, de handschriften in groep twee wijken daar op veel plaatsen van af. Ze gaan echter wel terug op dezelfde vertaling als de handschriften uit groep één26. De meest volledige handschriften bevinden zich in de eerste groep, namelijk het Oxfordse handschrift en het Londense handschrift27. Van Tol vergelijkt de verschillende handschriften op een aantal punten, namelijk het aantal folio’s, de aanwezigheid van een afzonderlijke vragenlijst, het aantal vragen, de aanwezigheid van een rijmproloog of een rijmepiloog en de datering28. Het Oxfordse handschrift, hierna Oxford genoemd, beslaat 115 folio’s, heeft een afzonderlijke vragenlijst, telt 421 vragen en de inleidende proloog. Het handschrift wordt gedateerd op het einde van de vijftiende eeuw29. Dit handschrift zal gebruikt worden in dit onderzoek.

Het andere handschrift dat gebruikt zal worden, is het Comburgse handschrift. Dit handschrift, dat door Van Tol Comburg genoemd wordt, behoort tot de tweede groep Middelnederlandse handschriften. De codex waarin dit handschrift te vinden is, bevat veel teksten met een didactisch-moralistisch karakter30. De Sidractekst in deze convoluut verschilt qua inhoud van Oxford. Daarnaast zijn er nog uiterlijke verschillen. Kijkend naar de verschillen die Van Tol onderscheidt, valt op dat de tekst in het Comburgse handschrift 46 folio’s beslaat, dat een vragenlijst ontbreekt, de tekst maar 221 vragen bevat en dat er geen proloog of epiloog in te vinden is. Het handschrift wordt gedateerd rond 1400, wat hem dus ouder maakt dan Oxford. Door deze verschillen en het feit dat de tekst in een convoluut zit, is de tekst een geval apart.

Het Oxfordse handschrift

Over dit handschrift is weinig meer bekend dan dat Van Tol de enige persoon is die het uitgebreid bestudeerd heeft en het handschrift in een editie heeft uitgegeven. De laatste hand die aan het handschrift gewerkt heeft, deed dat aan het eind van de vijftiende eeuw, waardoor Van Tol tot zijn datering kon komen. Hoe Van Tol tot zijn datering komt, laat hij in zijn editie niet weten. Wat verder bekend is over het handschrift, is dat het zich aan het begin van de zeventiende eeuw in Antwerpen bevond en daar in handen was van de boekliefhebber Peter

25 Lie (2006), p. 16 26 Van Tol (1936), p. XII

27 Het Oxfordse handschrift: Bodleyan Library ms. Marshall 28. Het Londense handschrift: British Museum Add. 10286.

28 Van Tol (1936), p. LXIII

29 Met de benoeming van het Oxfordse handschrift als Oxford wordt het dichtst bij de editie Van Tol en de editie van Lie gebleven.

30

(9)

E.G.F. ter Braak Pagina - 9 - Oris31. Oris heeft op verschillende plaatsen in het handschrift aantekeningen gemaakt en toevoegingen gedaan. Dit heeft hij in de marge gedaan maar ook aan het begin van het boek waar hij een soort inleiding geschreven heeft waarin hij kort beschrijft wat de inhoud van het boek is. Daarnaast heeft hij een stuk tekst ingevoerd waarvan hij zegt dat het zo in een Leidse druk van 1496 staat. Dit blijkt volgens Van Tol niet te kloppen omdat dit stuk tekst hetzelfde is als in de druk van 149532. Na onderzoek van het taalgebruik in het handschrift, concludeert Van Tol dat de tekst van een Brabantse afschrijver is en dat zich onder de voorgangers van het handschrift een Vlaams afschrift bevond33. Het handschrift is geschreven op papier, in tegenstelling tot het Comburgse handschrift dat hieronder besproken zal worden34. Helaas zegt Van Tol niets over de staat waarin het handschrift zich bevindt en over het gebruik hiervan.

Het Comburgse handschrift

Het Comburgse handschrift staat vooral bekend om de onderzoeken die gedaan zijn door verschillende wetenschappers naar enkele teksten uit het handschrift. Met name Van den vos

Reynaerde is een tekst die veel onderzocht is geweest35. Onderzoek met betrekking tot Van

den vos Reynaerde heeft ook interesse voor de rest van het Comburgse handschrift gewekt.

De ontdekker van het handschrift legde een verband tussen de Reinaerttekst in het Comburgse handschrift en Reineke Fuchs, de bewerking die Goethe van het verhaal maakte waardoor onderzoekers nieuwsgierig werden naar de rest van het handschrift36.

Comburg bevat naast een selectie van vragen uit de Sidrac en Van den vos Reynaerde een groot aantal andere bekende verhalen, waaronder Die Rose, Van sente Brandane, de ‘Martijnen’ van Jacob van Maerlant, enkele delen van de Lekenspiegel van Jan van Boendale en een tekst die er eigenlijk in het moraal-didactische perspectief niet in thuis hoort de

Rijmkroniek van Vlaanderen37. Het handschrift is een convoluut, wat wil zeggen dat het uit twee of meer bij elkaar gebonden handschriften bestaat38. Comburg bestaat als convoluut uit

31 Van Tol (1936), p. XLVI

32 Van Tol (1936), p. XLVI-XLVII 33 Van Tol (1936), p. LIII

34

Van Tol (1936), p. XLVI

35 Schenkel (1998), p. 114, Brinkman & Schenkel (1997), p. 13 36 Brinkman & Schenkel (1997), p. 9

37 Brinkman & Schenkel (1997), p. 10-12 38

Schenkel (1998), p. 115. Schenkel gaat hier in op de moeilijkheid die er bestaat in de terminologie van een convoluut en een verzamelhandschrift. Bij een convoluut is er sprake van een materieel criterium, niet

(10)

E.G.F. ter Braak Pagina - 10 - zes handschriften die elk één of meer teksten bevatten. De Sidrac bevindt zich in het derde handschrift.

In het handschrift zijn meerdere handen terug te vinden. In het begin van het onderzoek naar het handschrift werden er zes handen aangewezen. Later zijn zelfs zeven en negen en ten slotte tien handen onderscheiden39. In de Sidrac is één hand aan te wijzen, later wordt door onderzoekers gezegd dat dit er twee zijn. Een van die handen heeft ook aan de

Rijmkroniek van Vlaanderen gewerkt. Wat opvallend is, is dat de eerste hand, door Eduard

von Kausler in de eerste editie-uitgave van het handschrift uit 1866 al genoemd, begin vijftiende eeuw te dateren is, maar dat De Vreese van mening is dat de tweede hand rond 1394 aan het handschrift gewerkt heeft en dat hij later het hele handschrift rond 1330-1340 dateert40. Lieftinck heeft daarnaast een belangrijke uitspraak gedaan met betrekking tot het derde handschrift waar de Sidrac in staat. Bij beschrijving van de relaties tussen de verschillende handschriften geeft hij aan dat het derde deel ‘waarschijnlijk is ingevoegd’41. Hierover later meer. Vanaf 1949 wordt er voor het eerst uitgebreid onderzoek verricht naar het handschrift. W. Hellinga was na de oorlog als hoogleraar benoemd aan de universiteit van Amsterdam. Hij had een uitgave van de Reinaert verzorgt met behulp van fotokopieën van het Comburgse handschrift en hij was dan ook de persoon om het hele handschrift te onderzoeken. De resultaten van het onderzoek zijn nooit bekend gemaakt omdat de publicatie telkens werd uitgesteld42. Wel zijn er opmerkingen te vinden in andere publicaties van Hellinga die wijzen naar zijn bevindingen in het Comburgse handschrift. Zo heeft Hellinga ideeën over het ontstaan van de tekst. Hij oppert dat het handschrift in Gent samengesteld is door beroepskopiisten. Hij roept hier echter veel vragen mee op omdat hij geen bewijzen aanvoert voor zijn bevinding43. Uiteindelijk is het De Vos die het handschrift als laatste uitvoerig onderzocht heeft. De Vos geeft als datering voor het handschrift 1380-142544. Hij geeft ook aan dat de tekst uit zes handschriften bestaat, ‘die in dezelfde tijdspanne en in dezelfde omgeving vervaardigd zijn.’ Daarnaast zouden de delen snel zijn samengevoegd45. De Vos onderscheidt tien handen. Van deze tien, zijn er twee die aan de Sidrac gewerkt

39

In 1812 wijst Eduard Kausler zes handen aan, W. de Vreese geeft in zijn Bibliotheca Neerlandica Manuscripta uit 1917 aan dat er zeven handen zijn. G. I. Lieftinck houdt het op negen handen en de laatste onderzoeker De Vos benoemd er tien. Brinkman & Schenkel (1997), p. 16-18, De Vos (1991), p. 133

40 Brinkman & Schenkel (1997), p. 18 41

Brinkman & Schenkel (1997), p. 18 42 Brinkman & Schenkel (1997), p. 19 43 Brinkman & Schenkel (1997), p. 21 44 De Vos (1991), p. 133

45

(11)

E.G.F. ter Braak Pagina - 11 - hebben, namelijk hand D en J. Hand D heeft hierin het grootste aandeel gehad46. De ‘verzamelcodex’ zoals De Vos het werk noemt, is het werk geweest van een atelier. Hiermee geeft De Vos, in tegenstelling tot bijvoorbeeld Hellinga, wel bewijzen voor zijn uitlating. De verdeling van de handen geeft volgens De Vos aan dat er afspraken gemaakt zijn over de verdeling47. De op een na belangrijkste hand, E, is in archieven in Gent uit die tijd gevonden in andere documenten, waarmee De Vos wel bewijzen heeft van het ontstaan van het convoluut in Gent48. Comburg is geen mooi handschrift met versieringen en een goede verzorging. Daarnaast is het meeste perkament niet van goede kwaliteit. Het handschrift doet aan als een voorleeshandschrift maar onder andere het volume is te groot om het een voorleeshandschrift te laten zijn. Het convoluut heeft echter wel regeltellingen die er op kunnen wijzen dat het, net als het Hulthemse handschrift, eventueel gebruikt zou kunnen zijn als voorbeeldhandschrift in een schrijfatelier. Voorbeeldteksten bleven voor eigen gebruik en het maakte niet uit dat ze niet mooi waren, als de kopieën dat maar wel waren49.

Over het derde handschrift, waar de Sidrac in staat, valt nog wel het een en ander te zeggen. De Vos wijst er bijvoorbeeld op dat de verschillende delen snel zijn samengevoegd. Brinkman en Schenkel geven aanwijzingen richting onafhankelijke productie en gebruik50. Het derde handschrift is bijvoorbeeld van hogere kwaliteit. Het perkament is veel beter van kwaliteit. Op de buitenbladen zijn ‘krabbels’ en vochtplekken te zien die op tegenoverliggende bladen niet voorkomen. Dit wijst erop dat het derde handschrift zelfstandig gefunctioneerd heeft buiten het convoluut51. Brinkman en Schenkel zien niet een tweede hand in het derde handschrift. De tweede hand heeft een korte rijmspreuk geschreven die waarschijnlijk bedoeld was als bladvulling. Zij denken zelfs dat dit een tekst is die door de eerste en dus enige hand geschreven is, zij het iets netter52.

Stedelijke functie

Ondanks het feit dat Oxford en Comburg qua vorm van elkaar verschillen, hebben ze wat thematiek betreft een overeenkomst, namelijk dat de onderwerpen die aan bod komen interessant zijn voor middeleeuwers die in een tijd leven waarin een verschuiving van het hof naar de stad heeft plaatsgevonden. In de tijd waarin de Sidrac verscheen is de stad groeiende

46 De Vos (1991), p. 150 47 De Vos (1991), p. 150 48 De Vos (1991), p. 150 49 De Vos (1991), p. 152

50 Brinkman & Schenkel (1997), p. 29-30 51 Brinkman & Schenkel (1997), p. 30 52

(12)

E.G.F. ter Braak Pagina - 12 - en dit gaat niet zonder slag of stoot. De burgerij is de vierde stand geworden en dit bezorgt de reeds lang bestaande standen afkeer. Burgers worden door de geestelijkheid gezien als ‘creaties van Satan’53. Een burgermoraal is hard nodig. De stad is immers de plek waar al sinds het begin van de geschiedenis de moraal ver te zoeken is. Rome was immers gesticht door Romulus die eerst zijn broer vermoord had. En de stad Enoch was ook gesticht door de broedermoordenaar Kaïn. Bijbelse verwijzingen genoeg die er voor zorgden dat de stad in een negatief licht kwam te staan54. De stad is dé plek voor de verspreiding van kwade zaken en waarden en normen moeten dan ook worden bijgebracht. Literatuur was een middel voor de stedeling om te laten zien dat het allemaal niet zo slecht was en dat het geloof en goed koopmanschap best samen kunnen gaan55. Hoe de nieuwe burgermoraal er uit ziet zal later in dit onderzoek behandeld worden.

Als deze vierde stand zich ontwikkeld heeft, blijft het wel van belang deze nieuwe verdeling van de standen te handhaven. Ondanks de nieuwe verdeling blijft het geloof de fundering van alles. Binnen dit geloof is het onderscheid tussen het wereldlijke en het geestelijke belangrijk56. Het leven op aarde is een voorloper van het eeuwige leven, wat de invulling van het leven op aarde bepalend maakt voor het leven in de eeuwigheid. Encyclopedieën zijn hiervoor eigenlijk een soort instructies over het heden, verleden en de toekomst57. Kennis over het aardse en het hemelse is belangrijk en dat maakt de Sidrac als encyclopedie tot een belangrijke bron voor nieuwe, stedelijke, geletterden58. De tekst past goed in het moraal-didactische karakter van Comburg vanwege de didactische waarde van de dialoogvorm waarin het verhaal gegoten is59. Daarnaast wordt er niet alleen kennis gegeven over het wereldlijke, de Schepping en alles wat daarin leeft en gemaakt is, en het geestelijke, maar worden ook gedragsregels gegeven om zo goed mogelijk te leven. De tekst vormt zo een soort ‘geweten’ voor de stedelijke samenleving60. Op deze manier past de tekst prima tussen de andere teksten in Comburg waarin hoofs gedrag en een duidelijke voorkeur voor het hof toch ook wel erg vaak het koopmanschap te vinden is61.

(13)

E.G.F. ter Braak Pagina - 13 - Na alles wat hierboven uitgelegd is, kunnen er vragen gesteld worden met betrekking tot de Sidractekst in Comburg en andere overleveringen van de tekst. Als Oxford bij de groep overgebleven handschriften hoort die het dichtst bij de Franse tekst staan en Comburg bij de groep teksten hoort die daar minder dicht bij staan, betekent dat, dat er inhoudelijke verschillen aan te wijzen zijn tussen Comburg en Oxford. Kijkend naar beide teksten is dat inderdaad zo. De eerste vraag in Comburg komt overeen met vraag achttien in Oxford. Vanaf vraag achttien zijn er overeenkomstige vragen aan te wijzen in Comburg en in Oxford. Het is echter zo dat niet alle vragen uit Oxford ook in Comburg terug te vinden zijn. Zo komt het dat er in Comburg tweehonderd vragen en antwoorden minder te vinden zijn dan in Oxford62. De

Sidrac is, gezien het stedelijke milieu waar de tekst in functioneerde tot in de zestiende eeuw,

zo populair geweest, dat dit kwantitatieve verschil van tweehonderd vragen het onderzoeken waard is63. Naast het feit dat de teksten niet overeenkomen in het aantal vragen en antwoorden, komen zij ook niet overeen in de hoeveelheid tekst per vraag en antwoord en komen zij regelmatig inhoudelijk niet overeen. De vraag is dan ook wat de Sidractekst in Comburg inhoudelijk bijzonder maakt in vergelijking met andere Sidrachandschriften. In dit onderzoek zullen de andere Sidracteksten vertegenwoordigd worden door Oxford. De inhoudelijke, tekstuele verschillen tussen Comburg en de andere Sidracteksten zullen in verband gebracht worden met de stedelijke omgeving waarin de tekst gefunctioneerd heeft. Passen de teksten in kaders die voor de stedelijke literatuur en van de encyclopedische literatuur geschetst worden?

Methode

Om te kunnen bepalen waar de verschillen tussen Comburg en Oxford zich in de tekst bevinden en wat deze verschillen nu eigenlijk zijn, zijn de twee Sidracteksten naast elkaar gelegd en grondig bestudeerd. Bij deze analyse is voor Comburg gebruik gemaakt van de editie van Schenkel en Brinkman, voor Oxford is gebruik gemaakt van de editie van Van Tol64. Voor de overeenkomende vragen is de concordans gebruikt die Lie geeft in haar editie. Van Tol biedt deze ook maar de lijst van Lie bleek gemakkelijker in het gebruik. Een belangrijk verschil tussen de edities is dat Schenkel en Brinkman de tekst kritisch hebben uitgegeven en dat Van Tol de tekst van Oxford diplomatisch heeft weergegeven. Dit heeft echter geen effect op de resultaten van het onderzoek, daar het om de inhoud van de tekst gaat

62 Lie (2006), p. 128-132 63 Pleij (2007), p. 182 64

(14)

E.G.F. ter Braak Pagina - 14 - en deze onveranderd is. In de voorbeelden die gegeven zullen worden is de tekst weergegeven zoals deze in de edities gehanteerd wordt. In de analyse zullen de verschillen bekeken worden in vergelijking met Comburg.

Het aantal plaatsen in de handschriften waar de teksten niet met elkaar overeenkomen, is groot. Daarom is een aantal categorieën vastgesteld aan de hand waarvan deze opvallende plaatsen geordend zijn. Voor de eerste 27 vragen is een uitgebreide analyse uitgevoerd voor vijf categorieën. Vanaf vraag 28 is de analyse zich gaan toespitsen op nog maar drie categorieën. Dit omdat met het aantal plaatsen in de tekst dat vastgesteld is in de eerste 27 vragen genoeg gezegd kan worden over de geanalyseerde verschillen en de vragen waarin zij zich bevinden. Vanaf vraag 120 zijn van de vijf categorieën alleen de opvallendste inhoudelijke verschillen, verkortingen en amplificaties opgenomen. Dit omdat ook hier het aantal verschillen groot genoeg was. Hieronder zullen de vijf verschilcategorieën benoemd en uitgelegd worden. Nogmaals gaat het er hier om dat de gecategoriseerde verschillen zichtbaar zijn in vergelijking met Comburg.

1) Amplificaties

In deze categorie zijn de plaatsen onderverdeeld waar Comburg meer woorden gebruikt worden dan Oxford om hetzelfde te zeggen. Vaak gaat het om toevoegingen van voorbeelden of om tautologisch woordgebruik dat in Comburg wel maar in Oxford niet voorkomt. Van belang bij deze categorie is, dat wat er inhoudelijk gezegd wordt, niet veranderd is. Een voorbeeld dat hier gegeven kan worden, is het volgende. Vraag C 20 (O66) gaat over de Schepping. Bottus vraagt of God alles gemaakt heeft aan het begin van de wereld65. Het gaat er in het antwoord om dat de aanwezigheid van sommige dieren wel verklaren is in de Schepping maar dat de aanwezigheid van andere dieren dat niet is. Zij zijn door de natuur zelf ontstaan en daar weet God alleen de reden van. Als voorbeeld wordt in beide handschriften het muildier genoemd. Comburg heeft hier echter een toevoeging die niet bij Oxford te vinden is, namelijk de zin ‘Ende sonderlinge van eenighen beesten ende wormen die worden sijn om eenighe redene die god kint’. De auteur kan hier niet het nut en de aanwezigheid van een aantal andere beesten en wormen verklaren maar weet wel dat God hier zijn reden voor gehad heeft. Deze toevoeging is niet terug te vinden in Oxford maar verandert de inhoud van het antwoord niet.

(15)

E.G.F. ter Braak Pagina - 15 -

2) Verkortingen

Deze categorie bevat tekstgedeeltes die het tegenovergestelde doen van wat er in de eerste categorie gebeurt. Het gaat er hier om dat Comburg juist niet de toegevoegde voorbeelden en tautologische zinsneden heeft, waar zij in Oxford wel te vinden zijn. Ook hierbij geldt dat wat inhoudelijk gezegd wordt, niet anders is. Een voorbeeld van een dergelijke verkorting is te vinden in C 23 (O69) waar Bottus de vraag stelt wat het langste op aarde leeft. In het antwoord wordt de slang beschreven als een dier dat erg lang leeft. Comburg zegt hier ‘Dat serpent leuet harde lange want het woent altoes vp die eerde […]’. O 69, die overeenkomt met Comburg 23, zegt hier hetzelfde maar in het overeenkomstige tekstgedeelte is ook een tautologie te zien: ‘Dat serpent leeft lange, want het leeft ende woent altoes op deerde […]’. Comburg is hier in feite beknopter.

3) Inhoudelijke verschillen

In vraag C 33 (O 80) wordt de omgang met een vrouw behandeld. Kan men als man een vrouw beter beminnen of haten? Het verschil zit in het karakter van een vrouw. Een goede vrouw is het beminnen waard maar van een slechte vrouw kun je beter zo ver mogelijk vandaan blijven. Comburg en Oxford blijken echter van mening te verschillen over de goede vrouw. Comburg vindt het volgende: ‘Ende dus ghedanen wiuen es men sculdich te minnenne ende niet te hatene’. Het woord ‘sculdich’ geeft duidelijk weer dat er geen twijfel over mogelijk is wat een man moet doen. Oxford gebruikt daar andere bewoordingen. Daar wordt namelijk dit gezegd: ‘Ende van dusdanen wive es beter die minne dan die hatie’. Dit betekent iets heel anders. Hier wordt een advies gegeven: als een man een goede vrouw heeft gevonden, dan kan hij haar beter liefhebben dan haten. Een man moet zijn vrouw dus niet liefhebben maar het wordt aangeraden. Dit verschil valt onder de inhoudelijke verschillen. Inhoudelijke verschillen zijn betekenisverschillen. Het gaat dan om een duidelijke tekstueel andere inhoud. Dit kan plaatsvinden op zinsniveau maar ook op woordniveau. Amplificaties en verkortingen worden hier alleen toe gerekend als ze er voor zorgen dat de tekstuele inhoud drastisch verandert.

De drie categorieën die hierboven behandeld zijn, zullen in het onderzoek verder toegelicht worden aan de hand van grotere en kleinere verschillen.

(16)

E.G.F. ter Braak Pagina - 16 - Dit is een redelijk subjectieve categorie die hierin van de derde categorie verschilt dat het om woorden of zinnen gaat die zeer dicht bij elkaar ligt. Het is dan niet de bedoeling van een kopiist geweest om het ergens niet mee eens te zijn maar vaak wordt er voor een woord of een zin gekozen die dicht bij het woord- of zinsgebruik ligt van het andere handschrift. Het kan zijn dat het in deze gevallen om smaak of stijl gaat. De verschillen die in deze categorie naar voren komen, zijn in ieder geval niet zo groot dat ze duidelijk een andere betekenis te weeg brengen. Het gaat bij dit verschil dan ook vooral om verschillen op woordniveau. Zo is dat ook het geval in C 19 (O 65). Hier wordt de vraag gesteld waar melaatsheid en schurft vandaan komen. Waar Comburg ‘ouer uloeyende hete bloet’ gebruikt, noemt Oxford hetzelfde verschijnsel ‘overtullege heete bloet’ als blijkt dat de menstruatie de oorzaak is. Dit verschillende woordgebruik heeft geen grote gevolgen voor wat er inhoudelijk gezegd wordt omdat het beoogde effect bij beide zinnen aanwezig is. Later zullen meer voorbeelden gegeven worden om dit verder toe te lichten.

5) Volgordewijzigingen

Regelmatig is te zien dat combinaties van woorden of combinaties van zinnen in vergelijking met Comburg omgedraaid zijn. Dit gebeurt bij tautologisch woordgebruik en opsommingen maar ook wel bij tekstgedeeltes. De veranderingen in volgorde zijn opvallend want zij hebben schijnbaar geen nut. Dit is bijvoorbeeld het geval in vraag C 2 (O 22). Daarin vinden we een opsomming terug van de vier elementen. Comburg somt deze op in de volgorde ‘vander lucht vanden viere vander eerden ende vanden watre’, Oxford in de volgorde ‘van viere van lochte van eerden ende van watere’.

Voor de eerste 27 vragen is gekeken naar alle vijf categorieën. Voor het overige is alleen naar de eerste drie categorieën gekeken. Dit omdat met name de inhoudelijke verschillen veel zeggen over de beschikbare kennis in die tijd en hoe de teksten gebruikt werden. De amplificaties en de verkortingen zullen veel zeggen over het verschil in karakter en stijl tussen de teksten. Daarnaast staan zij toch ook in verband met de voorkomende inhoudelijke verschillen.

Vraagcategorieën

(17)

E.G.F. ter Braak Pagina - 17 - categorieën te bepalen aan de hand van alle vragen in Oxford. Dit omdat het dan om een groter aantal gaat en daarmee ook gezien kan worden van welke categorieën er minder vragen gebruikt zijn in Comburg of van welke onderwerpen juist veel vragen opgenomen zijn. Lie heeft al een ruwe samenvatting gemaakt van enkele categorieën66. Zij heeft gekozen voor de mens en het heelal, de mens en zijn omgeving (waar geografie, meteorologie en het dierenrijk onder vallen), het menselijk lichaam en omgangsvormen en de christelijke moraal. Deze categorieën zijn redelijk toereikend maar kunnen verder genuanceerd worden. Hier zal dan ook gebruik gemaakt worden van een andere categorisering van de vragen.

De eerste vraagcategorie die wordt onderscheiden is het bestaan van God. Het bestaan van God werd natuurlijk niet betwist maar zijn hoedanigheid en de manier waarop hij bestaat waren onderwerpen waar vragen over gesteld worden. De tweede categorie, die aansluit op de vorige categorie, bevat vragen die de Schepping behandelen. God heeft de aarde en de hemel geschapen maar hoe heeft hij dat gedaan? Waarom heeft hij de dingen gedaan zoals ze zijn? Welke wezens heeft God geschapen? Wat doen zij? Wat is hun rol in de Schepping? De eerste mens, Adam, is belangrijk voor de mens. Adam en zijn vrouw Eva zijn belangrijk voor de huidige mens en zijn band met God. Dit is met name zo omdat wij juist niet de zonde moeten begaan die zij begaan hebben. De derde categorie met vragen heeft daarom betrekking op Adam, Eva en de zondeval.

Een ander belangrijk persoon Jezus. In het kaderverhaal pretendeert het verhaal geschreven te zijn vóór de geboorte van Jezus. Bottus stelt daarom ook vragen over hem en zijn rol op aarde en wat er gaat gebeuren als hij komt. Wat zal zijn invloed zijn? Deze vragen zijn ondergebracht in de categorie de komst van Jezus

Met betrekking tot het christelijke geloof worden er ook vragen gesteld over het leven na de dood. De categorie het leven en de dood bevat vragen die te maken hebben met het hiernamaals. Hoe ziet het leven er na de dood uit? Hoe kan men het beste leven om een zo prettig mogelijk leven te hebben na het aardse leven? Deze categorie heeft een religieus karakter. Het accent veranderd als gekeken wordt naar de zesde categorie, de ziel en het lichaam. In deze categorie zijn vragen ondergebracht die betrekking hebben op de relatie tussen de ziel en het lichaam. Hoe werkt het aardse lichaam? Hoe werkt de ziel? Hoe zijn zij met elkaar verbonden?

De zevende categorie is er eentje van heel andere aard. Naast religieuze en spirituele zaken bespreken Sidrac en Bottus ook sociale onderwerpen. De vragen in de zevende

66

(18)

E.G.F. ter Braak Pagina - 18 - categorie vallen daar onder. In deze vragen en antwoorden worden omgangsvormen besproken. Het gaat er dan om hoe mensen met elkaar omgaan. Dit kan zijn als bekenden, hoe gaat men om met zijn medemens, en ook hoe een man en een vrouw met elkaar om zouden moeten gaan. De samenleving en alles wat deze bewerkstelligt, zoals arbeid en stand, zijn ook onderdeel van deze categorie.

De achtste categorie heeft betrekking op een profaan onderwerp namelijk natuurverschijnselen. In deze categorie wordt alles wat met de natuur te maken heeft besproken. Het gaat dan vooral over flora en fauna. Onderwerpen als astronomie en astrologie zullen als een aparte categorie behandeld worden.

Omgangsvormen zoals deze in de zevende categorie ter sprake komen, liggen dicht bij het onderwerp van de negende categorie. Normen en waarden is de categorie die vragen bevat die ingaan op profane gevoelszaken die men goed maar ook vaak slecht acht. Het gaat hier bijvoorbeeld om persoonlijke eigenschappen en hoe men met het geloof dient om te gaan.

Tot slot zullen in de tiende categorie de wetenschappelijke onderwerpen aan bod komen. Het gaat dan om verschillende takken van wetenschap, namelijk geografie, astrologie, astronomie en ook geschiedenis. Het gaat dan om historische gebeurtenissen zonder theologische lading.

Zo is er een verdeling gemaakt in tien categorieën. Met behulp van deze categorieën is gekeken welke onderwerpen Comburg in meerdere of mindere mate behandelt in vergelijking met Oxford. Vervolgens is per verschil gekeken in welke categorie zij voorkomen en hoe zij zich tot elkaar verhouden. Voor een aanzienlijk deel zal dit statistieke deel van het onderzoek betrekking hebben op de eerste 27 vragen omdat deze uitgebreider behandeld zijn. Het tekstuele deel van het onderzoek zal vooral betrekking hebben op het laatste deel van de analyse.

Na dit technische gedeelte zal aan de hand van het grote corpus inhoudelijke verschillen, amplificaties en verkortingen gekeken worden wat zij voor invloeden uitoefenen op de inhoud van de teksten. Dit zal gebeuren aan de hand van voorbeelden uit het corpus.

Verdeling van de vragen

(19)

E.G.F. ter Braak Pagina - 19 - De vragen zijn, zoals hierboven uitgelegd is, verdeeld over tien categorieën. In de volgende tabel is dit gedaan voor de vragen in Oxford. De vragen die overeenkomen met Comburg zijn dik gedrukt en het vraagnummer uit Comburg staat er tussen haken achter.

(20)
(21)
(22)

E.G.F. ter Braak Pagina - 22 - 66 337 (179) 339 67 338 340 68 341 69 343 70 344 (181) 71 345 (182) 72 350 (187) 73 355 (189) 74 357 (191) 75 358 (192) Tabel 1: Vraagcategorisering

Deze tabel laat een aantal dingen zien. De grootste categorie in Oxford bevat 75 vragen die betrekking hebben op omgangsvormen. Een andere categorie die daarbij in de buurt komt is de categorie met 67 vragen die normen en waarden behandelen. De twee kleinste categorieën zijn met achttien vragen Adam, Eva en de zondeval en met 27 vragen wetenschap. Voor Comburg geldt ongeveer hetzelfde. In Comburg heeft het grootste aantal vragen, 47, eveneens betrekking op omgangsvormen en zijn de normen en waarden met 44 vragen weer een goede tweede. De kleinste categorie is opnieuw Adam, Eva en de zondeval met vijf vragen en de komst van Jezus komt daar net voor met zeven vragen. Om precies te zien hoe de vragen verspreid zijn over de tekst, is in de volgende tabel per categorie het percentage gegeven van de vragen per categorie in vergelijking met het totale aantal vragen per handschrift. Voor Comburg is dit totale aantal 221, voor Oxford is dit aantal 421.

Groep 1 Groep 2 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Comburg in % 4,97 4,52 2,26 3,17 5,88 19,91 21,27 9,95 19,9 8,14 Oxford in % 7,36 7,6 4,28 7,13 7,84 14,96 17,81 10,45 15,9 6,41

(23)

E.G.F. ter Braak Pagina - 23 - Kijkend naar deze tabel valt op dat in de eerste vijf categorieën, het bestaan van God, de Schepping, Adam, Eva en de zondeval, de komst van Jezus en het leven en de dood, het percentage hoger is in Oxford dan in Comburg, wat betekent dat de vragen met betrekking tot deze categorieën verhoudingsgewijs vaker in Oxford dan in Comburg terug te vinden zijn. Voor de laatste vijf categorieën is dit juist andersom67. Deze categorieën, de ziel en het lichaam, omgangsvormen, natuurverschijnselen, normen en waarden en wetenschap, zijn in verhouding tot het totale aantal vragen ruimer vertegenwoordigd in Comburg. Dit gegeven laat een verschil in accent zien tussen beide handschriften. Door dit verschil kunnen de categorieën in twee groepen verdeeld worden, namelijk een wetenschappelijke, profane groep en een religieuze groep. In de rest van dit onderzoek zal deze scheiding in twee groepen een belangrijk onderscheid blijven.

Ondanks dat het merendeel van de vragen in vraagcategorieën van de tweede groep onderverdeeld is (de categorieën zes tot en met 10), laat de tabel wel zien dat Comburg in vergelijking met Oxford verhoudingsgewijs meer vragen behandelt die vallen onder categorieën met wereldse onderwerpen. Categorie zes, de ziel en het lichaam, zou hierbij als uitzondering gezien kunnen worden maar deze categorie bevat ook veel vragen die over het handelen in het aardse leven gaan. Het gaat dan om handelingen en gedragingen die ervoor zouden moeten zorgen dat het hemelse leven zo aangenaam mogelijk wordt. Dit zorgt er voor dat de band met de tweede groep verschillen toch duidelijk aanwezig is. Terwijl in Oxford 65,5% van de vragen betrekking heeft op de tweede groep, is dat in Comburg 79,2%. Het accent ligt in Oxford meer op de categorieën die Bijbelse en geloofszaken bespreken, de religiegroep, namelijk 34,2% van de vragen waar dit bij Comburg om 20,8% van de vragen gaat. In verhouding tot het totale aantal vragen dat in de twee handschriften behandeld wordt, ligt de verdeling over de twee groepen categorieën in Oxford dichter bij elkaar.

Een ander manier om dit te zien, is wanneer men berekent hoe groot het percentage van het aantal vragen in zowel Comburg als Oxford is in vergelijking met het totale aantal vragen in Oxford. Belangrijk hierbij is in acht te nemen dat alle vragen in Comburg ook in Oxford terug te vinden zijn. Het resultaat van deze analyse is te zien in tabel 3.

Groep 1 Groep 2

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

(24)

E.G.F. ter Braak Pagina - 24 - Overeenkomstige vragen in Comburg en Oxford in vergelijking met het totale aantal vragen in Oxford in %

35,48 31,25 27,78 23,33 39,39 69,84 62,67 50,0 65,67 66,67

Tabel 3: Percentages vragen per categorie in vergelijking met Oxford

Van de vragen in de categorieën in de tweede groep wordt 50% of meer terug gevonden in Comburg. Dit is absoluut niet het geval voor de eerste groep waar nooit meer dan 40% van de vragen in een categorie uit Oxford terug te vinden is in Comburg. De samensteller van Comburg heeft een selectie gemaakt uit het totale aantal vragen en heeft daarbij vooral het accent gelegd op het profane. De vragen in de eerste groep zijn in Comburg van ondergeschikt belang geweest en hierbij is ten opzichte van Oxford een kleiner percentage overeenkomstige vragen te vinden. Dit laat nogmaals zien dat in Comburg vooral de wetenschappelijke vraagstukken te vinden zijn, terwijl de Bijbelse en geloofsvragen minder talrijk zijn.

Verdeling van de verschillen

Nu vastgesteld is wat de verhoudingen zijn tussen Comburg en Oxford op vraagniveau, kan gekeken worden waar de geanalyseerde verschillen zich in de tekst bevinden. Aan de hand van de eerste 27 vragen en de vijf soorten verschillen die daar gevonden zijn, kan duidelijk gemaakt worden wat de invloed van elk van de vijf soorten is op de inhoud. In totaal zijn in dit deel van de tekst 163 verschillen gevonden.

Amplificaties

De amplificaties zijn niet talrijk in het eerste gedeelte van de tekst. In totaal zijn er 25 amplificaties te vinden in Comburg in vergelijking met Oxford. Dit is in vergelijking met de verkortingen een groot verschil, daar er 58 verkortingen te vinden zijn in het eerste gedeelte. De in totaal 25 amplificaties zijn als volgt over de categorieën verdeeld.

Groep 1 Groep 2

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

(25)

E.G.F. ter Braak Pagina - 25 - 20A 21A C 20B C 9B C 23A C 8B C 27B C 26A C 15A C 27C C 17A C 27D C 17B C 27E C 27F C 27G C 27H C 27I C 27J C 27K C 27L C 27 M Tabel 4: Verdeling van de amplificaties per vraagcategorie

Deze verdeling lijkt een vertekend beeld te geven in verband met vraag C 27. Vraag C 27 is echter de langste vraag in beide handschriften en beslaat in Comburg een klein deel van 135vb en loopt dan van 136ra tot en met het eerste deel van 137ra. De gemiddelde vraag in Comburg beslaat een enkele kolom68. Op een aantal van 163 verschillen is het dus wel interessant om te zien hoe de 25 amplificaties en de plaats waar zij gevonden zijn zich verhouden tot de overige vier verschilcategorieën.

Aantal vragen Aantal verschillen

Percentage amplificaties per vraag in

vergelijking met het totale aantal verschillen per vraag Percentage amplificaties per groep in vergelijking met het totale aantal verschillen per groep 1 2 9 0% 11,11% 2 1 7 28,57% 3 1 2 0% 4 Geen Geen 0% 5 Geen Geen 0% 6 8 22 9,09% 15,86% 68

(26)

E.G.F. ter Braak Pagina - 26 -

7 2 11 0%

8 5 26 11,54%

9 7 38 13,16%

10 1 48 27,08%

Tabel 5: Verhoudingen van de amplificaties in vergelijking met de restverschillen

Deze tabel laat de verhoudingen zien tussen de amplificaties en de overige verschillen uit de vier andere verschilcategorieën. Hier valt uit af te lezen dat de amplificaties een klein deel van het totale aantal verschillen beslaan. Dit is te zien in de derde kolom met resultaten. Gemiddeld is 15,34% van de verschillen een amplificatie. De tabel laat ook zien dat er weer een verschil zit in de twee groepen vraagcategorieën. Van het totale aantal verschillen bevat de tweede groep het grootste aantal amplificaties. Nu zegt dit in vergelijking met de eerste groep nog niet veel. De eerste groep bevat maar één categorie waar amplificaties in te vinden zijn, waar dat er vier zijn in de tweede groep. De percentages in de vierde kolom bieden uitsluitsel en laten zien dat de groep vragen over profane kennis een hoger percentage amplificaties kent dan de groep vragen over religieuze kennis in verhouding tot het totale aantal verschillen per groep.

Verkortingen

Wat in het vorige voor de amplificaties gedaan is, kan ook voor de verkortingen gedaan worden. In het volgende zullen dezelfde analyses uitgevoerd worden voor de verkortingen.

In het eerste deel van de tekst komen 55 verkortingen voor. De verdeling van deze 55 verkortingen over de vragen is weergegeven in de volgende tabel.

Groep 1 Groep 2

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

C 24A C 20A C 5A C 13A C 22A C 7A C 27A

(27)

E.G.F. ter Braak Pagina - 27 - C 18A C 27M C 18B C 27N

C 27O Tabel 6: Verdeling van de verkortingen over de categorieën.

Niet alleen worden er dingen toegevoegd aan de tekst in vergelijking met Oxford maar wordt er ook informatie weggelaten. Kijkend naar de tabel is te zien dat er in de tweede groep weer veel wijzigingen te vinden zijn, ditmaal in de vorm van verkortingen in vergelijking met Oxford. Aan de hand van de verhoudingen in vergelijking met de andere verschillen is dit in de volgende tabel nogmaals aanschouwelijk gemaakt.

Aantal vragen Aantal verschillen

Percentage verkortingen per vraag in

vergelijking met het totale aantal verschillen per vraag Percentage verkortingen per groep in vergelijking met het totale aantal verschillen per groep 1 2 9 33,33% 27,78% 2 1 7 28,57% 3 1 2 0% 4 Geen Geen 0% 5 Geen Geen 0% 6 8 22 36,36% 34,48% 7 2 11 45,45% 8 5 26 30,77% 9 7 38 36,84% 10 1 48 31,25%

Tabel 7: Verdeling van de verkortingen in vergelijking met de andere verschillen.

(28)

E.G.F. ter Braak Pagina - 28 - groter dan bij de amplificaties. Bij de amplificaties was het verschil in de laatste kolom 4,75%, waar dat nu 6,7% is.

Inhoudelijke verschillen

Nu komen we bij een categorie waar de betekenis van de tekst belangrijk is. Tot nu toe hebben we alleen categorieën behandeld waarvan de verschillen niet zorgden voor een betekenisverschil. In totaal zijn er 31 inhoudelijke verschillen gevonden in het eerste deel van de tekst. In de volgende tabel is te zien hoe deze verdeeld zijn over de categorieën.

Groep 1 Groep 2 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 C 12A C 20A C 1A C 5A C 13A C 22A C 7A C 27A C 12B C 20B C 1B C 10A C 13B C 23A C 7B C 27B C 24A C 19A C 14A C 23B C 11A C 27C C 24B C 26A C 11B C 27D C 26B C 17A C 17B C 17C C 18A Tabel 8: Verdeling inhoudelijke verschillen per categorie.

Ook als het om betekenisverschil gaat, zijn er veel verschillen te vinden in de tweede groep. De tabel laat een duidelijk groter aantal in de tweede groep zien dan in de eerste groep. De verhoudingen in vergelijking met de andere verschillen lopen ook weer uiteen.

(29)

E.G.F. ter Braak Pagina - 29 - 2 1 7 28,57% 3 1 2 100% 4 Geen Geen 0% 5 Geen Geen 0% 6 8 22 13,64% 15,86% 7 2 11 27,27% 8 5 26 19,23% 9 7 38 21,05% 10 1 48 8,3%

Tabel 9: De inhoudelijke verschillen in verhouding tot de rest van de verschillen

Nu laat de tabel iets anders zien dan wat we eerder tegengekomen zijn. Van het totale aantal verschillen per categorie zijn de percentages voor de eerste groep groter dan voor de tweede groep. Dit wil zeggen dat van het totale aantal verschillen per vraagcategorie het in de eerste groep vaker voorkomt dat een verschil een inhoudelijk verschil is dan dat dit voor de tweede groep geldt. Ook de percentages in vergelijking met de rest van de verschillen laat dit zien. De inhoudelijke veranderingen bedragen 44,44% van de verschillen in de eerste groep, waar dit maar 15,86% is in de tweede groep. Later zal gekeken worden of dit voor alle vragen in de tekst geldt.

De analyse van de eerste drie categorieën laat al interessante resultaten zien waar al veel over te zeggen is. De amplificaties, de verkortingen en de inhoudelijke verschillen zijn de drie categorieën die uitgebreider in dit onderzoek aan bod zullen komen. Aan de hand van de totale tekst zal gekeken worden of de resultaten ook daadwerkelijk in de gehele tekst terug te vinden zijn. Na de analyses van de nuanceverschillen en wijzigingen in de volgorde zullen de resultaten geïnterpreteerd worden.

Nuanceverschillen

De categorie van de nuanceverschillen is weer een categorie waarin geen grote betekenisverschillen te vinden zijn. De nuances hebben betrekking op de woordkeuze van de samenstellers. In totaal zijn er 38 nuanceverschillen gevonden in het eerste deel van de tekst.

(30)

E.G.F. ter Braak Pagina - 30 - C 19A C 23A C 15C C 27D C 23B C 15D C 27E C 25A C 16A C 27F C 26A C 18A C 27G C 26B C 18B C 27H C 26C C 27I C 27J C 27K Tabel 10: Verdeling van de nuanceverschillen over de vraagcategorieën.

Net als bij de vorige tabellen is te zien dat ook hier in de tweede groep categorieën de meeste verschillen te vinden zijn. Voor de verhoudingen met de andere verschillen is de volgende tabel samengesteld. Aantal vragen Aantal verschillen Percentage nuanceverschillen per vraag in vergelijking met het totale aantal verschillen per vraag Percentage nuanceverschillen per groep in vergelijking met het totale aantal verschillen per groep 1 2 9 11,11% 22,22% 2 1 7 14,28% 3 1 2 100% 4 Geen Geen 0% 5 Geen Geen 0% 6 8 22 18,18% 23,45% 7 2 11 18,18% 8 5 26 36,62% 9 7 38 21,05% 10 1 48 22,2%

Tabel 11: De nuance verschillen in verhouding tot de rest van de verschillen.

(31)

E.G.F. ter Braak Pagina - 31 - de percentages te vinden. De enige uitzondering is de derde categorie. Er zijn echter vier verschillen in deze categorie gevonden.

Volgorde wijzigingen

Tot slot zal de kleinste verschilcategorie behandeld worden, namelijk de volgorde wijzigingen. In deze categorie zijn achttien verschillen gevonden.

Groep 1 Groep 2 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 C 24A C 2A C 14A C 26A C 18A C 27A C 19A C 26B C 18B C 27B C 19B C 18C C 27C C 22A C 27D C 27E C 27F C 27G Tabel 12: Verdeling van de volgorde wijzigingen over de vraagcategorieën.

Ook in de laatste verschilcategorie is er een duidelijk verschil te zien tussen de eerste en de tweede groep. Wat nu nog rest, zijn de verhoudingen.

(32)

E.G.F. ter Braak Pagina - 32 -

9 7 38 7,89%

10 1 48 14,58%

Tabel 13: De volgorde wijzigingen in verhouding tot de rest van de verschillen.

De volgorde wijzigingen laten weer hetzelfde beeld zien dat als bij eerdere categorieën. Slechts één wijziging is terug te vinden in de eerste groep categorieën. Toch lijkt het percentage hoog met 11,11%. In de vierde kolom is echter te zien dat het percentage volgorde wijzigingen in vergelijking met het totale aantal verschillen per groep aanzienlijk groter is voor de tweede groep dan voor de eerste.

Enkele conclusies

Na deze analyse van de eerste 27 vragen van de tekst vallen enkele zaken duidelijk op. Een eerste opvallendheid is, dat voor bijna alle verschilcategorieën waar onderzoek naar gedaan is geldt, dat de meeste verschillen te vinden zijn in de groep met wetenschappelijke categorieën. Dit kan meerdere dingen betekenen. Het zou zo kunnen zijn dat een aantal verschillen, bijvoorbeeld de nuanceverschillen, er ingeslopen zijn bij het kopiëren van de tekst en misschien ontstaan zijn uit een andere interpretatie. Een voorbeeld hiervan is verschil C 1B uit vraag C1 (O18) waarin Comburg het volgende zegt: ‘Ende die v dage ende haluen betekinen vm iaer ende een half’. Oxford formuleert hier op een andere manier die ook een andere lezing kan hebben: ‘entie V [dage] entie halve betekenen Vm ende Vc jare.’. De functie van de volgorde wijzigingen is niet duidelijk. Ze komen vooral voor in opsommingen. Een voorbeeld van een opsomming waar een volgorde wijziging optreedt, is C 19B. Hier wordt de vraag gesteld waar melaatsheid en schurft vandaan komen. Waar Oxford ‘[…] wet dat sekerlijc dat dat kint van rechter natueren sal moeten sijn scorft ofte lasers […]’ als combinatie gebruikt, doet Comburg dit net andersom: ‘weet dat dat kint van rechter natueren sal moeten sijn lazers oft scuerfde’. De reden dat deze twee woorden omgedraaid worden is niet duidelijk. Een andere plaats waar volgorde wijzigingen optreden, is C 18B. Hier worden geen woorden uit een opsomming omgedraaid maar een nevengeschikt deel van de zin. Oxford geeft hier het volgende: ‘dat coude en verwint daer niet die hitte noch die hitte tcoude.’, waar Comburg de volgende volgorde hanteert: ‘Ende daer ne verwint die hitte dat coude no dat coude die hitte’. Ook hier is niet duidelijk waarom de wijziging is aangebracht.

(33)

E.G.F. ter Braak Pagina - 33 - tegenovergestelde geldt eigenlijk voor de amplificaties. Een bewerker kan gedacht hebben dat hij extra stof toe moest voegen aan de antwoorden om dingen te verduidelijken. De inhoudelijke verschillen kunnen de oorzaak zijn geweest van kennisverschil. Een bewerker kan het oneens zijn geweest met wat hij las en heeft daar zijn eigen kennis voor in de plaats gezet. Wat betreft deze drie soorten verschillen zal later uitgebreider besproken worden wat de oorsprong geweest kan zijn.

Betekenis van de inhoudelijke verschillen

In het voorgaande is voor de verschillende verschilcategorieën bepaald hoe zij zich verhouden tot elkaar. Dit heeft voor de eerste 27 vragen al enige resultaten opgeleverd. Voor de rest van de tekst is er voor gekozen om het onderzoek te richten op drie categorieën, namelijk de inhoudelijke verschillen, de amplificaties en de verkortingen.

Bij de analyse van de verschillende categorieën is gebleken dat voor de eerste 27 vragen geldt, dat de inhoudelijke verschillen procentueel gezien meer in de eerste groep vraagcategorieën te vinden zijn dan in de tweede groep. Het tegenovergestelde gebeurt in de andere categorieën die procentueel vaker in de tweede groep te vinden zijn. Dit geldt echter alleen voor de eerste 27 vragen. Voor de gehele tekst geldt dat de verdeling van de inhoudelijke verschillen, de amplificaties en de verkortingen er als volgt uit ziet. Eerst enkele algemene opmerkingen. 38% van de vragen bevat geen inhoudelijke verschillen. Voor de verkortingen geldt dat dit 38,46% is en voor de amplificaties geldt een iets hoger percentage van de vragen, namelijk 42,08%. Toch laten deze getallen zien dat er ongeveer een gelijke verdeling van de geanalyseerde verschillen over de vragen is.

(34)

E.G.F. ter Braak Pagina - 34 - Aantal vragen Aantal

verschillen

Percentage amplificaties per vraagcategorie in vergelijking met het totale aantal verschillen per vraagcategorie Percentage amplificaties per groep in vergelijking met het totale aantal verschillen per groep 1 11 37 24,32% 32,71% 2 10 16 25% 3 5 9 33,33% 4 7 12 50% 5 13 33 39,39% 6 44 168 33,33% 28,9% 7 47 207 28,50% 8 22 65 38,46% 9 44 179 29,61% 10 18 111 16,22%

Tabel 14: verhoudingen van de amplificaties

Waar voor de eerste 27 vragen gold dat het percentage amplificaties in de eerste groep lager waren dan in de tweede, blijkt nu een lichte verschuiving op te treden. De groepen liggen dicht bij elkaar maar het percentage is nu hoger in de eerste groep. Het is ook al te zien aan het percentage amplificaties in vergelijking met het totale aantal verschillen per vraagcategorie. De getallen lijken dicht bij elkaar te liggen maar gemiddeld zijn de percentages in de eerste vijf vraagcategorieën hoger dan in de laatste vijf. Gemiddeld komen de percentages per vraagcategorie in de eerste vijf vraagcategorieën op 34,41% uit, terwijl dat bij de laatste vijf vraagcategorieën gemiddeld 29,22% is.

(35)

E.G.F. ter Braak Pagina - 35 - in vergelijking

met het totale aantal verschillen per vraagcategorie vergelijking met het totale aantal verschillen per groep 1 11 37 37,84% 28,97% 2 10 16 31,25% 3 5 9 0% 4 7 12 25% 5 13 33 27,27% 6 44 168 36,9% 39,73% 7 47 207 41,55% 8 22 65 46,15% 9 44 179 38,55% 10 18 111 38,74%

Tabel 15: verhoudingen van de verkortingen

Bij de verkortingen gebeurt wat we na het bekijken van de eerste 27 vragen al verwachtten. De percentages per groep liggen ver uit elkaar en laten zien dat er verhoudingsgewijs meer verkortingen zijn aangebracht in de tweede groep dan in de eerste groep. Ook de percentages per vraagcategorie laten een groot verschil zien. De laatste vijf percentages liggen consequent rond 35% en 40%, terwijl er geen consequentie in de eerste vijf categorieën te zien is.

(36)

E.G.F. ter Braak Pagina - 36 - 1 11 37 37,84% 42,06% 2 10 16 56,25% 3 5 9 88,89% 4 7 12 25% 5 13 33 33,33% 6 44 168 29,76% 29,86% 7 47 207 29,47% 8 22 65 23,08% 9 44 179 30,73% 10 18 111 33,33%

Tabel 16: verhoudingen van de inhoudelijke verschillen

De inhoudelijke verschillen laten, net als de verkortingen, zien wat verwacht werd na de analyse van de eerste 27 vragen. De percentages per vraagcategorie liggen in de eerste groep erg hoog. In de tweede groep zijn de percentages wel weer gelijkmatig maar gemiddeld lager dan in de eerste groep. In de eerste vijf categorieën is het percentage inhoudelijke verschillen gemiddeld 48,26%, terwijl de laatste vijf categorieën gemiddeld 29,27% aan inhoudelijke verschillen bevatten.

Dit wijst er voor nu vooral op dat wanneer er in de tekst verschillen geconstateerd worden, dit voor vragen uit de eerste groep vooral inhoudelijke verschillen en amplificaties zijn. Voor de tweede groep geldt dat het bij verschillen vooral om verkortingen gaat.

Inhoudelijke verschillen

Nu de verhoudingen tussen Oxford en Comburg duidelijk geworden zijn, kan er gekeken worden wat de gevonden verschillen nu eigenlijk betekenen voor de inhoud. De inhoudelijke verschillen zorgen er nu eenmaal voor dat er een betekenisverschil ontstaat tussen de teksten. Per vraagcategorie is gekeken wat er opvalt aan de gedocumenteerde verschillen. Vervolgens zal gekeken worden wat de gevolgen van deze verschillen zijn voor de twee aparte groepen per tekst en de twee teksten apart.

(37)

E.G.F. ter Braak Pagina - 37 - In deze categorie, waarin vragen gesteld worden die het bestaan van God behandelen, is er een aantal dingen dat opvalt. Ten eerste gaat het om de woordkeuze. Waar Oxford een erg concrete woordkeuze heeft, gebruikt Comburg veel algemenere bewoordingen. Dit heeft als effect op de gegeven antwoorden in deze categorie dat bij Comburg meer interpretatiemogelijkheden zijn. Om dit te verduidelijken, zal gekeken worden naar enkele voorbeelden uit de tekst. In C 12 (O 55) vraagt Bottus aan Sidrac waarom bij de Schepping van de aarde niet bevolen is dat mensen maar één keer per week hoeven te eten en daar dan genoeg aan hebben. Het voorbeeld zit al in de vraagstelling. Oxford heeft het over een week: ‘[…] datti hem hadde mogen onthouden ene weke?’. Een week heeft zeven dagen en is daarmee dus een afgebakende tijdseenheid. Comburg is wat ruimer in de vraagstelling en geeft het volgende: ‘Ende daer vp gheteert VII daghe ofte achte’. In dit geval gaat het in de vraag om een hypothese van Bottus. Dat geldt voor beide vraagstellingen maar toch biedt Comburg meer mogelijkheden. Een ander voorbeeld is vraag C 24 (O 70). Hierin wordt de vraag gesteld of God al zijn creaties voedt. Sydrac geeft als antwoord dat God er voor gezorgd heeft dat elk wezen in de Schepping op zijn eigen manier kan voorzien in zijn voedselvoorziening. De mens kan arbeid verrichten en zo zijn eigen land bewerken. Andere wezens heeft hij weer andere kwaliteiten gegeven. Er zijn dieren die andere dieren eten en er zijn dieren die van planten leven. Opnieuw blijkt Comburg algemener dan Oxford. Oxford noemt specifiek het woord eten: ‘[…] ene andere maniere te levene ende van etene […]’. Comburg doet dit niet en gebruikt een woord dat ook zoiets betekent als het voorzien in levensbehoeftes: ‘[…] ene andre maniere van leuene ende hem te gheneerne’. Als een mens of een dier voorziet in zijn levensbehoeftes, hoeft dat niet alleen over eten te gaan maar kan men het ook hebben over drinken of een onderkomen.

Waar Comburg algemener is dan Oxford en een groter beroep doet op het verstand en het inlevingsvermogen van de lezer, maakt Oxford de stof ook op een andere manier voor de lezer duidelijker. Dit wordt gedaan door het veelvuldig gebruik van voorbeelden en stijlfiguren, met name beeldspraak. In vraag C 80 (O 186) zijn beide opvallendheden te zien. Op de vraag of God de mens zijn zonden vergeeft, wordt de barmhartigheid van God breed uitgemeten. Als een mens erg gezondigd heeft maar hier ook erg veel spijt van heeft en deze spijt ook betuigt tegenover God, dan zullen de zonden hem vergeven worden. Comburg is in dit antwoord weer erg algemeen en to the point en spreekt dan ook over alle zonden:

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

(2) Eine „geradezu verzweifelte Vereinzelung“ beobachtet Wolfgang Kaschuba unter heutigen Jugendlichen.. „Viele suchen nach einer Gruppenform“, sagt der Professor für

hem allen beroeren mochte ende alle die daer waren beefden ende waren in anxste, sonder olymphias die vrouwe philips wijf, want die draec boet hoer sijn hant ende hi was bereyt te

[H]Ier na quam alexander weder in Gryeken mit grooter macht om een meerre heer te vergaderen ende machtelicker teghen Darius te striden: mer hi moeste liden doer die stat Thebea Mer

2 Maer dese opinie is alreede hier vooren onwaerachtigh ghebleken: int bewijs dat Godt niet om zijn selfs eere wille den Mensche heeft gheschapen: maer op dat hy Godes

Oft sal den onnutten knecht een ander beclaghen Diens schult vergheuen wert, zijn broeder met flagen Af eysschen, hy siet dat hem zijn heer niet en verrast Want Godt coemt

Wat de komische intermezzi betreft komt Bredero daar rond voor uit als hij in zijn voorrede zegt dat ‘de Ghemeente en 't slechte (= eenvoudige) Volck ... meer met boefachtige

dankbaarheid na aanvankelijke verwarring bij de gewonde Rodderik; zorg om de beminde, maar tevens om haar eer bij Elisabeth en zich gehinderd voelen door de verplichting

Gy hebt mij het herte genomen, mijne waerde lieve Bruyd, ja gy hebt mij het herte genomen met eene van dijne ogen, ende met eene keten van dijne hals.. + Mijn suster, mijn lieve