• No results found

G.F. Tanghe, Parochieboek van Iseghem, gevolgd door de levensbeschrijving des H.Hilonius · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "G.F. Tanghe, Parochieboek van Iseghem, gevolgd door de levensbeschrijving des H.Hilonius · dbnl"

Copied!
527
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

levensbeschrijving des H.Hilonius

G.F. Tanghe

bron

G.F. Tanghe, Parochieboek van Iseghem, gevolgd door de levensbeschrijving des H.Hilonius. De Schrijver-Van Haecke, Brugge 1862-1863

Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/tang009paro01_01/colofon.php

Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd zijn.

i.s.m. en

(2)

ISEGHEM.

(3)

Goedkeuring.

Wy hebben de geschiedenis of Parochieboek van Iseghem met byzondere aendacht en aengroeijende voldoening gelezen.

Verre van iets te behelzen dat het minste het Geloof of de goede zeden zou kunnen verhinderen, de Parochieboek van Iseghem is vervold van alles dat stichtende is.

Daerenboven bevat hy een groot getal historische byzonderheden, met veel smaek verhaeld, welke den zeer eerweerden schryver tot eer strekken, en, spyts denzelven, den lezer doen gevoelen dat hy, die schreef, de geschiedenis zyner geboorteplaets beschreven heeft.

Brugge, 26 July 1863.

J. F

AICT

, Vik. Gen.

(4)

EERBIEDIG OPGEDRAGEN

AEN DEN

WELEERWEERDEN HEER PASTOR JOANNES DE BRUYNE,

ALSMEDE

AEN DE PAROCHIANEN VAN

ISEGHEM.

(5)

Voorwoord.

De Parochieboek van Iseghem bevat historische daedzaken, die wy hebben weten gebeuren, of ter onzer kennis gekomen zyn door overleveringen onzer vaders en voorvaders

(1)

. Hy verhaelt getrouwelyk wat dienaengaende zoo door Meyer, Gramaye, Sanderus, Malbrancq, Ghesquiere en Debast, als door Joannes Baptista Vande Walle en zynen zoon, Gaspar Joannes

(2)

, beschreven is. Doch onze voornaemste hulpbronnen zyn geweest de plaetselyke kerkarchieven, welker stukken wy nagezien en, voor den wezenlyken inhoud, in ons boekwerk verzameld hebben, ten voordeele van onze nakomelingen, die, na verloop van tyden, nog daervan zullen konnen spreken:

Accipe, posteritas, quod post tua saecula narres!

Maer zal iemand zeggen: is er verschil tusschen de eerste uitgaef der Geschiedenis van Iseghem, in 1852, en de tweede, in 1863? Ja, zeker,

(1) Auribus nostris audivimus: patres nostri annuntiaverunt nobis. PSAL. XLIII, 2.

(2) Beide, van Iseghem, hebben aenteekeningen gemaekt over hunne geboorteplaets.

(6)

er bestaet een merkelyk onderscheid tusschen beide. De Parochieboek die nu in het licht verschynt, is oud en nieuw; hy is oud, omdat hy het merg of de kern der eerste Geschiedenis bevat; hy is nieuw, omdat hy zich in andere en behagelyker gedaente aen den lezer aenbiedt. Gezuiverd en verbeterd zoo wegens daden als drukfeilen, komt hy te voorschyn zonder uitstapjes of tusschenstukjes, tenzy deze, ten minste in 't algemeen, aen onze afzonderlyke beschryving behooren. Ook hebben wy, voor ons boekwerk, rykelyk te oogsten gevonden op het veld van Iseghem. Indien wy daerbuiten, ondertusschen, in 't voorbygaen, eene bloem geplukt hebben, om onzen arbeid te versieren, zulks kan men ons niet ten kwade duiden, omdat wy dit sieraedje overgenomen hebben uit het gemeene veld, dat is, uit historische stukken, die een algemeen betrek met Iseghem hebben.

De eerste uitgaef was als een enkel proefje; de tegenwoordige is, onder

verscheidene opzigten, vollediger. Behalve dat de Parochieboek de zaken in betere

orde verhaelt, behelst hy daerenboven eene menigte nieuwe feiten, zeer bekwaem

om de openbare nieuwsgierigheid te prikkelen. Twee honderd en negen bladzyden

meer bevattende dan de voorgaende Geschiedenis, biedt hy, natuerly-

(7)

ker wyze, een uitgestrekter tafereel van Iseghem aen.

Met genoegen zal men onderander, meerdere uitbreidingen aentreffen wegens dry edele geslach ten, welker namen te Iseghem, hoogst geacht en gezegend worden.

Het goed door hen gesticht zoo in verleden als in onze tyden, ter plaetse van hun zomerverblyf, vereischt meer dan een enkel eervol gewag ter loops gemaekt. De lezer zal reeds by zich zelven gedacht hebben aen de voortreffelyke familien van Huerne, De Pelichy en Gilles De Pelichy

(1)

.

Aen den Parochieboek is natuerlyk gevoegd het leven van den H. Hilonius, vermits hy de Iseghemnaers, als hunner geestelyke vader, aen Jesus Christus gewonnen heeft, door het evangelie, dat hy hun de eerste gepredikt heeft

(2)

.

(1) Van ouds bevestigt de liefdadige familie Gilles dat Antwerpen, hare geboorteplaets, onder de belgische steden, door zynen rykdom gekenmerkt wordt: ... Antverpia nummis.

Nauwelyks had Petrus Gilles, in 1535, vernomen dat Thomas Morus, zyn boezemvriend, door Hendrik VIII, den Nero van Engeland, in de gevangenis gesloten was, of hy trok over zee met eenen koffer gouds om hem te verlossen. Maer helaes! zyn goud kon den

onsterfelyken gezant, den roemryken kanselier, den edelmoedigen verdediger der katholyke kerk aen het schavot niet onttrekken. Thom. Mor. par Mad. la Princesse de Craon.

(2) Nam in Christo Jesu per Evangelium ego vos genui. I COR. IV, 15.

(8)

Eindelyk, wat het opstel betreft, laten wy aen andermans oordeel over, of wy den

middelweg gevolgd hebben tusschen een magere of skelettelyke beschryving die het

hert des lezers niet voldoet en een langwylige of wydloopige uitbreiding, die verveelt

en verdriet. Wy erkennen ons onbevoegd om te oordeelen of wy het nuttige met het

aengename gepaerd hebben: Utile dulci.

(9)

Parochieboek van Iseghem.

§ I.

Algemeen overzigt.

I. Iseghem, gesticht op den regteroever van den Mandel, beslaet een schoone plaetse

onder het volkrykste gedeelte van Westvlaenderen. Nog onlangs is zyne ligging

aenzienlyk verbeterd door het gerief der yzeren spoorbaen, met eene statie. Twee

steenwegen verbinden dit steedje, ter eener zyde, aen Kortryk, en, ter andere, aen

Rousselaere. Welhaest zal een derde kassei de gemeenschap vergemakkelyken met

Winckel-Sint-Eloy en andere zuiderlyke gemeenten.

(10)

Ofschoon Iseghem, in evenredigheid zyner bevolking, niet groot in lande is, en dat zyn verste grondgedeelte nauwelyks drie kwartier uers van de parochiekerk verwyderd is, zoo paelt het evenwel nog aen zes gemeenten, te weten: Ingelmunster, Lendelede, Winckel-Sint-Eloy, Rumbeke, Cachtem en Emelghem.

De bodem van Iseghem, tamelyk plat en leeg, vertoont niets dan eene wyduitgestrekte vallei, dewelke alzoo eene tusschensoorte van land bevat. Van noorden, vindt men veel ligten grond, doch niet van de slechte soort die maer dient voor boekweit, spurrie, sparrenhout en brem. Zuidwaerts is het land doorgaens zwaerder, beter, vetter, en bekwaem om de schoonste tarwe te dragen.

De Iseghemsche landbouwers toonen, alle jaren, zoo veel het van hen afhangt, dat

zy zich aen hun vak verstaen. Het is een vermaek om zien wat schoone vruchten zy

opdoen. Ook verkeeren zy, in 't algemeen genomen, onder tydelyk opzigt, in

voorspoed en welstand: hetgene toe te schryven

(11)

is niet alleen aen hunne ervarenheid en oppassing, maer ook aen hunne zedelykheid en huishoudende spaerzaemheid.

Langs den noordkant, wordt de landbouw niet zelden door overstroomingen verhinderd en beschadigd. Alzoo heeft het Mandelriviertje, in plaetse van voordeelen, meermaels, vele schade medegebragt, niet alleen aen de oeverlanden, maer ook aen de gezondheid dergenen die er omtrent wonen.

II. Iseghem bevat in lande 1430 hektaren

(1)

. De bevolking, volgens ambtelyke opgave van 1846, beloopt tot 8,184 zielen, verdeeld in 17 sektien en in 1,672 huizen als volgt:

(1) Boven Iseghem, bestaen er, in Westvlaenderen, negen gemeenten, met eene uitgestrektheid van 1400 tot 1500 hektaren; te weten: Becelaere, met 1431; Comen, met 1405; Dottignies, met 1414; Harelbeke, met 1483; Lampernisse, met 1444; Lophem, met 1447; Moorseele, met 1497; Oostvleteren, met 1409; Oudenburg, met 1474 hektaren. Men heeft konnen aenmerken dat Iseghem juist eene hektare minder is dan Becelaere.

(12)

ZIELEN

:

HUIZEN

:

SEKTIEN

:

5,696.

1,168, Stad

218.

44, Abeele

43.

10, Becelaershof

293.

52, Boschmolens

141.

30, Geete

19.

6, D'Heije

146.

32, Meulenhouk

206.

43, Mol

221.

41, Nederweg

72.

14, Schaepdam

220.

46, Sloore

173.

37, Steenputje

62.

12, Stroomken

116.

24, 'T Kotje

31.

8, Vuilenbras

336.

63, Winkelhoek

70.

18, Zevecote

_____

_____

8,184

(1)

. 1,672.

Total

De bevolking is zeer aengegroeid sedert een honderdtal jaren. In 1757, waren er slechts 1259 huisgezinnen, terwyl deze, in

(1) Volgens de officiele opgaef van 1846, moet Iseghem, van binnen, de volkrykste onder de kleine steden wezen. Immers, terwyl deze stad, van binnen, 5,696 zielen bevat, zoo telt er Poperinghe, van binnen, maer 5,563; Wervick, 3,624; Dixmude, 3,894; Nieupoort, 3,359;

Thourout, 2,415.

(13)

1846, beliepen tot 1,789. In 1786, bevonden er zich maer 6,525 zielen: hedendaegs is dit getal omtrent van 2,000 zielen vermeerderd.

Even gelyk de bevolking zeer aengegroeid is sedert eene eeuwe tyds, zoo heeft de armoede, in evenredigheid, nog veel meer toegenomen: In 1757, telde men alleenlyk 150 arme huisgezinnen; terwyl dezelve, in 1846, beliepen tot 496. Wat verschil!

III. Zoo als in voorgaende tyden, leven de inwoners nog hedendaegs van den landbouw, de nyverheden en den koophandel. Hun welstand moet nog al voldoende wezen, vermits men onder hen een honderd en zeventigtal kiezers voor de

Statenkamers telt. Niettegenstaende de gemeente niet groot is in uitgestrektheid, zyn er nogtans vele landbouwers, omdat hunne gebruiken doorgaens niet groot zyn, en dat er weinige gronden onbezaeid liggen. Zonder te spreken van de mindere hofsteden, vindt men er van zeventig tot tachtig, die peerden houden. Is dit niet een groot getal?

Voor-

(14)

dezen vergenoegden zich de kleine landlieden niet met akkerwerken, maer zy voegden er de linnenwevery by, even gelyk sommige hedendaegs hun bedryf beginnen te paren met eene cichoreifabriek. Deze twee nyverheden schikken goed voor het akkervolk, omdat zy de noodige grondstoffen zelven opdoen.

Men mag zeggen dat de stad, ten allen tyde, om hare menigvuldige en verschillige nyverheden vermaerd geweest is. Behalve al de ambachten, die voorzien in de eerste noodwendigheden van den mensch: in zyne tafel, kleeding, woning en huisraden, bezit Iseghem allerhande manufacturen, fabrieken en kunstwerkplaetsen. By de vreemdelingen zyn de hoeden- schoen- en borstelmakeryen het meest bekend.

Waerom? Wy weten het niet.

Onder de nyverheden zyn er twee, die plagten heilzame bronnen te zyn zoo van zedelyken als van stoffelyken welstand; te weten: de wollenwevery en de

vlasnyverheid. De manufactuer van wollen stoffen onderbleef binnen de XVII

de

eeuw, en beroofde menigen ambachtsman van zyn brood.

(15)

Maer de vlasnyverheid bleef staen en kwam des te meer op, om naderhand, op hare beurt, hetzelfde lot te onderstaen, waeraen alle tydelyke zaken onderworpen zyn.

Lange jaren heeft deze nering aen een gedeelte der ingezetenen rykdom, of ten minste, aen honderde huisgezinnen een gemakkelyk en zedig bestaenmiddel bezorgd. Wy hebben dezelve weten bloeijen, en daerna langzamerhand, zoo als een ouden boom, die vergaet, ten onder komen, en met haren val eene menigte van handen zien ledig vallen. Groot is de ruimte, welke de ondergang der vlasnyverheid opengelaten heeft!

tot alsnu is dezelve niet konnen vervold worden, alhoewel men, ten dien einde, vele poogingen aengewend hebbe. Daer ligt, ten deele, de oorzaek der aengroeijende armoede, welke, in vergelyking van verleden tyden, nu meer dan verdubbeld is.

IV. De oudheidskundigen hebben zich veel onledig gehouden met den naemoorsprong

van Iseghem op te zoeken, doch zy hebben maer gissingen konnen maken. Tot nu

toe is de zaek niet opgelost: Et adhuc sub judice

(16)

lis est. Het is wel zeker, volgens Adriaen van Schrieck en de hedendaegsche

taelkundigen, dat hem een celtisch woord is, hetwelk, onderander, beteekent woonhuis, verblyfplaets, paleis, enz. Maer wat wordt er verstaen door de eerste letters van den toenaem, door Ise? Sommige schryvers meenen dat Iseghem bediedt Verblyfplaets van Isis, een heidensche afgodin, en hun gevoelen is niet onwaerschynlyk. Van den eenen kant, is 't zeker dat, op bevel van keizer Augustus, uitgevoerd door Tiberius, volksplantingen van Sweven en Sikambers, ten getalle van 40,000, uit Germanië, over den Rhyn gebragt en in België geplaetst geworden zyn. Naer 't schynt, zouden de Sweven, ten meerderen deele, het land omtrent Kortryk bekomen hebben, zoodat de dorpen Sweveghem en Swevezeele van hen hunnen naem behouden hebben. Van den anderen kant, is 't buiten twyfel dat een gedeelte dezer natie de Egyptische afgodin aenbad, volgens Tacitus, die zegt: P

ARS

S

UEVORUM ET

I

SIDI

S

ACRIFICAT

: Een deel van de Sweven dragen ook Isis offranden op

(1)

.

(1) GERM. IX.

(17)

Mynheer De Bast verhaelt dat de afgodery van Isis in Belgenland, door de Romeinsche legers of door de Sweven, gebragt is; volgens hem, had die afgodin hare tempels in Gaulenland; zelf beweert hy dat men, by Doornik en te Antwerpen, eenige van hare standbeeldekens gevonden heeft. Eindelyk voegt hy er by dat hy aen de

naemoorsprongzoekers de zorge overlaet van uit te leggen of de aloude plaetsen van Isendyck, Iseghem, enz. haren naem aen de afgodin Isis niet zouden ontleend hebben

(1)

. De geschiedschryver JJ. De Smet

(2)

, na bemerkt te hebben dat Iseghem misschien de Woonplaets van Isidorus beteekent, waervoor men eertyds, by inkorting, Yse of Ise schreef, zegt dat eenige geleerden daerin de Verblyfplaets van Isis lezen, en dat hun gevoelen waerschynlyk is. Wy nemen dit gevoelen aen; maer wy voegen er by, met Horatius, dat degene die iets zekerders weet zyn spreken heeft:

(1) Recueil d'antiquités Romaines et Gauloises.

(2) Essai sur les noms des villes et communes de la Flandre Occidentale et de la Flandre Zélandaise.

(18)

... Si quid novisti rectius istis, Candidus imperti.

Zoodan, even gelyk Thourout, mogelyk, zynen naem behouden heeft van een bosch [hout], waer de afgod Thor aenbeden wierd, aldus zal Iseghem, naer alle

waerschynlykheid, den naem blyven dragen hebben van de verblyfplaets of den tempel van Isis, waer de afgodin gediend wierd.

De oorsprong des bynaems die, in de wandeling, aen Iseghem, even als aen vele andere steden en dorpen, gegeven wordt, is niet min duister en onzeker. Gelyk men weet, er zyn weinig bevolkingen in Vlaenderen of zy voeren eenen toenaem. Alzoo zegt men kluchtsgewyze: de Gentsche Stroopdragers, de Brugsche zotten, de Ipersche kinderen, de Kortryksche pasteiëters, de Meenensche wagenwielvangers of

kandeeleters, de Rousselaersche kermishouders, of oolyk Rousselaere, de

Poperingsche gekkers of vachtplukkers, de Thouroutsche grootsprekers of boffers, enz. enz.

Het is hier de plaets niet al de oorsprongen dezer bynamen op te helderen. Wy

(19)

hebben alleenlyk iets te zeggen over den welbekenden toenaem van Iseghem.

Waerom en ter welker gelegenheid, heeft men beginnen te zeggen: Boos Iseghem?

Strekt die bynaem tot vernedering of wel tot verheffing van de stad? Hierop zullen wy, ten minste, door gissingen, aen de nieuwsgierigheid der lezers trachten te voldoen.

Als een versleten kluchtje en een louter fabeltje houden wy hetgene verteld wordt

wegens den eersten zendeling van Iseghem, alsof hy, aldaer gesteenigd zynde, zou

uitgeroepen hebben: O Boos Iseghem! en dat, van dan af, die bynaem aen de parochie

geplakt zou gebleven zyn. 'T is wat meer dan waerschynlyk dat Iseghem zynen

toenaem maer zal gekregen hebben, na 1560, omdat Eduwaert de Dene, een brugsche

dichter, in zyn Testament Rhetoricael, ten dezen jare gemaekt, en waerin hy, op rym,

zyn langen adieu zegt aen Vlaenderen en aen al de steden of parochien, die eenen

toenaem hadden, geen gewag maekt van Iseghem, daer hy nogtans spreekt van veel

mindere parochien, zoo als: Comen, Oudenburg, Ghistel,

(20)

Meessen, Coolkerke, Denterghem, Wenduyne, Blankenberghe, Heyst, Ruysselede, Loo, enz. enz.

Volgeern willen wy den oorsprong van den toenaem trekken uit de beschryving van Iseghem door Gramaye, die de inwoners verheft over hun schrander vernuft:

Municipum industriâ. Inderdaed, Boos beteekent niet alleen kwaed, slecht, het

tegengestelde van goed, maer, in de wandeling genomen, beduidt dit woord ook, op

sommige plaetsen, vernuftig, ervaren, behendig, fyn, gauw, wakker en alles wat van

dien aerd is. Welnu, zoo het genoegzaem bekend is, vermits de Iseghemnaers, sedert

eeuwen en eeuwen, zich lieten onderscheiden door hun vernuft en hunne ervarenheid

zoo in konsten als in ambachten, en dat zy daerby wel ter tale waren om hunne

koopgoederen aen den man te brengen, wakker om alle gelegenheden waer te nemen,

zonder moeite of arbeid te ontzien, ware 't zeker geen wonder dat men hunne

geboorteplaets, volgens den besten zin, Boos, dat is, Vernuftig en Wakker Iseghem

zou genoemd hebben. Dus moet de

(21)

bynaem dienen niet tot vernedering, maer tot roem der inwoners.

V. Iseghem praelt met een zeer schoon en ruim kerkgebouw, dat maer onlangs uit den grond nieuwgemaekt is. Hedendaegs wordt de parochie bediend door eenen pastor met vier onderpastors.

Voor den Geuzentyd, zoo als bestatigd wordt door een stuk, berustende onder de kerkarchieven, waren er diversche kapellaens

(1)

of onderpastors; maer sedert dit tydstip tot het midden der XVIII

e

eeuw, was er slechts een onderpastor; de bisschop van Doornik voegde er eenen tweeden by, in 1760; de bisschop van Gent, eenen derden, in 1802; de bisschop van Brugge, eenen vierden, in 1839. 'T is te verwonderen, ja, schier onverstaenbaer hoe de weinige geestelyken, voormaels, den dienst konden verrigten. Maer, men neme in aendacht dat zy eenen hulppriester vonden in den direkteur

(1) In voorige tyden bestond er in de parochiekerk zeker beneficie of eene kapellany van O.L.V., die vergeven wierd door den abt van Zonnebeke.

(22)

van het voormalige klooster. Daerenboven kwamen er paters van biddende ordens, meermaels 's jaers, op gestelde tyden, in den geestelyken wyngaerd werken. De Rekolletten, Kapucynen en Jesuiten van Kortryk, de Augustyners van Rousselaere, waren altyd gereed om dienst te doen, hetzy om te prediken, hetzy om biechte te hooren. Zelfs was er een van hen, die regelmatig, op eenen zondag van elke maend, kwam biechte hooren. Het was de wensch van het magistraet dat de paters daertoe ontboden wierden, vermits zy een pensioen tot hun onderhoud in den budget der parochie bragten. Indien zy dienaengaende in gebreke waren, wilden ze dat erin voorzien zou worden uit de middelen der kerkfabriek.

Tot het konkordaet van 1801, had Iseghem altyd onder Doornik gelegen. Deze

onderhoorigheid duerde omtrent elf eeuwen; want, het schynt, volgens Malbrancq,

dat Acharius, bisschop van Doornik, Audomarus, bisschop van Teruane en Amandus,

apostel van Vlaenderen, de palen hebben aengewezen, die deze twee bisdommen

van

(23)

malkander zouden scheiden

(1)

. Indien het zoo is, deze bepaling moet geschied zyn omtrent het jaer 640. Volgens deze rekening, zou Iseghem omtrent 1162 jaer onder het bisdom van Doornik gelegen hebben.

Na de inrigting van veertien nieuwe bisdommen in de Nederlanden, die plaets had, krachtens de apostelyke bulle van 1559, was Iseghem niet alleen de laetste parochie des bisdoms van Doornik, maer ook de grenspael van andere bisdommen. Er bestond aldaer eene plaets, waer vier gemyterde hoofden, elk op zyn grondgebied blyvende, malkander konden spreken. De bisschoppen van Doornik, Brugge en Gent, konden, met den abt van Oudenburg, byeenkomen, zonder de palen hunner heerschappy te verlaten.

Afgescheiden zynde van Doornik, wierd Iseghem onder het heringerigte bisdom van Gent gerangschikt. Deze verordening duerde

(1) Videtur Acharium Amandumque inter et Audomarum sic convenisse: ut illic Taruannicae et Tornacensis Dioeceseos limites statuerentur, ubi propemodum jam suos figit Yprensis.

Malb. de Reb. Mor. Tom. I, Fol. 330

(24)

tot het jaer 1834, wanneer de parochie onder het heringerigte bisdom van Brugge kwam schuilen.

Voor de inrigting der nieuwe bisdommen in de Nederlanden, lag Iseghem onder het aertsdiakenschap van Gent

(1)

en onder de dekeny van Rousselaere, en, sedert dit tydvak, onder het aertsdiakenschap van Doornik en onder de dekeny van Kortryk.

De parochie, als sukursale van Ingelmunster, maekte, sedert het begin der loopende eeuw, deel van de dekeny van Thielt, toen zy, in 1839, zoo als voormaels, onder de dekeny van Kortryk wederkeerde.

In voorige tyden, had de plaetselyke heer het vermogen van de kostery te vergeven;

gelyk de prelaet of abt van Sint Martens, te Doornik, als patroonheer der kerk, het regt van aenbieding of benaming tot de pastory bezat. Dus kon de bisschop, zonder de

(1) Het oude bisdom van Doornik was verdeeld in dry aertsdiakenschappen of geestelyke distrikten, waervan de hoofdplaetsen waren Doornik, Gent en Brugge. Het aertsdiakenschap van Doornik bevatte onder zich vyf dekenyen; dit van Gent, vier; en dat van Brugge, drie.

(25)

tusschenkomst van den abt, de openvallende pastory niet vervullen.

Om het tafereelken, betrekkelyk de kerk te voltrekken, behoorde er nog iets bygevoegd te worden wegens de tiendheffers en hunne lasten. Hunne verpligtingen bestonden in de helft der herstellingskosten van de kerk te dragen; het andere deel wierd door de parochie bekostigd. Daerenboven waren zy gehouden, elk, hun aendeel te geven in het supplement van het pastoreel pensioen. Er bestaet nog een memorie van pastor Braye, dragende de date van 1770 of een gedenkschriftje, waerin aengeduid wordt wie alsdan tiendheffers waren, en hoeveel zy hem jaerlyks moesten uitkeeren.

Ziehier een uittreksel van dit stuk:

Opgave van het supplement van jaerwedde, toegewezen aen de pastory van Iseghem.

G. 45 00.

De abdy van St. Marten, te Doornik, uit hoofde van 1

o

hare tienden, die zy heft op

Iseghem, is gehouden

jaerlyks aen den heer

pastor der gezeide plaets te

betalen de som van

(26)

Gl. 34 00.

Uit denzelfden hoofde, kerk en disch van Oostcamp

(1)

2

o

08 00.

Id. Kapittel van S. Pieter, te Cassel

3

o

04 00.

Id. Pastory van Emelghem 4

o

03 00.

Id. S

e

Catharine kapelle, op Cuerne, Heule en

5

o

Lendelede, of eerder de bedienaer dezer kapelle

03 06.

Id. Kerke van Cachtem 6

o

02 14.

Id. Disch van Iseghem 7

o

07 04.

Id. Kerke van Iseghem 8

o

Maer, krachtens overeenkomst, in plaets van die 7 G.

4 S., genoot de pastor jaerlyks het zevende deel van de kerktiende.

By de evengenoemde tiendheffers, moet men voegen de abdy van Duinen, te Brugge en de kapelle van Sinte Catharine, te Ryssel.

Oudtyds oefende de pastor, gelyk het redelyk is, grooten invloed zoo over het arm- als over het kerkbestuer. Hy aenhoorde en onderteekende, benevens den plaetselyken heer of den hoogbalju, zynen plaetsvervanger, de disch- en kerkrekeningen.

(1) Het pensioen van den onderpastor te Oostcamp, beloopende tot 40 P.G., wierd hem betaeld uit de tiende van Iseghem.

(27)

Hedendaegs zyn deze besturen veel van gedaente veranderd, ten gevolge der verordeningen, welke de Staetsregeringen opvolgelyk ingevoerd hebben. Volgens de bestaende wetten, is de pastor, met den burgemeester, van regtswege, erfachtig kerkmeester; maer voor de dischzaken heeft hy het eeuwenoude gezag verloren.

Onder burgerlyk opzigt was Iseghem, in voormalige tyden, gelegen in de Kasselry van Kortryk en de Roede van Meenen, zoo nogtans dat het, wegens de betaling van 's landslasten, met en onder Rousselaere, gevoegd was aen de Kasselry van Yper.

Zyn rang was grootsch, om zyn aenzienlyke heerlykheid, die eerst tot een graefschap

en naderhand tot een prinsdom verheven wierd. Deze heerlykheid had hare wet,

samengesteld uit eenen hoogbalju en burgemeester, met een volle bank van zeven

schepenen. De plaetselyke heer benoemde de wetheeren. Boven de regering van het

prinsdom, bestonden er vele andere besturen van heerlykheden, die in de parochie

lagen. Al deze heerlykheden en besturingswyzen

(28)

verdwenen met het graefschap van Vlaenderen, hetwelk in de fransche republiek ingelyfd wierd.

Welhaest kwam Iseghem te voorschyn, als een afhankelykheid van het kanton van Ingelmunster, onder het departement der Leije, en onder het arrondissement van Kortryk. Het gemeentebestuer bestond uit eenen meijer, met twee adjointen en eenen kommissaris.

Nadat het fransche keizerryk ten einde geloopen was, vervielen de katholyke met

de noorderlyke Nederlanden onder den schepter van Willem I, die, ten deele, de oude

benamingen der bestierders of beambten herinvoerde. Dus wierd Iseghem wederom,

zoo als 't nog is, bestierd door wetheeren, onder den naem van burgemeester en

schepenen. Tot den rang van stad verheven in 1817, scheen deze verheffing als een

eerste stap te wezen om hoofdplaets van kanton te worden. Inderdaed, krachtens

koninklyk besluit van 6 Julius 1830, wierd de hoofdplaets van kanton aen Iseghem

toegewezen; maer dit besluit is niet uitgevoerd geweest,

(29)

ten gevolge der belgische omwenteling, die kort daerna uitborst. In 1848 wendde zich de gemeenteraed van Iseghem, te samen met de regering van Cachtem en Emelghem, tot de Kamer der volksvertegenwoordigers om de uitvoering daervan te verzoeken, ten dien einde de doorslaendste beweegredens gevende. De Kamer verzond het verzoekschrift ten advyze der provintiale Staten van Westvlaenderen, dewelke, in zitting van 13 Julius 1849, met 35 stemmen tegen 20, zich verklaerden ten voordeele des verzoeksschrifts, hetwelk het gemeentebestuer van Iseghem ingediend had.

Desniettemin is de opperplaets van kanton tot alsnu aen Ingelmunster verbleven.

Iseghem komt onder de vyftien steden van Westvlaenderen: in deze hoedanigheid, handelt zyn gemeente- kerk- en armbestuer onmiddelyk met de provintiale overheid.

Hedendaegs (July 1862), heeft de stad voor burgemeester en schepenen de navolgende heeren:

F. L

EFEBVRE

-M

AES

, burgemeester;

F. A

MEYE

-D

E

G

HEUS

, } schepenen.

D. R

OOTSAET

, } schepenen.

(30)

Het algemeen overzigt mag niet geeindigd worden zonder gewag te maken van eenige merkweerdigheden die strekken om deze plaetselykheid, meer of min, te

verluisterlyken. De geschiedschryvers van voormalige tyden aenmerken dat deze plaets vermaerd was uit hoofde van hare jaermarkten, halle en lakenwevery;

daerenboven was zy, volgens hen, aenzienlyk door het gerief der Mandelrivier, de nyverheid der ingezetenen, de vruchtbaerheid van den grond, alsook door het kasteel met zyn prinselyk leenhof.

In het prinsdom van Iseghem wierden verscheidene persoonen geboren, die hunne geboorteplaats roem en luister bygezet hebben; van hen zal er hieronder een eervol gewag gemaekt worden.

Was 't niet langs den oever der Mandelrivier, op Iseghem, dat het gevecht begonnen

is, in de jaerboeken bekend onder den naem van Ingelmunsters veldslag? Deze

historische gebeurtenis, en het aloude voorregt van eene wekelyksche en welbezochte

markt, alsook van twee wydvermaerde jaerfeesten, dient dit alles niet om de gemeente

te verluisterlyken?

(31)

Voorheen praelde, niet zonder reden, de bevolking met een klooster van Grouwzusters,

waeruit twee andere gesproten zyn. Deze inrigting viel neder onder den hamer en de

byl der fransche omwentelaers, en verdween voor altyd. Gelukkiglyk zyn verscheidene

andere gestichten in de plaets gekomen, te weten: de Zusters van Maria, met hare

armschool en pensionaet; de Zusters van Liefde, met haer ziekenhospitael en

weezenhuis voor de meisjes; het oude-Mannenhuis en oude-Vrouwenhuis; de

voortreffelyke Gemeenteschool van de heeren Pollet, enz. Daerby verwacht men,

van een grooten weldoener, de stichting van een weezenhuis voor de knechtjes. Met

een woord, alle parochiale inrigtingen, die op de volkrykste plaetselykheden, tot heil

en nut des menschdoms, bestaen, zyn by de Iseghemnaers in voege. Zondagscholen

en Kongregatien voor beide geslachten, Vergadering van Tertiarissen, Konferentie

van den H. Vincentius a Paulo, Genootschap der Jufvrouwen van Bermhertigheid,

dit alles is in vollen bloei. God geve dat de

(32)

voornoemde gestichten en inrigtingen op denzelfden bloeijenden voet voortduren!

Hetgene niet weinig tot luister strekt, is dat Iseghem voormaels een der twaelf Pairschappen der stad en Kasselry van Kortryk was

(1)

.

Doch de oudste en zeldzaemste van al de merkweerdigheden, is dat de

Iseghemnaers eenen heilige voor apostel en eersten pastor

(2)

gehad hebben, namelyk den H. Hilonius, wien zy, van onheugelyke tyden, als patroon van hunne kerk vieren.

(1) Kasselry komt voort van kasteel, dat is, een sterke plaets. Immers onze eerste graven stichtten tegen de Noordmannen kasteelen of burgten. Naderhand verhieven zy sommige kasteelen tot bestuerlyke hoofdplaetsen, waeronder zy stelden een zeker getal dorpen, welke, te samen genomen, Kasselry genoemd wierden.

Het Pairschap was een hooge eertitel, welke alleenlyk vergund wierd aen luisterryke heerlykheden, die onmiddelyk van den graef van Vlaenderen gehouden wierden. Alzoo waren Meenen, Wervick, Coyghem, Dadizeele, Heule en Roosebeke ook Pairschappen. SAND. Fland Illust. Tom. III, Fol. 21.

(2) Ejus opera S. Eligius, jam tum Noviomensis ac Tornacensis episcopus creatus, in conversione Yseghemensium usus fuisse traditur; ut non immerito S. TILLOprimus Yseghemensium pastor creditus sit. Act. SS. Belg. Tom. V, Fol. 394.

(33)

§ II.

Chronyk.

600-700.

Het is niet mogelyk andere dan algemeene daedzaken, betrekkelyk Iseghem, te

verhalen, voor het roemryke tydvak zyner christenwording. Alzoo weet men, by

voorbeeld, dat zyn bodem, voor de komst van Jesus Christus, deel maekte van de

stikdonkere bosschen, moerassen en eilanden der Moriniers, waerin Julius Cesar,

met zyne ontzaggelyke krygsmagt, niet heeft konnen binnendringen. Insgelyks, blyft

er schier geen twyfel over, of de landstreek, waerin Iseghem nu begrepen wordt, zal,

onder keizer Augustus regering, door de Romeinen veroverd zyn. De geschiedschryver

Strabo, die ten tyde van Augustus en Tiberius leefde, verhaelt dat al de volkeren, die

aen dezen kant van den Rhyn woonden, gerustelyk het jok der romeinsche adelaers

droegen. Het is ook genoegzaem bekend dat hetzelfde land in de tweede belgische

pro-

(34)

vintie van het romeinsche keizerryk gelegen was, toen het, binnen de V

de

eeuw, onderworpen wierd aen de heerschappy der Franken, met wie de Belgen zich vereenigden, om het jok der Romeinen af te schudden. Eindelyk is 't even zeker dat de Moriniers, naderhand, allengskens onze streek verlieten om zich westwaerts te vestigen, en vervangen wierden door de Menapiers, die, uit Gelderland herwaerts gekomen zynde

(1)

, aen ons land den naem van Menapische of Mempische hebben gegeven. Deze naem was in vollen zwang, binnen het tydvak der Karolingers of der franksche koningen van den tweeden stam

(2)

.

Wilde men nu byzonderheden wegens Iseghem vernemen, betrekkelyk den tyd dat de Romeinen of de eerste franksche koningen heerschten, dit ware het onmogelyke verzoeken. Wykonnen wel gissingen maken; maer, is 't niet waer? Gissen doet missen.

(1) Gueldria, e qua notum est Menapios in Flandriam prorupisse. MALBRANCQ, de Mor. Tom.

I, F. 65.

(2) Het tydvak der Karolingers begint in 754 en eindigt in 987.

(35)

Dus zullen wy geen verloren arbeid doen om het tydstip te onderzoeken, wanneer Iseghem gesticht is en wie zyne eerstebewoners geweest zyn. Alles wat men, met zekerheid, daervan weet, is dat Iseghem, hetwelk, zoo als Rousselaere, door sommige schryvers, onder de oudste dorpen gerekend wordt

(1)

, reeds in de zevende eeuw bestond, vermits de inwoners, binnen dit gelukkig tydstip, de gave des geloofs ontvingen.

Ten tyde van Liederik De Buck, eersten forestier van Vlaenderen (indien het bestaen der forestiers geene volksfabel is), omtrent het jaer 641, kwam een ootmoedige priester, genoemd Hilonius, met een apostelyken iever, gezonden van den H. Eligius, bisschop van Doornik, Iseghem bezoeken

(2)

. De man Gods bragt niets anders mede dan een Kruisbeeld met eenen boek of twee. Na eenig volk vergaderd te hebben, begon hy

(1) Roulers.... ab aliquibus inter antiquos annumeratur vicos, uti et Iseghemum. MALBRANCQ

de Mor Tom. I, Fol. 69.

(2) Beatum Hillonem discipulum suum Iseghemum destinavit, ut illius loci incolas lumine fidei illustraret. LEGROUXXXXV.

(36)

den gekruisten Jesus te prediken. Het gelukte hem, doch niet zonder veel moeite en arbeid, dit heidensche volk te overtuigen en te bekeeren. Hy wierd er de eerste pastor van. Menig een zal mogelyk begeeren te weten in welke tale de geloofszendeling het H. Evangelie verkondigde; het antwoord is niet moeijelyk: de discipel van den H. Eligius sprak oud vlaemsch.

Krachtens regt van geestelyke verovering, door eenen geloofszendeling des bisschops van Doornik, wierd Iseghem met dit bisdom vereenigd. De bisschoppen zorgden om die nieuwbekeerde christenen, by voortduring, van eenen priester te voorzien.

Sedert de christenwording, nam een nieuw tydvak aenvang: de zon van geluk

begon het nederige dorp te bestralen; want, volgens Montesquieu, de christelyke

Godsdienst, die maer de gelukzaligheid van 't ander leven schynt tot voorwerp te

hebben, maekt ons noch gelukkig op deze wereld. Hierom aenziet hy de Zedeleer

van het Evangelie als het schoonste geschenk, dat de Hemel aen de menschen gedaen

heeft.

(37)

Waerschynlyk wierd dit geluk wel een weinig gestoord, in 752, door eene sekte van Beeldstormers, die geheel ons land afliep en veel moorderyen bedreef

(1)

.

800-900.

Men mag, met reden, veronderstellen dat de Iseghemnaers in 804 door de aenkomst eeniger Saksische familien verontrust wierden. Er is immers beschreven dat keizer Karel de Groote, om de oproerige Saksers voor altyd te dempen, 100,000

huisgezinnen, uit hun vaderland naer Frankryk en Vlaenderen deed overvoeren.

Welnu, de nieuwe volksplanters waren zoo woest en wild, dat men als een

spreekwoord zeide, dat de keizer van eenen duivel twee gemaekt hadde, waervan hy eenen in Saksenland gelaten en den anderen in Vlaenderen vervoerd had

(2)

.

Naer het schynt, tot de IX

de

eeuw, wierd Iseghem onder de voornaemste parochien of

(1) De zalige Hildebertus, abt van Sint Pieters, wierd, te Gent, door de beeldstormers gedood.

LEGROUX, Fol. XLij.

(2) Jaerb, der stad Kortryk.

(38)

dorpen van Vlaenderen niet gerekend, vermits men het niet vindt staen op de landkaerte, waervan de eerste graef van Vlaenderen, Boudewyn, Yzerenarm, gebruik maekte.

Men kan niet twyfelen of Iseghem zal in 880 verwoest zyn door de Noordmannen, die geheel Vlaenderen, waer zy maer konden indringen, te vuer en te zweerde stelden.

Tot groot ongeluk onzer streek, bragten zy geheel den winter over te Kortryk, van waer zy, als booze geesten, gedurige uitloopen deden naer de omliggende streken, alles plunderende en verwoestende.

'T is van die noordsche barbaren dat het klooster van Ingelmunster, gesticht door Engelsche of Schotsche geestelyken, dewelke het geloof in Vlaenderen waren komen prediken, vernietigd wierd om niet meer hersteld te worden.

Eindelyk stelde God, in 892, eene pael aen de verwoestingen der Noordmannen,

aenhoorende de gebeden onzer voorouders, die aen de litanie van alle Heiligen, deze

smeekende woorden voegden: Van de

(39)

woede der Noordmannen verlos ons, Heer!

Zoo men wel denken kan, al die verwoestingen moesten ons land, voor langen tyd, verzwakt, uitgeput en verarmd hebben. Om in 's lands noodwendigheden te voorzien, deed de vierde graef van Vlaenderen, Boudewyn III, alles wat hy kon om den landbouw, de ambachten en den koophandel te doen bloeijen. 'T is alzoo dat hy, uit vreemde landen, wollen- en lynwaedwevers ontbood, ten einde deze nyverheden onder zyn volk te verspreiden. Ten zelfden tyde, dat is, omtrent 960, stelde hy, op verscheidene plaetsen, openbare markten in. Maer, om de groote schaerschheid van geldspecien, moest de koophandel, ten grooten deele, by wisseling gedreven worden.

Aldus, by voorbeeld, gaf men een koppel kiekens voor eene gans; een koppel ganzen, voor een speenverken; drie lammeren, voor een schaep; drie kalvers, voor een koei

(1)

.

1000-1100.

Op 't einde der X

de

eeuw, liep er een gerucht dat het einde der wereld aenstaende

(1) SAND. Vit. Bald. III. IV Com.

(40)

was; hetwelk men zeide te steunen op eenige teksten des books der Veropenbaring, alwaer van duizend jaren gesproken wordt. Abbo, abt van Fleury, die in 1004 overleed, schryft dat hy, nog jong zynde, te Parys, hadde hooren prediken dat Antichrist op 't einde van 't jaer duizend komen zou, waerop het laetste oordeel volgen moest. Hy getuigt ook dat, ten zyne tyde, geheel het aerdryk door, de mare uitgestrooid was, dat de wereld eindigen zou wanneer de feestdag van Onze Lieve Vrouw Boodschap op eenen Goedenvrydag zou vallen. Hoog geleerd gelyk hy was, toonde hy, overal waer hy kon, hoe ongegrond al deze geruchten waren; maer deze namen nog meer toe, wanneer men, door 't land, zag loopen eenige dwaelgeesten en valsche propheten, die by het gemeene volk, als de voorboden des Antichrists aenzien wierden.

Daerby, op den eersten Januarius 1001, ontstond er een zware aerdbeving; er

vertoonde zich eene steertsterre in de lucht, alsook eene vuerkleurige fakkel, die, als

een bliksem, ter aerde nederviel. Men oordeele hoe de menschen als opdroogden van

angst en schrik.

(41)

Nadat de ontsteltenis eenige jaren verdwenen was, en de wereld zich scheen te verjeugdigen en te vernieuwen, begonnen de christelyke bevolkingen, gansch de katholyke wereld door, hare kerkgebouwen, die, tot dit tydstip, zeer gering waren, elk om 't eerst en 't best, in rust te herbouwen.

De ruste, die men genoot, was kortstondig. Vlaenderen wierd bezocht door eene pest, welke maer ophield door de voorspraek van den H. Macharius, aertsbisschop van Antiochië, die, te Gent, als het laetste slagtoffer der besmettelyke ziekte, den 10 April 1012, overleed. Aen de peste stierven er, in 1006, te Brugge, 12,000 menschen, en ten zelfden jare of een paer jaer daerna, te Kortryk, 4000. Hoeveel er binnen Iseghem aen de pest overleden zyn, hebben wy niet konnen achterhalen.

Binnen dezelfde eeuw, namelyk in 1055, stichtte Boudewyn V, te Ryssel, het

kapittel van Sint Pieter, hetwelk hy vereerde, onderander, met zes woonsteden en

zes bunderen lands, gelegen op Iseghem. Zyn jongste zoon, Robert de Vrieze, graef

van

(42)

Vlaenderen, maekte op eenen afstand van een halve ure van Iseghem, binnen Ingelmunster, een sterk kasteel, hetwelk, des noods, dienen kon tot grafelyke verblyfplaets.

Ten jare 1092, gaf Radbodus, bisschop van Doornik, den autaer van Iseghem, die alsdan in het bezit was van Adam, zekeren kanonik van zyn kapittel, aen de abdy van Sint Marten, gevestigd in zyne bisschoppelyke stad

(1)

. Door den autaer worden hier verstaen de offergiften, de tiende en het patroonschap der kerke van Iseghem, zoodat de abdy zelve de pastory mogt bedienen, of eenen geestelyke daertoe benoemen.

(1) Deze abdy wierd gesticht in de stad Doornik, op eenen berg, waer St. Martinus gebeden en eenen doode tot het leven verwekt had. St. Eligius, bisschop van Doornik, die er de stichter van was, gaf haer den naem van H. Martinus. In 882 wierd dit vermaerde klooster verwoest door de Noordmannen, die nogtans de kapelle ongeschonden lieten. Maer, Oda, kanonik van Doornik, herstelde, in 1092, de abdy, onder het gezag van den bisschop, en wierd er abt van genoemd. De moniken van Sint Martens groeiden zoodanig aen, dat ze, in 1105, boven de tachtig waren. Zy volgden den regel van den H. Benediktus. Men mag, met reden, veronderstellen dat die paters als een seminarie waren, en vele pastors leverden om de parochien van het bisdom te bedienen. Zie MIRAEUS, Orig. Caenob. Belg. Cap. XII.

(43)

Omtrent het einde der XI

de

eeuw, is het gebruik van familienamen in zwang gekomen:

de grondeigenaers en edelheeren namen gewoonlyk den naem aen van hunne eigendommen of heerlykheden, of van eenen uitstekenden persoon van hun geslacht;

die van minderen rang noemden zich naer hunne ambten, ambachten,

ligchaemsgesteltenis of inwendige hoedanigheden. Het meestedeel verkoos zynen doop- voor familienaem. De overigen zochten hunnen geslachtnaem in andere bronnen.

Eer wy tot de XII

de

eeuw overgaen, behooren wy nog aen te stippen dat de X

de

en

XI

de

eeuwen gemeenlyk de looden- of yzereneeuwen genoemd worden, ter oorzaek

van de grove en plompe onwetendheid, welke, niet alleenlyk in de mindere rangen,

maer zelfs onder de hooge standen der maetschappy heerschte, by zoo ver dat menig

edelheer zich daerover roemde, en in de openbare akten, deze woorden deed

inlasschen: Vermelde heer heeft verklaerd dat, ingezien zyne hoedanigheid van

edelman, hy niet schryven kan.

(44)

De gifte van den autaer te Iseghem, tot onderhoud der abdy van Sint Marten, wierd bevestigd, in 1105, door Baldricus, bisschop van Doornik, en, in 1131, door

Innocentius II, paus van Roome, uit zyne verblyfplaets, te Compiegne, by Parys.

In 1146, wierd het bisdom van Doornik, waeronder Iseghem lag, afgescheiden van dit van Noyon; deze bisdommen waren omtrent 600 jaer vereenigd geweest.

Binnen de XII

de

eeuw, in 1106, 1140, alsook omtrent 1144 en in 1160, zyn er vele

Belgen, mogelyk ook Iseghemnaers, uit hun land vertrokken, om zich te gaen vestigen

in Duitschland, aldus wederkeerende tot die zelfde streken, waeruit hunne voorouders

gedeeltelyk gekomen waren om België te bewonen. Tot hedendaegs vindt men nog

in de oorden, waer zy zich neergezet hebben, namen van plaetsen of steden welke

zy in Belgenland verlaten hadden; zoo als: Ipern, Dama (Damme), Tournau (Doornik),

Gentin, Bruck (Brugge), enz., enz. Het is immers een oud gebruik dat de volkeren,

van vaderland veranderende, de namen

(45)

van waer zy komen geven aen de nieuwe plaetsen, die zy gaen bewonen. Hetgene hen beweegde om Belgenland te verlaten, was, voor sommigen, de vrees van de zeeoverstroomingen, waerdoor, in 1134 en in 1135, een schoon deel van Vlaenderen, Holland en Zeeland verging; voor anderen, was 't het ongemak der aenhoudende oneenigheden, beroerten en oorlogen, welke Belgenland verwoestten, terwyl de Duitsche prinsen, met alle slach van voordeelen, hun alle mogelyke veiligheid beloofden

(1)

.

Op 't einde van deze eeuw wierd ons land, zoo als over honderd jaer, andermael met eene besmettelyke ziekte, genoemd het heilig Vuer, bezocht, waerom er aen 't volk des bisdoms van Doornik, in 1192, geboden wierd 's vrydags te vasten.

1200-1300.

Met half Oogst van den jare 1210, vernieuwde Gosuinus, bisschop van Doornik, de bevestiging van de tiende en patroonaet, welke de abdy van St. Marten bezat, binnen Iseghem.

(1) DEBAST, Rec. d'Antiq. Pag. 77.

(46)

In 1231 en de twee naestopvolgende jaren, werden de landbouwers, in de omstreken van Iseghem, vreezelyk geplaegd door de muizen, waervan hunne akkers krielden;

doch, in 1234, verdween dit gedierte ten gevolge van eenen strengen winter.

Omtrent het jaer 1271, nam onze gravin van Vlaenderen, Margareta, ten onregte bygenoemd Dulle Griete, de vlaemsche tale aen voor het schryven van hare akten, welke tot alsdan in 't latyn waren opgesteld geweest; welhaest volgden de edellieden en stadsmagistraten haer voorbeeld na.

Buiten twyfel waren er Iseghemnaers tegenwoordig in het gevecht van Groeninghe, by Kortryk, hetwelk, op den 11 Julius 1302, plaets had, tusschen de Franschen en de Belgen. In dezen stryd, gemeenlyk genoemd den veldslag der Gulden Spooren, hadden de Franschen zoodanig de nederlaeg dat zy van 15 tot 18,000 man verloren.

Er sneuvelden 63 hertogen, graven en vorsten, by de 700 baenderheeren en 1100

edellieden. Onder den kostelyken buit van goud, zilver, enz., enz., welken de

Franschen op het

(47)

slagveld lieten, verzamelden de Vlamingen 4000, volgens anderen, 6000 paer vergulde spooren, waervan er 500, volgens anderen, 700 paer aen het gewelf van O.L.

Vrouwkerk, te Kortryk, gehecht wierden.

Ten jare 1368, op den 12 September, by brieven, te Kortryk geteekend, stond graef Lodewyk van Male aen den ridder Engelram Hauweel toe, te mogen stellen zeven schepenen voor zyne heerlykheid in Iseghem, in plaets van drie

(1)

.

In den loop der XIV

de

eeuw, wierden de goddelyke diensten, in de kerk van Iseghem, vier- of vyfmael opgeschorst, by gevolg van 't interdikt, waermede Vlaenderen, ter oorzaek van zyne oproerige wederspannigheid, geslagen wierd.

Tydens den zevenjarigen opstand van de Vlamingen, voornamelyk van de Gentenaers en Kortryksanen tegen graef Lodewyk van Male, was de toenmalige heer van Iseghem, (misschien Gulielmus van Stavele), een voorbeeld van getrouwigheid aen den wettigen vorst. Opgesloten binnen Audenaerde, in

(1) Jaerb. der stad Kortryk.

(48)

1379, onderstond hy een beleg van zes maenden. De belegeraers, onder het geleide van Philips van Artevelde, waren 60,000 man sterk

(1)

.

Korten tyd daerna, in 1383, wierd de heer van Iseghem, door de engelsche troepen, die de oproerige Gentenaers ter hulpe gekomen waren, belegerd binnen Yper, alwaer hy, met de andere getrouwe edelheeren, de stad voor den graef verdedigde

(2)

.

1400-1500.

In 1414 bekleedde de heer van Iseghem, Jan van Stavele, eene der verhevenste be-

(1) De chronykschryver Froissart zegt dat het kanon, genoemd Dulle Griete, hetwelk te Gent op de Vrydagmarkt ligt, gemaekt wierd voor de belegering van Audenaerde. Buiten twyfel is dit oorlogsstuk het grootste dat in Europa bestaet. Achttien voet lang, met eenen omvang van tien voet en half, weegt het 33,600 pond.

(2) De stad Yper zegepraelde over de belegeraers, die de staketsels, genoemd tuinen, niet konden doorbreken; hetwelk toegeschreven wierd aen de voorspraek van O.L.V., welke men gedurig aenriep, binnen de vyandelyke aenvallen. Van daer kwam de instelling van den Tuindag.

Deze feest, ter gedachtenis van het ontzet der stad, wordt hedendaegs nog gevierd.

Ten dien tyde, volgens Lambin, Beleg van Yper, Bladz. 91, beliep de bevolking van deze stad met hare voorgeborgten, tot 81,293 zielen.

(49)

dieningen van onze streek: hy was hoogbalju van Kortryk.

De gilde van St. Jooris of van den Stalenboog, zoo men zegt, was in 1418, binnen Iseghem, al in vollen bloei: men leest by den historieschryver van Albertus en Isabella, J.B. Gramaye dat de Stalenbogisten van Kortryk, ten dien jare, naer eene prysschieting tot Iseghem gekomen zyn, en den oppergaei afgeschoten hebben.

‘Ten jare 1425 is, hier, t'Iseghem, op den 22 April, door Joannes van Stavele, alsdan heere van Iseghem, gheleydt gheweest den eersten steen van het clooster der Religieusen van Sinte Franciskus, ende de eerste moeder daervan is gheweest eene Isabella Boeckaert, 't welk ick in een oudt bewys ghelesen hebbe in het selve clooster’

(1)

.

Gramaye en Sanderus maken daer ook gewag van; zy verhalen dat van Stavele, heer van Iseghem, Emelghem en Gulleghem,

(1) Uittreksel van den handboek van heer Pieter de Cogghe, gewezen griffier der parochie van Iseghem, afgeschreven door heer J.B. Vande Walle, en bewaerd door heer A. Vande Walle.

(50)

raeds- en kamerheer des hertogs Philippus van Burgonje, den eersten eeresteen van het klooster gelegd heeft; maer zy verschuiven het tydstip tot 1451.

‘In het jaer 1446 hebben de ghemeenten, d'heeren van het Magistraet ende den prochiepaepe van Iseghem eene requeste aen de Majesteit gepresenteert, omme de kercke te vermeerderen van Sinte Hilonius choor, 't gon de Majesteyt gheconsenteerd heeft, mits pointende daertoe, drie jaeren, alle jaere, twintig ponden grooten; soo dat den selven choor, in 't geheele, maer ghecost en heeft tot sestigh ponden grooten;

welcke originele requeste ick selve ghelesen hebbe in d'oude bewysen van de goederen Sinte Hilonius competerende, ende den selven choor is volmaekt gheweest in 't jaer 1488 waervan ick de eyghen daete op den ghevel ghelesen ende sien staen hebbe’

(1)

.

In 1438, wierd geheel Vlaenderen bezocht door eene pest, gepaerd met hongersnood, die van stad tot stad, van parochie tot paro-

(1) Zelfde uittreksel als vooren.

(51)

chie overgaende, dezelve meer dan een derde verminderde, en sommige bykans geheel ontvolkte. Zoo als men beschreven vindt, stierven er, te Brugge, 24,000 aen de pest. Degenen die overschoten, moesten hun leven onderhouden met

peerdenboonen, haver en oliebrood. Te Dixmude, bleven er geen 90 menschen over.

Te Rousselaere, woonden de wolven in de huizen, die, door 't afsterven van 't volk, ledig stonden

(1)

. In onze landen wist men weinig van zulke dieren te spreken; maer deze kwamen by zoo groote troppen van 't fransche afgedaeld, dat de landvoogden genoodzaekt waren premiën of belooningen op iederen wolfskop te stellen

(2)

.

Binnen den vyfjarigen oproer der Gentenaers tegen den hertog van Burgonje, Philippus den Goede, graef van Vlaenderen, gedurende de jaren 1448 tot 1453, ging het

(1) C. SMET, Heil. en Roemw. persoonen, Tom, II, Fol. 377.

(2) Te Parys ging het schier nog slechter: de pest had de wereldstad zoodanig verwoest dat de wolven, verlekkerd op 't menschenvleesch, tot in 't midden van Sint Antoniusstraet, de kinderen kwamen halen.

(52)

nog erger in ons land, dan tydens den opstand tegen Lodewyk van Male. Van weerskanten stichtte men niets anders dan onheil en wee: men rekent dat er alsdan meer dan 300 dorpen, 800 hofsteden en kasteelen vernietigd of verbrand zyn. In de maend December 1452, kwamen de Gentenaers tot Iseghem, hetwelk zy, benevens de omliggende dorpen, plunderden en afbrandden. Die oproer wierd maer gedempt, op den 28 Julius 1453, door den slag van Gaveren, alwaer er 15 à 16,000 Gentenaers sneuvelden of in de Schelde verdronken.

Tydens de tienjarige onlusten, die, na de dood van Marie van Burgonje oprezen, wierden er, in 1489, gedeputeerden naer den koning van Frankryk gezonden, om vrede te maken. Onder de afgeveerdigden der drie leden van Vlaenderen, bevond zich Jan van Stavele, heer van Iseghem.

Op den 4 Oktober 1495, feestdag van St. Franciskus, vergunde de abt van Sint

Martens, te Doornik, eertyds proost der kollegiale kerk van Harelbeke, aen de

Grauwzusters of Penitenten van den derden regel,

(53)

den oorlof, om een hospitael, binnen Iseghem, op te regten.

Boven, in de chronyk, zyn eenige daedzaken aengehaeld uit den handboek van heer Pieter Cogghe; hier zullen er andere van denzelfden schryver volgen:

‘In 't jaer duyst vyf hondert en twee en sestigh, ick Pieter de Cogghe leyde den eersten steen van de calchie in Iseghem, doen de calchie aldereerst-begonnen was te legghen aen den steenput op de plaetse ende ick leyde daeronder goudt ende silver ten drinckgelde.

Ende op den 13 Juny 1577 leyde ick Pieter de Cogghe den eersten steen aen de nieuwe halle ende leyde daer onder goudt ende silver.

Den 18 April 1589 soo verbrande myn huys op eenen dyssendag, omtrent ten drie ueren naermiddagh. Ten zelven tyde verbrande de halle wederom t'Iseghem en noch veel meer andere huyzen.’

De griffier de Cogghe heeft door zyne beschryvingskens den weg gebaend aen

heer Joannes Baptista Vande Walle van Iseghem,

(54)

gewezen schepen van de heerlykheden Delporte en 't Halewynsche, die eenen handboek opgesteld heeft, welken zyn zoon, heer Gaspar Joannes, voortgezet heeft.

Men leest in dezen handboek:

‘In 't jaer 1575 syn tot Iseghem van de peste, in 15 weken, gestorven 3,600 communicanten, van welk droef voorval ick noch het liedeken van eenen ouden man, genaemt Pieter Kesteloot, hebbe hooren zingen

(1)

.’

Nauwelyks was de pest verdwenen, toen

(1) Omtrent ten zelfden tyde woedde de peste hevig te Brugge, alwaer er, in 1581, op dry maenden tyds, 80,000 menschen aen deze en andere ziekten stierven; maer, daeronder moet men wel 40,000 landslieden begrypen, die naer de stad gevlugt waren. Zie Custis en B.J. Gaillard.

In 1583, schoten er, in geheel de stad Yper, nauwelyks drie huizen vry van dien geesel, zoo als men leest, by J.B. Gramaye.

Te Kortryk, volgens denzelfden schryver, stierven er, in 1582 en volgende jaer 60,000 menschen aen de peste; hetgeen ongeloofelyk is voor degenen die niet weten dat al de huizen en verblyfplaetsen zoo opgepropt waren van gevlugte landslieden, dat zy by geheele benden op de straten, onder den blauwen hemel, sliepen. Men moest twee nieuwe kerkhoven maken, waervan het eene, tot heden, nog genoemd wordt het Boerekerkhof, om de menigte van landslieden of boeren, die aldaer, by geheele hoopen, in eenen put, dagelyks, begraven wierden.

(55)

de overgeblevene landlieden, op den 25 Oktober 1578, met peerden, koeijen en alles wat zy van den huize en van den hove konden mededragen, naer Gent moesten wegvlugten, uit vrees van geplunderd te worden door de Walen. Immers, zoo men beschreven vindt, in 1578, namen de Walen van vier provintien, te weten: Artois, Luxembourg, Namen en een deel van Henegouwen, onder de aenleiding van Emmanuel de Lalaing, heer van Montigni, de wapens op, om de katholyke religie te bewaren en hun land voor de beeldstormery te bevryden

(1)

. Gemeenlyk wierden zy de Misnoegden of de Malcontenten genoemd. Maer, de geuzen en beeldstormers die, met alle geweld, het geloof trachtten uit te roeijen, waer zy konden, de kerken plunderden, de kloosters verwoestten en de priesters vermoordden, noemden hen spotsgewys Paternosterknechten of Paternosterdragers, omdat deze tot kenteeken der katholyke religie, eenen paternoster aen den hals

(1) In Vlaenderen alleen wierden er meer dan 400 kerken door de geuzen of beeldstormers verbrand of geplunderd.

(56)

droegen. De meeningen der Walen, die de beeldstormers van hun land

gewapenderhand afkeerden, waren goed; desniettemin was het niet al onberispelyk wat zy deden, vermits zy, ook wel eens, wat te geweldig waren.

Misschien waren de Iseghemnaers nog niet, van de vlugt, te huis gekomen, toen

een nieuwe geesel, in 1580, hen kwam verontrusten. Binnen den tachtigjarigen oorlog,

die van 1566 tot 1646 duerde, waerdoor de noorderlyke provintien der Nederlanden

zich onafhankelyk maekten van de kroon van Spanje, wierd er, binnen Iseghem en

voornamelyk binnen Ingelmunster, slag geleverd. Generael van Roubais, met kolonel

Bica, verdedigde de wettige party van Philippus II, koning van Spanje en graef van

Vlaenderen, tegen generael la Noüe, die, met Marquette, voor de oproerige Staten

van Holland of voor den prins van Oranje vocht. Het omstandig verhael van dezen

stryd, zoo als 't door Strada beschreven geweest is, behoorde hier ingelascht te worden:

(57)

Na den slag van Ninove, was la Noüe, op bevel van den prins van Oranje, het kasteel van Ingelmunster komen belegeren, hetwelk aen den wettigen vorst, Philippus II, koning van Spanje, getrouw gebleven was.

De stadhouder der Nederlanden, Alexander Farnese, prins van Parma, het beleg vernomen hebbende, zond generael van Roubais, met 15 kompagnien Albaniers en Italianers, benevens eenige waelsche troepen, derrewaerts, om 't kasteel ter hulpe te komen.

Van den anderen kant, belastte la Noüe zynen luitenant Marquette naer Iseghem

op te trekken, om de brugge te breken, die over den Mandel ligt, ter plaets, waer de

rivier Iseghem van Emelghem afscheidt, gemeenlyk genoemd de Tweebruggen. Maer,

Marquette, met zyne vyftig karabiniers, had het daer kwaed: kolonel Bica, die er ook

naer toegezonden was geweest, op bevel van generael van Roubais, viel hem op 't

lyf en verjaegde hem van de brug, na een hevig gevecht. Het was al gedaen: de

zegeprael was behaeld, toen generael van Roubais ter plaetse kwam aengesneld, om

des noods het

(58)

bevel te voeren. Van Roubais, door die eerste overwinning aengemoedigd, liet eenige waelsche soldaten by de brugge, om dezelve te bewaren. Dan vloog hy weder naer Ingelmunster, om den vyand te verslaen eer hy hulp kon krygen van de andere oproerige troepen, die te Wacken lagen en tot Ingelmunster ontboden waren. Bloedig was de slag van Ingelmunster: de Mandel wierd geverfd door het bloed der gekwetsten en gesneuvelden.

La Noüe, volkomenlyk verslagen, wierd, met Marquette en menigvuldige edellieden, krygsgevangen genomen. Men schryft dat er meer dan 600 van zyn krygsvolk dood bleven. 17 standaerden, 3 stukken kanon, met een woord, alles wat zich in de legerplaets bevond viel in de handen van den zegepralenden generael.

De dischrekening van 1585 en 1586 wierd gesloten in ponden, schelen, als volgt:

522-06.

In ontvangsten:

500-18.

In uitgaven:

Het magistraet van Brugge besliste, in 1599, dat het lynwaed en laken moesten

gemeten worden met de el van Brugge, en niet met deze van Iseghem, die korter was.

(59)

1600-1700.

Op den 12 December 1625, wierd, in de kerk van Iseghem, voor St. Hiloniusautaer, het lyk van den achtbaren heer Petrus Bouckaert begraven. Eenige jaren daerna, in 1641, deed zyn hoogweerdige zoon, bisschop van Yper benoemd zynde, op zyns vaders graf, eenen zerk opregten, versierd met tien latynsche verzen en het navolgende opschrift, hetwelk wy uit het latyn in 't vlaemsch vertaeld hebben en luidde als volgt:

‘Voor Petrus Bouckaert alhier begraven XII December 1625, voor Martina Maes en zusters nog in leven, welke in dit graf zullen rusten, heeft Judokus Bouckaert, zoon en broeder dezen zarksteen opgeregt.’

Ter lafenis der ziel van heer Petrus Bouckaert en zyne huisvrouw Martina Maes, zyn er, in de kerk van Iseghem, twee jaergetyden, met brood aen de armen, gesticht geweest.

In 1626, gingen eenige Grauwzusters van Iseghem een klooster stichten te

Tourcoing.

(60)

In 1635, maekte Frankryk een verbond met Holland, den koning van Sweden, alsook met de luthersche prinsen van Duitschland, en begon den merkweerdigen oorlog van vyf en twintig jaer tegen Spanje en diensvolgens tegen de katholyke Nederlanden.

Ten jare 1645, vielen de Franschen in Vlaenderen. De fransche maerschalken, Gassion en Rantsauw, namen Meenen, den 16 Augustus 1645. Binnen de maend September van hetzelfde jaer, vertoonde zich Rantsauw, met zyne ruitery, t'Iseghem

(1)

. Maer, waerschynlyk vond hy niemand t'huis. De ingezetenen, vernomen hebbende wat onheilen de Franschen te Rousselaere gesticht hadden, moesten allen weggevlugt zyn.

Nauwelyks had Iseghem, sedert den Pyreneeschen vrede van 1660, eenige jaren ruste genoten, of het wierd, in 1668, bezocht door de peste, die zich, binnen de XVII

de

(1) Pater Petrus Martini Iseghemium ivit, et ne magis a milite infestaremur a generali comite de Rantzau Sauvegardum (u. vulgo dicimus) pro conventu et oppido (Rollariensi) petiit et obtinuit. Hands. der August. paters van Rousselaere.

(61)

eeuw, op al de parochien van Vlaenderen, beurtelings, en somtyds twee of driemael, kwam vertoonen.

Even hetzelfde jaer 1668, is Iseghem, als deel makende van de kasselry van Kortryk, krachtens verdrag van 2 Mei, geteekend te Aken, fransch geworden en tien jaer fransch gebleven, totdat de voorschrevene kasselry, in 1678, behalve Meenen, door het verdrag van Nimwegen, onder de kroone van Spanje wederkeerde.

Binnen 1678, 3 Oktober, bezocht de bisschop van Doornik, Gilbertus de Choyseul, de kerke, bediende het Vormsel, en, gelyk in al andere plaetsen, welke hy bezigtigde, maekte hy voor Iseghem eenen bevelbrief, die in dit boekwerk zal overgenomen worden.

In de maend November 1679, vergunde Lodewyk XIV den oorlof aen de

Grauwzusters van Iseghem om een klooster te stichten, binnen de stad Rousselaere.

Gedurende het jaer 1683, verviel Iseghem, andermael, onder den schepter van

Lodewyk XIV, en schuilde onder Frankryk tot het

(62)

jaer 1697, wanneer gansch de kasselry van Kortryk, Meenen uitgenomen, door den vrede van Ryswyck aen den spaenschen koning wedergegeven wierd.

Dank zy God! zelden hoort men in ons land van aerdbevingen spreken. Onze voorouders nogtans, over omtrent eene eeuw en half, hebben er een staeltje van ondervonden. In 1692, den 18 September, om 2 ure namiddag, gevoelde men, geheel Vlaenderen door, een yslyke aerdbeving, die alzoo ruim eenen Onze Vader lezens duerde. Al de gebouwen wierden door twee schokkingen en wederschokkingen als gewiegd. Door deze aerdbeving leden verscheidene parochien groote schade.

Het oude spreekwoord zegt: een ongeluk komt zelden alleen, maer het eene draegt

het andere op den rugge. In 1695, viel Lodewyk XIV, die niets anders droomde dan

de Nederlanden met Frankryk te vervoegen, met eene ontzaggelyke magt, in

Vlaenderen. De oppergenerael Villeroi hield zyn hoofdkwartier te Rousselaere, en

langen tyd had Iseghem, voor zyn deel, aen vier bataljons

(63)

voetvolk, kost en logiest te geven. Daerby wierd het, in 1696, door een nieuwe ziekte beproefd, genaemd de sterfte, dewelke het meestedeel der inwoners in het graf sleepte.

Omtrent 1708, overleed binnen Iseghem, zeker man, met name Jan Malfait,

wezende by de 100 jaren oud. Die achtbare eeuweling kan duizendmael en nog de

navolgende byzonderheden verhaeld hebben; ja, men weet hoe oude menschen

bestaen en hoe geern zy van den ouden tyd spreken. Welnu, en dat is heden nog

mondsgemeen, binnen Iseghem, onze bedaegde dorpeling heeft verteld dat hy, in 't

fleure van zyn leven zynde, de kerke van Meulebeke hadde zien branden, terwyl hy,

uit vrees der Fransche troepen, die alles vongen en medesleepten, drie dagen en drie

nachten, in de Nieuwstraet, onder eenen braemtronk, gevlugt zat. Op den derden

dag, voegde hy er by, de klokken hoorende opgaen, kwam ik uit mynen braemhut

gekropen, en, regt naer de kerk gaende, vond ik eenen man, die aen de klokstreng

getrokken had om de men-

(64)

schen te vergaderen, welke nog overgeschoten waren. Malkander gezelschap houdende, gingen wy getweeën naer den Engel, en verder het een huis uit 't ander in om levensmiddelen te zoeken; maer wy wierden niet een levende ziel gewaer, totdat wy eindelyk op de Koornmarkt kwamen, alwaer wy nog een oud vrouwken vonden, zoo dat wy maer ons gedrieën overgebleven waren! Die zelfde man, Iseghem uitschilderende, zeide: Gelooft my, ten dien tyde, zag er alles zoo woest en wild uit dat er, binnen het dorp, verscheidene huizen stonden, alwaer de bramen door de kaven groeiden; de koeiherders, landewaerts, het vee wachtende, gebruikten eenen tuithoorn en klommen op de boomen, alwaer zy vuer maekten om de wolven te verschuwen, die van de vlamme des vuers benauwd zyn

(1)

.

De traditie van Jan Malfait komt met de geschiedenis volkomenlyk overeen: men leest in vele handschriften dat de kerk van Meulebeke, zoo ook die van Thielt en Ruysselede, in September 1645, door de Franschen, afgebrand zyn.

(1) Handb. van heer J. Vande Walle.

(65)

Met Dertienavond van 1709, begon 't zoo geweldig te vriezen, dat alles wat te velde stond vernietigd wierd. Hieruit sproot zulke schaerschheid van levensmiddelen dat de tarwe gold negen gulden den avot (het zevende deel van eenen hektoliter en half), en de aerdappels, eenen gulden de pinte (vyf kilos en half). Maer twaelf jaren daerna, in 1721, wierd de voorige duerte in een zoo goedkoop leven verwisseld dat men de tarwe kocht voor elf stuivers den avot, en de rogge voor zeven stuivers: dus mogt de akkerwerkman, voor dagloon, kiezen tusschen eenen avot rogge, en zeven stuivers

(1)

. Door de oorlogen voor de troonopvolging en heerschende ziekten, was Iseghem, omtrent het jaer 1712, zoo weinig bevolkt en betrappeld dat de Groote- en Koornmarkt geleken aen weiden of bleekpleinen, waerop alleman, naer believen, 't gewasschen goed te bleeken legde. De Nieuwstraet zag er als een groene dreef uit, waer het gras zoo jeugdig en gulzig groeide dat men kwalyk eenen kassysteen onderscheiden kon

(2)

.

(1) Handb. van heer J. Vande Walle.

(2) Handb. van heer J. Vande Walle.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Die Schoone versmaade meer Vryers als 'er Helden wierden verflaagen voor de Belegering van Troyen, en schoon haar Neus zo rood was als de brandende Lont van een Dardanelles

Gerard van Loon, Antwerpsch chronykje, in het welk zeer veele en elders te vergeefsch gezogte geschiedenissen sedert den jare 1500 tot het jaar 1574 zoo in die toen vermaarde

Ze plaagde Hendrik met zijn thee, waar zonder hij beweerde niet te kunnen ontbijten en vulde zijn kopje zelve, mogelijk met nog meer coquetterie dan anders, als om haar vader te

’t Sal te beter sijn bereyt, Daer en sal niet aen manqueren, Sey den Boer dus drinckt wel wijn, Laet het oock wel distileren, Want ’t moet kuys en suyver zijn.. Als de Maerte

Hier met adieu mijn schoon Princesse jent, Waren dijn oochskins verlicht soo claer, Dat ghy in dijn hert’saecht al mijn torment, Mijn pijn waer minder weet ick voor waer, Ducht en

Ik had zeer gaarne, op het Titel blad een houdsnee Vignetje gehad, ten dien einde was ik met een zeer goed Vriend, na zo een graveerder toe gegaan, met intentie zo hij het niet

Oorlogstuig in de Middeleeuwen. Onlusten aldaar onder Karel V. - Opstand der Oostenrijksche Nederlanden tegen Josef II. - Gedempt door Leopold II. - Oostenrijks oorlog tegen de

Om deze vraag met ja te beantwoorden, neemt BILDERDIJK , (wiens Geschiedenis des Vaderlands - alleen tot dit ons geschrijf aanleiding gegeven heeft,) zich op zijne