• No results found

Rechtbank van Koophandel Antwerpen, afdeling Antwerpen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Rechtbank van Koophandel Antwerpen, afdeling Antwerpen"

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Rechtbank van Koophandel Antwerpen,

afdeling Antwerpen

Vonnis

Vakantiekamer

Repertoriumnummer

2018 /

Datum van uitspraak

17 september 2018

Rolnummer

A/18/04406

Niet aan te bieden aan de ontvanger

op

op

op

Aangeboden op

Niet te registreren

(2)

2

C.C.L. Ltd, vennootschap naar vreemd recht, met maatschappelijke zetel in de Britse Maagdeneilanden te [adres] (hierna, “C.C.L.”),

EN

De NV G.F.F.B., met maatschappelijke zetel te 2100 Deurne-Antwerpen, [adres], en [ondernemingsnummer] (hierna, “G.”),

Eisers, vertegenwoordigd door Mr. , advocaat, met kantoor te [adres], voor wie Mr. ter zitting verschenen is;

TEGEN

De BV B.G.B.G., met maatschappelijke zetel in Nederland te 6121 SG Born, [adres], en met KvK [nummer] en BTW [nummer] (hierna, “BG”),

Verweerster, niet verschenen;

Gelet op de gedinginleidende dagvaarding betekend op 18 juli 2018;

Gelet op de verrichtingen in de openbare terechtzitting van 7 augustus 2018 en de vermeldingen in het desbetreffende proces-verbaal van dezelfde dag;

Gelet op het dossier van de rechtspleging;

Gelet op de door C.C.L. en G. neergelegde stukken;

VOORAFGAANDEN

BG verschijnt niet en C.C.L. en G. vorderen verstek en verstekvonnis.

C.C.L. en G. hebben geen conclusies neergelegd.

BG heeft geen conclusies en geen stukken neergelegd.

FEITEN EN BETWISTINGEN

De m.b.t. de huidige zaak relevante feiten laten zich op basis van de momenteel beschikbare gegevens als volgt samenvatten.

(3)

3

In opdracht van BG verzorgen C.C.L. en G. het transport van zes containers bevattende 2.880 zakken gepolijste witte rijst van Pilar (Paraguay) naar Antwerpen.

Blijkbaar weigert BG de goederen in ontvangst te nemen en zien C.C.L. en G. zich verplicht de goederen op te slaan in een magazijn van Luiknatie.

Op 17 mei 2018 richt G. factuur [nummer] voor EUR 10.418,90 (vrijgesteld van BTW) aan BG. Deze factuur betreft vooral het transport.

BG betaalt deze factuur niet.

Bij schrijven van 7 juni 2018 stelt G. BG in gebreke en kondigt zij aan dat zij BG bijkomend voor EUR 4.410 zal factureren.

Diezelfde 7 juni 2018 richt G. factuur [nummer] voor EUR 4.410 (vrijgesteld van BTW) aan BG. Deze factuur betreft opslagkosten.

BG betaalt ook deze factuur niet.

Op 25 juni 2018 richt G. factuur [nummer] voor EUR 12.729,60 (vrijgesteld van BTW) aan BG. Deze factuur betreft opslagkosten.

BG betaalt eens te meer deze factuur niet.

Bij dagvaarding betekend aan BG op 18 juli 2018 initiëren C.C.L. en G. de huidige procedure tegen BG.

VORDERING

Uit de gedinginleidende dagvaarding van C.C.L. en G. blijkt dat deze partijen het volgende vorderen:

- BG te veroordelen tot betaling aan C.C.L. en G. (met dien verstande dat de betaling aan een van hen bevrijdend zal zijn t.a.v. de andere) van EUR 30.314,35, te vermeerderen met de verwijlinteresten aan de rentevoet berekend conform art. 5 van de Wet Betalingsachterstand Handelstransacties op EUR 10.418,90 vanaf 17 mei 2018, op EUR 4.410 vanaf 7 juni 2018 en op EUR 12.729,60 (het beschikkend gedeelte van de gedinginleidende dagvaarding verwijst naar EUR 12.729,00, maar uit het geheel van de dagvaarding blijkt duidelijk dat C.C.L. en G.

verwijlinteresten op EUR 12.729,60 vorderen) vanaf 25 juni 2018 tot op de datum van de gedinginleidende dagvaarding en met de gerechtelijke interesten aan dezelfde rentevoet op EUR 30.314,35 vanaf de datum van de gedinginleidende dagvaarding tot de datum van algehele betaling.

- BG te veroordelen tot betaling aan C.C.L. en G. (met dien verstande dat de betaling aan een van hen bevrijdend zal zijn t.a.v. de andere) van EUR 28,80 per dag vanaf 26 juni 2018, te

(4)

4

vermeerderen met de gerechtelijke interesten vanaf de datum van de gedinginleidende dagvaarding tot de datum van algehele betaling.

- Te zeggen voor recht dat het bedrag dat eventueel zal voortvloeien uit de voorgenomen uitwinning van het pand zal toegerekend worden op de hiervoor vermelde bedragen en de redelijke kosten van uitwinning volgens art. 1254 BW.

- BG te veroordelen tot de kosten van het geding, inbegrepen de dagvaardings- en rolstellingskosten en EUR 1.320 rpv (onder voorbehoud van indexatie).

BEOORDELING

De bevoegdheid van de rechtbank m.b.t. de vorderingen van C.C.L. en G. tegen BG, de ontvankelijkheid van deze vorderingen en de regelmatigheid van de rechtspleging

In het huidige geval is verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking) (hierna, “de verordening 1215/2012”) van toepassing.

Wanneer een Nederlandse verweerder voor een Belgische rechter wordt opgeroepen en niet verschijnt, dient de Belgische rechter zich overeenkomstig art. 28.1 van de verordening 1215/2012 ambtshalve internationaal onbevoegd te verklaren “indien zijn bevoegdheid niet berust op de bepalingen van deze verordening”.

In de gedinginleidende dagvaarding verwijzen C.C.L. en G. o.a. naar het transport richting Antwerpen, de opslag van de goederen in een magazijn te Antwerpen, de betalingsvoorwaarden opgenomen in het door C.C.L. uitgegeven cognossement (transportkosten betaalbaar in Antwerpen) en het bevoegdheidsbeding opgenomen in de algemene voorwaarden van G. (de rechtbanken van het arrondissement Antwerpen zijn bevoegd).

Uit de door C.C.L. en G. neergelegde stukken blijkt de waarachtigheid van de desbetreffende verwijzingen in de gedinginleidende dagvaarding.

Bijgevolg is de Belgische rechter op grond van art. 7.1.b (bevoegdheid voor verbintenissen uit overeenkomst) en art. 25.1 (aanwijzing door de partijen van een bevoegd gerecht) van de verordening 1215/2012 wel degelijk internationaal bevoegd om kennis te nemen van de vorderingen van C.C.L. en G..

De rechtbank acht zich op grond van art. 573, eerste lid, 1° Ger. W. intern materieel bevoegd om kennis te nemen van minstens de eerste twee vorderingen van C.C.L. en G..

De rechtbank acht zich op grond van art. 624, 2° en 3° Ger. W. eveneens territoriaal bevoegd om kennis te nemen van de voormelde vorderingen.

(5)

5

C.C.L. en G. beschikken over het door art. 17 en 18 Ger. W. vereiste belang en de door art. 17 Ger. W.

vereiste hoedanigheid. De voormelde vorderingen tegen BG zijn dan ook ontvankelijk.

Wat de door C.C.L. en G. gestelde derde vordering betreft, nl. dat de rechtbank voor recht zegt dat het bedrag dat eventueel zal voortvloeien uit de voorgenomen uitwinning van het pand zal toegerekend worden op de hiervoor vermelde bedragen en de redelijke kosten van uitwinning volgens art. 1254 BW, wenst de rechtbank, zonder dat zij op dit ogenblik op enige wijze ambtshalve een middel van materiële onbevoegdheid wenst voor te dragen, de aandacht van C.C.L. en G. te vestigen op art. 1395, laatste lid Ger. W.: “Onder voorbehoud van art. 46 van titel XVII van boek III van het Burgerlijk Wetboek worden alle vorderingen betreffende zakelijke zekerheden en betreffende het pandregister voor de beslagrechter gebracht”.

Het past dat C.C.L. en G. zich in het licht van deze bepaling over hun derde vordering bezinnen en dat deze vordering inmiddels voor eventuele verdere instaatstelling op een later ogenblik naar de bijzondere rol wordt verzonden.

BG werd op grond van een regelmatig betekende gedinginleidende dagvaarding in kennis gesteld van het verloop van de procedure.

De gegrondheid van de vorderingen van C.C.L. en G. tegen BG

C.C.L. en G. vorderen in eerste instantie dat de rechtbank BG veroordeelt tot betaling aan C.C.L. en G.

van een bedrag in hoofdsom van EUR 30.314,35 plus interesten.

Uit de gedinginleidende dagvaarding blijkt dat dit bedrag samengesteld is als volgt:

- EUR 10.418,90 uit hoofde van de factuur van 17 mei 2018 - plus EUR 4.410 uit hoofde van de factuur van 7 juni 2018 - plus EUR 12.729,60 uit hoofde van de factuur van 25 juni 2018 - = EUR 27.558,50

- plus EUR 2.755,85 forfaitaire schadevergoeding vrijwillig herleid tot 10% van het uitstaande factuursaldo.

Ter ondersteuning van hun vordering verwijzen C.C.L. en G. naar de feitelijke achtergrond van hun vordering en naar de door G. uitgeschreven facturen.

Wat specifiek de gevorderde forfaitaire schadevergoeding en interesten betreft, verwijzen C.C.L. en G.

naar de algemene voorwaarden van G.. Zij herleiden de bedragen waarop zij aldus aanspraak kunnen maken bovendien vrijwillig.

Uit de door C.C.L. en G. in de gedinginleidende dagvaarding verschafte toelichting en de door hen neergelegde stukken blijkt dat de aanspraken van C.C.L. en G. terecht zijn.

(6)

6

De rechtbank kan daarenboven in de vordering van C.C.L. en G. tegen BG geen strijdigheid met de openbare orde ontwaren.

De vordering van C.C.L. en G. is bijgevolg gegrond.

C.C.L. en G. vorderen in tweede instantie dat de rechtbank BG veroordeelt tot betaling aan C.C.L. en G. van EUR 28,80 per dag vanaf 26 juni 2018 plus gerechtelijke interesten.

Ter ondersteuning van hun vordering verwijzen C.C.L. en G. naar de opslagkosten van de goederen die zij dienen te dragen.

Aangezien C.C.L. en G. vanaf de datum van de gedinginleidende dagvaarding gerechtelijke interesten op het gevorderde bedrag vorderen en C.C.L. en G. in de gedinginleidende dagvaarding melden dat zij zullen overgaan tot uitwinning van hun pandrecht op de opgeslagen goederen, begrijpt de rechtbank de vordering aldus dat C.C.L. en G. EUR 28,80 vorderen voor de 23 dagen vanaf 26 juni t.e.m. 18 juli 2018, zijnde een bedrag van EUR 662,40.

Uit de door C.C.L. en G. in de gedinginleidende dagvaarding verschafte toelichting en de door hen neergelegde stukken blijkt dat de aanspraken van C.C.L. en G. terecht zijn.

De rechtbank kan daarenboven in de vordering van C.C.L. en G. tegen BG geen strijdigheid met de openbare orde ontwaren.

De vordering van C.C.L. en G. is bijgevolg gegrond.

De kosten van het geding

Nu nog niet alle door C.C.L. en G. gestelde vorderingen werden beoordeeld, past het de beslissing over de kosten van het geding aan te houden.

De uitvoerbaarheid bij voorraad

Overeenkomstig art. 1397, tweede lid Ger. W., zoals m.i.v. 3 augustus 2017 gewijzigd door art. 155 van de wet van 6 juli 2017 houdende vereenvoudiging, harmonisering, informatisering en modernisering van bepalingen van burgerlijk procesrecht alsook van het notariaat, en houdende diverse bepalingen inzake justitie (de zogenaamde “Potpourri V-wet”), schorsen verzet of hoger beroep van de versteklatende partij tegen eindvonnissen die bij verstek zijn gewezen daarvan de tenuitvoerlegging, behoudens de uitzonderingen die de wet bepaalt of tenzij de rechter, ambtshalve of op verzoek van een van de partijen, anders beveelt. In casu is er geen wettelijke uitzondering van toepassing. Evenmin vorderen C.C.L. en G. dat het tussen te komen vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. Gelet op de omstandigheden die aan de vorderingen van C.C.L. en G. ten grondslag liggen en het stilzitten van BG, acht de rechtbank het gepast ambtshalve de voorlopige uitvoerbaarheid van het huidige vonnis te bevelen.

BESLISSING

(7)

7 Om alle hiervoor vermelde redenen;

Met naleving van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken;

Rechtdoende bij verstek;

Na erover te hebben beraadslaagd;

Beslist de rechtbank als volgt:

Verklaart zich internationaal bevoegd om kennis te nemen van de vorderingen van C.C.L. en G. tegen BG.

Verklaart zich intern territoriaal en materieel bevoegd om kennis te nemen van minstens de eerste twee vorderingen van C.C.L. en G..

Verklaart de vordering van C.C.L. en G. tegen BG ertoe strekkende betaling van EUR 30.314,35 plus interesten te bekomen ontvankelijk en gegrond.

Veroordeelt BG tot betaling aan C.C.L. en G. (met dien verstande dat de betaling aan een van hen bevrijdend zal zijn t.a.v. de andere) van een bedrag van EUR 30.314,35 in hoofdsom, te vermeerderen met verwijlinteresten aan de interestvoet bepaald conform art. 5 van de Wet Betalingsachterstand Handelstransacties op EUR 10.418,90 vanaf 17 mei 2018, op EUR 4.410 vanaf 7 juni 2018 en op EUR 12.729,60 vanaf 25 juni 2018 telkens tot 18 juli 2018 (de datum van de gedinginleidende dagvaarding) en vanaf die datum overgaand in gerechtelijke verwijl- dan wel vergoedende interesten aan dezelfde interestvoet op EUR 30.314,35 tot aan de datum van het huidige vonnis vanaf die datum overgaand in gerechtelijke verwijlinteresten aan dezelfde interestvoet op EUR 30.314,35 tot aan de datum van de volledige betaling.

Verklaart de vordering van C.C.L. en G. tegen BG ertoe strekkende betaling van EUR 662,40 plus interesten te bekomen ontvankelijk en gegrond.

Veroordeelt BG tot betaling aan C.C.L. en G. (met dien verstande dat de betaling aan een van hen bevrijdend zal zijn t.a.v. de andere) van een bedrag van EUR 662,40 in hoofdsom, te vermeerderen met gerechtelijke vergoedende interesten aan de gewone wettelijke interestvoet vanaf 18 juli 2018 (de datum van de gedinginleidende dagvaarding) tot aan de datum van het huidige vonnis vanaf die datum overgaand in gerechtelijke verwijlinteresten aan dezelfde interestvoet tot aan de datum van de volledige betaling.

Zegt voor recht dat de vordering van C.C.L. en G. ertoe strekkende dat de rechtbank voor recht zegt dat het bedrag dat eventueel zal voortvloeien uit de voorgenomen uitwinning van het pand zal toegerekend worden op de hiervoor vermelde bedragen en de redelijke kosten van uitwinning volgens art. 1254 BW, niet in staat is en verzendt deze vordering naar de bijzondere rol voor eventuele verdere instaatstelling op een later ogenblik.

Houdt de beslissing over de kosten van het geding aan.

Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

(8)

8

Dit vonnis werd gewezen door de vakantiekamer van de rechtbank van koophandel Antwerpen, afdeling Antwerpen, waarin zitting hadden:

- , Rechter, Voorzitter van de kamer, - , Rechter in handelszaken,

- , Rechter in handelszaken,

en ondertekend door hen en , Griffier. Het werd uitgesproken in de openbare terechtzitting van de vakantiekamer van 17 september 2018 door de Voorzitter, in tegenwoordigheid van de Griffier.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dossiernr 22A000454 ACl kamer rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen.. In de zaak van het openbaar ministerie

mits naleving van een aantal voorwaarden (waaronder contactverbod met de slachtoffers) in voorlopige vrijheid gesteld. Enkele dagen later contacteert hij de politie en stelt

Alle feiten van de bewezen verklaarde tenlasteleggingen vermengen zich in hoofde van beklaagde als zijnde gepleegd met eenzelfde strafbaar opzet, zodat de rechtbank met toepassing

Deze bevindingen werden tevens getoetst aan het kader van de Vlaamse Codex Wonen en daarbij besloot de wooninspecteur dat de woning op het gelij kvloers, alsook de woningen op

Eiseres verwijst ook naar het feit dat de arbeidsovereenkomst uiteindelijk niet werd beëindigd door de werkgever maar door eiseres zelf op basis van medische

Als bv (…) overgaat tot ontslag omdat (…) geen hart voor de zaak toont wanneer zij weigert te komen werken tijdens een arbeidsongeschiktheid en wacht met het

" Als verhuurder, als eventuele onderverhuurder of als persoon die een woning ter beschikking stelt, een woning of een specifieke woonvorm, als vermeld in artikel

Los van de tegenstrijdigheid van deze twee bedingen (één keer moet de opzeg gegeven wor- den na het einde van de minimale looptijd, in het andere geval méér dan een maand vóór deze