• No results found

Rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen, 14 december 2020 arbeidszaak Kamer AC1. Vonnis

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen, 14 december 2020 arbeidszaak Kamer AC1. Vonnis"

Copied!
10
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen, 14 december 2020

arbeidszaak Kamer AC1

Vonnis

Vonnisnummer / Griffienummer 2020 / 4785

Repertoriumnummer / Europees

Datum van uitspraak 14 december 2020

Naam van de beklaagde(n) E. S.

Systeemnummer parket 19C3954

Rolnummer 20A002794

Notitienummer parket AN/A/69/I1/030718/2019

(2)

2 Inzake de arbeidsauditeur en :

BURGERLIJKE PARTIJ(EN) :

H. M.

geboren te (…) (Marokko) op (…) van Marokkaanse nationaliteit

die woonstkeuze doet op het adres van zijn raadsman (…)

burgerlijke partij, vertegenwoordigd door Meester H. J., advocaat te (…)

TEGEN BEKLAAGDE(N) :

E. S., RRN (…)

geboren te (…) (Marokko) op (…) van Marokkaanse nationaliteit ingeschreven te (…)

beklaagde, bijgestaan door Meester F. D., advocaat te Antwerpen.

TENLASTELEGGING(EN)

Als dader of mededader in de zin van artikel 66 van het strafwetboek;

Te 2020 Antwerpen tussen 31 december 2017 en 8 december 2019, met het laatste feit op 7 december 2019

A/

Bij samenhang

De werving, het vervoer, de overbrenging, de huisvesting, de opvang van een persoon, de wisseling of de overdracht van de controle over hem teneinde deze persoon aan het werk te zetten of te laten aan het werk zetten in

omstandigheden die in strijd zijn met de menselijke waardigheid in verzwarende omstandigheden die aan de toestand van het slachtoffer

gebonden zijn (minderjarig, bijzonder kwetsbare positie van het slachtoffer) of in omstandigheden van de mensenhandel (gebruik van geweld, het leven van het slachtoffer in gevaar is gebracht),

1 persoon tewerkgesteld met schending van deze bepaling, namelijk:

H. M.

(3)

3 met name door de sociaaleconomische precaire toestand, en de kwetsbare toestand ingevolge het illegaal verblijf van de genaamde H. M. uit te buiten door hem in mensonterende omstandigheden te huisvesten, meer bepaald in een koude en vochtige kelder met schimmel op de muren zonder ventilatie, noch natuurlijke verlichting of sanitair, alwaar hij sliep op twee cementzakken, en met als doel hem in mensonwaardige en onaanvaardbare

arbeidsomstandigheden te werk te stellen, zijnde elke dag van de week en dit meer dan 9u per dag en zonder enige verloning.

- inbreuk op artikels 433 quinquies, § 1 en 433 septies van het Strafwetboek - strafbaar gesteld door artikels 433 septies en 433 novies van het Strafwetboek

B/

Als werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber, de gegevens vereist krachtens het hierna vermelde koninklijk besluit van 5 november 2002, niet elektronisch meegedeeld hebben aan de instelling belast met de inning van de socialezekerheidsbijdragen in de voorgeschreven vorm en op de

voorgeschreven wijze, uiterlijk op het tijdstip waarop de werknemer zijn prestaties aanvat

1 persoon tewerkgesteld met schending van deze bepaling, namelijk:

H. M.

- inbreuk op de artikelen 4 tot 8 van het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke

pensioenstelsels

- strafbaar gesteld door artikel 181 van het Sociaal Strafwetboek, ingevoerd bij artikel 2 van de wet van 6 juni 2010 tot invoering van het Sociaal Strafwetboek - strafbaar met een sanctie van niveau 4

C/

Als werkgever aangestelde of lasthebber, arbeid heeft doen of laten verrichten door een buitenlandse onderdaan die niet is toegelaten of gemachtigd tot een verblijf van meer dan drie maanden of tot vestiging in België

1 persoon tewerkgesteld met schending van deze bepaling, namelijk:

H. M.

- inbreuk op artikel 4, §1, eerste lid, van de wet van 30 april 1999 betreffende

(4)

4 de tewerkstelling van buitenlandse werknemers

- strafbaar gesteld door artikel 12/1, §1, eerste lid, 1°, de wet van 30 april 1999 betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers

- vatbaar voor een administratieve geldboete op grond van artikel 13/6, §2, van het decreet houdende sociaalrechtelijk toezicht van 30 april 2004

Tevens gedagvaard om het verbod te horen opleggen om zelf of via een tussenpersoon, de onderneming of inrichting waar de inbreuk werd begaan geheel of gedeeltelijk uit te baten of er onder gelijk welke hoedanigheid dan ook in dienst te worden genomen en dit gedurende een termijn van één maand tot drie jaar.

bij toepassing van art. 106, §1, eerste lid Sociaal Strafwetboek

***

PROCEDURE

De rechtbank neemt de verzachtende omstandigheden aan zoals voorzien in de rechtstreekse dagvaarding.

De behandeling en de debatten van de zaak hadden plaats in openbare terechtzitting.

De rechtspleging verliep in de Nederlandse taal.

De rechtbank nam kennis van de stukken van de rechtspleging en hoorde alle aanwezige partijen.

I. BEOORDELING OP STRAFGEBIED 1. Feiten en beoordeling van schuld

1.

Beklaagde wordt vervolgd voor mensenhandel met de verzwarende

omstandigheid dat het een kwetsbaar persoon betrof (tenlastelegging A) en voor sociaalrechtelijke inbreuken, namelijk het niet of niet correct aangeven van de indiensttreding van een werknemer bij Dimona (tenlastelegging B) en de tewerkstelling van een vreemdeling zonder verblijfsvergunning (tenlastelegging

(5)

5 C), telkens voor één werknemer H. M..

Beklaagde betwistte op de terechtzitting van 9 november 2020 alle tenlasteleggingen en vroeg de vrijspraak.

2.

Het onderzoek nam een aanvang nadat de inspectiedienst Toezicht Sociale wetten samen met de politie op 7 december 2019 een onaangekondigde controle uitvoerde in het reisbureau R. T., dat door beklaagde via zijn eenmanszaak werd uitgebaat aan de (…) te (…).

Bij het betreden van de zaak werd vastgesteld dat er een klant in de zaak aanwezig was, wiens verzendingsgegevens werden genoteerd in een boekje met bagagebonnen door een persoon achter een bureau, die later als H. M.

kon worden geïdentificeerd. Toen H. M. gevraagd werd naar zijn identiteit, begeleidde H. M. de inspecteurs naar de kelder van de zaak. Het ging om een koude, vochtige kelder met schimmel op de muren, waar het muf rook. Er was geen ventilatie, natuurlijke verlichting of sanitair in de kelder. Zijn persoonlijke bezittingen lagen er ook. H. M. toonde ook zijn slaapplaats: twee

cementzakken, waarrond plasticfolie was getrokken. H. M. vertelde dat hij er al 2,5 jaar verbleef en sliep en dat hij er al die tijd ook werkte (eerst in café D. P., vanaf mei 2019 in het reisbureau R. T.).

3.

Op 9 december 2019 werd H. M. uitgebreid verhoord.

Hij verklaarde dat hij beklaagde leerde kennen in zijn café D. P.. Hij werkte eerst in het café gedurende 2,5 jaar (tafels proper maken en thee maken) en vanaf mei 2019 werkte hij in het reisbureau dat beklaagde had opgericht. Daar moest hij mensen ontvangen, pakketten wegen, inpakken en opschrijven en de verzendingen doen. H. M. vertelde dat hij de zaak steeds alleen uitbaatte, terwijl beklaagde werkte bij een bakkerij. Hij deed de zaak rond 10 uur open en werkte elke dag tot 19 uur. Hij ontving de klanten, woog hun bagage en deed alle administratie voor de verzending van de pakketten. Alle transacties werden in boekjes genoteerd. Alles gebeurde zonder contract en zonder vast loon. H.

M. kreeg brood en koffie en af en toe wat geld voor sigaretten, maar nooit een warme maaltijd. In ruil voor zijn werk mocht hij ook in de kelder slapen. De kelder was muf en koud, aangezien er geen verwarming was. Van een buurtbewoner had hij eens een elektrisch toestel gekregen om de ruimte te verwarmen, maar dat werd door beklaagde afgenomen omdat dit verspilling van energie zou uitmaken. Beklaagde vertelde ook hem te zullen helpen met verblijfsdocumenten maar dat gebeurde niet.

Volgens H. M. werd bij een eerdere controle, op 30 juni 2019, door de politiediensten ook vastgesteld dat hij alleen in de zaak aan het werken was, maar dat resulteerde enkel in een hernieuwd bevel om het grondgebied te verlaten. Beklaagde vertelde hem dat hij moest zeggen dat hij er niet werkte en

(6)

6 dat hij er enkel onderdak kreeg. Tijdens de controle op 7 december 2019 zou beklaagde nadien ook zijn toegekomen en hem in het Berbers hebben gezegd dat hij niets mocht zeggen.

Bij nazicht werd vastgesteld dat beklaagde op 30 juni 2019 Inderdaad een bevel kreeg om het grondgebied te verlaten, na een controle van de politiediensten waarbij hij eveneens alleen in de zaak werd aangetroffen.

4.

In de zaak werden er ook 8 boekjes teruggevonden van R. T. met alle transacties. Uit een analyse van de boekjes en een vergelijking van de

handschriften bleek dat H. M. van 2 juni 2019 tot en met 8 december 2019 alle transacties neerschreef en dus minstens gedurende die periode werkzaam was voor R. T..

H. M. maakte tevens gebruik van een oproepnummer dat op het visitekaartje van de zaak R. T. werd vermeld.

5.

Beklaagde werd op 12 december 2019 verhoord.

Beklaagde verklaarde sinds maart 2019 een café (D. P.) uit te baten, dat vanaf juni 2019 werd omgevormd naar een bedrijf om goederen op te sturen naar Marokko. De jongen die bij de controle op 7 december 2019 werd aangetroffen zou er sinds januari 2018 logeren omdat hij geen huis had en nergens anders naartoe kon. Ze zouden ook zijn verblijfsdocument hebben afgenomen. Hij zou beklaagde hebben gesmeekt om daar te mogen slapen. Hij zou echter niet in de kelder slapen, maar in het lokaal waar beklaagde werkt. Zijn spullen lagen enkel in de kelder omdat ze stonken. Beklaagde zou hem altijd eten brengen en brood voor hem hebben achtergelaten.

Volgens beklaagde was hij de dag van de controle maar vijf minuten weg en werkte H. M. niet voor hem. Dat zijn geschrift in de boekjes staat, zou te verklaren zijn doordat H. M. wel altijd bij beklaagde was. Soms schreef hij wat op, soms beklaagde. Hij deed dat om H. M. een plezier te doen. Het

oproepnummer op het visitekaartje zou van beklaagde zelf zijn, maar hij stond toe dat H. M. dat gebruikte. H. M. zou enkel gelogen hebben om aan papieren te geraken.

6.

Uit verder nazicht bleek dat H. M. inderdaad niet legaal op het Belgisch grondgebied verbleef en op 21 september 2017 reeds een bevel kreeg om het grondgebied te verlaten (en opnieuw op 30 juni 2019). H. M. had in de periode van 1 juni 2017 tot en met 7 december 2019 ook geen geldige arbeidskaart.

7.

De rechtbank acht het bewezen dat beklaagde H. M. werk liet verrichten in

(7)

7 omstandigheden die in strijd zijn met de menselijke waardigheid, waarbij hij tevens op de hoogte was van de bijzonder kwetsbare positie van H. M. (die geen verblijfsrecht had en geen dak boven zijn hoofd en dus nergens anders terecht kon), gelet op de bijzonder gedetailleerde verklaringen van het slachtoffer die ondersteund worden door de de visu vaststellingen van de inspecteurs, de in beslag genomen boekjes met bagagebonnen (die werden ingevuld door H. M.), het feit dat H. M. in het bezit was van een

oproepnummer dat op het visitekaartje van R. T. was vermeld en de eerdere vaststellingen op 30 juni 2019. H. M. werd voor zijn tewerkstelling niet betaald, maar kreeg slechts een slaapplaats aangeboden in een muffe, koude, donkere kelder en diende klaarblijkelijk te overleven op water en brood.

De rechtbank acht de feiten van tenlastelegging A, met inbegrip van de verzwarende omstandigheid van artikel 433septies, eerste lid, 2° van het Strafwetboek, dan ook bewezen in hoofde van beklaagde.

Daaruit volgt dat ook de feiten van tenlasteleggingen B en C bewezen zijn in hoofde van beklaagde, aangezien de tewerkstelling van H. M. vaststaat, terwijl hij niet Dimona werd gemeld en evenmin een geldige verblijfstitel had.

De rechtbank gaat niet in op het verzoek van beklaagde om de

incriminatieperiode te herleiden, gelet op de geloofwaardige en gedetailleerde verklaringen van H. M. (die verklaarde reeds 2,5 jaar voor beklaagde te werken) en de eigen verklaring van beklaagde, die stelde H. M. sinds januari 2018

onderdak te bieden. De door beklaagde bijgebrachte documenten sluiten niet uit dat H. M. al eerder door beklaagde werd tewerkgesteld.

2. Strafmaat

8.

Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank rekening met de wettelijke strafmaat, de ernst van de feiten, de persoonlijkheid en het strafrechtelijk verleden van beklaagde.

De feiten zijn ernstig en getuigen in hoofde van beklaagde van een totaal gebrek aan respect voor de rechten en het welzijn van de betrokken

werknemer, alsook voor het Belgisch socialezekerheidsstelsel. Winstbejag heeft bij beklaagde de voorkeur genoten op de belangen van de betrokken

werknemer, terwijl beklaagde nota bene zelf genoot van het voordeel

"Springplank naar zelfstandige", hem toegekend door de RVA. Een strenge bestraffing is bijgevolg op zijn plaats.

Beklaagde heeft ook al een gevuld strafregister. Hij werd al vijf keer

correctioneel veroordeeld (voornamelijk voor feiten van handel in verdovende middelen, waarbij hij onder meer een gevangenisstraf van twee jaar opliep, zodat hij niet meer in aanmerking komt voor een eenvoudige opschorting of

(8)

8 een eenvoudig uitstel). Hij werd ook reeds vijf keer door de politierechtbank veroordeeld.

9.

Alle feiten van de bewezen verklaarde tenlasteleggingen vermengen zich in hoofde van beklaagde als zijnde gepleegd met eenzelfde strafbaar opzet, zodat de rechtbank met toepassing van artikel 65, eerste lid van het strafwetboek aan beklaagde voor die feiten slechts één straf kan opleggen, met name de

zwaarste.

10.

Beklaagde vroeg, in ondergeschikte orde, voor zover de feiten bewezen zouden zijn, een werkstraf. De ernst van de gepleegde feiten laat echter niet toe om een werkstraf op te leggen. Dit zou beklaagde immers onvoldoende wijzen op het ontoelaatbare van zijn handelen.

Gelet op de ernst van de feiten en het laakbaar karakter ervan enerzijds en het strafrechtelijk verleden van beklaagde anderzijds, wordt aan beklaagde een effectieve hoofdgevangenisstraf en een effectieve geldboete opgelegd, zoals bepaald in het beschikkend gedeelte.

Tevens legt de rechtbank aan beklaagde een ontzetting uit zijn rechten op, conform artikel 31 e.v. Strafwetboek voor de duur van 5 jaar.

De rechtbank acht het niet noodzakelijk om, teneinde herhaling te voorkomen, bijkomend nog een exploitatieverbod aan beklaagde op te leggen in de zin van artikel 106 van het Sociaal Strafwetboek.

ll. BEOORDELING OP BURGERLIJK GEBIED

11.

H. M. heeft zich burgerlijke partij gesteld. In de namens hem op 12 oktober 2020 neergelegde nota burgerlijke partijstelling vordert H. M. een

schadevergoeding van 40.846,62 euro (aan materiële schade voor het derven van loon) en 5. 000, 00 euro (aan morele schade), te vermeerderen met de interesten te rekenen vanaf de dag van de feiten, alsook een

rechtsplegingsvergoeding.

12.

Diegene die door zijn fout aan een ander schade berokkent, is verplicht deze schade integraal te vergoeden, wat inhoudt dat de benadeelde teruggeplaatst wordt in de toestand waarin hij zou zijn gebleven indien de fout waarover hij zich beklaagt, niet was begaan.

13.

Ten gevolge van de bewezen verklaarde feiten in hoofde van beklaagde heeft

(9)

9 H. M. ontegensprekelijk schade geleden. De berekening van de materiële

schade door de burgerlijke partij komt gegrond voor, rekening houdend met de weerhouden incriminatieperiode (ca. 23 maanden) en met het door de

politiediensten berekende minimummaandloon van 1.775,94 euro per maand, zodat een bedrag van 40.846,62 euro aan materiële schade kan worden

toegekend. De rechtbank begroot de morele schade in billijkheid op een bedrag van 5000,00 euro. Beide bedragen worden nog vermeerderd met de

vergoedende interesten aan de wettelijke interestvoet vanaf 20 december 2018 (gemiddelde datum) en met de verwijlinterest en aan de wettelijke interestvoet vanaf heden tot op de dag van de gehele betaling.

Beklaagde wordt tevens veroordeeld tot betaling van een

rechtsplegingsvergoeding die in hoofde van de burgerlijke partij, gelet op de gevorderde bedragen, wordt begroot op 3000,00 euro.

TOEGEPASTE WETTEN

De rechtbank houdt rekening met de volgende artikelen die de bestanddelen van de misdrijven en de strafmaat bepalen, en het taalgebruik in gerechtszaken regelen :

art . 1, 2, 11, 12, 14, 16, 31, 32, 34, 35, 37, 41 wet van 15 juni 1935;

art . 1, 2, 3, 25, 38, 39, 40, 41, 44, 45, 65, 66, 79, 80, 84 strafwetboek art. 4 V.T.Sv

alsook de wetsbepalingen aangehaald in de inleidende akte en in het vonnis.

De rechtbank:

op tegenspraak ten aanzien van E. S., H. M., Op strafgebied

Ten aanzien van E. S.,

Veroordeelt E. S. voor de vermengde feiten van de tenlasteleggingen A, B en C:

tot een gevangenisstraf van 1 jaar

en tot een geldboete van 24000,00 EUR, zijnde 3000,00 EUR verhoogd met 70 opdeciemen.

Boete vervangbaar bij gebreke van betaling binnen de wettelijke termijn door een gevangenisstraf van 90 dagen.

(10)

10 Ontzet E. S. uit de rechten voorzien in artikel 31 eerste lid Sw. voor een periode van vijf jaar conform artikel 433novies Sw.

Veroordeelt E. S. tot betaling van:

- een bijdrage van 1 maal 200,00 EUR, zijnde de som van 1 maal 25,00 EUR verhoogd met 70 opdeciemen, ter financiering van het Fonds tot hulp aan de slachtoffers van opzettelijke gewelddaden en de

occasionele redders

- een bijdrage van 20,00 EUR aan het Begrotingsfonds voor juridische tweedelijnsbijstand

- een vaste vergoeding voor beheerskosten in strafzaken. Deze vergoeding bedraagt 50,00 EUR

- de kosten van de strafvordering tot op heden begroot op 29,08 EUR

Op burgerlijk gebied

Verklaart de eis van de burgerlijke partij H. M. ontvankelijk en gegrond als volgt.

Veroordeelt E. S. om als schadevergoeding te betalen aan de burgerlijke partij H. M. de som van: vijfenveertigduizend achthonderdzesenveertig euro en tweeënzestig cent (45846,62 EUR) definitief, te vermeerderen met de

vergoedende intresten aan de wettelijke interestvoet vanaf 20 december 2018 (gemiddelde datum) tot heden en met de verwijlinteresten aan de wettelijke interrestvoet vanaf heden tot op de dag van gehele betaling.

Veroordeelt E. S. om als rechtsplegingsvergoeding aan H. M. te betalen de som van 3000,00 EUR (art .1022 Gerechtelijk Wetboek - art.1 tot 13 Wet van

21/4/2007 - art.162 bis - 194 Wetboek van Strafvordering).

Houdt ambtshalve

Dit vonnis is gewezen en uitgesproken in openbare zitting op 14 december 2020 door de rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen, kamer AC1:

- K. K., rechter

in aanwezigheid van een magistraat van het openbaar ministerie, met bijstand van griffier H. W..

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

bij inbreuk op artikel 6.1.1.1° van de Vlaamse Codex Rnimtelijke Ordening hetzij zonder voorafgaande stedenbouwkundige vergunning, het 2 ij in strijd met.de vergunning, hetzij

De immuniteit van staatsambtenaren van een vreemde staat op strafgebied zou uiteraard alleen maar kunnen gelden voor de strafbare feiten die een staatsambtenaar verricht

mits naleving van een aantal voorwaarden (waaronder contactverbod met de slachtoffers) in voorlopige vrijheid gesteld. Enkele dagen later contacteert hij de politie en stelt

Meerdere beklaagden wijzen er op dat zij wel aanwezig waren bij de fight tegen Club Brugge (feiten voorzien onder tenlastelegging D.7), maar dat deze fight niet heeft

De rechtbank stelt vast dat ze de facto noodgedwongen bijzonder veel bezig is met het aanpassen van de organisatie, en het zoeken naar steeds nieuwe oplossingen voor de beperking

Hoger werden vergelijkingen opgenomen met andere rechtbanken van eerste aanleg, waaruit blijkt dat onze rechtbank steeds relatief zwaar belast is (zo hebben we het grootste

Eiseres verwijst ook naar het feit dat de arbeidsovereenkomst uiteindelijk niet werd beëindigd door de werkgever maar door eiseres zelf op basis van medische

Vanaf 1 januari 2021 worden deze feiten van tenlastelegging B strafbaar gesteld door de Vlaamse Codex Wonen als volgt: "Als verhuurder, als eventuele