• No results found

Rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen Kamer AC10. Vonnis. R. M. e.a / geanonimiseerde versie.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen Kamer AC10. Vonnis. R. M. e.a / geanonimiseerde versie."

Copied!
115
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Repertoriumnummer / Europees

Datum van uitspraak

26 mei 2021

Naam van de beklaagde(n)

R. M. e.a.

Systeemnummer parket 18CO9822

Dossiernummer 19A004550

Notitienummer parket AN/A/10/LB/15691/2018

Rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling

Antwerpen

Kamer AC10

Vonnis

Aangeboden op

Niet te registreren

(2)

In de zaak van het openbaar ministerie tegen:

BEKLAAGDE(N) :

1. M. R.,

beklaagde, bijgestaan door Meester H. R., advocaat te Turnhout.

2. K. V.

beklaagde, bijgestaan door Meester V.L. J., advocaat te Antwerpen.

3. E. D.V.,

beklaagde, vertegenwoordigd door Meester P. J., advocaat te Antwerpen.

4. M. N.

beklaagde, bijgestaan door Meester M. J., advocaat te Antwerpen.

5. S. V.H.

beklaagde, bijgestaan door Meester V. P., advocaat te Antwerpen.

6. R. C.

beklaagde, die persoonlijk verschijnt.

7. J. V.C.

beklaagde, bijgestaan door Meester V.L. J., advocaat te Antwerpen.

8. D. T.

beklaagde, vertegenwoordigd door meester D.M. B., advocaat loco Meester D.M. J., advocaat te Schoten.

(3)

9. S. S.

beklaagde, bijgestaan door Meester S. O., advocaat te Antwerpen.

10. B. v.D.

beklaagde, bijgestaan door Meester S. O., advocaat te Antwerpen.

11. S. V.D.W.

beklaagde, vertegenwoordigd door meester D.B. K., advocaat loco Meester C. C., advocaat te Antwerpen.

12. R. V.

beklaagde, bijgestaan door Meester V.L. J., advocaat te Antwerpen.

13. L. B.

beklaagde, die persoonlijk verschijnt.

14. D. W.

beklaagde, bijgestaan door Meester D.R. J., advocaat te Antwerpen.

15. K. M.

beklaagde, bijgestaan door Meester A. L., advocaat te Brasschaat en Meester P. B., advocaat te Antwerpen.

16. N. S.

beklaagde, bijgestaan door Meester S. M., advocaat te Antwerpen.

17. T. A.

beklaagde, vertegenwoordigd door Meester H. R., advocaat te Turnhout.

18. S. A.

beklaagde, vertegenwoordigd door Meester D.F. P., advocaat te Antwerpen.

(4)

19. K. B.

beklaagde, vertegenwoordigd door meester R. J., advocaat loco Meester V. B., advocaat te Turnhout.

20. N. B.

beklaagde, die persoonlijk verschijnt.

21. G. C.

beklaagde, die verstek laat gaan.

22. A. C.

beklaagde, vertegenwoordigd door Meester D. M., advocaat te Schilde.

23. P. C.

beklaagde, die persoonlijk verschijnt.

24. K. D.M.

beklaagde, bijgestaan door meester T. P., advocaat loco Meester D.C. P., advocaat te Brasschaat.

25. J. D.W.

beklaagde, bijgestaan door Meester M. J., advocaat te Antwerpen.

26. S. D.

beklaagde, vertegenwoordigd door Meester D.C. P., advocaat te Antwerpen.

27. N. D.

beklaagde, die persoonlijk verschijnt.

28. J. D.

beklaagde, bijgestaan door Meester G. S., advocaat te Antwerpen.

(5)

29. B. D.

beklaagde, bijgestaan door Meester S. M., advocaat te Antwerpen.

30. S. D.

beklaagde, vertegenwoordigd door meester H. R., advocaat loco Meester V. K., advocaat te Turnhout.

31. F. D.

beklaagde, bijgestaan door Meester V.L. J., advocaat te Antwerpen.

32. D. E.

beklaagde, bijgestaan door Meester B. E., advocaat te Schilde.

33. O. F.

beklaagde, vertegenwoordigd door Meester G. S., advocaat te Antwerpen.

34. V. F.

beklaagde, bijgestaan door Meester G. S., advocaat te Antwerpen.

35. K. G.

beklaagde, bijgestaan door Meester D. S., advocaat te Diepenbeek.

36. J. G.

beklaagde, bijgestaan door meester R. J., advocaat loco Meester V. B., advocaat te Turnhout.

37. J. H.

beklaagde, die verstek laat gaan.

(6)

38. V. J.

beklaagde, bijgestaan door meester P. X., advocaat loco Meester L. K., advocaat te Antwerpen.

39. T. L.

beklaagde, bijgestaan door Meester D.B. C., advocaat te Antwerpen.

40. N. L.

beklaagde, vertegenwoordigd door Meester S. R., advocaat te Antwerpen.

41. E. L.

beklaagde, vertegenwoordigd door meester P. X., advocaat loco Meester L. K., advocaat te Antwerpen.

42. G. M.

beklaagde, bijgestaan door Meester B. A., advocaat te Antwerpen.

43. D. P.

beklaagde, die verstek laat gaan.

44. M. Q.

beklaagde, vertegenwoordigd door Meester C. B., advocaat te Antwerpen.

45. T. R.

beklaagde, bijgestaan door Meester V. S., advocaat te Antwerpen.

46. P. T.

beklaagde, vertegenwoordigd door meester P. X., advocaat loco Meester L. K., advocaat te Antwerpen.

47. B. T.

beklaagde, bijgestaan door Meester G. S., advocaat te Antwerpen.

(7)

48. M. T.

beklaagde, vertegenwoordigd door Meester G. S., advocaat te Antwerpen.

49. T. t.H.

beklaagde, die persoonlijk verschijnt.

50. G. V.d.B.

beklaagde, vertegenwoordigd door Meester D.B. C., advocaat te Antwerpen.

51. M. V.E.

beklaagde, die verstek laat gaan.

52. Z. V.M.

beklaagde, bijgestaan door Meester V. S., advocaat te Antwerpen.

53. G. V.N.

beklaagde, bijgestaan door Meester S. P., advocaat te Herentals.

54. M. V.S.

beklaagde, die verstek laat gaan.

55. T. V.

beklaagde, vertegenwoordigd door Meester H. R., advocaat te Turnhout.

56. J. V.

beklaagde, vertegenwoordigd door Meester M. A., advocaat te Aalst.

57. J. B.

beklaagde, vertegenwoordigd door Meester D. L., advocaat te Hasselt.

(8)

58. S. B.

beklaagde, bijgestaan door Meester S. M., advocaat te Antwerpen.

59. J. D.

beklaagde, bijgestaan door Meester D. L., advocaat te Hasselt.

60. D. F.

beklaagde, bijgestaan door Meester D. L., advocaat te Hasselt.

61. J. H.

beklaagde, bijgestaan door Meester D. L., advocaat te Hasselt.

62. B. S.

beklaagde, bijgestaan door Meester D. L., advocaat te Hasselt.

63. C. T.

beklaagde, vertegenwoordigd door Meester D. L., advocaat te Hasselt.

64. D. V.I.

beklaagde, bijgestaan door Meester D. L., advocaat te Hasselt.

65. M. D.F.

beklaagde, bijgestaan door Meester D. L., advocaat te Hasselt.

66. K. T.

beklaagde, bijgestaan door Meester D. L., advocaat te Hasselt.

(9)

TENLASTELEGGING(EN)

Als dader of mededader in de zin van artikel 66 van het strafwetboek;

A verboden wapens - door de aard van het wapen

Een verboden wapen te hebben vervaardigd, hersteld, te koop gesteld, verkocht, overgedragen, vervoerd, opgeslagen, voorhanden gehad of gedragen te hebben.

(artikelen 3, 8, 23,24, 25, 26, 29, 46, 48 en 49 van de Wapenwet) Te Antwerpen op 26 april 2018

door S. V.H.,

- een uitschuifbare wapenstok - een vlindermes

B aanstoker tot, hoofd van of bevelvoerder in een vereniging opgericht om op personen of eigendommen wanbedrijven te plegen

aanstoker te zijn geweest tot een vereniging opgericht met het oogmerk om op personen of op eigendommen wanbedrijven te plegen, er als hoofd van die bende deel van uitgemaakt te hebben of daarin enig bevel te hebben gevoerd.

(art. 322 en 323 Sw)

Te Antwerpen, en / of bij samenhang elders in het Rijk in de periode van 18 februari 2017 tot en met 5 november 2017

door M. R., K. V., E. D.V., S. V.H., R. C., J. V.C., D. T., S. S., B. v.D., N. S., S. B.,

C deel uitmaken van een vereniging opgericht om op personen of eigendommen wanbedrijven te plegen deel te hebben uitgemaakt van een vereniging opgericht met het oogmerk om op personen of op eigendommen wanbedrijven te plegen.

(art. 322, 323 lid 2, en 324 lid 1 en 4 Sw)

Te Antwerpen, en / of bij samenhang, elders in het Rijk in de periode van 18 februari 2017 tot en met 5 november 2017

door M. N., S. V.d.W., R. V., L. B., D. W., K. M., T. A., S. A., K. B., N. B., G. C., A. C., P. C., K. D.M., J. D.W., S. D., N. D., J. D., B. D., S. D., F. D., D. E., O. F., V. F., K. G., J. G., J. H., V. J, T. L., N. L., E. L., G. M., D. P., M. Q., T. R., P.

T., B. T., M. T., T. t.H., G. V.d.B., M. V.E., Z. V.M., G. V.N., M. V.S., T. V., J. V., J. B., J. D., D. F., J. H., B. S., C. T., D. V.I., M. D.F., K. T.,

D opzettelijke slagen met voorbedachten rade

met voorbedachten rade, opzettelijk verwondingen of slagen te hebben toegebracht.

(art. 392 en 398 lid 1 en 2 Sw)

1 Te Antwerpen, en / of bij samenhang elders in het Rijk in de periode van 17 februari 2017 tot en met 5 november 2017, op niet nader bepaalde datum

(10)

door S. V.H., D. T., S. S., S. V.d.W., L. B., K. M., N. S., P. C., K. D.M., N. D., S. D., K. G., T. L., E. L., D. P., T. t.H, J.

B., S. B.,

ten nadele van niet nader bepaalde slachtoffers

2 Te Antwerpen, en / of bij samenhang, elders in het Rijk in de periode van 17 februari 2017 tot en met 5 november 2017, op niet nader bepaalde datum

door M. R., E. D.V., S. S., S. V.d.W., L. B., D. W., N. S., J. D.W., S. D., B. D., J. G., V. J., G. M., G. V.d.B., Z. V.M., J. V., J. B., S. B., J. D., J. H., D. V.I., M. D.F.,

ten nadele van niet nader bepaalde slachtoffers

3 Te Antwerpen, en / of bij samenhang, elders in het Rijk op 18 februari 2017

door M. R., M. N., S. S., L. B., G. C., J. D.W., S. D., O. F., V. F., J. G., N. L., G. M., M. Q., P. T., B. T., G. V.d.B., Z.

V.M., J. V., K. V., J. D.

ten nadele van niet nader bepaalde slachtoffers

4 Te Antwerpen, en / of bij samenhang, elders in het Rijk op 4 maart 2017

door K. V., S. V.H., S. S., B. v.D., S. V.d.W., L. B., K. M., N. S., P. C., K. D.M., S. D., N. D., B. D., D. E., O. F., K. G., G. M., D. P., M. Q., M. V.E., G. V.N., M. V.S., C. T., M. D.F.,

ten nadele van niet nader bepaalde slachtoffers 5 Te Antwerpen op 15 april 2017

door M. N., A. C., J. D.W., S. D., V. F., N. L., M. Q., T. R., P. T., B. T., Z. V.M., G. M.

ten nadele van niet nader bepaalde slachtoffers

6 Te Antwerpen, en / of bij samenhang, elders in het Rijk op 1 mei 2017 door M. N., S. V.d.W., T. A., G. C., J. D.W., N. L., J. B., S. B., J. D., J. H., ten nadele van niet nader bepaalde slachtoffers

7 Bij samenhang te Clinge en / of Kapellebrug in Nederland, buiten het grondgebied van het Rijk, inverdenkinggestelde Belg zijnde of persoon met hoofdverblijfplaats in het Rijk, op het feit straf gesteld zijnde door de Nederlandse wet, inverdenkinggestelde zijn verblijf hebbende in het gerechtelijk

arrondissement Antwerpen of er gevonden zijnde of er zijn laatste bekende verblijfplaats hebbende, op 2 juni 2017

door K. V., E. D.V., S. V.H., R. C., J. V.C., D. T., S. S., B. v.D., S. V.d.W., R. V., L. B., D. W., K. M., N. S., S. A., K. B., N. B., G. C., J. D.W., N. D., F. D., K. G., J. H., T. L., G. M., D. P., M. Q., T. t.H., G. V.N., M. V.S.,

ten nadele van M. D.S., ten nadele van B. F., ten nadele van X. Z.,

en ten nadele van niet nader bepaalde slachtoffers

(11)

8 Bij samenhang te Clinge en / of Kapellebrug in Nederland, buiten het grondgebied van het Rijk, inverdenkinggestelde Belg zijnde of persoon met hoofdverblijfplaats in het Rijk, op het feit straf gesteld zijnde door de Nederlandse wet, inverdenkinggestelde zijn verblijf hebbende in het gerechtelijk

arrondissement Antwerpen of er gevonden zijnde of er zijn laatste bekende verblijfplaats hebbende, op 16 juni 2017

door M. R., K. V., E. D.V., M. N., S. S., N. S., N. B., A. C., J. D.W., J. D., O. F., V. F., J. H., V. J., N. L., M. Q., T. R., P. T., B. T., M. T., Z. V.M.,

ten nadele van niet nader bepaalde slachtoffers 9 Te Antwerpen op 15 juli 2017

door K. V., E. D.V., S. V.H., D. W., N. B., J. D.W., O. F., V. J., M. Q., T. V., S. B., G. M.

ten nadele van niet nader bepaalde slachtoffers

10 Te Antwerpen, en / of bij samenhang, elders in het Rijk op 26 augustus 2017 door K. V., B. v.D., N. B., N. D., J. D., V. F., M. Q., P. T.,

ten nadele van niet nader bepaalde slachtoffers

Wat betreft N. S.

De inverdenkinggestelde zich bevindende in staat van wettelijke herhaling, veroordeeld geweest zijnde tot een gevangenisstraf van ten minste één jaar, namelijk tot een gevangenisstraf van 40 maanden hoofdens verdovende middelen, bezit zonder vergunning, handel, vervaardiging zonder vergunning, een daad van deelneming zijnde aan de hoofd- of bijkomende bedrijvigheid van een vereniging, in de hoedanigheid van leidend persoon (3), diefstal, door middel van braak, inklimming of valse sleutels (3), criminele organisatie, wetens en willens deel uitmaken van een criminele organisatie, ook al heeft men niet de bedoeling een misdrijf in het raam van deze organisatie te plegen of daaraan deel te nemen ingevolge vonnis van de correctionele rechtbank te Antwerpen dd. 20.03.2013 dat kracht van gewijsde bekomen heeft op het ogenblik der huidige feiten, en het nieuwe feit gepleegd zijnde voordat vijf jaar zijn verlopen sinds hij zijn straf heeft ondergaan of sinds zijn straf verjaard is (artikel 56 lid 2 Sw);

Wat betreft T. A.

De inverdenkinggestelde zich bevindende in staat van wettelijke herhaling, veroordeeld geweest zijnde tot een gevangenisstraf van ten minste één jaar, namelijk tot een gevangenisstraf van 1 jaar met 5 jaar probatie uitstel hoofdens verdovende middelen, bezit, ten aanzien van een minderjarige boven de volle leeftijd van 16 jaar (2) en verdovende middelen, bezit, handel ingevolge vonnis van de correctionele rechtbank te Antwerpen, afdeling Turnhout dd.11.03.2016 dat kracht van gewijsde bekomen heeft op het ogenblik der huidige feiten, en het nieuwe feit gepleegd zijnde voordat vijf jaar zijn verlopen sinds hij zijn straf heeft ondergaan of sinds zijn straf verjaard is (artikel 56 lid 2 Sw);

Wat betreft S. D.

De inverdenkinggestelde zich bevindende in staat van wettelijke herhaling, veroordeeld geweest zijnde tot een gevangenisstraf van ten minste één jaar, namelijk tot een gevangenisstraf van 3 jaar en 6 maanden met

(12)

3 jaar uitstel hoofdens opzettelijke slagen en verwondingen, gepleegd op een minderjarige of op een persoon die uit hoofde van zijn lichaams - of geestestoestand niet bij machte is om in zijn onderhoud te voorzien en opzettelijke slagen en verwondingen gepleegd tegen bloedverwant in de opgaande lijn ingevolge vonnis van de correctionele rechtbank te Antwerpen, afdeling Antwerpen dd. 30.11.2016 dat kracht van gewijsde bekomen heeft op het ogenblik der huidige feiten, en het nieuwe feit gepleegd zijnde voordat vijf jaar zijn verlopen sinds hij zijn straf heeft ondergaan of sinds zijn straf verjaard is (artikel 56 lid 2 Sw);

Wat betreft J. V.

De inverdenkinggestelde zich bevindende in staat van wettelijke herhaling, veroordeeld geweest zijnde tot een gevangenisstraf van ten minste één jaar, namelijk tot een gevangenisstraf van 3 jaar met 5 jaar uitstel behalve de voorlopige hechtenis van 4.09.2012 tot 05.09.2012 en van 11.09.2012 tot 11.10.2012 en van 5.01.2013 tot 10.01.2013 hoofdens diefstal met geweld of bedreiging, onder twee van de in artikel 471 van het Strafwetboek vermelde omstandigheden, door twee of meer personen, met wapens of erop gelijkende voorwerpen / de schuldige doet geloven dat hij gewapend is, diefstal met geweld of bedreiging en

weerspannigheid, ingevolge vonnis van de correctionele rechtbank te Antwerpen dd. 25.03.2013 dat kracht van gewijsde bekomen heeft op het ogenblik der huidige feiten, en het nieuwe feit gepleegd zijnde voordat vijf jaar zijn verlopen sinds hij zijn straf heeft ondergaan of sinds zijn straf verjaard is (artikel 56 lid 2 Sw);

Wat betreft D. F.

De inverdenkinggestelde zich bevindende in staat van wettelijke herhaling, veroordeeld geweest zijnde tot een gevangenisstraf van ten minste één jaar, namelijk tot een gevangenisstraf van 3 jaar hoofdens

verdovende middelen / psychotropen, bezit, handel, vervaardiging, een daad van deelneming zijnde aan de hoofd - of bijkomende bedrijvigheid van een vereniging (2), inbreuk inzake verdovende middelen (2) en inbreuk inzake verdovende middelen zijnde een daad van deelneming aan de hoofd - of bijkomende bedrijvigheid van een vereniging ingevolge vonnis van de correctionele rechtbank te Antwerpen, afdeling Turnhout dd. 28.11.2016 dat kracht van gewijsde bekomen heeft op het ogenblik der huidige feiten, en het nieuwe feit gepleegd zijnde voordat vijf jaar zijn verlopen sinds hij zijn straf heeft ondergaan of sinds zijn straf verjaard is (artikel 56 lid 2 Sw);

PROCEDURE

De behandeling en de debatten van de zaak hadden plaats in openbare terechtzitting.

De rechtspleging verliep in de Nederlandse taal.

De rechtbank nam kennis van de stukken van de rechtspleging en hoorde alle aanwezige partijen.

De beklaagden G. C., J. H., D. P., M. V.E. en M. V.S. zijn niet verschenen hoewel ze rechtsgeldig werden gedagvaard.

Voorafgaand: i.v.m. conclusies voor beklaagden

1. Het Openbaar Ministerie vraagt de wering van de conclusie die werd neergelegd voor veertiende

(13)

beklaagde W. op de zitting van 12 april 2021.

Op de inleidingszitting van 22 september 2020 werden conclusietermijnen bepaald, die voor beklaagden afliepen op 30 december 2020 en 15 maart 2021. Beklaagde W. was op deze zitting vertegenwoordigd door zijn toenmalige raadsman, waardoor deze termijnen aan hem tegenstelbaar zijn. Het feit dat de huidige raadsman van beklaagde slechts na het verstrijken van de conclusietermijn werd geraadpleegd, doet hieraan geen afbreuk. De rechtbank weert deze conclusie uit de debatten.

2. Nadat het Openbaar Ministerie een stuk hieromtrent ter zitting heeft neergelegd, heeft mr. D.

voor beklaagden B., D., F., H., S., T., V.I., D.F. en T. afstand gedaan van het in conclusie ontwikkelde middel omtrent de voeging van het strafdossier omtrent de aanval op een supportersbus in Mortsel (dossier 2017/112-AN10.L7.9394/2017). De rechtbank dient hierop derhalve niet meer te antwoorden.

3. Anders dan door sommige beklaagden opgeworpen, maakt het feit dat het Openbaar Ministerie niet schriftelijk heeft geantwoord op de stellingen door beklaagden ontwikkeld in conclusie geen uitholling uit van de rechten van de verdediging. Het Openbaar Ministerie legde een conclusie neer en rekwireerde ter terechtzitting (zowel algemeen over de feiten als individueel per beklaagde omtrent diens individuele verantwoordelijkheid). Beklaagden hebben hierop zowel in conclusie als ter terechtzitting kunnen reageren en alle andere volgens hen dienstige argumenten kunnen voorleggen aan de rechtbank, zodat de rechten van verdediging niet werden geschonden.

1. Exceptio obscuri libelli

4. Meerdere beklaagden voeren aan dat de dagvaarding onvoldoende duidelijk is voor wat betreft de tenlasteleggingen D.1 en D.2, waardoor beklaagden niet weten omtrent welk feit zij zich dienen te verdedigen.

5. Artikel 6.3.a EVRM bepaalt dat eenieder die wegens een strafbaar feit wordt vervolgd, het recht heeft onverwijld, in een taal die hij verstaat en in bijzonderheden op de hoogte te worden gesteld van de aard en de redenen van de tegen hem ingestelde beschuldiging. Deze bepaling bedoelt met “de redenen”

de ten laste gelegde strafbare feiten en met “de aard” de juridische kwalificatie van die feiten.

De rechter oordeelt op grond van de omschrijving van de feiten in de akte van aanhangigmaking en van de stukken waarvan de beklaagde kennis heeft kunnen nemen en waarop hij zich heeft kunnen verdedigen, onaantastbaar welk precies feit het voorwerp van de betichting uitmaakt en of de beklaagde beschikt over voldoende informatie om zich daarop naar behoren te kunnen verdedigen.

Niets belet dat het openbaar ministerie in de loop van het proces voor de vonnisrechter, al dan niet op diens vraag, nadere informatie bijbrengt over de redenen van de beschuldiging en dat de rechter met die informatie rekening houdt om te beoordelen of de beklaagde al dan niet weet waarop hij zich precies moet verdedigen. Het enkele feit dat de kennisgeving van die informatie niet in of tegelijk met de akte van aanhangigmaking ter kennis van de beklaagde wordt gebracht of dat zij een gevolg is van diens verweer, impliceert niet dat de beklaagde niet onverwijld in kennis is gesteld van de redenen van de tegen hem ingestelde beschuldiging.

1.1. Tenlastelegging D.1

6. Het Openbaar Ministerie verduidelijkt ter zitting welk gevecht wordt geviseerd door deze tenlastelegging en verwijst hiervoor naar de besluiten neergelegd voor achtste beklaagde T. Er wordt een

(14)

verzoek geformuleerd de incriminatieperiode voor de tenlastelegging D.1 te heromschrijven als: ‘op 26 november 2016’.

7. Gelet op de stukken van het strafdossier en de toelichting door het Openbaar Ministerie ter terechtzitting is de rechtbank van oordeel dat de incriminatieperiode van tenlastelegging D.1 dient te worden heromschreven zoals gevraagd door het Openbaar Ministerie. Deze heromschrijving wijzigt het bij de rechtbank aanhangige feit niet. Alle beklaagden hebben de mogelijkheid gehad hieromtrent standpunt in te nemen.

Er bestaat in dit licht geen enkele onduidelijkheid omtrent welke feiten het voorwerp uitmaken van de tenlastelegging D.1.

1.2. Tenlastelegging D.2

8. Het Openbaar Ministerie verduidelijkt ter zitting dat met deze tenlastelegging het gevecht wordt geviseerd aangeduid in het synthese proces-verbaal, pagina 8 onder titel “3.1.1. Freefight RAFC (B) / Willem II (NL) vs Standard Luik (B)”. Het gaat om het enige gevecht dat overdag werd aangegaan met een groep van Standard Luik en dat in sommige stukken van het strafdossier wordt aangeduid als “Standard Luik dag” of “Youth dag”. Alle beklaagden hebben de mogelijkheid gehad hieromtrent standpunt in te nemen.

9. Gelet op de stukken van het strafdossier en de toelichting door het Openbaar Ministerie ter terechtzitting is de rechtbank van oordeel dat er geen enkele onduidelijkheid bestaat omtrent welke feiten het voorwerp uitmaken van de tenlastelegging D.2.

2. Bevoegdheid van de Belgische rechtbanken t.a.v. de Nederlandse beklaagden

10. Het merendeel van de Nederlandse beklaagden werpt in conclusie op dat de Belgische rechtbanken ten aanzien van hen niet bevoegd zijn, nu niet is aangetoond dat de freefights waarvoor zij zich moeten verantwoorden (opgenomen onder de tenlasteleggingen D.1 tot en met D.4 en D.6) op Belgisch grondgebied plaatsvonden. Ook wat betreft de tenlastelegging C (bendevorming) wordt de rechtsmacht van de Belgische rechtbanken betwist. De stelling van het Openbaar Ministerie dat de planning vanuit Antwerpen gebeurde, wordt door de verdediging afgewezen. Het ging om een wederzijdse samenwerking tussen de freefighters voor RAFC en die voor Willem II. De beperkte onderzoeksresultaten op dit vlak wijzen volgens de verdediging eerder op een locatie in Nederland, waarbij men verwijst naar een foto en een filmpje gemaakt in het clubhuis van Satudarah MC Southside in Tilburg.

11. De rechtbank verwerpt dit verweer en oordeelt dat de Belgische strafwet van toepassing is op deze feiten en de Belgische rechtbanken bevoegd zijn.

De volgende elementen uit het onderzoek maken duidelijk dat de betrokken freefights in België plaatsvonden:

- voor wat betreft tenlastelegging D.1 (tegen AA Gent):

o beklaagde L. verklaarde dat deze fight plaatsvond in Sint-Niklaas; beklaagde G. verklaarde dat deze fight plaatsvond in Sint-Niklaas of Beveren;

o beklaagden D.M., D., D. en N. S., die deelnamen aan deze fight, verklaarden nooit te hebben deelgenomen aan een fight in het buitenland;

- voor wat betreft tenlastelegging D.2 (tegen Standard Luik): beklaagden D., D.V., M. en N. S., die

(15)

deelnamen aan deze fight, verklaarden nooit te hebben deelgenomen aan een fight in het buitenland;

- voor wat betreft tenlastelegging D.3 (tegen Sint-Truiden):

o beklaagden C., D. en M., die deelnamen aan deze fight, verklaarden nooit te hebben deelgenomen aan een fight in het buitenland;

o uit de verklaring van beklaagde D.V. van 2 december 2017 kan eveneens worden afgeleid dat deze fight plaatsvond in België;

- voor wat betreft tenlastelegging D.4 (tegen Genk-Sittard);

o beklaagden D., D.M., D., M., N. S. en V.E., die deelnamen aan deze fight, verklaarden nooit te hebben deelgenomen aan een fight in het buitenland;

o beklaagde GENIN verklaarde dat deze fight heeft plaatsvonden in Beverlo;

- voor wat betreft tenlastelegging D.6 (tegen Standard Luik Youth): beklaagde C. die deelnam aan deze fight, verklaarde nooit te hebben deelgenomen aan een fight in het buitenland.

Op basis van deze elementen meent de rechtbank dat boven elke redelijke twijfel vaststaat dat de betrokken feiten op Belgisch grondgebied plaatsvonden en bijgevolg de Belgische rechtbanken bevoegd zijn om er kennis van te nemen.

Ook op tenlastelegging C is de Belgische strafwet van toepassing. Opdat een misdrijf in België kan worden gelokaliseerd is vereist dat een van de constitutieve bestanddelen ervan geheel of ten dele in België kan worden gelokaliseerd. Nu minstens een deel van aan de bende ten laste gelegde strafbare feiten (de freefights) op Belgisch grondgebied plaatsvonden en ook de organisatie minstens gedeeltelijk op Belgisch grondgebied plaatsvond (cf. de talrijke tekstberichten tussen beklaagden met de Belgische nationaliteit die deel uitmaakten van dezelfde bende en waarvan zonder enige twijfel kan worden aangenomen dat een belangrijk deel van deze communicatie op Belgisch grondgebied plaatsvond, de verklaringen van meerdere beklaagden over het ronselen van deelnemers aan freefights in het stadion van RAFC, de afspraken in of aan restaurant ‘de nachtegaal’ in Antwerpen,...). Het feit dat een beklaagde zijn deelnemingshandelingen mogelijk enkel in Nederland heeft gesteld is daarbij niet relevant, gelet op de in België van toepassing zijnde ubiquiteitsleer en het principe van de onzelfstandigheid van de deelneming (in dezelfde zin o.a.:

Cass. 8 augustus 1994, Arr.Cass. 1994, nr. 349, p. 683); ook voor deze Nederlandse beklaagden zijn de Belgische rechtbanken bevoegd.

Zelfs indien zou worden aangenomen dat de feiten van bendevorming in het buitenland moeten worden gesitueerd, quod non, zijn de Belgische rechtbanken alsnog bevoegd. De tenlastelegging C maakt samen met de tenlasteleggingen D.1 tot en met D.4 en D.6 een collectief misdrijf uit, gelet op het bestaan van eenheid van opzet tussen beide; de bendevorming was immers gericht op de organisatie van freefights.

Zodra de feiten die een collectief misdrijf uitmaken deels in België worden gepleegd, mag de Belgische strafrechter ook kennis nemen van de in het buitenland gepleegde feiten (in dezelfde zin: Cass. 24 januari 2001, AR P.00.1627.F).

3. Feiten en beoordeling van de schuld

12. Beklaagden staan terecht voor hun deelname aan zgn. ‘freefights’ (tenlasteleggingen D.1 t.em.

D.10). Daarnaast moeten zij zich verantwoorden voor leiderschap (tenlastelegging B) of lidmaatschap (tenlastelegging C) van een bende. Vijfde beklaagde V.H., ten slotte, wordt ook vervolgd voor inbreuken op de wapenwet (tenlastelegging A).

3.1. Deelname aan freefights (tenlasteleggingen D.1 t.e.m. D.10) 3.1.1. Het concept ‘freefights’

(16)

13. Freefights kunnen worden omschreven als een treffen tussen twee groepen die met elkaar fysiek het gevecht aangaan op basis van vooraf gemaakte afspraken. Deze afspraken kunnen onder meer betrekking hebben op het aantal vechters (en bepaalde eigenschappen die zij mogen hebben zoals leeftijd of gewichtsklasse), de kledij die het mogelijk maakt om de deelnemers makkelijk te herkennen, het te gebruiken beschermingsmateriaal, de toegestane bewapening (zo is er bv. sprake van zandhandschoenen in de teruggevonden berichten) of andere regels die gelden tijdens het gevecht (op de geldende regels wordt verder ingegaan onder randnummer 27). Veelal worden hiervoor eerder afgelegen plaatsen opgezocht.

Uit het beeldmateriaal in het strafdossier blijkt dat het geweld dat gebruikt wordt bij deze freefights zeer verregaand kan zijn. Meerdere personen richten zich tegen één tegenstander, deelnemers worden knock- out geslagen, er worden kniestoten gegeven in het gezicht, personen worden langs achteren aangevallen,…

Door de intensiteit van het gevecht, zijn de gevechten vaak kort van duur. Soms volgt er onmiddellijk daarna een tweede ronde, waarbij het aantal vechters of de samenstelling van het team kan wijzigen.

14. Deze gevechten worden door velen gekaderd in het hooliganisme en de rivaliteit tussen supportersgroepen van voetbalploegen. De beklaagden met Belgische nationaliteit die thans door het Openbaar Ministerie worden vervolgd waren op het moment van de feiten supporter van Royal Antwerp Football Club (hierna: RAFC) of werden minstens door deze supporters aangezocht om deel te nemen aan de gevechten. Zowel de speurders als verscheidene beklaagden spreken van een verschuiving van de confrontaties tussen deze supportersgroepen: waar er vroeger confrontaties plaatsvonden in (de buurt van) het stadion en rond het tijdstip van een voetbalwedstrijd, vinden de confrontaties nu eerder plaats op meer afgelegen locaties en zonder onmiddellijke link in tijd en ruimte met een voetbalwedstrijd. Dit gelet op de strenge sancties die kunnen worden genomen in toepassing van de zgn. Voetbalwet (Wet van 21 december 1998 betreffende de veiligheid bij voetbalwedstrijden) en de vele maatregelen op het terrein om de veiligheid bij voetbalwedstrijden te verzekeren.

In een aantal gevallen is er ook sprake van het vormen van een alliantie met een andere (buitenlandse) supportersgroep. In casu was er sprake van een samenwerking met supporters van het Nederlandse Willem II.

3.1.2. Het strafbaar karakter van freefights

15. De kwalificatie van de feiten onder de tenlasteleggingen D.1 t.e.m. D.10 als opzettelijke slagen en verwondingen met voorbedachten rade (artikel 398, tweede lid, Strafwetboek) wordt door beklaagden niet betwist (behoudens door vijftiende beklaagde M. in ondergeschikte orde, zie infra sub titel 3.3.15).

Wel neemt het merendeel van de beklaagden het standpunt in dat er sprake is van een rechtvaardigingsgrond (gebaseerd op o.a. de artikelen 8 en 11 EVRM, artikel 22 Grondwet, de toestemming,…) waardoor de opzettelijk toegebrachte slagen of verwondingen hun wederrechtelijk karakter verliezen en geen misdrijf uitmaken.

3.1.2.1. Zelfbeschikkingsrecht; artikel 8 EVRM en artikel 22 Grondwet

16. Het zelfbeschikkingsrecht maakt samen met het beginsel van de individuele vrijheid een fundament uit van onze samenleving en ons rechtsstelsel. De mens bepaalt in essentie zelf hoe hij zijn leven in de persoonlijke levenssfeer invult en hoe hij zich daarin gedraagt om zo uiting te geven aan zijn persoonlijkheid. Deze beginselen vormen de basis voor tal van grondrechten, die de burger beschermen tegen al te verregaande inmenging in diens persoonlijk leven door de overheid of medeburgers. Deze vrijheid kan ook de mogelijkheid inhouden om activiteiten te ontplooien die door anderen worden

(17)

gepercipieerd als mogelijk fysiek of moreel schadelijk voor zijn persoon. De persoonlijke autonomie kan zo ook betrekking hebben op keuzes die men maakt over zijn eigen lichaam (in die zin o.a.: EHRM 29 april 2002, Pretty t. Verenigd Koninkrijk, ro. 60-66). Eenieder kan aldus beslissen om een bepaalde persoonlijke waarde, zoals privacy of de lichamelijke integriteit, in bepaalde mate op te geven wanneer men hiertoe zelf beslist. Men heeft het recht daarbij keuzes te maken in overeenstemming met zijn eigen inzichten en waarden, ongeacht hoe irrationeel, onverstandig of onvoorzichtig deze keuzes ook kunnen lijken voor anderen (in die zin: EHRM 10 juni 2010, Jehova’s witnesses of Moscow t. Rusland, ro. 136). De voorbeelden hiervan zijn talrijk en werden uitgebreid naar voren gebracht door de verdediging (het plaatsen van tatoeages of piercings, het beoefenen van de bokssport, esthetische chirurgie, geslachtsverandering, abortus, euthanasie,…).

17. Het is vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens dat het recht op zelfbeschikking beschermd wordt door artikel 8 EVRM. Overeenkomstig het tweede lid van dit artikel is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover deze inmenging bij wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

De strafbaarstelling van het opzettelijk en met voorbedachten rade toebrengen van slagen of verwondingen is bij wet voorzien. Aan de legaliteitsvereiste is derhalve voldaan.

In casu is de rechtbank van oordeel dat de beperking op de persoonlijke vrijheid door de strafbaarstelling van freefights ook noodzakelijk is in het belang van de openbare veiligheid, de bescherming van de gezondheid en de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

Wat betreft de openbare veiligheid, verwijst de rechtbank naar het feit dat de gevechten plaatsvonden op het openbaar domein, dan wel op terreinen die vrij toegankelijk waren voor anderen. Wanneer een escalatie van het geplande gevecht zich voordoet (zoals gebeurde bij de feiten tegen freefighters van Club Brugge, voorzien onder tenlastelegging D.7), ontstaan wel degelijk risico’s voor de openbare veiligheid.

Wat betreft de bescherming van de gezondheid, verwijst de rechtbank naar het hevige karakter van de gevechten. Dat de risico’s voor de gezondheid slechts hypothetisch zouden zijn en hier geen bewijs van voorligt, zoals door sommige beklaagden wordt aangevoerd, is niet correct. Het beschikbare beeldmateriaal en de commentaren in de teruggevonden tekstberichten maken duidelijk dat bij de freefights ernstige verwondingen werden opgelopen. Verder blijkt uit het beeldmateriaal dat meerdere personen zich richten tegen één tegenstander, er worden kniestoten gegeven in het aangezicht, men wordt aangevallen langs achter,… In tekstberichten wordt gesteld dat er in een freefight tussen Youth en

‘de ratjes’ teveel gewonden waren voor een tweede ronde, wordt de lamentabele fysieke toestand van beklaagde V. D. na een fight tegen Feyenoord op 3 september 2017 uitvoerig besproken,… Het feit dat geen medische attesten voorliggen of er zich (op dit ogenblik) geen burgerlijke partijen manifesteren doet aan dit alles geen afbreuk. Verder zijn de verdragsluitende partijen gerechtigd om op te treden tegen potentiële schade (EHRM 19 februari 1997, Laskey, Jaggard en Brown t. Verenigd Koninkrijk, ro. 46).

Doordat bij dergelijke gevechten meerdere personen zich kunnen richten tegen één tegenstander, er slechts beperkte (en vaak onduidelijke) grenzen zijn aan het toegelaten geweld (zie hierover ook infra, sub randnummer 27), men soms actief is op terreinen met een oneffen ondergrond die stenen of andere harde voorwerpen kan bevatten, er onvoldoende waarborgen zijn voor de handhaving van de beperkte regels en er geen enkele medische omkadering is voorzien, is er volgens de rechtbank zonder enige twijfel sprake van belangrijke potentiële schade, waarvan de deelnemer vooraf zeer moeilijk de omvang kan inschatten.

Dat bepaalde van deze risicofactoren ook aanwezig zijn bij andere sporten doet hieraan geen afbreuk; het

(18)

is de combinatie van risicofactoren die maakt dat de freefights een groter gevaar vormen voor de gezondheid waardoor een strafrechtelijk optreden toelaatbaar is.

Wat de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen betreft, verwijst de rechtbank opnieuw naar het feit dat de gevechten plaatsvonden op het openbaar domein, dan wel op terreinen die vrij toegankelijk waren voor anderen. Beklaagden verwijzen in dit kader naar het afgelegen karakter van de locaties waar de freefights plaatsvonden; deze locaties zouden uitgezocht zijn om te vermijden dat buitenstaanders ongewild betrokken zouden geraken bij de gevechten. Gelet evenwel op het toegankelijke karakter van de terreinen kan onvoldoende worden gegarandeerd dat derden niet ongewild met freefights zouden worden geconfronteerd. Hoewel het risico op fysieke betrokkenheid bij het gevecht als klein kan worden ingeschat gelet op de afspraken die worden gemaakt omtrent kledij van de deelnemers, is er wel een reëel risico op het ongewild zien plaatsvinden van verregaande vormen van geweld, wat een belangrijke impact kan hebben op de psychische integriteit van de persoon die onverwacht met de freefights wordt geconfronteerd. Dat dit gevaar niet louter hypothetisch is, blijkt onder meer uit de luchtfoto van de locatie van de freefight tegen Club Brugge, waarop woonkernen te zien zijn. Het is bijgevolg aannemelijk dat er wandelaars (eventueel met kleine kinderen) aanwezig zijn in het bos. Op foto’s van een andere fight is er een recent industrieel gebouw te zien vlakbij de plaats van de feiten, zodat ook daar de aanwezigheid van een onschuldige toeschouwer niet louter denkbeeldig is.

In dit kader moet ook worden gewezen op het feit dat bepaalde van de freefights zich specifiek richten op minderjarigen. Hoewel beklaagden dit steeds ten stelligste hebben ontkend, was er wel degelijk sprake van een afdeling voor personen beneden de leeftijd van 16 jaar, zoals onder meer blijkt uit het chatgesprek van 3 en 4 oktober 2017 waarin beklaagde N. vraagt of ‘kleine V.’ niet vanaf september de hooliganschool inging en stelt dat hun ‘U16’ (d.i. de klasse van deelnemers benden de leeftijd van 16 jaar) een stevige groep is, beklaagde O. F. stelt dat hun ‘U16’ vorm begint te krijgen en ook hun ‘U18’ ‘pakt; beklaagde D.V.

stelt dat Z. de leider is van de ‘U16’. Daarnaast richt men zich ook tot minderjarigen van 16 en 17 jaar oud.

De rechtbank verwijst onder meer naar de tekstberichten van beklaagde B. over een fight voor -18-jarigen, het tekstbericht van beklaagde V.D. waarin wordt verwezen naar twee fighters van 16 jaar oud en een van 17 jaar oud en het fotodossier omtrent de deelname van de minderjarige Z. S. aan meerdere freefights.

Ten aanzien van deze minderjarigen geldt nog meer dat de risico’s die voortvloeien uit de freefights in hun huidige vorm (gebrekkige regels, gebrekkig toezicht op de naleving ervan,…) ontoelaatbaar zijn en maken dat dit gedrag strafbaar kan worden gesteld. Deze conclusie wordt nog dwingender omdat uit het strafdossier blijkt dat men het niet al te nauw neemt met de leeftijdsgrenzen, waardoor minderjarigen in het gevecht worden geconfronteerd met oudere, meer ervaren en fysiek meer ontwikkelde tegenstanders.

De rechtbank verwijst ter illustratie naar:

- de tekstberichten waarin beklaagde R. beklaagde D.W. ronselt voor een fight met-18-jarigen, ook nadat die meedeelt al 21 jaar oud te zijn;

- de tekstberichten waaruit blijkt dat beklaagde V.D.W., ondanks zijn leeftijd, deelneemt aan een freefight met minderjarigen; V.D.W. hoopt dat het geen ‘pampergasjes van 16 jaar’ zijn, want hij wil ‘focking hard gaan’ en stelt veel agressie in zich te hebben, hij wil bloed zien en ruiken;

beklaagde R. stelt hem gerust dat er ook enkele 21+ bij zijn, ze sturen nooit allemaal 16-jarigen;

nadien worden onder meer door beklaagde S. S. lovende uitlatingen gedaan over deze fight, die dus wel degelijk plaats vond; beklaagde R. is lovend over de prestatie van ‘Z.’, die 16 jaar is en van niets bang.

- de tekstberichten waarin beklaagde R. aan beklaagde V.D. vraagt of hij subtiel kan polsen bij een zekere ‘D.’ of hun ‘U18’ echt ‘U18’ is of dat het weer ‘losjes’ is en er ook 26-jarigen bij zijn;

beklaagde V. zegt dat dat niets uitmaakt en ook beklaagde W. zegt er geen leeftijd op te zetten;

een 18-jarige tegenover een 26-jarige is geen probleem. V.D. antwoordt dat het van de aantallen zal afhangen, hun jongens zullen desgevallend wel zijn aangevuld met enkele twintigers.

(19)

- de verklaring van beklaagde V.M. dat medebeklaagde R. hem inplande voor freefights voor minderjarigen.

De rechtbank is ten slotte ook van oordeel dat het strafbaar stellen van dergelijk gedrag, in de geschetste context, noodzakelijk is in een democratische samenleving. Gelet op de aangehaalde probleemgebieden omtrent de beoefening van freefights, beantwoordt de strafbaarstelling aan een dwingende sociale nood.

Verder is ook aan de vereiste van proportionaliteit voldaan gelet op de strafmaat door de wet gesteld op deze feiten en de talrijke andere mogelijkheden voor beklaagden om aan gevechtsporten te doen, inclusief gevechtsporten die een zeker risico inhouden voor de fysieke integriteit van de deelnemers, zoals hierna besproken onder titel 3.1.2.3.

18. Het Openbaar Ministerie verwijst ook naar de (potentiële) linken met motorbendes en andere vormen van criminaliteit. Uit het strafdossier blijkt dat verscheidene beklaagden gelinkt kunnen worden aan de ondertussen in Nederland verboden motorclub Satudarah MC, onder meer via de uitlezing van hun gsm-toestel en het beschikbare beeldmateriaal dat toont hoe bepaalde beklaagden aanwezig zijn bij een bijeenkomst van deze motorclub en er ook emblemen van dragen. Dat er ook enige verwevenheid was met de freefights/het supportersgebeuren blijkt uit verschillende verwijzingen in tekstberichten. Zo wordt bv.

gesteld dat uit respect voor hen men geen hells angels zal meenemen. Deze elementen tonen aan dat er linken bestaan tussen het criminele milieu en de hooliganscene. De rechtbank ziet hieromtrent in het strafdossier evenwel geen elementen die specifiek betrekking hebben op de organisatie van freefights, waardoor freefights niet als een afzonderlijke wervingsmethode voor (andere) criminele feiten worden beschouwd.

19. Wat, ten slotte, de hoger aangehaalde analogieën met andere beslissingen omtrent de eigen fysieke integriteit betreft, wijst de rechtbank erop dat deze ingrepen of beslissingen steeds slechts zijn toegestaan binnen de grenzen van een reglementair kader daaromtrent. Binnen dit kader gelden, naast de vereiste toestemming van de betrokkene, ook regels die een veilig kader creëren waardoor de mogelijke risico’s binnen bepaalde grenzen worden gehouden (bv. hygiënevereisten, de tussenkomst van een of meer artsen,…) en waarbij ervoor wordt gezorgd dat de persoon die toestemt voldoende geïnformeerd wordt over de aard en de strekking van datgene waarin hij toestemt. Dergelijk kader ontbreekt voor de freefights zoals vandaag georganiseerd (zowel wettelijk als in de wijze waarop de thans voorliggende freefights werden georganiseerd), wat ook zijn weerslag heeft op de mate waarin beroep kan worden gedaan op de zgn. sportexceptie (zie infra, sub 3.1.2.3.).

Daarnaast werd door meerdere beklaagden ook de analogie gemaakt met sadomasochistische handelingen, waarbij dergelijk regelgevend kader ook ontbreekt. Deze analogie gaat evenwel niet op. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens oordeelde dat sadomasochistische handelingen wel degelijk strafbaar kunnen worden gesteld (EHRM 19 februari 1997, Laskey, Jaggard en Brown t. Verenigd Koninkrijk). Ook in dit kader worden grenzen gesteld aan de uitoefening van het recht op privéleven, ook ten aanzien van een persoon die op wettige wijze instemt met deelname aan sadomasochistische praktijken, in die zin dat vereist is dat de gestelde handelingen niet van aard zijn de gezondheid van diegene aan wie ze worden toegebracht aan te tasten (in dezelfde zin: Cass. 6 januari 1998, RW 1998-99, p.

290) en dus geen reëel gevaar vormen op ernstige en/of blijvende schade in hoofde van de deelnemers (in dezelfde zin: Corr. Oost-Vlaanderen (afd. Gent) 21 december 2016, NC 2017, 292). Dergelijk reëel risico op ernstige en/of blijvende schade aan de gezondheid van de deelnemers bestaat in het kader van freefights, zoals reeds aangehaald, wel degelijk.

3.1.2.2. De toestemming van de deelnemers

20. Tal van beklaagden wijzen er op dat de gevechten plaatsvonden met toestemming van alle

(20)

deelnemers. Het Openbaar Ministerie stelt in conclusie dat er vraagtekens kunnen worden geplaatst bij het bestaan van een vrije toestemming in hoofde van de deelnemers, nu het twijfelachtig is of de deelnemers ook instemden met het krijgen van slagen, dat er onduidelijkheid is over hoe ver de toestemming ging met betrekking tot de aard en intensiteit van het gebruikte geweld en gelet op het feit dat groepsdruk voor sommigen een determinerende factor zou zijn geweest om deel te nemen aan de freefights.

21. De rechtbank is van oordeel dat er wel degelijk sprake was van vrije toestemming in hoofde van de deelnemers aan de freefights. Betrokkenen wisten in welk soort gevecht zij gingen participeren en dat hier bepaalde risico’s mee verbonden waren (inclusief de mogelijke overtreding van de regels door individuele tegenstanders). Gelet op het zeer beperkte karakter van deze regels en de omstandigheden waarin de gevechten plaatsvonden, was het voor de deelnemers evenwel zeer moeilijk om een realistische inschatting te maken van de risico’s die zij liepen. Er kan echter niet ernstig worden voorgehouden dat men in dergelijke context enkel zou instemmen met het toebrengen van slagen, maar niet met het krijgen ervan.

Aangezien er sprake is van een groepsgebeuren, veelal kaderend in de ruimere groepsbeleving als supporter van een voetbalploeg, is het niet uit te sluiten dat bepaalde deelnemers enige mate van groepsdruk hebben ervaren om deel te nemen en zo respect af te dwingen of ‘er bij te horen’. Zo verklaarden enkele beklaagden dat men moet hebben deelgenomen aan een freefight om volwaardig deel uit te kunnen maken van de supportersgroep ‘Youth’. Sommige beklaagden geven tijdens een verhoor ook te kennen niet te willen antwoorden op bepaalde vragen uit vrees voor represailles. De stukken van het strafdossier maken echter op geen enkele manier aannemelijk dat de bestaande groepsdruk van aard was dat hierdoor de vrije wil van beklaagden of hun tegenstanders om deel te nemen aan een dergelijk gevecht zou zijn aangetast.

22. De toestemming van de deelnemers aan een gevecht maakt op zich evenwel geen rechtvaardigingsgrond uit voor het misdrijf van opzettelijke slagen en verwondingen (in dezelfde zin: Cass.

6 januari 1998, RW 1998-99, p. 290; Cass. 6 december 2005, Arr.Cass. 2005, p. 2429) en neemt dus het strafbaar karakter van de feiten niet weg. De strafwet is immers van openbare orde en hiervan kan niet worden afgeweken door een overeenkomst (artikel 2 oud Burgerlijk Wetboek).

De rechtbank neemt het bestaan van de toestemming van de deelnemers aan de freefights wel mee in de beoordeling van de overige aangevoerde verweren, in het bijzonder deze omtrent de relevantie van de toestemming in de context van sportbeoefening (zie infra, sub 3.1.2.3.), en (voor zover van toepassing) in de straftoemeting.

3.1.2.3. De sportexceptie

23. Enkele beklaagden beroepen zich op de sportexceptie om te besluiten dat freefights niet strafbaar zijn. Zij maken daarbij de analogie met andere gevechtssporten, waarbij ook opzettelijk slagen of verwondingen worden toegebracht aan de tegenstander en waarvan het toegestane karakter buiten kijf staat. Hierbij wordt ook gewezen op een maatschappelijke evolutie, die erin zou bestaan dat een steeds verregaandere vorm van geweld in dit kader wordt getolereerd. Er wordt onder meer melding gemaakt van de erkenning van ‘mixed martial arts’, waarbij technieken uit verschillende gevechtssporten worden gecombineerd.

24. De sportexceptie is een bijzondere toepassing van de rechtvaardigingsgrond van het wettelijk voorschrift (artikel 70 Strafwetboek), ingegeven door de vaststelling dat de wet- en decreetgever op tal van domeinen de sportbeoefening stimuleert en reglementeert. Hieruit wordt, binnen bepaalde grenzen, afgeleid dat de beoefening van sporten is toegestaan, ook wanneer de handelingen die worden gesteld in

(21)

deze sport in se onder het toepassingsgebied van een strafbaarstelling vallen.

3.1.2.3.1. Kunnen freefights als sport worden beschouwd in de zin van de sportexceptie?

25. De vraag rijst of freefights, zoals hoger omschreven, onder het toepassingsgebied van de sportexceptie vallen. Sport kan worden omschreven als het geheel van spelen en fysieke oefeningen, alleen of in groep beoefend, professioneel of recreatief, ter ontspanning, met het oog op fysieke ontplooiing of vanuit competitiegeest, waarbij men zich onderwerpt aan bepaalde spelregels en met zijn handelingen geen ander praktisch doel nastreeft.

Het deelnemen aan sportbeoefening verleent op zich geen strafrechtelijke immuniteit (in die zin: Cass. 9 januari 1996, AR P.94.1374.N); niet elke sport komt in aanmerking om te dienen als grondslag voor rechtvaardiging. Indien een sport in aanmerking komt voor toepassing van de sportexceptie, moet de concrete handeling daarenboven nog steeds aan bepaalde voorwaarden voldoen vooraleer zij als gerechtvaardigd kan worden beschouwd. Opzettelijke slagen en verwondingen kunnen in dit kader slechts worden gerechtvaardigd wanneer het slachtoffer geldig heeft toegestemd in het ondergaan van de risico’s van het spel, de dader de spelregels heeft gerespecteerd en hij zich heeft gedragen als een normaal zorgvuldig sportbeoefenaar.

26. Hoewel voor de meeste beklaagden het uitvechten van de rivaliteit met andere supportersgroepen of het hooliganisme zal hebben geprimeerd, kan niet worden uitgesloten dat bij minstens een deel van de beklaagden de sportieve motieven van doorslaggevend belang waren voor hun deelname aan de freefights. Dit wordt ook ondersteund door het beeldmateriaal en de verklaringen van meerdere beklaagden over het feit dat men elkaar na het einde van het gevecht de hand schudt. Op het vlak van de door de deelnemers nagestreefde doelstellingen, kunnen freefights potentieel dus aan de vereisten inzake sportbeoefening voldoen.

27. De verdediging van tal van beklaagden benadrukt dat het gevecht volgens bepaalde spelregels plaatsvond. Het onderzoek heeft aangetoond dat er inderdaad bepaalde afspraken werden gemaakt, vooral omtrent het (gelijke) aantal deelnemers. Verder zijn er afspraken terug te vinden over bepaalde leeftijdscategorieën, de te gebruiken uitrusting,… Er werden in de teruggevonden berichten evenwel amper afspraken teruggevonden over welke soort gevechtshandelingen al dan niet toegestaan zijn.

Hieromtrent ter zitting ondervraagd bleven beklaagden veelal vaag over de geldende regels.

Zevenenveertigste beklaagde B. T. erkende dat hem nooit concrete regels werden meegedeeld omtrent wat was toegestaan; zijn grenzen werden bepaald door gevoelens van menselijkheid ten aanzien van de tegenstanders.

Op basis van de teruggevonden tekstberichten en de verklaringen van enkele beklaagden kan worden besloten dat de principiële ‘regels’ voor de freefights waren:

- een gelijk aantal deelnemers per team;

- vereisten omtrent de leeftijd van de deelnemers;

- het stoppen van het gebruik van geweld tegen een individuele fighter op het moment dat deze aangeeft dat het voor hem genoeg is, minstens te stoppen wanneer deze persoon op de grond ligt en niet te stampen op het hoofd;

- elkaar bij het einde de hand schudden.

Het onderzoek heeft evenwel aangetoond dat deze regels systematisch met de voeten werden getreden.

De stelling van sommige beklaagden dat enkel personen waarvan individueel is aangetoond dat zij de spelregels overtreden hebben strafbaar zijn, maar dit niet op de gehele sportbeoefening mag afstralen, kan in casu niet worden bijgetreden nu aangetoond is dat het negeren van deze (op zich al zeer beperkte)

(22)

regels niet alleen terug te brengen is tot individuele beslissingen maar zich ook manifesteert op organisatorisch vlak en een systematisch karakter had.

Wat betreft het gelijk aantal deelnemers per team betreft verwijst de rechtbank onder meer naar:

- de tekstberichten van beklaagde T. van 26 tot en met 27 november 2016 waaruit blijkt dat in de freefight tegen Gent er 21 fighters deelnamen voor Gent, terwijl er 23 waren voor Antwerp;

- de tekstberichten tussen beklaagde V. en W. V.H. van 23 september 2017 waaruit blijkt dat ze, omdat ze te weinig fighters gemobiliseerd krijgen, een fight zullen aangaan van 15 tegen 20 om zo toch hun naam hoog te houden;

- een tekstbericht teruggevonden op het gsm-toestel van L. V.S. van 1 juni 2017 waarin beklaagde R.

meldt dat Genk met drie man meer was bij de fight;

- een tekstbericht teruggevonden in het gsm-toestel van beklaagde R. waarin sprake is van een fight van 25 tegen 36.

Wat betreft de regels inzake de leeftijdsvereisten verwijst de rechtbank naar wat hierover werd uiteengezet onder randnummer 17.

Wat betreft het stoppen van het gebruik van geweld tegen een individuele fighter, verwijst de rechtbank onder meer naar:

- een chatgesprek teruggevonden in het gsm-toestel van B. D.B., waaraan onder meer beklaagde V.

deelnam, waarin D.B. vraagt of het normaal niet de regel is dat men de personen die op de grond liggen gerust moet laten, waarop een andere deelnemer stelt dat het in die fight wel toegestaan was, maar men gewoon geen ‘kopschoppen’ meer mocht geven maar wel nog mocht ‘afwerken’.

Wanneer een deelnemer zegt dat ze zich daar ook niet aan hadden gehouden, antwoordt tweede beklaagde V. dat het ook belachelijk zou zijn om tegen ‘de ratjes’ na drie boksen op te houden;

- berichten tussen beklaagden D.W. en R. waarin die laatste aangeeft ook door te moeten gaan wanneer de tegenstander op de grond ligt,…

- de verklaring van beklaagde B. ter zitting dat personen die op de grond liggen nog wel ‘tikken’

krijgen maar er wordt niet op ‘doorgegaan’.

- de beelden van trainingssessies waaruit blijkt dat men ook daar verder blijft vechten nadat de tegenpartij op de grond ligt; gelet op de trainingscontext mag er van worden uitgegaan dat hier een normaal wedstrijdverloop wordt benaderd en het verder vechten met een persoon die op de grond ligt niet is ingegeven door de competitiegeest die mogelijk speelt tijdens een wedstrijd.

Verder verwijst de rechtbank in globo naar het teruggevonden beeldmateriaal. De overtredingen van de geschetste minimale regels zijn daarin zo talrijk (a fortiori in het licht van het relatief beperkte aantal fights waarvan beeldmateriaal beschikbaar was en de beperkte duur van een freefight) en zo flagrant dat er sprake is van een systematische overtreding van de spelregels. De aanwezigheid van scheidsrechters, die afdoende blijkt uit het beeldmateriaal, de verklaringen van beklaagden en de teruggevonden tekstberichten, is volstrekt onvoldoende om hierop een antwoord te bieden en te maken dat de spelregels wel degelijk worden toegepast. Zeer vaak wordt niet ingegrepen door de scheidsrechters; gelet op het grote aantal deelnemers, het verspreide karakter van de actie en het beperkte aantal scheidsrechters is dit ook niet verwonderlijk. Er is dan ook geen sprake van een effectief toezicht op de naleving van de regels. In een aantal gevallen wordt de scheidsrechter die wel tussenkomt hierdoor zelf geslagen. Nergens in de vele teruggevonden tekstberichten is er sprake van enige sanctie ten aanzien van een deelnemer die zich niet in aan de principiële regels houdt; in tegendeel: te verregaand geweld wordt door sommigen bejubeld.

Hoewel dus kan worden gesteld dat er principieel enkele basisregels bestaan voor freefights, heeft het onderzoek aangetoond dat voor de thans aan de rechtbank voorgelegde feiten deze regels geen enkele of slechts een minimale weerslag hadden op hoe het gevecht in de praktijk verliep. Dergelijke systematisch

(23)

niet nageleefde en niet afdwingbare regels volstaan niet om freefights als een sport te kunnen beschouwen in het kader van de sportexceptie.

28. Daarnaast wijst de rechtbank er op dat er ook grenzen zijn aan wat als een toelaatbare sport kan worden beschouwd. Deze vloeien voort uit het recht op leven (art. 2 EVRM), het verbod op onmenselijke of vernederende behandeling (art. 3 EVRM), het recht op bescherming van de fysieke integriteit (dat voortvloeit uit art. 8 EVRM), de openbare orde en de goede zeden. Hoger, onder randnummer 17, werd reeds aangehaald dat er volgens de rechtbank voldoende redenen zijn om te besluiten dat de strafbaarheid van freefights zoals ze in casu plaatsvonden verzoenbaar is met artikel 8 EVRM gelet op de daar aangehaalde problemen met betrekking tot de actuele wijze van organisatie van freefights.

3.1.2.3.2. Freefights in het kader van de Vlaamse sportreglementering

29. Naast de algemene grondslag voor de sportexceptie in de wettelijke/decretale erkenning van sport als maatschappelijke activiteit, wordt door sommige partijen een grondslag gezocht voor de rechtvaardiging/het verbieden van freefights in de Vlaamse sportreglementering.

30. Artikel 10 van het decreet van 20 december 2013 inzake gezond en ethisch sporten bepaalt in §1 dat de Vlaamse Regering voor het beoefenen van een sport die, gelet op de aard en de context ervan, een bijzonder risico meebrengt voor de fysieke of psychische integriteit van de sporter, voorwaarden kan bepalen die nageleefd moeten worden met het oog op de bescherming van de gezondheid van de sporter.

Deze voorwaarden kunnen onder meer betrekking hebben op leeftijdsgrenzen, de opleiding of begeleiding van sporters, de aanwezigheid van een arts of een sportmedisch geschiktheidsonderzoek. §2 van het decreet stelt dat elke vorm van sportbeoefening die een extreem risico inhoudt voor de fysieke of psychische integriteit van de sporter, door de Vlaamse Regering kan worden verboden. De rechtbank stelt vast dat de Vlaamse regering tot heden geen maatregelen heeft genomen met betrekking tot freefights, noch op basis van §1, noch op basis van §2. Anderzijds moet ook worden vastgesteld dat freefights evenmin als sport werden erkend in het kader van het Vlaamse sportbeleid. Aan het (nog) niet optreden van de bevoegde overheden met betrekking tot freefights als sportvorm kan geen doorslaggevend belang worden gehecht, nu alle betrokkenen het er over eens zijn dat het om een (voor België) nieuw fenomeen gaat, zeker op het moment van de feiten.

31. In de mate dat freefights als sport zouden kunnen worden beschouwd als sport in het kader van de Vlaamse reglementering, is zij onder te brengen bij de risicovechtsporten; dit zijn sporten waarbij het toegestaan is bepaalde technieken te gebruiken met de intentie de fysieke of psychische integriteit van de tegenstander te verminderen (art. 1, 5°, Kwaliteitsstandaard voor het organiseren van risicovechtsporten, erkend bij besluit van de Vlaamse Regering van 28 oktober 2016 tot erkenning van de kwaliteitsstandaard voor het organiseren van risicovechtsporten, hierna: Kwaliteitsstandaard).

Artikel 3 van de Kwaliteitsstandaard bepaalt dat om aan de kwaliteitsstandaard voor het organiseren van risicovechtsporten te beantwoorden, de risicovechtsportorganisatie aan onder meer de volgende voorwaarden moet voldoen:

“1° over minstens één medisch aanspreekpunt beschikken;

2° voor al haar leden een verzekering voor lichamelijke ongevallen en burgerlijke aansprakelijkheid afsluiten;

3° over een gedragscode die aandacht besteedt aan veilig en zo gezond mogelijk sporten en die risicovechtsportspecifieke aandachtspunten omvat, beschikken en die gedragscode naleven of doen naleven;

4° over een specifiek wedstrijdreglement beschikken voor elke stijl of vorm;

[…]

(24)

7° in regels voorzien voor de sportmedische geschiktheid van recreatieve sporters […];

8° in regels voorzien voor de sportmedische geschiktheid van wedstrijdsporters […];

9° in regels voorzien om de sporters te beschermen tijdens een kamp, die minstens bepalen dat:

a) kampen alleen mogen plaatsvinden als een toezichthoudende arts in de directe omgeving van de kamp aanwezig is;

b) de toezichthoudende arts het recht heeft de kamp te onderbreken of stop te zetten als hij oordeelt dat de gezondheid of de veiligheid van de sporter dat vereist;

c) er een duidelijk en herkenbaar signaal voor opgave is gedefinieerd;

d) de toezichthoudende arts kan beslissen om de sporter na de kamp te onderzoeken;

10° een minimale trainingsperiode vaststellen per risicovechtsportdiscipline en per leeftijdsklasse voor sporters aan wedstrijden mogen deelnemen;

11° de gelijkwaardigheid van tegenstanders garanderen bij alle leeftijdscategorieën […];

12° erin voorzien dat een sporter op elk moment het recht heeft om af te zien van zijn deelname aan een kamp;

13° een risicoanalyse uitvoeren voor elke vorm en stijl van de risicovechtsport die ze aanbiedt, en maatregelen en initiatieven uitwerken ter bestrijding en voorkoming van de risico's;

14° samenwerken met andere risicovechtsportorganisaties en in het bijzonder met de organisatie voor risicovechtsporten, vermeld in artikel 59 van het decreet van 10 juni 2016 houdende de erkenning en subsidiëring van de georganiseerde sportsector.”

De verdediging merkt op dat deze regels slechts van toepassing zijn op risicovechtsportorganisaties. Deze worden door dit besluit gedefinieerd als “elke organisatie die tot hoofdzakelijk doel heeft risicovechtsporten aan te bieden, door ze te organiseren, de deelname eraan mogelijk te maken of in dat verband als leidende instantie op te treden. Een risicovechtsportorganisatie kan een sportclub, een sportfederatie of nog een andere organisatievorm zijn”.

De rechtbank is van oordeel dat, aangezien elke organisatievorm onder de noemer

‘risicovechtsportorganisatie’ kan vallen en dit dus ook geldt voor feitelijke verenigingen, deze normen ook van toepassing zijn op de beklaagden waarvan is aangetoond dat zij instonden voor de organisatie van de freefights of het ronselen van deelnemers. Het onderzoek heeft afdoende aangetoond dat deze kwaliteitsstandaard op tal van punten niet werd nageleefd.

Dat deze kwaliteitsstandaard slechts van toepassing zou zijn indien men subsidies wil bekomen, zoals door de verdediging wordt voorgehouden, klopt niet aangezien deze kwaliteitsstandaard zijn juridische grondslag vindt in artikel 6, vierde lid, van het Decreet van 20 december 2013 inzake gezond en ethisch sporten. Deze bepaling geeft de Vlaamse Regering de bevoegdheid om kwaliteitsstandaarden te erkennen of op te leggen voor een beleid of een praktijk inzake gezond sporten dat bijdraagt aan het voldoen van de verplichting van elke sportorganisatie om het gezond sporten te bevorderen en, rekening houdend met de aard en de context van de sportbeoefening, de omstandigheden en toestanden die negatief inwerken op de fysieke of psychische integriteit van de sporter daadwerkelijk te voorkomen en te bestrijden door doelmatige initiatieven en gepaste maatregelen. In de mate dat men sportbeoefening organiseert, dient men zich dus aan deze kwaliteitsstandaard te houden.

Dat deze kwaliteitsstandaard geen strafbepalingen bevat en er dus geen grondslag zou zijn voor een strafrechtelijke vervolging, houdt evenmin steek. Het betrokken besluit doet immers op geen enkele manier afbreuk aan de bestaande strafbaarstellingen, onder meer deze inzake opzettelijke slagen of verwondingen, waardoor een afzonderlijke strafbaarstelling niet noodzakelijk is.

(25)

Zelfs indien wordt aangenomen dat deze kwaliteitsstandaard niet van toepassing zou zijn, vormt deze wel ten aanzien van alle beklaagden een indicatie van de bezorgdheden die de samenleving koestert met betrekking tot dergelijke risicovechtsporten aangaande het respect voor de fysieke en psychische integriteit van de deelnemers en ondersteunt deze in die mate de hoger door de rechtbank gemaakte afweging van het toelaatbaar karakter van freefights in het licht van de bescherming van de gezondheid.

32. De rechtbank besluit derhalve dat ook de Vlaamse sportreglementering geen grondslag biedt om de in het kader van freefights toegebrachte slagen of verwondingen te rechtvaardigen.

3.1.2.4. Opheffing van de strafbaarstelling inzake duel

33. Enkele beklaagden menen dat er geen sprake is van enig strafbaar gedrag door een analogie te maken tussen freefights en een duel. Uit de opheffing van de strafbepalingen inzake het duel zou kunnen worden afgeleid dat de wetgever dergelijke vorm van opzettelijke slagen en verwondingen, waarbij men het met wederzijdse toestemming fysiek tegen elkaar opneemt, niet langer nodig achtte.

34. De rechtbank verwerpt dit verweer. Het duel maakte het voorwerp uit van een afzonderlijke regeling in de wet van 8 januari 1841 over het tweegevecht (BS 10 januari 1841). In 1867 werden de materieelrechtelijke bepalingen van deze wet impliciet opgeheven door deze over te nemen in de artikelen 423-433 Sw. Deze bepalingen uit het Strafwetboek werden opgeheven door de wet van 28 november 2000 betreffende de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen (BS 17 maart 2001). In 2005 werden de resterende bepalingen van de wet van 1841 expliciet opgeheven door de wet van 13 februari 2005 houdende administratieve vereenvoudiging (BS 23 februari 2005).

Anders dan de verdediging lijkt voor te houden, had de wetgever hiermee geenszins de bedoeling het houden van dergelijke feiten te decriminaliseren. Bij de opheffing van de wet van 8 januari 1841 werd in de memorie van toelichting uitdrukkelijk gesteld dat de opheffing mogelijk was, omdat duels strafbaar blijven onder de andere bepalingen van het Strafwetboek (Parl.St. Kamer 2004-05, nr. 51.1439/001, p. 6).

3.1.2.5. Besluit

35. Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het organiseren van en op enige wijze deelnemen aan freefights, zoals deze in casu hebben plaatsgevonden, wel degelijk strafbaar is. Het gevecht was amper onderworpen aan regels en de principiële regels die er waren werden systematisch genegeerd; de controle op de naleving van de spelregels was manifest ontoereikend. Er waren daardoor onvoldoende garanties ter bescherming van de fysieke integriteit van de deelnemers, de openbare veiligheid en de rechten en vrijheden van derden.

3.1.3. De rechtsdwaling omtrent het strafbaar karakter van de feiten

36. Meerdere beklaagden roepen in dat zij niet wisten dat de deelname aan freefights strafbaar was.

Ze dachten dat dit toegestaan was; het ging om een nieuw fenomeen waarvan ze niet wisten dat hiertegen werd opgetreden. Minstens was er sprake van een ‘grijze zone’.

37. De rechtbank verwerpt dit verweer. Om tot gevolg te hebben dat beklaagden niet kunnen worden bestraft, is vereist dat de dwaling onoverwinnelijk is; de loutere goede trouw of onwetendheid volstaat niet. Gelet op het relatief recente karakter van freefights in België, kon uit het feit dat (aldus de verdediging) tot op heden nog niemand voor dergelijke feiten werd vervolgd of veroordeeld niet worden afgeleid dat dergelijke gevechten niet strafbaar zijn. Zelfs indien er sprake zou zijn geweest van een gedoogbeleid, quod non, neemt dat op zich de strafbaarheid van het gedrag niet weg.

(26)

Het feit dat de organisatoren bepaalde beklaagden verzekerden dat deelname aan freefights niet strafbaar was, is evenmin van aard om een onoverwinnelijke dwaling uit te maken. Hetzelfde geldt voor het feit dat volgens beklaagden een discussie kan worden gevoerd omtrent het strafbaar karakter (zie supra, sub 3.1.2.).

De rechtbank verwijst ten slotte naar de verdoken communicatie over de freefights, via besloten kanalen, en de afspraken op afgelegen locaties, die alle deelnemers mee hebben gewezen op het ontoelaatbaar karakter van de feiten. Ook blijkt uit het strafdossier dat er fights werden verijdeld door politietussenkomsten en dat er tussen bepaalde deelnemers chatgesprekken worden gevoerd op een verontruste toon wanneer ze weet hebben van een fight waar de politie beelden van heeft; ze voelen zich gerust wanneer blijkt ze niet herkenbaar zijn op de beelden. Verder werden chatgesprekken teruggevonden waarin:

- men zich ongerust maakt over wat de politiediensten zouden weten over freefights;

- men bespreekt hoe men zich moet gedragen als men hierover wordt ondervraagd;

- men wijst op het belang van het wissen van tekstberichten;

- men discussieert over de mate waarin videofilmpjes bewijsmateriaal zouden kunnen opleveren;

- beklaagde V.H. oproept om het nummer van beklaagde V.D. overal uit te halen nadat diens gsm- toestel in beslag is genomen nadat deze met de ziekenwagen moest worden afgevoerd na een fight tegen Feyenoord.

Het staat derhalve vast dat beklaagden niet op onoverwinnelijke wijze konden dwalen omtrent het strafbaar karakter van hun gedrag.

3.1.4. Mededaderschap door scheidsrechters, fotografen en supporters

38. Ut het onderzoek en de verklaringen van beklaagden ter terechtzitting blijkt dat de aanwezigen bij een freefight verschillende rollen of taken op zich kunnen nemen. Er zijn:

- ‘fighters’: personen die actief deelnemen aan het gevecht;

- scheidsrechters: leden van beide groepen die toezien op de naleving van de afgesproken regels;

- personen die de gevechten met een camera of gsm-toestel registreren en waarvan het opgenomen beeldmateriaal vervolgens via besloten kanalen of berichten wordt gedeeld, en;

- personen die de ‘fighters’ aanmoedigen.

Dat er beklaagden als ‘neutrale’ toeschouwers aanwezig zouden zijn geweest is volstrekt ongeloofwaardig.

De fights werden heimelijk georganiseerd en uit tekstberichten blijkt dat men toestemming nodig had om mee te gaan naar de plaats van het gevecht om te gaan kijken. Dat men dan ter plaatse niet zou optreden als aanmoediger voor de ploeg door wie men werd meegenomen is niet aannemelijk. Uit de verklaring van meerdere beklaagden blijkt daarenboven dat de personen aan de zijlijn reserve zijn voor het geval iemand niet meer kan; het is mogelijk dat iemand die aan de zijlijn staat uiteindelijk gaat meevechten. Het beschikbare beeldmateriaal bevestigt dat in de tweede ronde soms personen deelnemen die bij de eerste ronde nog aanmoediger waren. Volgens beklaagden D.V., O. F., G., Q. en V. zien de personen aan de zijlijn toe op de naleving van de regels, wat hen een rol als scheidsrechter zou geven. Verder blijkt uit het beeldmateriaal van na de afloop van het gevecht dat de toeschouwers/filmers mee de overwinning vieren.

39. Verscheidene beklaagden voeren aan dat zij bij een of meerdere freefights wel aanwezig waren, maar een andere rol dan die van ‘fighter’ op zich hebben genomen. Zij stellen dat het optreden als scheidsrechter, het maken van opnames van het gevecht of het aanmoedigen van de vechters geen vorm van strafbare deelneming uitmaakt aan het opzettelijk toebrengen van slagen of verwondingen. Hun gedrag heeft het delictuele gebeuren, volgens de verdediging, niet effectief beïnvloed.

40. Dit verweer kan niet worden bijgetreden.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

bij inbreuk op artikel 6.1.1.1° van de Vlaamse Codex Rnimtelijke Ordening hetzij zonder voorafgaande stedenbouwkundige vergunning, het 2 ij in strijd met.de vergunning, hetzij

Voor wat betreft de feiten voorzien onder tenlasteleggingen A2 en C2 (valse stukken op naam van A.A.N. A.) kan verwezen worden naar de verklaringen van vierde

De immuniteit van staatsambtenaren van een vreemde staat op strafgebied zou uiteraard alleen maar kunnen gelden voor de strafbare feiten die een staatsambtenaar verricht

mits naleving van een aantal voorwaarden (waaronder contactverbod met de slachtoffers) in voorlopige vrijheid gesteld. Enkele dagen later contacteert hij de politie en stelt

Alle feiten van de bewezen verklaarde tenlasteleggingen vermengen zich in hoofde van beklaagde als zijnde gepleegd met eenzelfde strafbaar opzet, zodat de rechtbank met toepassing

Deze bevindingen werden tevens getoetst aan het kader van de Vlaamse Codex Wonen en daarbij besloot de wooninspecteur dat de woning op het gelij kvloers, alsook de woningen op

Eiseres verwijst ook naar het feit dat de arbeidsovereenkomst uiteindelijk niet werd beëindigd door de werkgever maar door eiseres zelf op basis van medische

Vanaf 1 januari 2021 worden deze feiten van tenlastelegging B strafbaar gesteld door de Vlaamse Codex Wonen als volgt: "Als verhuurder, als eventuele