• No results found

L E E S B O E K E N. De vier Evangeliën. ineengevlochten. Jonatan Beeftink

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "L E E S B O E K E N. De vier Evangeliën. ineengevlochten. Jonatan Beeftink"

Copied!
332
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

L E E S B O E K E N

De vier Evangeliën

ineengevlochten

Jonatan Beeftink

2012

(2)

Inhoud

DE VIER EVANGELIËN ineengevlochten

VERANTWOORDING

BIJBELBOEKAFKORTINGEN

FONETISCHE SPELLING VAN NAMEN THEOLOGISCH WOORDENBOEK

HOOFDSTUKKEN EN CHRONOLOGIE ONTSTAAN VAN DE EVANGELIËN

DATERING VAN JEZUS’ LEVEN

(3)

DE VIER EVANGELIËN ineengevlochten

1 Inleiding voor Theóphilos (Rome, 52 nC, Lk1) 1 Beste Theóphile.1 Nadat velen een verhaal opgesteld heb- ben van de dingen die onder ons gebeurd zijn op basis van wat de ooggetuigen en dienaars van het Woord van het eer- ste uur ons doorgegeven hebben, leek het ook mij goed alles na het vanaf het begin doorlopen te hebben nauwkeurig en op de juiste volgorde voor je op te schrijven, zodat je over- tuigd zult raken van de betrouwbaarheid van de inlichtin- gen die je hebt gekregen.

2 Jesóes als het Woord (Éphesos, 69 nC, Jh1) 1 In het begin was het Woord.2 Het Woord was bij God en was God.3 Zo was het in het begin. 2 Alle dingen zijn door het Woord gemaakt en niets is ontstaan zonder het Woord.

3 In het Woord was leven dat het licht voor de mensen

1 Theófilos zal een gerechtelijk onderzoeker of zelfs Páulos’ advocaat geweest zijn, want hij ont- vangt Loekás’ werk als Páulos vanwege zijn beroep op de keizer voor het eerst in Rome in de ge- vangenis zit (vgl. Hd 1.1 met 28.30). De stijl van Loekás’ aanhef is formeel en heel anders dan die van de rest van zijn Evangelie.

2 Joánnes verwijst naar het ‘God sprak en het was er’ van Genesis. Dat hij Jesóes vereenzelvigt met het Woord is omdat het Woord -in het Helleens de Lógos- in zijn tijd een filosofisch begrip was dat stond voor het oerbeginsel. Hij haakt daarmee in op Loekás’ ‘(ooggetuigen en dienaars van) het Woord’, dat nu meer gaat betekenen dan ‘de Boodschap’.

3 De tweede keer ‘God’ wordt soms als ‘een god’ vertaald omdat in het Helleens het lidwoord ontbreekt. Het doel daarvan is vereenzelviging van Jesóes met de God van het Oude Testament ongedaan te maken. Maar in het Helleens hoeft het lidwoord niet herhaald te worden als het woord al bepaald is, bijvoorbeeld omdat het deel van het gezegde uitmaakt, als het onderwerp al eerder genoemd is of voor een begrip staat. Alleen al in Jh 1 komt God (waarmee dan de Vader bedoeld wordt) een aantal keer zonder lidwoord voor. De bedoeling van Joánnes door heel zijn boek heen is duidelijk: Jesóes is niet de Vader, maar wel degelijk de God die in het Oude Testament ook al de mensen opzoekt onder de naam Jihjeh, terwijl de Vader steeds onzichtbaar is gebleven.

(4)

werd. 4 Het licht schijnt in het donker en het donker heeft het niet gegrepen.

3 Jesóes’ biologische familielijn (Joedáia, 47 nC, Mt1) 1 Dit is de familielijn van Koning Jesóes, de zoon van Da- wíd, de zoon van Abraám. 2 Abraám kreeg Isaák, Isaák kreeg Jakóob en Jakóob kreeg Jóedas en zijn broers. 3 Jóe- das kreeg Fáres en Dzára bij Thamár, Pháres kreeg Hes- róom en Hesróom kreeg Arám. 4 Arám kreeg Aminadáb, Aminadáb kreeg Naässóon en Naässóon kreeg Salmóon.

5 Salmóon kreeg Boódz bij Racháb, Boódz kreeg Jobéd bij Roeth en Jobéd kreeg Jessaí. 6 Jessaí kreeg Dawíd de koning en Dawíd de koning kreeg Salomóon bij Oería’s vrouw.4 7 Salomóon kreeg Roboám, Roboám kreeg Abiá en Abiá kreeg Ása. 8 Ása kreeg Josaphát, Josaphát kreeg Jorám en Jorám kreeg Odzías. 9 Odzías kreeg Joathám, Joathám kreeg Achádz en Achádz kreeg Hedzekías. 10 Hedzekías kreeg Manassés, Manassés kreeg Amóon en Amóon kreeg Josías. 11 Josías kreeg Jechonías en zijn broers tijdens het verblijf in Babylonía. 12 Na het verblijf in Babylonía kreeg Jechonías Salathiél en Salathiél kreeg Zorobabél.5 13 Zoro- babél kreeg Abióed, Abióed kreeg Eliakím en Eliakím kreeg Adzóor. 14 Adzóor kreeg Sadóok, Sadóok kreeg Achím en Achím kreeg Elióed. 15 Elióed kreeg Eleádzar, Eleádzar kreeg Matthán en Matthán kreeg Jakóob. 16 Jakóob kreeg Joséph,6 de man van Mariám, uit wie Jesóes geboren is die

4 1Kr 2.1-15.

5 1Kr 3.10-19.

6 De ph geeft aan dat de naam niet met een f werd uitgesproken maar met een zachte p. De be- roemde geschiedschijver Josephus uit de eerste eeuw laat zien dat de Hebreeuwse uitspraak dichter bij de p lag dan bij de f door zijn naam ‘Jósepos’ te spellen.

(5)

Koning genoemd wordt. 17 Er zijn veertien generaties van Abraám tot Dawíd, veertien van Dawíd tot het verblijf in Babylonía en veertien van het verblijf in Babylonía tot de Koning.7

HET JAAR 5 VOOR CHRISTUS

4 Joánnes aangekondigd (Joedáia, jan8 5 vC, Lk1) 1 In de tijd van Heróïdes, de koning van Joedáia, was er een priester van de afdeling van Abiá die Dzacharías heette. 2 Ook zijn vrouw Elisábet stamde af van Aärón. 3 Ze waren allebei onschuldig9 voor God omdat ze onberispelijk naar alle wetten en opdrachten van de Heer leefden. 4 Ze hadden geen kind omdat Elisábet onvruchtbaar was en ze inmiddels allebei te oud waren. 5 Nou waren de priesters gewend te lo- ten om wie er de tempel binnen mocht om de reukoffers te brengen. 6 Toen hij10 eens zijn priesterwerk voor God deed tijdens de beurt van zijn afdeling, gebeurde het dat het lot op hem viel. 7 De mensen stonden buiten God te aanbid- den en hij bracht binnen de reukoffers. 8 Plotseling zag hij

7 Als je het Oude Testament hier op naleest ontdek je dat dit niet waar is. Het laat zien hoe sterk de menselijke hang naar mystiek is. Mystiek zoekt het goddelijke achter de tekst om het goddelijke in de tekst te bevestigen. Het resultaat is dat je het tegengestelde bereikt omdat op z’n minst de aan- dacht van de tekst zoals die is afgeleid wordt en op de mystieke waarde gericht. Die neemt vervol- gens de rol die de boodschap van de tekst zou moeten spelen over als vervangende godsdienst. Dat Mattháios in structuren dacht is duidelijk uit zijn Evangelie, maar veel invloed op de werkelijkheid heeft dat gelukkig niet gehad, zo blijkt na vergelijking met de andere Evangeliën.

8 Zie voor deze maandaanduiding achterin ‘Datering van het Jezus’ leven’.

9 Dit is een voorbeeld van hoe ‘rechtvaardig’ i.p.v. het letterlijke ‘wethoudend’ ook het resulterende

‘onschuldig’ kan betekenen.

10 Dzacharías.

(6)

een boodschapper11 van de HEER aan de rechterkant van het reukofferaltaar staan. 9 Dzacharías begon te trillen van angst. 10 “Wees niet bang Dzacharías,” zei de boodschap- per daarom. 11 “Je gebed is gehoord: je vrouw Elisábet zal een zoon krijgen en jij zult hem Joánnes noemen. 12 Jullie zullen blij en gelukkig worden. 13 Maar ook veel anderen zullen blij zijn met zijn geboorte, want hij is belangrijk voor de HEER. 14 Hij mag geen wijn of sterke drank drinken, want hij zal met de Heilige Geest gevuld worden van het lichaam van zijn moeder af aan. 15 Veel van Israéls kinde- ren zal hij omkeren richting de HEER hun God. 16 Hij zal voor de Heer12 uitgaan in de geest en de kracht van Elías.

17 De harten van de vaders zal hij wijzen op de kinderen en ongehoorzame mensen op de wijsheid van wie zich aan de wet houden. 18 Zo maakt hij een volk klaar voor de Heer.”

19 Dzacharías vroeg aan de boodschapper: “Hoe weet ik dat dit echt zal gebeuren? 20 Ik ben oud en mijn vrouw is ook al op leeftijd.” 21 “Ik ben Gabriél,” antwoordde de boodschapper. 22 “Ik werk voor God en ben gestuurd om met je te praten en dit door te geven, maar jij neemt niet aan wat ik zeg. 23 Wat ik gezegd heb zal uitkomen en tot die tijd zul jij niet kunnen praten.” 24 De mensen buiten wachtten op Dzacharías en verbaasden zich erover dat hij zo lang in de tempel bleef. 25 Toen hij naar buiten kwam kon hij niets zeggen, maar ze begrepen dat hij in de tempel een visioen had gehad. 26 Hij zwaaide en zei verder niets.

27 Toen zijn diensttijd erop zat ging hij terug naar huis en raakte zijn vrouw Elisábet zwanger. 28 Ze bleef vijf maan-

11 Dit is de letterlijke betekenis van het woord ‘engel’.

12 Omdat hier de beloofde Koning bedoeld is geen vier hoofdletters.

(7)

den binnen en zei: “De HEER heeft dit voor mij gedaan!

29 Hij heeft me gezien en nou zullen de mensen niet meer over me roddelen!”

5 Jesóes aangekondigd (Nadzarét, jun 5 vC, Lk1) 1 Jesóes’ geboorte ging zo. 2 In de zesde maand13 werd de boodschapper Gabriél door God gestuurd naar Nadzarét, een stad in Galiláia. 3 Hij ging naar Mariám, een maagd die ondertrouwd was met Joséph, die van Dawíd afstamde.14 4 De boodschapper ging naar binnen en zei: “Dag gelukkige!

5 De Heer heeft wat met je, want van alle vrouwen heeft hij jou uitgekozen!” 6 Toen ze hem zag en hoorde raakte ze in de war en ze vroeg zich af wat hij met die groet bedoel- de. 7 Daarom zei de boodschapper: “Wees maar niet bang Mariám. 8 God heeft jou uitgekozen om zwanger te raken en een zoon te krijgen die je Jesóes moet noemen. 9 Hij zal een belangrijk mens zijn en ‘Zoon van de Allerhoog- ste’ genoemd worden. 10 God de HEER zal Hem de troon van Zijn vader Dawíd geven en Hij zal voor altijd over de familie van Jakóob15 regeren, want Zijn Koningschap16 zal geen einde hebben.” 11 Mariám vroeg aan de boodschap- per: “Hoe moet dat dan, want ik heb geen contact met een man.” 12 “De Heilige Geest zal over je komen en de kracht van de Allerhoogste zal je overschaduwen,” antwoordde de boodschapper. 13 “Daarom zal de Heilige die uit je geboren

13 Van Elisábets zwangerschap of te lezen als de zesde maand van het jaar. Zie achterin ‘Datering van het Jezus’ leven’.

14 Door Zijn geboorte in dit gezin is Jesóes volgens de wettige lijn zowel koninklijk (Joséph) als priesterlijk (Mariám).

15 Zie Rm 2.26v, 4.11v en 10.12: alle christenen horen daarbij.

16 Zelfde woord als ‘Koninkrijk’.

(8)

wordt ook ‘Zoon van God’ heten.17 14 Je nicht Elisábet die

‘de onvruchtbare’ werd genoemd is op haar oude dag trou- wens ook zwanger van een zoon. 15 Al zes maanden, want voor God is niets onmogelijk.” 16 “Ik dien de Heer,” zei Mariám. 17 “Laat wat je gezegd hebt maar met mij gebeu- ren.” 18 Toen ging de boodschapper bij haar weg.

6 Mariám bij Elisábet (Joedáia, jul 5 vC, Lk1) 1 Mariám stond op en reisde snel naar een stad op het ge- bergte van Jóedas. 2 Ze kwam bij Dzacharías’ huis en groet- te Elisábet. 3 Toen Elisábet de groet van Mariám hoorde sprong het kindje in haar buik op en raakte ze vol van de Heilige Geest. 4 “Gezegende onder de vrouwen! Gezegend is de vrucht in je buik!” riep ze uit. 5 “Waar heb ik dit aan verdiend dat de moeder van mijn Heer naar mij toekomt?

6 Weet je dat toen ik je groet hoorde het kind in mijn buik opsprong van blijdschap? 7 Gelukkig is zij die het aannam, want alles wat de HEER haar gezegd heeft zal uitkomen!”

8 “Mijn binnenste looft de HEER want God mijn Redder maakt mijn geest zo blij!” zei Mariám. 9 “Hij heeft gezien hoe onbelangrijk Zijn dienares is, maar van nu af aan zul- len alle generaties mij gelukkig prijzen! 10 De Machtige, enig is Zijn naam, heeft grote dingen voor mij gedaan! 11 Zijn hulp is van generatie op generatie voor mensen die ontzag voor Hem hebben. 12 Zijn arm heeft iets machtigs gedaan: Hij heeft de gedachten van trotse mensen verward en machtigen van hun tronen gestoten, maar onbelangrijke mensen heeft Hij verhoogd. 13 Mensen die honger hadden

17 Zoals uit deze verzen blijkt, dus letterlijk.

(9)

heeft Hij goed te eten gegeven maar rijken heeft Hij zonder iets weggestuurd. 14 Hij dacht aan wat Hij beloofd heeft en heeft Zijn knecht Israél geholpen. 15 Want dat heeft Hij onze vaders Abraám en Zijn kinderen beloofd, dat Hij dat voor altijd zou blijven doen!” 16 Mariám bleef ongeveer drie maanden bij haar en ging daarna terug naar huis.

7 De geboorte van Joánnes (Joedáia, okt 5 vC, Lk1) 1 Toen het tijd was kreeg Elisábet een zoon. 2 De buurt- bewoners en familieleden waren net als zij heel blij toen ze hoorden dat de HEER haar zo bijzonder geholpen had. 3 Toen ze het kindje op de achtste dag lieten besnijden werd het naar zijn vader Dzacharías genoemd. 4 “Nee, niet zo,”

zei zijn moeder daarom. “Hij heet Joánnes.” 5 “Maar er is niemand in je familie die zo heet!” zeiden ze haar. 6 Ze wenkten de vader om te vragen hoe die wilde dat het kind genoemd zou worden. 7 Hij vroeg om een schrijftafeltje18 en schreef daarop: “Hij heet Joánnes.” 8 Daarover waren ze allemaal verbaasd. 9 Op dat moment ging zijn mond open en werd zijn tong losgemaakt zodat hij weer kon spreken.

10 Hij begon meteen God te loven. 11 Iedereen die in de buurt woonde hoorde er vol ontzag van en in heel het ge- bergte van Joedáia werd er veel over gesproken. 12 Men- sen onthielden het voor later en zeiden: “Ik ben benieuwd wat er van dit kind zal worden!” 13 De HEER Zelf zou voor hem zorgen.19 14 En zijn vader Dzacharías profeteerde

18 Schrijftafeltjes waren twee houten plankjes die met touwtjes aan elkaar gemaakt waren en dichtgeklapt konden worden. Aan de binnenkant was het hout in beide plankjes uitgesneden en met bijenwas gevuld. De was werd met een pen beschreven.

19 Bedenk dat Dzacharías en Elisábet al oud waren bij Joánnes’ geboorte. Deze tekst kan aangeven dat hij er al vroeg alleen voorstond.

(10)

vol van de Heilige Geest: 15 “Loof de HEER, de God van Israél, want Hij heeft Zijn volk opgezocht en bevrijd! 16 Hij heeft een reddende hoorn20 voor ons opgericht in het huis van Zijn knecht Dawíd. 17 Precies zoals Hij beloofde door de Hem gewijde profeten die er vanaf het begin van de wereld zijn geweest. 18 Er komt bevrijding van onze vij- anden en uit de hand van iedereen die ons haat. 19 Door ons te helpen bevestigt Hij Zijn belofte aan onze vaders en denkt Hij aan de afspraak die Hij maakte en de eed die Hij onze vader Abraám zwoer. 20 Zo zullen wij Hem, bevrijd uit handen van onze vijanden, vrij van angst kunnen dienen door alle dagen van ons leven aan Hem te wijden en ons aan de wet te houden! 21 Jij kind, jij zult een profeet van de Allerhoogste genoemd worden. 22 Je zult voor de HEER uitgaan om Zijn wegen klaar te maken21 en Zijn volk te le- ren over de redding door de vergeving van hun zonden. 23 Gods hulp is onder ons gekomen en beweegt Zich in jou als de zon die opkomt en uit de hoogte straalt over wie in het donker zitten in de schaduw van de dood, zodat wij de weg naar de vrede kunnen vinden voor onze voeten.” 24 Het kind groeide op en toen zijn geest sterker werd bracht hij de tijd door in woestijnen, tot aan de dag van zijn verschijning aan Israél.

8 Joséph komt erachter (Nadzarét, nov 5 vC, Mt1) 1 Toen Jesóes’ moeder Mariám thuiskwam kwamen ze er-

20 De hoorn had een dubbele betekenis: macht en overvloed. Op munten uit die tijd kom je regel- matig een dubbele of gekruiste hoorn tegen, weliswaar met de punt naar beneden, zodat de nadruk op overvloed lag.

21 Js 40.3.

(11)

achter dat ze zwanger was - [zoals gezegd] van de Heili- ge Geest.22 2 Ze was verloofd met Joséph en was nog niet met hem samen geweest. 3 Haar man Joséph wilde zich aan de wet houden,23 maar wilde haar niet openlijk te schande maken. 4 Hij was daarom van plan haar stilletjes te verla- ten. 5 Maar de boodschapper van de HEER kwam hem in een droom opzoeken. 6 “Joséph, zoon van Dawíd,” zei hij,

“wees niet bang om je vrouw Mariám bij je te nemen. 7 Ze is zwanger van de Heilige Geest. 8 Ze krijgt een zoon die je Jesóes moet noemen, want Hij zal Zijn volk redden van de zonden.” 9 Dit gebeurde allemaal om uit te laten komen wat de HEER door de profeet zei: 10 “Let op: de maagd zal zwanger raken en een zoon krijgen die je Emmanoe-Él moet noemen, wat vertaald ‘God is onder ons’ betekent.”24 11 Toen Joséph wakker werd deed hij wat de boodschapper van de HEER hem had opgedragen. 12 Hij nam zijn vrouw bij zich en had geen lichamelijk contact met haar tot ze haar eerste zoon gekregen had die hij Jesóes zou noemen.25

22 Dat laatste is ingevoegd door Mattháios en geeft natuurlijk absoluut niet weer wat de mensen hiervan dachten.

23 Zodat hij haar aan moest geven wegens hoererij.

24 Js 7.14, 8.8.

25 Al in de 2e eeuw n.C. bestaat de leer dat Mariám zelfs na Jesóes’ geboorte nog maagd is (Ge- boorte van Mariám 19-20, Clemens van Alexandria, Stromateis 7.93.7). ‘Mariám bereid je voor, want het is geen kleine twist die zich rond jou afspeelt’ (Geboorte van Mariám 20.1) laat zien dat in de strijd die de Joden tegen het christendom voerden Jesóes’ wonderlijke geboorte een gemakkelijk mikpunt was. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de volksvroomheid de zwangerschap uit de Heilige Geest door allerlei andere wonderen omringd heeft om die te ‘bewijzen’. Die volksvroom- heid ging wel zo ver te zeggen dat het boek ‘De Geboorte van Mariám’ door Jesóes’ broer Jákobos in 44 n.C. na de dood van Heróïdes geschreven is. Dat het nooit onder de apostolische werken genoemd is laat zien dat het hooguit onder de overvrome, maar daarmee nog altijd vervalste werken gerekend moet worden.

(12)

HET JAAR 4 VOOR CHRISTUS

9 De geboorte van Jesóes (Bethléem, mrt 4 vC, Lk2) 1 In diezelfde tijd beval keizer Augustus26 dat de hele mens- heid ingeschreven moest worden. 2 Deze inschrijving was voor het eerst toen Quirinius27 Syría bestuurde.28 3 Iedereen moest naar zijn familiestad om zich daar in te laten schrij- ven.29 4 Ook Joséph ging zich laten inschrijven en reisde van de stad Nadzarét in Galiláia naar Bethléem in Joedáia, naar de stad van Dawíd omdat hij van hem afstamde. 5 Zijn zwangere verloofde Mariám ging met hem mee. 6 En toen ze daar waren was het haar tijd om een kind te krijgen. 7 Ze kreeg haar eerste zoon, deed doeken om Hem heen en legde Hem in de voerbak, want er was geen plaats meer in de herberg.30

26 De tekst heeft de naam in Helleense vorm: ‘Aúgoestos’. Het Helleense equivalent is ‘Sebastós’

en werd ook veel gebruikt. Beide termen betekenen ‘de aanbiddelijke’.

27 De Latijnse naam Quirinius, de naam van de vergoddelijkte Romulus, is in het Helleens ‘Kyré- nios’ en kan dan ‘Kyrener’ betekenen: iemand uit de grote stad van Lybía.

28 Ongeveer 11-7 v.C.

29 Een maatregel om te bepalen hoeveel persoonsbelasting er te innen viel.

30 Het verhaal dat de voerbak in een grot stond komt uit de Geboorte van Mariám (18.1), een ver- haal uit de 2e of 3e eeuw n.C. Je kunt de gegevens uit dit apokrief mengen met die uit het Evangelie door te zeggen dat de stal van de herberg in een grot zat, maar in werkelijkheid verschillen de twee.

In de Geboorte van Mariám bereikt Mariám voor Jesóes’ geboorte Bethléem niet. In Lk gaan ze niet alleen de herberg(en?) langs, maar wordt ook gesuggereerd dat zoals in die tijd gebruikelijk was de stal bij de herberg hoort. Loekás zegt verderop bovendien duidelijk dat de geboorte in Bethléem zelf was. In een herdersgrot liet je je vrouw niet overnachten, of het moest uit uiterste nood zijn zoals de Geboorte van Mariám beschrijft. Het vrome christelijke volksgeloof zocht een antwoord op de aanhoudende bespotting door Joden van Mariáms zwangerschap door de Geest. Daarin vond ook het idyllische beeld van de geboorte in een grot een plekje. Maar Gods openbaring heeft geen hulp van menselijke kant nodig, omdat die uiteindelijk altijd Gods opzet in de wielen rijdt. Het is daarom het best volksvrome en mystieke verzinsels die we door de eeuwen heen tegenkomen weg te bergen, of zoals men vroeger zei: apokrief (weggeborgen) verklaren.

(13)

10 De herders (Bethléem, mrt 4 vC, Lk2) 1 In die streek bewaakten op dat moment herders hun kud- de in het veld. 2 Plotseling stond een boodschapper van de HEER bij hen, zodat zijn glans om hen heen straalde. 3 Ze werden heel bang, maar de boodschapper zei: “Heb geen angst! 4 Ik heb goed nieuws voor jullie en voor heel het volk. 5 Vandaag is in de stad van Dawíd de Redder geboren, de Koning, de Heer! 6 Jullie herkennen het kindje zo: het is in doeken gewikkeld en ligt in de voerbak.” 7 Plotseling was er bij de boodschapper een hele afdeling van de hemel- se legers die God loofde.31 8 “Eer aan God in de hoogste hemel,” klonk het, “vrede op aarde en blijdschap voor de mensen!”32 9 Toen gingen de boodschappers terug naar de hemel. 10 De herders zeiden tegen elkaar: “Kom, we gaan in Bethléem kijken om zelf te zien wat de Heer ons heeft verteld!” 11 Ze gingen snel en vonden Mariám en Joséph en het kindje dat in de voerbak lag. 12 Nadat ze het ge- zien hadden gingen ze overal rondvertellen wat ze over dit kindje gehoord hadden. 13 Iedereen die het hoorde stond versteld van hun verhaal.33 14 Mariám onthield alles wat ze gezegd hadden en koesterde het in haar hart.34 15 Toen de herders terug waren eerden en loofden ze God om alles wat ze gehoord én gezien hadden, want het was precies zoals

31 Het licht dat dit in de lucht hangende leger opbracht moet de ster geweest zijn die ver in het oosten gezien werd - engelen worden niet voor niets met sterren vergeleken. Verderop zie je de engel voor de magiërs uitgaan en wordt hij van de magiërs uit opnieuw ‘ster’ genoemd. Van een sterrenconstellatie kan geen sprake zijn.

32 Doordat een verbindingswoord ontbreekt na ‘aarde’ heeft een aantal handschriften er in het Helleens een bijzin van gemaakt: ‘(vrede).. voor de mensen waarmee God blij is’.

33 In de ogen van de farizeeërs waren herders onbetrouwbare types. In hun eigen omgeving waren ze wel natuurlijk gerespecteerde medemensen.

34 Loekás zegt hier eigenlijk dat dit wonderlijke verhaal betrouwbaar is omdat hij het zelf van Mariám heeft gehoord.

(14)

het was voorzegd.

11 Jesóes de HEER voorgesteld (Jeroesalém, mrt 4 vC, Lk2) 1 Toen er acht dagen voorbij waren en het kindje besne- den moest worden kreeg het de naam Jesóes, want zo had de boodschapper het over Hem gezegd voor Zijn moeder zwanger raakte. 2 De tijd van haar reiniging voor de wet van Moysés ging voorbij,35 en daarna brachten ze het kind mee naar Jeroesalém36 om Hem aan de HEER voor te stellen. 3 In de wet van de HEER staat namelijk dat alle mannelijke baby’s aan Hem gewijd moeten worden.37 4 Om te voldoen aan de gift die de wet van de HEER bepaalt namen ze een paar tortels of twee jonge duiven mee.38

12 Symeón (Jeroesalém, mrt 4 vC, Lk2) 1 Er was in Jeroesalém een man die Symeón heette. 2 Hij hield zich aan de wet, had ontzag voor God en verwachtte de troost voor Israél. 3 De Heilige Geest was op hem en had hem een Goddelijke openbaring gegeven dat hij niet zou sterven voor hij de Koning van de HEER had gezien.

4 De Geest stuurde hem daarom naar de tempel. 5 En kijk:

toen de ouders het kindje Jesóes binnendroegen om met Hem te doen wat de wet vroeg nam hij het in zijn armen. 6 Hij loofde God en zei: “Precies zoals Je beloofd hebt, Heer- ser! 7 Laat Je knecht nu in vrede gaan, want mijn ogen zien de redding die Jij klaargemaakt hebt voor het oog van alle

35 Lv 12.6.

36 In het Helleens ook gespeld als Hierosólyma.

37 In Ex 13.2 staat: elke eerstgeborene, dus ongeacht mannelijk of vrouwelijk. In Ex 34.19 wordt van het vee wel alleen het mannelijke gevraagd.

38 Lv 12.8.

(15)

volken! 8 Een licht om niet-Joden in te lichten en Je volk Israél glans te geven!” 9 Joséph en Jesóes’ moeder verwon- derden zich over wat er over Hem gezegd werd. 10 Symeón zegende hen en zei tegen Mariám als moeder: “Luister, dit kind zal de val en het opstaan van velen in Israél betekenen.

11 Maar Hij zal ook een teken zijn dat ontkend wordt. 12 En als de gedachten van veel harten naar buiten komen zal ook door jouw ziel een zwaard gaan.”

13 Hanna (Jeroesalém, mrt 4 vC, Lk2) 1 Ook de profetes Hanna was daar. 2 Ze was een dochter van Phanoe-Él uit de stam van Asér.39 3 Ze was jong ge- trouwd en al na zeven jaar weduwe geworden. 4 Dat bleef ze en inmiddels was ze ongeveer vierentachtig jaar. 5 Ze dien- de God dag en nacht in de tempel met vasten en aanbidden en ging daar niet weg. 6 Ook zij kwam bij het groepje en erkende de Heer. 7 Daarna vertelde ze iedereen die de red- ding uit Jeroesalém verwachtte over Hem.

14 De magiërs (Jeroesalém, jun 4 vC, Mt2) 1 Toen Jesóes in de tijd van koning Heróïdes in Bethléem in Joedáia geboren was, kwamen magiërs uit het oosten in Je- roesalém aan. 2 “Waar is de koning van de Joden geboren?”

vroegen ze. “We hebben zijn ster vanuit het oosten gezien en zijn gekomen om hem te eren.”40 3 Koning Heróïdes

39 Er waren dus nog Joden van andere stammen dan Jóedas, Benjamin en Lewí.

40 De magiërs hielden het licht van het engelenleger waarvan we in Lk lezen dus voor een ster.

Het bestuderen van de sterren hoorde bij hun belangrijkste bezigheden en nieuwe sterren hielden ze voor de geboorte van een nieuwe koning. Dat je niet aan een sterrenstand moet denken blijkt ook even verderop, waar de ster de magiërs voorgaat naar Bethléem.

(16)

was net als heel Jeroesalém ondersteboven van het nieuws.41 4 Hij riep de hogepriesters en theologen samen en vroeg hun waar de Koning geboren zou worden. 5 “In Bethléem in Joedáia,” zeiden ze, “want de profeet heeft geschreven: Jij Bethléem in Jóedas hebt zeker niet de kleinste van Jóedas’

leiders. 6 Uit jou komt de leider die Mijn volk Israél zal hoeden.”42 7 Heróïdes liet de magiërs in het geheim bij zich roepen om precies van hen te horen wanneer de ster gesche- nen had. 8 Daarna stuurde hij hen naar Bethléem met de opdracht: “Reis erheen en kijk goed wat je uit kunt vinden over dat kind. 9 Als je het gevonden hebt, laat het mij dan ook weten, dan kan ik hem ook gaan eren.” 10 Ze zouden doen wat de koning zei en gingen op weg. 11 En kijk: tot hun grote geluk zagen ze dat de ster die ze vanuit het oosten gezien hadden weer scheen. 12 De ster ging voor hen uit en bleef stilstaan boven de plaats waar het kind was.43 13 Toen ze in het huis het kind met Zijn moeder Mariám vonden, gingen ze door hun knieën om het te eren. 14 Daarna open- den ze hun schatkisten en gaven ze hem goud, wierook44 en mirre.45 15 Maar door een openbaring van God werden ze in een droom gewaarschuwd dat ze niet terug moesten gaan naar Heróïdes. 16 Daarom gingen ze langs een andere weg terug naar hun land.

41 De magiërs hadden natuurlijk eerst links en rechts onder het gewone volk geïnformeerd, zodat het nieuws zich als een lopend vuurtje verspreidde. Desondanks is er uit andere bronnen niets over bekend.

42 Mi 5.2.

43 Wat onderstreept dat wat de magiërs als ster ervoeren een engel was.

44 ‘Libanos’.

45 ‘Smyrna’. Op basis van deze tekst zouden er drie magiërs zijn. In werkelijkheid weten we niets meer dan de evangelisten meedelen.

(17)

15 De vlucht naar Aígyptos (Aígyptos, jun 4 vC, Mt2) 1 Na hun vertrek verscheen de boodschapper van de HEER in een droom aan Joséph. 2 “Sta op,” zei hij, “neem het kind- je en Zijn moeder mee en vlucht naar Aígyptos. 3 Blijf daar tot ik het zeg, want Heróïdes wil het kindje doden.” 4 Hij stond daarom nog die nacht op, nam het kindje en Zijn moeder bij zich en vertrok naar Aígyptos, waar hij tot de dood van Heróïdes bleef. 5 Zo kwam uit wat de HEER door de profeet zei: “Ik heb Mijn Zoon uit Aígyptos geroe- pen.”46

16 De kindermoord (Bethléem, okt 4 vC, Mt2) 1 Toen Heróïdes merkte dat hij door de magiërs bedrogen was werd hij woest. 2 Hij stuurde troepen om alle kinderen van hooguit twee jaar oud -de tijd die hij van de magiërs had gehoord-47 in Bethléem en omgeving te doden. 3 Daarmee werd compleet wat de profeet Jeremías zei: “Kreten klinken uit Ramá, geklaag, gehuil en luid gekerm. 4 Rachél huilt om haar kinderen en ze laat zich niet troosten, want ze zijn er niet meer.”48

17 Terug naar Galiláia (Nadzarét, mrt 3 vC, Mt2/Lk2) 1 Toen Heróïdes gestorven was kwam de boodschapper van

46 Hs 11.1.

47 Er hoeft geen direct verband te zijn tussen de tijd die de magiërs opgaven en de leeftijd van de kinderen. Zijn paranoïde karakter maakt dat hij een flinke marge bij de info van de magiërs geteld zal hebben. ‘Twee jaar’ kan wel degelijk accuraat zijn: als Jesóes in het voorjaar geboren is is dat één jaar en als Heróïdes in oktober in het nieuwe jaar ingrijpt is dat twee jaar voor de toenmalige reken- methode. Dat Heróïdes een half jaar na de geboorte nog Bethléem teistert hoeft niet te verbazen, want als de profetiën zeiden dat de Messias uit Bethléem kwam, dan mocht je er menselijkerwijze ook vanuit gaan dat Hij daar zou opgroeien. Lees hierover ook in het inleidende hoofdstuk ‘Date- ring van Jezus’ leven’.

48 Jr 31.15.

(18)

de HEER in een droom bij Joséph in Aígyptos. 2 “Word wakker,” zei hij. “Neem het kind en Zijn moeder mee en reis naar het land van Israél. 3 Zij die het kind wilden do- den zijn gestorven.” 4 Joséph stond op, nam het kind en Zijn moeder en ging terug naar het land van Israél. 5 Maar toen hij hoorde dat Archélaos koning over Joedáia was ge- worden in plaats van zijn vader Heróïdes, werd hij bang om daarheen te gaan. 6 God liet hem daarom in een droom zien dat hij door moest reizen naar het gebied van Galiláia.

7 Daar aangekomen ging hij wonen in de stad Nadzarét. 8 Daarmee werd compleet dat de profeten zeiden dat Jesóes

‘Nadzoráios’ genoemd zou worden.49 9 Zo hadden ze alles gedaan wat volgens de wet van de HEER gedaan moest worden en waren ze weer in hun stad Nadzarét in Galiláia.50

HET JAAR 9

18 De twaalfjarige Jesóes (Jeroesalém, apr 9 nC,51 Lk2) 1 Het kind groeide, kreeg een sterke geest en raakte vol van wijsheid omdat God bij Hem was. 2 Zijn vader en moe- der reisden elk jaar naar Jeroesalém voor het feest van het

49 Js 11.1. Een vervulling door een woordspeling, want Nadziraios ofwel Godgewijde uit de He- breeuwse tekst wijkt een klinkertje af van Nadzoraios ofwel Nadzarétter. Een Godgewijde dronk o.a. geen alcohol en knipte zijn haar niet.

50 Loekás bericht dat ze na Mariáms reinigingstijd teruggingen naar Nadzarét is niet fout, want het laat in het midden hoelang erna ze teruggingen.

51 Bij het berekenen van Jesóes’ twaalfde jaar doet zich het fenomeen voor dat het jaar 0, het begin van onze jaartelling, wordt gepasseerd. Het jaar 0 bestaat niet en is alleen de grens tussen v.C. en n.C. die niet meegeteld moet worden. Jesóes werd twaalf in het voorjaar van 9 n.C. (zie achterin

‘Datering van Jezus’ leven’). Afhankelijk van of dat voor of na het Paasfeest was zal het Paasfeest dat Hij als twaalfjarige bezocht in 9 of 10 n.C. zijn geweest.

(19)

Pascha.52 3 Toen Hij twaalf jaar was reisden ze zoals ge- woonlijk voor het feest naar Jeroesalém. 4 De dagen gingen voorbij en daarna begonnen de mensen aan de terugreis. 5 Maar zonder dat Joséph en Jesóes’ moeder het wisten was Hij in Jeroesalém achtergebleven. 6 Hij zal wel ergens in de reisgroep zitten, dachten ze, dus gingen ze een dagreis ver.53 7 Ze zochten Hem bij familie en vrienden, maar Hij was nergens te vinden. 8 Daarom gingen ze terug naar Jeroes- além om Hem daar te zoeken. 9 Pas drie dagen later vonden ze Hem, in de tempel. 10 Hij zat tussen de leraren, luisterde en vroeg van alles. 11 Iedereen die Hem hoorde praten was verbaasd over wat Hij wist en kon antwoorden. 12 Toen Zijn vader en moeder Hem daar zagen stonden ze perplex.

13 “Kind,” zei Zijn moeder, “waarom doe je ons dit aan? 14 Kijk nou, je vader en ik waren zo bang! En wij maar zoe- ken!” 15 “Maar..,” zei Hij, “waarom moest je Me zoeken? Je weet toch dat Ik met Mijn Vaders zaak bezig moet zijn?” 16 Ze begrepen niet waar Hij het over had. 17 Maar Hij ging met hen mee terug naar Nadzarét en was gehoorzaam. 18 En Zijn moeder, die sloeg alles op in haar hart.54 19 Jesóes werd steeds groter en wijzer en steeds meer gewaardeerd door God en mensen.

52 Het feest van het ‘offer van de voorbijgang’ herdacht dat de engel in Aigyptos de Israélie- ten spaarde die bloed aan hun deurpost hadden gesmeerd als plaatsvervangend offer. Het was het grootste Joodse feest en viel samen met het uittochtfeest van de ongegiste broden (zie Ex 12). De spelling van het woord is Aramees, de taal van de Joden in Jesóes’ tijd.

53 30 km voor een groep met vrouwen en kinderen, de afstand waarop ook steden van elkaar lagen.

Ook onze steden liggen vaak zo’n 30 km uit elkaar, want de tijd dat het belangrijkste vervoermiddel de benenwagen was ligt nog niet zo heel ver achter ons.

54 Mariám was een belangrijke informatiebron voor Loekás en de verzekering dat ze dit in haar hoofd opgeslagen heeft maakt haar een betrouwbare getuige. Misschien is deze verzekering toege- voegd omdat vrouwen als getuigen niet meetelden.

(20)

HET JAAR 27

19 Joánnes de Doper (Éphesos, 69 nC, Jh1) 1 God stuurde een mens die Joánnes heette. 2 Hij kwam om van het licht te getuigen zodat ze allemaal door Hem overtuigd zouden worden. 3 Hij was niet zelf het licht, het ware licht dat elk mens licht geeft, maar hij was gestuurd om de mensheid aan te kondigen dat het eraankwam. 4 En het was onder de mensen, maar hoewel het de mensheid maakte heeft die Hem55 niet erkend. 5 Hij kwam naar wat van Hem was, maar ze lieten Hem niet binnen. 6 Wie dat wel deden omdat ze zich door Zijn naam lieten overtuigen heeft Hij macht gegeven om kinderen van God te worden.

7 Zij zijn niet geboren uit bloed of lust of omdat een man dat wilde, maar uit God. 8 Het Woord werd mens56 en heeft onder ons gewoond. 9 Wij hebben Zijn stralen gezien, een glans zoals bij de enige Zoon van de Vader hoort, mild en vol van waarheid. 10 Van Hem getuigde Joánnes toen hij riep: “Hij is het van wie ik zei: Die na mij komt is meer dan ik, want Hij was er vóór mij.” 11 Uit Zijn rijkdom hebben wij allemaal gunst op gunst gekregen. 12 Want Moysés gaf de wet, maar genade en waarheid zijn door Koning Jesóes gekomen. 13 Niemand zag ooit God, maar de enige Zoon die aan de borst van Zijn Vader aanligt57 heeft Hem ons

55 Verpersoonlijking van het (licht) naar Hem (Jesóes).

56 Lett. ‘vlees’.

57 Tafeltaal. In Jesóes’ tijd lagen mensen tijdens feestmalen op hun linkerzij aan op driepersoons- divans. De centrale plek was voor de gastheer. De eregast lag vlak voor hem, aan zijn borst.

(21)

laten zien.

20 Joánnes’ boodschap (najaar58 27 nC, Mt3/Mc1/Lk3) 1 Het was het vijftiende regeringsjaar59 van keizer Tiberi- us60 toen God de woestijn inging om te praten met Joán- nes, de zoon van Dzacharías. 2 Pontius Pilatus61 was toen prefect62 over Joedáia, Heróïdes63 viervorst64 over Galiláia, zijn broer Phílippos viervorst over Itoeráia en Trachonítis, en Lysanías65 viervorst over Abilenè. 3 Hánnas en Kajáp- has waren hogepriester. 4 Joánnes de Doper begon door de woestijn van Joedáia en het woeste land rond de Jordaan te trekken en daarmee begint ook het Goede Nieuws over Ko- ning Jesóes, de Zoon van God. 5 Joánnes leerde een doop van afwassing van zonden als beeld van je verandering.66 6

58 De plaatsen waar Joánnes rondhing zijn in de zomer ondraaglijk heet, zodat hij zijn missie in het voor- of najaar zal zijn begonnen. Omdat Jesóes’ doop even voor het Paasfeest is en Joánnes tijd nodig heeft gehad om bekend te worden zal het in het najaar zijn geweest, dat volgens de Seleuki- dische kalender tot hetzelfde jaar behoort.

59 Officieel regeerde Tiberius van 14-36 n.C., maar als coregent van Augustus al sinds 12 n.C. Zie achterin ‘Datering van Jezus’ leven’.

60 Ook Latijnse namen werden door de evangelisten Helleens gespeld: Tibérios. Ze hielden wel hun Latijnse klemtoon.

61 Pontius Pilatus regeerde van 26-36 n.C. over Klein Joedáia, Samáreia en Idoemáia. het belang- rijkste van de vier stukken waarin het Joedáia van Heróïdes de Grote na zijn dood was verdeeld. De familie Pontius was een oude Romeinse, van oorsprong Samnitische familie. De Samnieten waren een buurvolk van de Romeinen.

62 Praefectus is de algemene Latijnse term voor ‘overste’ en werd o.a. gebruikt voor een afgevaar- digde van de keizer die een land bestuurde als locale vorsten niet voldeden. Het Helleens van de grondtekst gebruikt zowel voor Tiberius als Pilatus de algemene Helleense term ‘hegemoon’. Dat Pilatus prefect was weten we van een opschrift op een steen die in Caesarea gevonden werd.

63 Antipas (4 v.C. - 39 n.C.), wat ‘in plaats van de vader’ betekent ofwel ‘rechtmatige opvolger’. Zo presenteerde hij zich dan ook.

64 Bestuurder van een kwart de van vier overigens niet even grote delen van Groot Joedáia.

65 Lysanías was van het Itoerese koningshuis. De Itoereeërs waren Arabieren en zagen zich als af- stammelingen van Ismaëls zoon Jetur (Gn 25.15, 1Kr 1.31, 5.19). De familie van Heróïdes stamde af van Edom en werd ook bij de Arabieren gerekend. In feite waren Joden, Edomieten en Itoereeërs allemaal familie.

66 Doop is dip ofwel (al dan niet gehele onder-)dompeling, zoals ook brood in saus werd gedipt.

Joánnes’ doop lag in het verlengde van de oudtestamentische reinigingsrituelen. Verandering van

(22)

“Verander je leven want het Hemelrijk komt eraan!” riep hij. 7 Hij wordt al aangekondigd in het boek van de profeet Esáias: 8 Ik stuur Mijn boodschapper voor Je uit die Je weg zal klaarmaken.67 9 Hoor! Iemand roept in de woestijn. 10 Leg de weg aan voor de HEER,68 maak Zijn banen recht!

11 Elk dal wordt gevuld en elke berg of heuvel afgegraven, slingerwegen worden rechtgetrokken en hobbelwegen vlak- gemaakt, zodat elk mens Gods redding zal zien.69 12 Joán- nes’ kleren waren van kameelhaar en hij had een leren riem om zijn middel. 13 Hij leefde van sprinkhanen en wilde honing. 14 Uit Jeroesalém, Joedáia en heel het gebied rond de Jordaan kwamen mensen naar hem toe. 15 En terwijl ze uitkwamen voor hun zonden lieten ze zich dopen in de Jordaan. 16 Ook veel farizeeërs en sadduceeërs zag hij naar zijn doop komen. 17 Tegen hen zei hij waar de hele men- senmassa die zich wilde laten dopen bij was: “Addertjes!70 18 Wie heeft jullie gewaarschuwd te vluchten voor de komen- de woede? 19 Zorg liever dat jullie vruchten dragen die uit verandering voortkomen! 20 En denk maar niet: Abraám is

leven was een voorwaarde omdat de zonden die door de doop afgewassen werden anders terug- kwamen. Daarmee had Joánnes’ doop een beperkt karakter. Zijn doop wees er vooral op dat je er uit jezelf niet komt - wat volgens Jesóes en Páulos trouwens ook het hele doel van de wet is. Jesóes’

doop daarentegen ligt in het verlengde van het zondoffer en is omdat Hij de Eeuwige is voor eens en voor altijd.

67 Ml 3.1. Marcus schrijft dit foutief aan Esáias toe.

68 Jihjeh, m.a.w. Jesóes is de God van het Oude Testament.

69 Js 40.3-5. Jesóes is dus HEER. In Jesoes’ tijd waren slechte land- en bergweggetjes heel gewoon.

Heersers legden geplaveide wegen aan die zo kort en recht mogelijk van de ene naar de andere grote stad moesten lopen. De aanwezigheid van deze snelwegen van de oudheid maakten de beheersing van grote gebieden mogelijk. Ze garandeerden dat troepen zich snel konden verplaatsen, maar heb- ben ook de verspreiding van het Goede Nieuws goed gediend.

70 Letterlijk ‘adderjongen’ of ‘zonen van een adder’. ‘Zoon van’ houdt in het Hebreeuws altijd gelijkschakeling in. ‘Addertjes’ brengt de toehoorders in gedachten dus terug naar Genesis. Gelijk- schakeling van de geestelijk leiders met de slang die de mensheid van God wegleidde zal de mensen zeker geschokt hebben.

(23)

onze vader,71 want God maakt zo van deze stenen kinderen voor Abraám! 21 De bijl ligt al aan de boomwortels en elke boom die geen goede vrucht draagt wordt uitgehakt en in het vuur gegooid!” 22 “Maar wat moeten we dan doen?”

vroegen de mensen hem. 23 “Heb je twee mantels,72 deel dan met wie er geen heeft,” was het antwoord, “en als je eten hebt net zo.” 24 Ook belastingambtenaars73 kwamen om zich te laten dopen. 25 “Meester,” vroegen ze, “en wat moeten wíj doen?” 26 “Vraag niet méér dan je is opgelegd,”

zei Joánnes. 27 Ook soldaten kwamen hem vragen hoe zij moesten leven. 28 Tegen hen zei hij: “Val niemand lastig, steel niemands bezit onder valse voorwendsels en wees te- vreden met je soldij.”74 29 Omdat de mensen de Koning verwachtten vroegen ze zich af of Joánnes het niet kon zijn.

30 Daarom zei Joánnes openlijk: “Ik doop jullie in water met jullie verandering als doel, maar Hij die na mij komt is

71 M.a.w.: Wij zijn Gods volk, wij zijn toch wel gered.

72 Een mantel was belangrijk omdat hij ook als deken dienst kon doen.

73 De staat inde persoons- en vermogensbelasting op basis van wat in het bevolkingsregister stond dat door controles bijgehouden werd. Daarnaast betaalde je belasting op wat je verkocht, op gebruik van rijkswegen en invoer van luxeartikelen. Omdat dat voor de Romeinse overheid niet te doen was werden hoofdbelastingambtenaars aangesteld aan wie ze het inrecht verpachtten. De staatsreken- kamer berekende wat er aan inkomsten te verwachten viel. De hoofdbelastingambtenaar betaalde die hele som aan de staat en inde vervolgens het geld van de bevolking door onderpachtende be- lastingambtenaars uit te zetten. Hoewel er een limiet stond op wat een belastingambtenaar mocht vragen vond hij altijd wel wegen om er overheen te gaan. Dat en omdat hij uiteindelijk werkte voor de buitenlandse overheersing maakte de belastingambtenaar gehaat. Een tolheffer was een belas- tingambtenaar die langs grote wegen, bij bruggen en stadspoorten opgesteld was. En er was nog meer belasting, zoals de nationale belasting ten gunste van de priesterdienst, de tempelbelasting, het smeergeld om het recht aan je kant te krijgen en niet te vergeten de maffia.

74 De soldij van een soldaat was ongeveer gelijk aan dat van een goed betaalde dagloner: 1 denarius ofwel 4 sestertii. Omdat ze dat niet uit hoefden te geven aan kost en inwoning konden ze sparen, hun familie onderhouden of een officieus gezin -officieel kon dat niet- buiten het legerkamp onder- houden. Natuurlijk ging veel op aan eten, vermaak en hoeren. Maar het kon altijd méér en macht maakt corrupt. Afpersing was een gemakkelijke bron van extra inkomsten. Het toppunt van inha- ligheid werd bereikt als een belegerde stad zich niet overgaf. Na inname werd echt alles, inclusief de vrouwen en kinderen, geroofd en in geld omgezet. Dat ondervond Jeroesalém in 70 n.C.

(24)

belangrijker dan ik. 31 Ik ben niet waard om te knielen en Zijn schoenriemen los te maken of zelfs maar Zijn schoe- nen achter Hem aan te dragen. 32 Hij zal jullie dopen in de Heilige Geest en in vuur. 33 De wan is in Zijn hand en daar zal Hij mee huishouden op Zijn dorsvloer. 34 Zijn tarwe verzamelt Hij in Zijn schuur, maar het kaf verbrandt Hij met niet te blussen vuur!” 35 Zo bracht hij met nog veel meer waarschuwingen de mensen het Goede Nieuws.

HET JAAR 28

21 Jesóes’ doop (Jordaan, voorjaar 28 nC, Mt3/Mc1/Lk3) 1 In die tijd kwam Jesóes van Nadzarét in Galiláia naar de Jordaan om door Joánnes gedoopt te worden.75 2 Joánnes wilde er niets van weten. 3 “Ik moet door Jou gedoopt wor- den en Jij komt bij mij?” zei hij. 4 “Laat Me nou,” was Jesóes’

antwoord. “Op deze manier maken we ons houden van de wet compleet.” 5 Toen liet hij Hem Zijn gang gaan. 6 Na Zijn doop ging Jesóes meteen het water uit. 7 De hemel76 ging voor Hem open en Hij zag Gods Heilige Geest in het lichaam van een duif afdalen en op Hem neerstrijken. 8 “Jij bent Mijn lieve Zoon,” klonk het uit de hemel. “Ik ben blij met Je!”77

75 Volgens Hieronymos staat in het Evangelie van de Hebreeërs: ‘De moeder en de broers van de Heer zeiden Hem: Joánnes de Doper doopt om zonden te vergeven. Laten we ons door hem gaan laten dopen. Maar Hij zei: Welke zonde heb Ik gedaan dat Ik me door hem zou moeten laten do- pen? Tenzij misschien dat wat Ik net zeg een zonde van onwetendheid is.’

76 I.t.t. Loekás hebben Mattháios en Marcus hier naar Joods gebruik het meervoud.

77 Mattháios heeft ‘Dit is..’ Veel vroege theologen en ook het Evangelie van de Ebionieten com- bineren dit met Ps 2.7 waar deze geschiedenis voorzegd wordt: ‘Jij bent Mijn Zoon, Ik heb Je

(25)

22 Jesóes’ wettige familielijn78 (Jordaan, voorjaar 28 nC, Lk3) 1 Jesóes begon Zijn openbaar optreden toen Hij een jaar of dertig was. 2 Hij was zoals men aannam de zoon van Joséph, de zoon van Elí, de zoon van Matthán, 3 de zoon van Lewí, de zoon van Melchí, de zoon van Joannaí, 4 de zoon van Joséph, de zoon van Mattathías, de zoon van Amóos, 5 de zoon van Naóem, de zoon van Heslím, de zoon van Naggái, 6 de zoon van Maáth, de zoon van Mattathías, de zoon van Semeýn, 7 de zoon van Joséph, de zoon van Jodá, de zoon van Joannán, 8 de zoon van Resá, de zoon van Zorobábel, de zoon van Salathiél, 9 de zoon van Nerí, de zoon van Melchí, de zoon van Addí, 10 de zoon van Kosám, de zoon van El- modám, de zoon van Er, 11 de zoon van Josés, de zoon van Eliédzer, de zoon van Joreím, 12 de zoon van Matthát, de zoon van Lewí, de zoon van Symeón, 13 de zoon van Jóe- das, de zoon van Joséph, de zoon van Joná, 14 de zoon van

vandaag gekregen.’ Dat laat zowel de waarde als het bezwaar zien van het gebruik van preken en verhandelingen voor het reconstrueren van de tekst. Het Evangelie van de Ebionieten heeft prak- tisch hetzelfde, maar daarnaast: ‘..de Heilige Geest daalde neer in de vorm van een duif en ging in Hem. Een stem vanuit de hemel zei: “Jij bent Mijn lieve Zoon, Ik ben blij met Je. Vandaag heb Ik Je gekregen.” Direct scheen er een helder licht rond de plek. Joánnes zag het en vroeg: “Wie ben Jij, Heer?” Toen herhaalde de stem uit de hemel: “Dit is Mijn lieve Zoon met wie Ik gelukkig ben.” Toen viel Joánnes voor Hem neer en zei: “Ik smeek Je Heer, doop mij!” Maar Hij weigerde en zei: “Laat het zo, want zo hoort alles compleet te worden.” Het Evangelie van de Hebreeërs zegt volgens Hieronymos: “Toen de Heer uit het water opkwam daalde de hele fontein van de Heilige Geest af en kwam op Hem. Hij zei Hem: “Mijn Zoon, in alle Profeten heb Ik op Je gewacht tot Jij zou komen en Ik op Je mocht rusten. Jij bent Mijn rust en Jij bent Mijn eerstgeborene die voor altijd regeert.” De theoloog Justinus uit de 2e eeuw n.C. zegt: “Toen Jesóes onder water ging kwam er vuur in de Jordaan.”

78 Eusebius, Kerkgeschiedenis 1.7.9. Elí was de wettige vader van Joséph, dus niet zoals Jakóob in de eerdere stamboom de biologische. Zie voor dit principe Dt 25.5v en Ru 4. Waarom Loekás kiest om Mattháios’ biologische lijn te laten voor wat die is en te kiezen voor Jesóes’ wettige lijn blijft raden. Misschien vanwege het barmhartigheidsprincipe dat erin schuilt. Misschien omdat het de minder edele lijn is die niet via Salomóon loopt. Maar misschien alleen maar om compleet te zijn - dat was tenslotte een van zijn doelstellingen.

(26)

Eliakeím, de zoon van Meleás, de zoon van Maïnnán, 15 de zoon van Mattathá, de zoon van Náthan, de zoon van Da- wíd, 16 de zoon van Jessaí, de zoon van Obèd, de zoon van Boódz, 17 de zoon van Salmóon, de zoon van Naassóon, de zoon van Aminadáb, 18 de zoon van Arám, de zoon van Jorám, de zoon van Hesróom, 19 de zoon van Pharés, de zoon van Jóedas, de zoon van Jakóob, 20 de zoon van Isaák, de zoon van Abraám, de zoon van Thára, 21 de zoon van Nachóor, de zoon van Seróech, de zoon van Ragaóe, 22 de zoon van Phálek, de zoon van Éber, de zoon van Salá, 23 de zoon van Kainán, de zoon van Arphaxád, de zoon van Sem, 24 de zoon van Nóë, de zoon van Lámech, de zoon van Mathoesála, 25 de zoon van Henóoch, de zoon van Járed, de zoon van Maleleél, 26 de zoon van Kainán, de zoon van Enóos, de zoon van Seth, 27 de zoon van Adám, de Zoon van God.

23 Test in de woestijn (Joedáia, voorjr 28 nC, Mt4/Mc1/Lk4) 1 Jesóes ging vol van de Heilige Geest weg van de Jordaan.

2 De Geest stuurde Hem meteen naar de woestijn om daar door de aanklager getest te worden. 3 Veertig dagen en nachten leefde Hij tussen de wilde dieren. 4 Omdat Hij niks at kreeg Hij na verloop van tijd honger. 5 Dat was het moment waarop de aanklager die Hem al steeds probeer- de te strikken naar Hem toekwam. 6 “Als jij Gods Zoon bent,”79 zei de aanklager, “zeg dan tegen deze steen dat hij

79 Het zal de duivel niet onbekend zijn geweest dat Jesóes Gods Zoon was, zoals uit zijn citaten ook op valt te maken dat hij wist dat de beloofde Koning Gods Zoon zou zijn. Het ging hem er alleen om Jesóes te verleiden Zichzelf voor hem te bewijzen, wat hem Jesóes’ meerdere zou maken.

Jesóes was nu op Zijn zwakst. Hij was al mens geworden -maar tot op dat moment mocht de duivel kennelijk niet in Zijn buurt komen- en nu ook nog uitgehongerd.

(27)

brood wordt.” 7 Jesóes zei: “Er staat dat een mens niet al- leen van brood leeft, maar van alles wat God zegt.” 8 Toen nam de aanklager hem mee naar een heel hoge berg om hem in een oogwenk alle koninkrijken van de mensheid te laten zien zien met hun pracht. 9 “Alle macht en majesteit van deze koninkrijken kan ik je geven, want die macht is mij gegeven en ik geef ze aan wie ik maar wil,” zei hij. 10

“Als je neerknielt en mij aanbidt is het allemaal voor jou.”

11 Maar Jesóes antwoordde: “Ga weg, vijand. Er staat dat je alleen de HEER je God zult dienen en aanbidden.” 12 Toen nam de aanklager Hem mee naar de gewijde stad Je- roesalém en zette Hem op de rand van het tempeldak. 13

“Als jij Gods Zoon bent,” zei hij, “gooi jezelf dan naar be- neden. 14 Er staat toch dat Hij Zijn engelen zal opdragen je te beschermen en op handen te dragen zodat jij je voet niet tegen een steen stoot?”80 15 “Er staat ook:” zei Jesóes,

“Je zult de HEER je God niet testen.”81 16 Toen was de aanklager klaar met zijn valstrikken en liet hij Hem een tijd met rust. 17 En kijk: er kwamen boodschappers om Jesóes te bedienen.

24 Joánnes’ identiteit (Bethabará, mrt 28 nC, Jh1) 1 Dit getuigde Joánnes toen de Joden een paar priesters en Lewíeten82 uit Jeroesalém stuurden om hem te vragen wie

80 Ps 91.12.

81 Loekás besluit met dit deel en legt daarmee een verband met het begin dat de duivel God Zelf aan het testen is. Mattháios werkt naar een machtclimax toe en eindigt met de wereldheerschappij.

Geestelijk is de macht over de tempel natuurlijk groter en Loekás zal hem niet voor niets verbeterd hebben.

82 De Lewíeten waren de tempeldienaars die van God geen eigen erfdeel gekregen hadden maar onder het volk moesten wonen (Dt 18.1). Alleen Lewíeten die van Aärón afstamden konden pries- ter worden (Lv 5.1v).

(28)

hij was.83 2 Hij ontkende niet dat hij de Koning niet was. 3

“Wie dan?” vroegen ze hem. “Ben je Elías?” 4 “Die ben ik niet,” antwoordde hij. 5 “Ben jij de profeet?” 6 “Nee,” was het antwoord. 7 “Wie ben je dan?” vroegen ze dus. “We moeten toch een antwoord hebben voor onze zenders? Wat zeg je van jezelf?” 8 Toen antwoordde Joánnes: “Ik ben de stem van iemand die roept in de woestijn, zoals de profeet Esái- as zegt: Maak de weg recht voor de HEER!”84 9 “Waarom doop je dan, als je de Koning niet bent of Elías of de pro- feet?” vroegen de mannen die door de farizeeërs gestuurd waren.85 10 “Ik doop jullie omdat Hij tussen jullie staat,86 al kennen jullie Hem nog niet,” zei Joánnes. 11 “Hij komt na mij maar was er al vóór mij en ik ben zelfs niet waard Zijn schoenriemen voor Hem los te maken.” 12 Dit gebeurde al- lemaal in Bethabará over de Jordaan, waar Joánnes doopte.87 25 Joánnes introduceert Jesóes (Bethabará, mrt 28 nC, Jh1) 1 De volgende dag zag Joánnes Jesóes naar zich toe komen.

2 “Kijk,” zei hij, “het Lam van God dat de zonde van de mensheid wegneemt! 3 Hij is het van wie ik zei dat na mij iemand komt die groter is dan ik omdat Hij er eerder was.

4 Ik kende Hem niet,88 maar om Hem aan Israél bekend te

83 Qua tijd moet de winter inmiddels voorbij zijn en wil men met het opnieuw actueel worden van het fenomeen Joánnes weten of hij nou de Messias is of niet.

84 Js 40.3. Jesóes is dus de HEER ofwel Jihjeh.

85 Dat de farizeeërs priesters en Lewíeten konden sturen laat hun macht zien.

86 Dit is de reden dat ik deze aanvulling van Joánnes na Jesóes’ doop plaats en na de verzoeking:

even verderop in de tekst loopt Jesóes ook na Zijn doop daar nog rond, terwijl Hij direct naar de woestijn was gedreven. Er staat daarna ook ‘de volgende dag’, zodat het of vóór de doop moet zijn -maar dat kan niet omdat van dat gebeuren getuigd wordt- óf erna én dus ook na de test.

87 Bij Bethanía over de Jordaan, wat een aantal handschriften ook heeft.

88 Een beetje apart om dat van je achterneef te zeggen. Zelfs als je vertaalt met ‘ik wist het niet van Hem’ is het raar dat zijn ouders hem niets over zijn achterneef verteld zouden hebben.

(29)

maken ben ik gekomen en doop ik met water. 5 Ik heb de Geest als een duif uit de hemel zien neerdalen,” getuigde Joánnes, “en Hij bleef op Hem. 6 Ik wist niet dat Hij het was, maar Hij die mij stuurde om te dopen met water zei ook: 7 Op wie je de Geest ziet neerdalen en blijven, die is het die doopt met de Heilige Geest. 8 Ik heb het gezien en ik ben Zijn getuige dat Hij Gods Zoon is!”

26 Jesóes’ eerste volgers (Bethabará, mrt 28 nC, Jh1) 1 De volgende dag stond Joánnes daar weer, met twee van zijn leerlingen. 2 Hij zag Jesóes rondlopen en zei hen: “Kijk, het lam van God!” 3 Toen de twee leerlingen dat hoorden, gingen ze achter Jesóes aan. 4 Jesóes keerde Zich om, zag dat ze Hem volgden en vroeg: “Zoeken jullie wat?” 5 “Rab- bí,” zeiden ze -en dat vertaal je met ‘leermeester’-89 “waar woon je?” 6 “Kom maar kijken,” was het antwoord. 7 Ze gingen met Hem mee, kwamen erachter waar Hij logeerde en bleven die dag bij Hem. 8 Het was toen rond het tiende uur.90 9 Andréas, de broer van Símoon Pétros, was een van de twee die door Joánnes met Hem meegestuurd waren. 10 Het eerste dat hij daarna deed was naar zijn broer Símoon gaan om hem te vertellen: “We hebben de Messias gevon- den!” - en Messias betekent Koning.91 11 Hij bracht hem bij Jesóes. 12 Jesóes keek hem aan en zei: “Jij bent Símoon, de zoon van Joná. 13 Jij zult Kephás genoemd worden” - en

89 Oorspronkelijk vertaald voor de Helleense lezer. Letterlijk betekent ‘rabbi’ ‘mijn superieur’, maar het wordt alleen voor leraars gebruikt.

90 Als je bedenkt dat de periode dat de zon schijnt in twaalf gelijke ‘uren’ verdeeld werd, en dat het in februari nog vroeg donker wordt, zal het een uur of vier in de middag zijn geweest.

91 Letterlijk ‘gezalfde’, wat voor een priester, koning of profeet kon gelden. Maar iedereen wist wel dat de Messias de lang verwachte Koning was.

(30)

Kephás vertaal je met Rots.92

27 Phílippos en Nathanaél (Bethabará, mrt 28 nC, Jh1) 1 Toen Jesóes de volgende dag naar Galiláia wilde vertrek- ken kwam Hij Phílippos tegen. 2 “Ga met Me mee,” zei Hij hem. 3 Phílippos kwam net als Andréas en Pétros uit de stad Bethsaidá. 4 Phílippos zocht Nathanaél op en ver- telde hem: “We hebben gevonden over wie Moysés schrijft in de Wet en over wie de profeten schrijven! 5 Het is Jes- óes Joséphszoon van Nadzarét!”93 6 “Kan uit Nadzarét iets goeds komen?” merkte Nathanaél op. 7 Daarom zei Phílip- pos: “Kom maar kijken!” 8 Jesóes zag Nathanaél aan ko- men lopen en zei: “Kijk, een echte Israelíet waarin geen be- drog zit!”94 9 “Ken je mij dan?” vroeg Nathanaél.95 10 “Voor Phílippos je riep zag Ik je daar al onder die vijgenboom,”

antwoordde Jesóes. 11 “Rabbi!” riep Nathanaél uit. “Jij bent Gods Zoon,96 de Koning van Israél!” 12 “Ben je al overtuigd omdat Ik zeg dat Ik je onder de vijgenboom zag?” zei Jes- óes. 13 “Je gaat veel grotere dingen meemaken dan dit! 14 Ik verzeker je,” voegde Hij eraan toe, “dat jullie van nu af aan de hemel geopend zullen zien en Gods boodschappers zullen jullie op en neer zien gaan naar de Mens!”97

92 ‘Pétros’. ‘Kajáphas’ is een variant op Kephás. In Hd 1.19 vind je dat ze rond Jeroesalém een an- der dialekt spraken dan in Galiláia.

93 Dit is een voorbeeld van een volledige Joodse naam.

94 Cynisch bedoeld. De ‘echte’ Israelíet (een Galileeër) zal het weten!

95 Die er nog serieus op in gaat ook en dus een behoorlijke eigendunk heeft. Nathanaél was beslist niet simpel maar juist een zelfstandig denker, zoals straks blijkt.

96 Zoiets mocht een rechtgeaard Jood nooit zeggen, want ‘zoon van’ is een gelijkstelling aan wat er op volgt. De profetie van o.a. Js 9.5 die de Messias God noemt viel natuurlijk niet te rijmen met de Joodse leer dat er maar één God kan zijn. Alleen de enkeling die zelfstandig durfde denken kon zo spreken.

97 De eerste keer dat Jesóes Zich zo noemt. Met ‘Mens’ wil Hij niet benadrukken dat Hij mens is, maar naar Dn 7 wijzen om te benadrukken dat Hij inderdaad de beloofde Koning is.

(31)

28 De bruiloft in Kaná (Kaná, mrt 28 nC, Jh2) 1 Op de derde dag98 was er een bruiloft in Kaná in Galiláia.

2 Jesóes’ moeder was er en ook Jesóes en Zijn leerlingen wa- ren er uitgenodigd. 3 Toen er te weinig wijn bleek te zijn, gaf Jesóes’ moeder Hem als hint: “Ze hebben geen wijn meer.”99 4 “Mevrouw,” zei Jesóes haar, “kennen wij elkaar? Het is Mijn tijd nog niet.”100 5 Zijn moeder ging naar de bedien- den en zei: “Wat Hij jullie ook zegt, doe dat.” 6 Er stonden daar zoals het hoort volgens de Joodse reinigingsregel zes stenen watervaten,101 elk van twee tot drie metreten.102 7 Jesóes zei hen: “Vul de vaten met water.” 8 Ze vulden ze tot de rand toe. 9 Toen zei Hij: “Schep eruit en breng het bij de ceremoniemeester.” 10 Ook dat deden ze. 11 Alleen de be- dienden die het water geschept hadden wisten waar de wijn vandaan kwam, de ceremoniemeester niet. 12 Dus toen hij het water dat wijn geworden was proefde, riep hij de brui- degom. 13 “Iedereen zet eerst de goede wijn op tafel,” riep

98 Gerekend vanaf Joánnes voorgaande tijdaanduidingen, het vertrek naar Galiláia of gewoon de derde dag van de week? In het eerste geval moet in één dag 120 km te voet zijn afgelegd, wat ge- woon niet te doen is. Een weekdag heeft hier geen functie. Bedoeld moet dus zijn dat de reis naar Galiláia in drie dagen werd afgelegd. 40 km per dag is voor een onbepakte volwassene goed te lo- pen. Je bent dan wel de hele dag bezig met reizen en rusten.

99 Zo van: een goed moment om je loopbaan als Zoon van God te beginnen. Ondanks dat Jesóes nog maar net door de Geest kracht had gekregen om wonderen te doen wist Mariám dus al precies waartoe Hij in staat was en het zien van Zijn leerlingen zal dat bevestigd hebben.

100 Klinkt wat vriendelijker dan “Vrouw, wat heb Ik met jou te maken?” zoals je ook kunt vertalen.

Jesóes’ tijd was wel degelijk gekomen en het kan dus goed zijn dat Hij hier een grap maakt, want Zijn moeder hoort Zijn antwoord zoals uit het vervolg blijkt duidelijk niet als een ‘nee’. Je kunt Jesóes’ reactie ook plaatsen als je zoals Hij zelf later doet wijn neemt als symbool voor Zijn bloed, in de zin van: “Moeten ze Mijn bloed nú al hebben?”

101 De priesterdienst had veel met rituele reiniging te maken, maar over rituele wassingen aan huis staan in de Wet geen geboden, laat staan vatentallen. De Wet kent deze rituelen wel als beleefd- heidsvorm, vgl. Gn 18.9, 19.2, 24.32 en 43.24.

102 Metrétes is ‘meter’ of ‘maat’. Als maat voor vloeistoffen ongeveer 40 l. Elk vat bevatte dus rond de 100 l water.

(32)

hij. “Als er stevig gedronken is pas de mindere. 14 Jij hebt de goede wijn voor nu bewaard!” 15 Dit eerste teken103 deed Jesóes in Kaná in Galiláia.104 16 Hij liet er Zijn majesteit105 mee zien waardoor Zijn leerlingen zeker van Hem waren.106 29 Een familieuitje (Kapernaóem, mrt 28 nC, Jh2) 1 Daarna vertrok Hij met Zijn moeder, Zijn broers en Zijn leerlingen naar Kapernaóem, waar ze een paar dagen ble- ven.107

30 Het Pascha (Jeroesalém, mrt 28 nC, Jh2) 1 Het Joodse Pascha108 kwam eraan,109 dus Jesóes ging op weg110 naar Jeroesalém. 2 In de tempel zag Hij de verko- pers van runderen, schapen en duiven, en de geldwisselaars die er zaten. 3 Daarom maakte Hij een zweep van touw en dreef Hij ze allemaal de tempel uit, inclusief de schapen en de runderen. 4 Het geld van de wisselaars smeet Hij op de grond en de tafels gooide Hij om. 5 “Haal ze hier weg en maak van Mijn Vaders huis geen marktplaats!” riep Hij naar

103 Dit woord dat je ook met ‘bewijs’ en ‘wonder’ kunt vertalen betekent: ‘wonder dat bewijst of er een teken van is dat Jesóes Goddelijk (= Godgelijk) is’.

104 Door Joánnes weten we dat dit het eerste was wat Jesóes in Galiláia deed, nog vóór Hij naar Kapernaóem verhuisde. In Jh 4 doopt Joánnes nog steeds, dus valt Jh 4.3 pas samen met het vertrek naar Galiláia in Mt 4 en niet deze bruiloft in Kaná.

105 Letterlijk ‘afstraling van Zijn koninklijkheid’, of in Zijn geval: Goddelijkheid.

106 Zeker dat Jesóes de beloofde Koning was, God die in het vlees was gekomen. Dit is de letter- lijke betekenis van ‘geloven’.

107 Pas later gaat Jesóes hier wonen.

108 Lett. ‘Passage’ (Aramees Hebreeuws, ook gebruikt voor bijvoorbeeld bruggen en overgangen).

De naam herinnert aan het voorbijgaan van de straffende engel in Aígyptos aan de huizen van wie lamsbloed aan de deurpost hadden gesmeerd (Ex 12).

109 Tijdanker. Het Pascha was begin april, dus dit zal zich half maart afgespeeld hebben. Het is het eerste van de drie Paasfeesten die Jesóes tijdens Zijn openbaar optreden meemaakte en waaraan Joánnes zijn werk ophangt.

110 Letterlijk ‘ging op’ of ‘omhoog’. Het is een vaste uitdrukking voor de reis naar Jeroesalém dat op een berg in het gebergte ligt.

(33)

de duivenverkopers. 6 Zijn leerlingen dachten daarbij aan wat er staat: ‘De ijver voor Je huis heeft Me opgegeten.’111 7 “Welk teken kun je ons laten zien dat je dit zomaar mag doen?” reageerden de Joden. 8 “Breek deze tempel af,” zei Jesóes hen, “en Ik zal hem in drie dagen weer neerzetten.” 9

“Zesenveertig jaar is er aan deze tempel gebouwd en jij zult hem in drie dagen wel even bouwen?”112 schimpten de Joden.

10 Maar Hij had het over de tempel van Zijn lichaam. 11 Toen Hij opgestaan was uit de dood113 dachten Zijn leerlin- gen weer aan deze gebeurtenis en raakten ze overtuigd van de Bijbel114 en wat Jesóes had gezegd. 12 Tijdens het feest van het Pascha waren veel mensen in Jeroesalém zeker dat Hij het was115 door de wonderen die ze Hem zagen doen.

13 Maar Jesóes maakte daar geen gebruik van, want Hij wist hoe ze allemaal waren. 14 Hij had ook niet nodig dat iemand bevestigde dat Hij de Mens was,116 want Hij wist Zelf wel wie Hij was.

31 Een nachtelijk gesprek (Jeroesalém, mrt 28 nC, Jh3) 1 Er was een farizeeër die Nikódemos heette. 2 Hij was één van de Joodse leiders en ging ‘s nachts bij Jesóes op bezoek.

3 “Rabbi,” zei hij, “we117 weten dat je een leraar bent die van God komt, want niemand kan de wonderen doen die jij

111 Ps 69.10.

112 Tijdanker. Zie voor waar je op moet letten bij dit soort berekeningen achterin dit boek ‘Date- ring van het Evangelie’.

113 Letterlijk staat er ‘van de doden’.

114 Hier wordt natuurlijk nog het Oude Testament bedoeld.

115 De langverwachte Koning. Letterlijk: ‘zeker over Zijn naam (= Hem)’.

116 De Goddelijke mens die het eeuwige Koningschap heeft van Dn 7.

117 Nikódemos stond als farizeeër in zijn mening over Jesóes tamelijk alleen, maar farizeeërs spra- ken vanuit de geborgenheid van hun theologengroep graag in wij-vorm. Jesóes antwoordt hem daarom als vertegenwoordiger met ‘jullie’.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Jaarlijkse bijdrage (in absolute bedragen) aanvullende pensioen voor actief aangesloten werknemers in 2019 – gemiddelde, mediane & totale jaarlijkse bijdrage per

Als niemand God ooit heeft gezien Wie was het dan Die daar verscheen Als Engel Die daar sprak als God Weet jij het dan misschien?. Ja, dat

Blog over onderwerpen waar je jouw ervaringen en kennis over wilt delen Geen onderwerpen waar je van denkt dat de lezer dat wilt weten.. Bedenkt vooraf goed na of een

Voeg naar smaak zout, peper, eventueel suiker toe Meng groente, eieren, smeerkaas en vlees. Giet in het bladerdeeg en bedek met geraspte kaas 30 min bakken in de oven op

Gegeven: De ademregulatie wordt beïnvloed door de arteriële PCO2 (PaCO2) Vraag: Welke receptoren reageren allemaal op een verandering van de PaCO2.. Alleen de

Een simpele oplossing waarin we u kunnen bijstaan bij elke belangrijke stap in de levenscyclus van ons

Vlak voor de ingang van de Van Nelle Fabriek is een officiële parkeerplek voor Felyx

Vanaf 3 april is het gratis boekje met alle uitleg verkrijgbaar bij Toerisme Westerlo of kan je het thuis downloaden op www.toerismewesterlo.be. De stabbelpijltjes blijven hangen tot