• No results found

Leergang Federatie Financieel Planners

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Leergang Federatie Financieel Planners"

Copied!
91
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Syllabus Sociale Zekerheid

(2)
(3)

Inhoudsopgave

1 Inleiding 1

2 Wegwijs in de sociale zekerheidswetgeving 5

2.1 Sociale zekerheid in schema 5

2.2 Overzicht sociale wetten 6

2.2.1 Volksverzekeringen 6

2.2.2 Werknemersverzekeringen 6

2.2.3 Sociale voorzieningen 6

2.2.4 Overige wetten inzake sociale zekerheid 6

2.3 Loon in de sociale zekerheid 7

2.3.1 Maximumdagloon 7

2.3.2 Het wettelijk minimumloon 7

2.3.3 Minimumloonbegrippen in de sociale zekerheid 7

2.4 Algemene opzet sociale verzekeringswet 8

2.4.1 Overzicht indeling sociale verzekeringswet 9

2.4.2 Gebruik wettenbundel en de Kleine Gids 9

3 Volksverzekeringen 11

4 Sociale Zekerheid – module 1 Generiek & Familie 13

4.1 Algemene Nabestaandenwet (ANW) 13

4.1.1 Recht op de uitkering 13

4.1.2 Hoogte uitkering 16

4.1.3 Bruto ANW-uitkeringsbedragen per 1 januari 2018 19

4.1.4 Het overgangsrecht 19

4.2 Algemene Kinderbijslagwet 19

4.3 Zorgverzekeringswet 20

5 Algemene Ouderdomswet 23

5.1 Doel van de wet 23

5.2 Kring van gerechtigden 23

5.3 Financiering 23

5.4 De uitkering 24

5.5 Hoogte van de uitkering 26

5.6 AIO 26

5.7 AOW-partnertoeslag 27

5.8 Bruto AOW-uitkeringsbedragen per 1 januari 2018 28

5.9 Houdbaarheidsbijdrage 28

6 Werknemersverzekeringen 31

6.1 Verzekeringsplicht werknemersverzekeringen 31

6.2 Fictieve dienstbetrekking 32

6.3 De freelancer 33

(4)

6.4 Zelfstandigen 33

6.5 Verzekeringsplicht DGA 34

6.6 De Verklaring arbeidsrelatie (VAR) 34

6.7 Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties (Wet DBA) 35

7 Werkloosheid 37

7.1 Werkloosheidswet 37

7.1.1 Het begrip ‘werkloosheid’ 38

7.1.2 Uitsluitingsgronden 38

7.1.3 De referte-eis 39

7.1.4 De hoogte en de duur van de uitkering 39

7.1.5 Passende arbeid (sollicitatieplicht) 42

7.1.6 Overnemen verplichtingen werkgever 43

7.2 Transitievergoeding 43

7.3 Bijstand, IOAW, IOAZ en IOW. 44

7.3.1 Samenloop met toeslagen en uitkeringen 45

7.4 Particuliere verzekeringen 46

7.5 Wet werken na AOW-gerechtigde leeftijd 46

8 Ziekte en arbeidsongeschiktheid 49

8.1 Wet uitbreiding loondoorbetalingsplicht bij ziekte (Wulbz) 49

8.2 Ziektewet (ZW) en Wet arbeid en zorg (Wazo) 51

8.3 Verplichtingen bij loondoorbetaling - Wet verbetering Poortwachter 51

8.4 Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) 52

8.5 Kring van gerechtigden 53

8.6 De vaststelling van de arbeidsongeschiktheid 53

8.7 WIA – de categorieën 54

8.8 Geen arbeidsongeschiktheid 54

8.9 WGA 55

8.9.1 WGA – loongerelateerde uitkering 55

8.9.2 Na de WGA – loongerelateerde uitkeringsperiode 58

8.9.3 WGA-Loonaanvullingsuitkering 59

8.10 WGA – werkgevers 62

8.11 IVA 64

8.12 Ziekte/arbeidsongeschiktheid van de werknemer in schema 67

8.13 De belangrijkste verschillen op een rij 68

8.14 Bestaande WAO-gerechtigden 68

8.15 Wet werk en arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) 70

9 Overige wettelijke sociale regelingen 73

9.1 Participatiewet 73

9.1.1 Bijzondere bijstand 75

9.2 Studiefinanciering 75

9.2.1 Studievoorschot 75

9.3 Wet Studiefinanciering 76

(5)

10 Verzekeringsplicht DGA 79

10.1 De positie van de DGA in de sociale zekerheid 79

10.2 Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder 79

11 Sociale zekerheid en het buitenland 81

11.1 Inleiding 81

11.2 Verordeningen 81

12 Antwoorden opzoekvragen berekeningen 83

13 Index 84

(6)
(7)

1 Inleiding

In deze syllabus bespreken we de basis van toekomstvoorzieningen, de sociale zekerheid, welke uitkering ontvang ik van de overheid. De andere pijlers, pensioen en lijfrente ("wat regelt de werkgever resp. en wat kan je klant zelf aanvullend regelen") komen in aparte syllabi aan bod.

Nederland wordt gekenmerkt door haar stelsel van sociale zekerheid. Het sociale verzekeringsrecht heeft tot doel inkomen te verstrekken wanneer men als gevolg van bepaalde omstandigheden niet meer aan het arbeidsproces kan deelnemen. Daarnaast heeft de sociale zekerheid de functie om, indien men over onvoldoende inkomen beschikt, het tekort op te vangen tot het sociaal minimum.

Het stelsel van sociale zekerheid biedt een basisgarantie. Bepaalde risico's hoeven niet alleen door de betrokkenen zelf te worden gedragen, maar ook door de overheid. Bijvoorbeeld bij risico's ten aanzien van het inkomen bij:

- oud(er) worden;

- overlijden;

- arbeidsongeschiktheid;

- werkloosheid; en/of - ziektekosten.

Als financieel planner kun je aangeven op welke bedragen je klant recht heeft bij een bepaald risico.

Je kunt de uitkering berekenen en nog belangrijker, je kunt je klant laten zien waar mogelijke inkomensgaten vallen en over mogelijke aanvullende maatregelen adviseren.

In hoofdstuk 2 maken we je kort wegwijs in de sociale zekerheid. We bespreken de algemene structuur van de sociale zekerheidswetten om meer inzicht in deze wetten te krijgen. Gebruik tijdens het studeren ook zoveel mogelijk je wettenbundel voor het opzoeken van de bepalingen. Wil je meer weten over sociale zekerheid, dan is "De kleine gids voor de Nederlandse sociale zekerheid" (de Kleine Gids) een praktische aanvulling. De Kleine Gids mag je bij de MC-examens als naslagwerk gebruiken.

In de MC-examens wordt de sociale zekerheid verspreid over de eerste twee modules getoetst.

Module 1 Generiek & Familie:

- AKW (Algemene kinderbijslagwet) - ANW (Algemene Nabestaandenwet) - Zvw (Zorgverzekeringswet)

Deze wetten worden in hoofdstuk 4 behandeld.

Module 2 Arbeid &Wonen

- AOW (Algemene Ouderdomswet) - WW (Werkloosheidswet)

- WIA (Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen) - Loondoorbetaling bij ziekte

Deze wetten en de overige sociale zekerheidswetten worden vanaf hoofdstuk 5 behandeld.

De definitie van een DGA voor de sociale zekerheid wordt getoetst in de module 3, de ondernemer.

In hoofdstuk 10 wordt de positie van de DGA in de sociale zekerheid behandeld.

(8)

Bij de MC-toetsen kan ook worden gevraagd de hoogte van een sociale uitkering te berekenen, waarbij de Kleine Gids kan worden gebruikt. In de syllabus zijn een aantal berekeningsvragen opgenomen, die aan de hand van de gegevens in de Kleine Gids moeten worden berekend. De antwoorden worden in hoofdstuk 12 toegelicht.

Let op: voor de MC-toets module 2 en 3 wordt de eerder getoetste stof als bekend verondersteld, deze kan wederom aan de orde komen in de latere toetsen.

(9)
(10)

Leerdoelen Hoofdstuk 2

Na het bestuderen van dit hoofdstuk:

- ken je het overzicht van de sociale zekerheid in Nederland;

- ken je de algemene opzet van een sociale zekerheidswet;

- weet je hoe je de wettekst en de Kleine Gids moet gebruiken bij het bestuderen van deze syllabus.

(11)

2 Wegwijs in de sociale zekerheidswetgeving

2.1 Sociale zekerheid in schema

Binnen de sociale zekerheid kunnen we een onderscheid maken tussen:

- sociale verzekeringen;

- sociale voorzieningen.

Sociale verzekeringen worden betaald uit premies die werkgevers, werknemers en overige ingezetenen afdragen (premieheffing LB/IB). De overheid draagt slechts in beperkte mate bij.

Daarentegen komen de kosten voor de sociale voorzieningen nagenoeg geheel ten laste van de overheid (algemene middelen). Daarnaast bestaan er nog aparte regelingen voor ambtenaren, militairen en daarmee gelijkgestelden.

De sociale verzekeringen kunnen worden onderverdeeld in twee groepen:

- volksverzekeringen;

- werknemersverzekeringen.

De volksverzekeringen gelden voor iedereen die Nederlands ingezetene is (iedereen die in Nederland woont). Hierbij doet het er niet toe of men werkt of niet. De werknemersverzekeringen gelden alleen voor werknemers die loon uit dienstbetrekking ontvangen.

Sociale voorzieningen hebben een supplementair karakter. Degenen die geen recht hebben op een uitkering uit hoofde van een sociale verzekeringswet kunnen – onder bepaalde voorwaarden – een beroep doen op een sociale voorziening. Hiermee vormen sociale voorzieningen het vangnet tot het sociaal minimum voor iedereen die Nederlands ingezetene is.

Sociale voorzieningen Sociale verzekeringen

Werknemersverzekeringen Volksverzekeringen

▪ Participatiewet

▪ IOAW

▪ IOW

▪ IOAZ

▪ Wajong

▪ TW

▪ ZW

▪ WIA

▪ WW

▪ WAO

▪ ANW

▪ AOW Wlz

▪ AKW

(12)

2.2 Overzicht sociale wetten

Hierna volgt een opsomming van de belangrijkste sociale wetten met de bijbehorende afkortingen.

2.2.1 Volksverzekeringen - AOW (Algemene Ouderdomswet) - ANW (Algemene Nabestaandenwet) - AKW (Algemene Kinderbijslagwet)

- AWBZ (Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten)

2.2.2 Werknemersverzekeringen - WW (Werkloosheidswet)

- WIA (Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen) - ZW (Ziektewet)

- WAO (Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering)

2.2.3 Sociale voorzieningen - Participatiewet)

- TW (Toeslagenwet)

- IOAW (Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers)

- IOW (Wet inkomensvoorziening oudere werklozen)

- IOAZ (Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen)

- Wet Wajong (Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten)

2.2.4 Overige wetten inzake sociale zekerheid - Wulbz (Wet uitbreiding loondoorbetalingsplicht bij ziekte) - Wazo (Wet arbeid en zorg)

- Zvw (Zorgverzekeringswet)

(13)

2.3 Loon in de sociale zekerheid

Binnen de sociale zekerheid komen we enkele belangrijke loonbegrippen tegen. Deze leggen wij in het onderstaande uit. De bedragen vind je overigens niet in de wet, maar staan achterin de Kleine Gids in het samenvattend overzicht.

2.3.1 Maximumdagloon

Bij werknemersverzekeringen speelt het dagloon een rol. Als dagloon wordt beschouwd het loon dat door de werknemer in het jaar voorafgaande aan het aanvragen van de uitkering is verdiend. Hierbij worden alle vaste onderdelen van het loon (vakantietoeslag, eindejaarsuitkering, tantièmes, ploegentoeslagen etc.) meegeteld.

Het dagloon, waarnaar de uitkering wordt berekend, bedraagt per 1 januari 2018 maximaal

€ 209,26 per dag (maximumdagloon). Dit komt overeen met een maandloon van € 4.551,41 (21,75 dagen) en een jaarloon van € 54.616,86 (261 dagen).

2.3.2 Het wettelijk minimumloon

Het wettelijk minimumloon (WML) voor werknemers van 23 jaar en ouder bedraagt per 1 januari 2017 (bij een volledig dienstverband):

Per maand Vakantie-uitkering Totaal per jaar

Bruto minimumloon € 1.578,00 € 126,24 € 20.450,88

Er is geen wettelijk netto minimumloon. Van belang zijn inhoudingen en premieheffingen, die per bedrijfstak kunnen verschillen.

In Nederland geldt een minimumvakantiebijslag van 8% van het brutoloon.

Op 1 juli 2017 is de leeftijd voor het volwassen minimumloon verlaagd van 23 naar 22 jaar. Per 1 juli 2019 wordt deze leeftijd verder verlaagd naar 21 jaar. Ook wordt het minimumjeugdloon voor 18 tot 22 jarigen verhoogd.

2.3.3 Minimumloonbegrippen in de sociale zekerheid

Bij uitkeringen, inkomenstoetsen en vrijstellingsregelingen komen we twee verschillende minimumloonbegrippen tegen:

- wettelijk minimumloon (bruto minimumloon); en - netto minimumloon (referentieminimumloon).

Op basis van vastgestelde rekenregels wordt het bruto minimumloon omgerekend naar een netto bedrag. Op basis van deze bedragen worden vervolgens de uitkeringsbedragen voor verschillende sociale wetten vastgesteld. Bij de netto-berekening wordt rekening gehouden met de tarieven in box 1 (vóór het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd) en de dubbele algemene heffingskorting. Met ingang van 1 januari 2012 wordt de verrekening van de algemene heffingskorting afgebouwd tot één keer de algemene heffingskorting. Voor de AOW geldt deze afbouw niet.

Het referentieminimumloon voor de AOW wijkt daarom af van het algemeen referentieminimumloon.

(14)

In de onderstaande overzichten is aangegeven op welke wijze het referentieminimumloon wordt vastgesteld.

Algemeen referentieminimumloon (gebruikt voor onder andere ANW1, WWB, IOAW, IOAZ) per 1 januari 2018

Bruto minimumloon 1.578,00

af: loonheffing 238,17

Netto per maand 1.339,83

Vakantie-uitkering 126,24

Af: loonheffing 48,75

Netto per maand 77,49

Totaal netto per maand 1.417,32

Referentieminimumloon AOW

Bruto minimumloon 1.578,00

af: loonheffing 198,08

Netto per maand 1.379,92

Vakantie-uitkering 126,24

Af: loonheffing 49,00

Netto per maand 77,24

Totaal netto per maand 1.457,16

2.4 Algemene opzet sociale verzekeringswet

Als financieel planner weet je de weg te vinden in de relevante wetgeving. Oefening baart kunst gaat hierbij zeker op. Hoe vaker je de wettekst gebruikt, hoe makkelijker je de informatie vindt die je nodig hebt. Dat is prettig op het examen en in de praktijk!

De meeste sociale verzekeringswetten hebben vaak een vaste volgorde. Kijk maar eens naar de inhoudsopgaven van sociale verzekeringswetten en vergelijk deze met elkaar. Deze indeling kan je helpen om de structuur van de wet in te zien en zo nog sneller het antwoord op je vraag te vinden.

1 Artikel 2 ANW

(15)

2.4.1 Overzicht indeling sociale verzekeringswet

Hoofdstuk 1

Definities van begrippen zoals die voor de betreffende wet gelden.

Hoofdstuk 2 Wie is er verzekerd?

Hoofdstuk 3 Wat is er verzekerd?

Vrijwillige verzekering

Eventuele overgangsbepalingen Strafbepalingen

Slotbepalingen

2.4.2 Gebruik wettenbundel en de Kleine Gids

In de syllabus tref je in de tekst en in voetnoten verwijzingen naar wetsartikelen aan. Zoek de verwijzingen altijd op in je wettenbundel en lees het wetsartikel. Onderstreep of arceer de kernwoorden van het artikel. Op het examen kun je dan sneller de essentie van het artikel gebruiken.

In de syllabus tref je op verschillende plaatsen zoekopdrachten in omrande tekstblokken aan. Zo kun je tussendoor ook nog oefenen met het opzoeken van wetsartikelen. Je hebt er veel profijt van als je je wettenbundel goed kunt gebruiken: alles wat in je bundel staat kun je immers opzoeken en hoef je niet uit je hoofd te leren!

Op de MC examens mag je ook de Kleine Gids als naslagwerk gebruiken. Hierin worden de bedragen en percentages voor de verschillende sociale wetten genoemd. Ook worden de belangrijkste onderdelen en voorwaarden per sociale wet uitgelegd.

Neem tijdens de voorbereiding ook de betreffende hoofdstukken uit de Kleine Gids door, ook hier geldt: als je weet waar je voorwaarden of berekeningen kunt vinden, kun je hier profijt van hebben op het examen.

De uitkeringsbedragen van de sociale zekerheid worden per 1 januari en 1 juli van elk jaar bijgesteld.

Op basis van deze gewijzigde uitkeringen wordt telkens een nieuwe Kleine Gids gepubliceerd. In de syllabus worden vanwege deze regelmatige aanpassingen geen verwijzingen opgenomen naar paginanummers of hoofdstukken.

(16)

Leerdoelen Hoofdstuk 3

Na het bestuderen van dit hoofdstuk:

- weet je wie er verzekerd zijn voor de volksverzekeringen;

- weet je hoe de premieheffing verloopt voor deze verzekering;

- weet je welke uitvoerders bij de uitvoering betrokken zijn.

(17)

3 Volksverzekeringen

Voor de volksverzekeringen zijn in principe alle ingezetenen, ongeacht hun nationaliteit, verzekerd.

Onder ingezetenen worden alle in Nederland woonachtige personen verstaan. Hierbij is de feitelijke situatie doorslaggevend. Deze verzekeringsplicht voor de volksverzekeringen eindigt in principe bij vertrek uit Nederland.

Er wordt echter een uitzondering gemaakt voor mensen die ten tijde van vertrek uit Nederland al een uitkering op grond van één van de volksverzekeringen genoten. Daarnaast zijn een aantal in het buitenland woonachtige personen, zoals diplomaten, ambtenaren en werknemers van in Nederland gevestigde internationale transportondernemingen, verzekerd voor de volksverzekeringen.

Mensen die in het buitenland wonen, maar in Nederland werkzaam zijn (indien de verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen), zijn eveneens verzekerd voor de volksverzekeringen.

Premies voor de volksverzekeringen worden samen met de loonbelasting of inkomstenbelasting door de belastingdienst geïnd. De loonbelasting/premie volksverzekering is in principe een voorheffing op de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. Deze voorheffing kan de

werknemer verrekenen met de eventueel verschuldigde inkomstenbelasting. Als de werknemer geen aangifte inkomstenbelasting doet of hoeft te doen, is de loonheffing de eindheffing.

De loonbelasting/premie volksverzekeringen wordt geheven bij de werkgever. Hij is verplicht deze in te houden op het loon.

De Sociale verzekeringsbank (SVB) is belast met de uitvoering van de meeste volksverzekeringen (AOW, ANW, AKW). De AWBZ wordt uitgevoerd door particuliere ziektekostenverzekeraars.

(18)

Leerdoelen Hoofdstuk 4

Na het bestuderen van dit hoofdstuk:

 weet je wie er verzekerd zijn voor de ANW en kun je de voorwaarden voor deze uitkeringen vinden in de wetsartikelen;

 kun je de nabestaandenuitkering berekenen rekening houden met inkomen van de nabestaande zelf;

 heb je kennis van het onderscheid in inkomen daarbij; en

 kun je de vrijlatingregeling toepassen;

 weet je wie er verzekerd zijn voor de AKW en kun je de voorwaarden voor deze uitkeringen vinden in de wetsartikelen;

 kun je de kinderbijslag zelf berekenen, rekening houdend met de leeftijd van de kinderen;

 weet je waarvoor de ZVW je verzekert en hoe de inkomensafhankelijke bijdrage wordt berekend.

(19)

4 Sociale Zekerheid – module 1 Generiek & Familie

4.1 Algemene Nabestaandenwet (ANW)

Sinds 1 juli 1996 is de Algemene Nabestaandenwet (ANW) van kracht. Het doel van de wet is gericht op het garanderen van een inkomen als het gezinsinkomen door overlijden is weggevallen. De ANW is in de plaats gekomen van de Algemene Weduwen- en Wezenwet (AWW).

De ANW regelt twee vormen van uitkering:

- de nabestaandenuitkering23 - de wezenuitkering.4

Met ingang van 1 juli 2013 is de halfwezenuitkering geïntegreerd in de nabestaandenuitkering. Vanaf 1 januari 2015 is deze aanvulling vervallen en kunnen alleenstaande ouders via het Kindgebonden Budget een aanvulling ontvangen.

In artikel 1 van de ANW zijn de begripsbepalingen opgenomen. De uitvoering van de ANW is in handen van de Sociale verzekeringsbank.

Kring van gerechtigden

De ANW is een volksverzekering, dat betekent dat alle ingezetenen, jonger dan de

pensioengerechtigde leeftijd als bedoeld in artikel 7a, lid 1 AOW, verzekerd zijn.5 Ingezetene is iedereen die in Nederland woont.6 Of iemand in Nederland woont, wordt naar de omstandigheid beoordeeld. Ook niet-ingezetenen vallen onder de werking van deze wet, mits zij in Nederland arbeid in dienstbetrekking verrichten en op grond daarvan loonbelasting betalen.

4.1.1 Recht op de uitkering

De nabestaandenuitkering

De nabestaandenuitkering is bedoeld als 'vangnet'. Dit betekent dat er slechts aanspraak kan worden gemaakt op de nabestaandenuitkering voor de partner van de verzekerde overledene,7 als de nabestaande zelf echt niet in staat is in zijn of haar levensonderhoud te voorzien.

Recht op een nabestaandenuitkering heeft de nabestaande bij het overlijden van zijn of haar partner, die op de dag van zijn/haar overlijden verzekerd was, nog niet de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt en:

- kinderen heeft die jonger zijn dan 18 jaar en die voor zijn/haar rekening komen; of - voor 45% of meer arbeidsongeschikt is conform WIA-normen8; of

- geboren is tussen 1 januari 1950 en 1 juli 1956, op 1 juli 1996 gehuwd was en het overlijden van de echtgenoot heeft plaatsgevonden vóór 1 juli 1999.;

2 Artikel 14 t/m 21 Anw

3 Artikel 17, lid 2 Anw

4 Artikel 26 t/m 29 Anw

5 Artikel 13 Anw

6 Artikel 6 Anw

7 Artikel 14, lid 1 Anw

8 Artikel 11 Anw

(20)

Onder een kind wordt voor de ANW verstaan een eigen kind, een aangehuwd kind of een pleegkind (mits deze wordt verzorgd als ware hij ouder) in de zin van de AKW, die zijn geboren op of voor het overlijden van de verzekerde. Een ongeboren kind wordt ook aangemerkt als een kind indien de moeder met de overledene was gehuwd.9

Voorbeeld

Ageeth (geboren 1956) was gehuwd met Fred (geboren 1957). De kinderen zijn al jaren uit huis. Ageeth is onlangs overleden. Fred heeft een goedbetaalde baan. Heeft Fred recht op een nabestaandenuitkering?

Ageeth was verzekerd voor de ANW, Fred is haar nabestaande maar heeft geen recht op nabestaandenuitkering (Fred verzorgt geen kinderen beneden de 18 jaar die tot het huishouden behoren en is ook niet arbeidsongeschikt).

Vraag

Kan een samenwoner ook recht hebben op een nabestaandenuitkering als haar partner komt te overlijden?10

De gelijkstelling van samenwonen met trouwen houdt ook in dat het recht op een ANW-uitkering vervalt als men met een nieuwe partner gaat samenwonen.11 Overigens geldt hiervoor wel een zogenoemde proefperiode van zes maanden.12 Personen, die gaan samenwonen en binnen het verstrijken van deze proefperiode weer besluiten alleen te gaan wonen, kunnen hun aanspraak op een ANW-uitkering weer geldend maken.

Er geldt een uitzondering wanneer een nabestaande gaat samenwonen om iemand intensief te verzorgen of omdat de nabestaande zelf intensieve zorg nodig heeft (gezamenlijke huishouding ten behoeve van de verzorging van een hulpbehoevende). De Anw-uitkering wordt dan niet stopgezet maar verlaagd.

In sommige gevallen heeft de nabestaande geen recht op een nabestaandenuitkering.13 Overlijdt de (huwelijks)partner bijvoorbeeld binnen één jaar nadat men is gaan samenwonen of is getrouwd en de gezondheidstoestand was op het moment van samenwonen of trouwen zodanig, dat het overlijden binnen één jaar was te verwachten, dan bestaat er bijvoorbeeld geen recht op een ANW-uitkering. Dit geldt ook als het overlijden plaatsvindt binnen 1 jaar nadat de verzekeringsplicht is ontstaan en de gezondheidstoestand was zodanig dat overlijden binnen een jaar te verwachten was. Bijvoorbeeld de echtgenoot overlijdt binnen een jaar dat hij in Nederland is wonen of werken.

9 Artikel 5 Anw

10 Artikel 3 Anw; In het kader van de Anw zijn ongehuwd samenwonenden gelijk gesteld aan gehuwden, wat met zich meebrengt dat er voor samenwoners ook recht op een nabestaandenuitkering kan bestaan als hun partner komt te overlijden. De samenwonende partner moet dan uiteraard wel aan de in de wet genoemde voorwaarden voldoen.

11 Artikel 16, lid 1, onder b Anw

12 Artikel 16, lid 3 en lid 4 Anw

13 Artikel 15 Anw

(21)

Vraag

Kan iemand die gescheiden is ook nog recht hebben op een nabestaandenuitkering wanneer de ex-huwelijkspartner overlijdt?14

Het recht op een nabestaandenuitkering vervalt in de volgende gevallen:15

- als men de pensioengerechtigde leeftijd als bedoeld in artikel 7a, lid 1 AOW bereikt;

- als men niet meer behoort tot de groep van gerechtigden (bijvoorbeeld wanneer het jongste kind 18 jaar wordt);

- als de nabestaande niet langer voor 45% of meer arbeidsongeschikt is (conform een WIA- beschikking);

- als de partner in het huwelijk treedt, een geregistreerd partnerschap aangaat of een gezamenlijke huishouding gaat voeren;

- voor verzorgende en hulpbehoevende ANW'ers eindigt het recht op een ANW-uitkering niet als men samen gaat wonen; nabestaanden die hulpbehoevend zijn of een hulpbehoevende verzorgen, behouden het recht op een ANW-uitkering ter grootte van 50% van het netto minimumloon.

Voorbeeld

Jane's man is 5 jaar geleden overleden, zij was toen 45 jaar. Haar dochter was toen 13 jaar.

Binnenkort wordt haar dochter 18 jaar. Dat betekent dat de nabestaandenuitkering eindigt, tenzij Jane voor minimaal 45% arbeidsongeschikt zou zijn verklaard.

De wezenuitkering

De wezenuitkering is bedoeld voor zogenoemde volle wezen. Kinderen, die door overlijden van een verzekerde ouderloos zijn geworden, hebben recht op een dergelijke wezenuitkering, zolang zij de leeftijd van 16 jaar nog niet hebben bereikt.

Daarnaast hebben recht op een wezenuitkering:16

- kinderen tussen de 16 en 21 jaar, als zij dagonderwijs volgen of ten minste 213 klokuren per kwartaal op school zitten;

- kinderen tussen de 16 en 18 jaar, die arbeidsongeschikt zijn;

- kinderen tussen de 16 en 21 jaar, die in belangrijke mate het huishouden verzorgen, mits tot dat huishouden nog minimaal één ander kind met recht op een wezenuitkering behoort.

Let op!

Bij pensioenregelingen spreek je al van wezenpensioen als de verzekerde werknemer, één van de ouders van het kind, is overleden. Voor de ANW heeft alleen het kind van wie beide ouders zijn overleden mogelijk recht op een wezenuitkering!

14 Ja, op basis van artikel 4 Anw. Door dit overlijden zal de alimentatie immers stoppen. Dezelfde bepalingen zijn van kracht als voor andere nabestaanden, met dit verschil dat de uitkering nooit hoger kan zijn dan de oorspronkelijk toegewezen alimentatie. Verder moet de nabestaande, zowel op het moment van echtscheiding als op het moment van overlijden van de ex-partner, voldoen aan de voorwaarden van de Anw. Deze regeling geldt alleen voor mensen die gehuwd zijn geweest en niet voor samenwonende partners.

15 Artikel 16 Anw

16 Artikel 26 Anw

(22)

Ook voor de wezenuitkering geldt dat in sommige gevallen geen recht op een wezenuitkering bestaat.17

De wezenuitkering eindigt18 als het kind - bijvoorbeeld door het bereiken van een bepaalde leeftijd of vanwege het afronden van een opleiding - niet langer aan de voorwaarden voldoet. Ook als een kind door een ander wordt erkend of wordt geadopteerd, vervalt het recht op een wezenuitkering.

4.1.2 Hoogte uitkering Nabestaandenuitkering

Een nabestaandenuitkering bedraagt maximaal 70% van het netto minimumloon.19 Een nabestaandenuitkering in geval van een verzorgingsrelatie bedraagt maximaal 50% van het minimumloon.

Andere (eigen) inkomsten kunnen van invloed zijn op de hoogte van de nabestaandenuitkering. De hoofdregel luidt namelijk dat inkomen op de nabestaandenuitkering in mindering wordt gebracht.20 Onder inkomen wordt in dit kader verstaan: het inkomen van de nabestaande uit of in verband met arbeid in het bedrijfs- en beroepsleven.21

Een en ander wordt verder uitgewerkt in het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten.22

Inkomsten in verband met arbeid worden geheel gekort:23 - een werkloosheidsuitkering (WW);24

- een arbeidsongeschiktheidsuitkering (bijvoorbeeld WAO of WIA);

- een ziektewetuitkering (ZW);

- diverse andere uitkeringen.

Het komt er op neer dat al het inkomen dat wordt genoten uit of is gerelateerd aan een beëindigde dienstbetrekking als inkomen in verband met arbeid wordt aangemerkt. Dit betekent dat als een werkloosheidsuitkering of ziektewetuitkering wordt verstrekt terwijl het dienstverband nog

voortduurt, geen sprake is van inkomen in verband met arbeid maar van inkomen uit arbeid (waarop de vrijlatingsregeling van toepassing is).25

Inkomsten uit arbeid worden gedeeltelijk gekort:

- inkomen uit loondienst (loon, VUT26 en (vervroegd) pensioen);

- winst uit een eigen bedrijf (winst uit onderneming).

Van het inkomen uit arbeid wordt vrijgelaten:

- 50% van het bruto minimumloon, plus

- 1/3 van het meerdere inkomen (loon -/- 50% bruto minimumloon)

Het resterende deel van het inkomen uit arbeid wordt in mindering gebracht op de nabestaandenuitkering.

17 Artikel 27 Anw

18 Artikel 28 Anw

19 Artikel 17 Anw

20 Artikel 18, lid 1 Anw

21 Artikel 10, lid 1 Anw

22 Besluit van 23 december 2010.

23 Artikel 2:4 en 2:6, lid 1Inkomensbesluit volksverzekeringen en sociale voorzieningen

24 Artikel 2:4 Inkomensbesluit volksverzekeringen en sociale voorzieningen

25 Artikel 2:3 Inkomensbesluit volksverzekeringen en sociale voorzieningen

26 Artikel 2:6, lid 1, letter b sub 2 Inkomensbesluit volksverzekeringen en sociale voorzieningen

(23)

Bij een bruto inkomen uit arbeid van meer dan € 2.556,57 (cijfers per 1 januari 2018) per maand vervalt de nabestaandenuitkering. Het recht op uitkering blijft wel bestaan zolang de nabestaande aan één van de voorwaarden voldoet. Achtergrond van deze gedeeltelijke korting is dat men de arbeidsparticipatie van de nabestaande niet wil ontmoedigen.

Daalt het inkomen uit arbeid na verloop van tijd, dan kan er eventueel alsnog een nabestaandenuitkering worden verkregen.27

Inkomsten die niet worden gekort:

- een aanvullend nabestaandenpensioen;28 - een nabestaandenlijfrente;

- uitkeringen uit een los van de arbeidsovereenkomst in de privésfeer afgesloten arbeidsongeschiktheidsverzekering (ook de AOV van een zelfstandig ondernemer);

- een periodieke uitkering uit hoofde van een loonstamrecht van de overleden echtgenoot;29 - rente;

- dividend;

- spaartegoeden

- afkoopsom pensioen (vanaf 1 december 2014).

Voorbeeld

Frits (1961) komt te overlijden. Hij is getrouwd met Joke (1963). Samen hebben ze twee studerende dochters (17 en 20 jaar). Joke is parttime in loondienst werkzaam als logopediste en verdient hiermee € 1.250 bruto per maand.

We gaan uit van de volgende maandbedragen (cijfers per 1 januari 2018):

- Bruto minimumloon: € 1.578,00;

- Maximale ANW-nabestaandenuitkering: € 1.178,38 (exclusief tegemoetkoming

€ 16,92) ;

Joke heeft recht op een uitkering krachtens ANW, aangezien zij een kind verzorgt jonger dan 18 jaar. Op basis van de inkomenstoets zal haar inkomen deels in mindering worden gebracht op de nabestaandenuitkering.

Vrijgesteld is:

50% van het minimumloon + 1/3e x {bruto-inkomen -/- (50% van het minimumloon)}= [50% x

€ 1.578,00] + [1/3e{€ 1.250 -/- (50% x € 1.578,00)] =

= € 789,00 + € 153,67 = € 942,67.

De korting op de uitkering bedraagt: € 1.250 -/- € 942,67 = € 307,33.

Krachtens ANW ontvangt Joke maandelijks:

- een nabestaandenuitkering van € 871,05 (dat is € 1.178,38 minus € 307,33);

- een tegemoetkoming van € 16,92

Daarnaast ontvangt Joke in mei een vakantie uitkering, die ook evenredig wordt verlaagd in verband met haar inkomen.

27 Artikel 19 Anw

28 Artikel 2:6 lid 1, letter b sub 2 Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten

29 Artikel 2:4 lid 2, letter c Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten

(24)

Berekeningsvraag Kleine Gids - ANW

De man van Saskia is enige tijd geleden overleden. Saskia werkt en verdient € 1.000 per maand. Hun dochter is 10 jaar.

Bereken de hoogte van de nabestaandenuitkering voor Saskia

Kostendelersnorm

Met ingang van 1 juli 2015 is onder andere voor de Anw de kostendelersnorm ingevoerd. Dit houdt in dat wanneer er nog iemand ouder dan 21 jaar (bijvoorbeeld een kind) bij de nabestaande in huis woont, er dan van wordt uitgegaan dat wordt meebetaald aan de kosten van de huishouding (ook als dit niet gebeurt). Een thuiswonend kind (ouder dan 21 jaar) telt niet als kostendeler wanneer het kind een opleiding of studie volgt, waarvoor het studiefinanciering kan krijgen. Ook wordt de kostendelersnorm niet toegepast bij zogenaamde “commerciële relaties”, zoals huur of kostgangerschap. Hier worden aanvullende voorwaarden gesteld.

Als er sprake is van een kostendeler, dan wordt vanaf 1 juli 2015 de nabestaandenuitkering (70% van het minimumloon) in stapjes verlaagd:

1 juli 2015 68%

1 januari 2016 65%

1 januari 2017 60%

1 januari 2018 55%

1 januari 2019 50%

Er wordt overigens geen rekening gehouden met de hoogte van het inkomen van de kostendeler.

Wezenuitkering

Volwezen zijn kinderen van wie beide ouders zijn overleden en die jonger zijn dan 16 jaar.30 In sommige gevallen kan de wezenuitkering verlengd worden tot 18 (arbeidsongeschiktheid) of 21 jaar (studie of het verzorgen van een huishouden).31 De wezenuitkering is niet afhankelijk van inkomen en is gekoppeld aan het netto minimumloon.

De wezenuitkering32 is afhankelijk van de leeftijd van de wees en bedraagt een bepaald percentage van de bruto nabestaandenuitkering.

Overlijden nabestaande

Als de nabestaande overlijdt, eindigt het recht op de nabestaandenuitkering. Minderjarige kinderen of degene met wie de overledene in gezinsverband leefde, kunnen dan recht hebben op een overlijdensuitkering.33 De overlijdensuitkering bedraagt eenmaal het bruto maandbedrag aan nabestaandenuitkering en vakantiebijslag, waarop de overledene recht had. Over de uitkering is geen belasting of premies verschuldigd.

30 Artikel 26, lid 1 Anw

31 Artikel 26, lid 2 Anw

32 Artikel 29 Anw

33 Artikel 51 Anw

(25)

4.1.3 Bruto ANW-uitkeringsbedragen per 1 januari 2018

Per maand Vakantie-uitkering Totaal per jaar Nabestaandenuitkering

alleenstaanden € 1.178,00 € 85,47 € 15.166,20

Nabestaandenuitkering

verzorging € 755,84 € 61,06 € 9.802,80

Kostendelersnorm € 862,24 € 67,16 € 11.152,80

Wezenuitkering < 10 € 377,08 € 27,35 € 4.853,16 Wezenuitkering < 16 € 566,62 € 41,03 € 7.291,80 Wezenuitkering < 21

(geboren 1-10-1993 tot 27 jaar

€ 754,16 € 54,70 € 9.706,32

NB: In de bovenvermelde bedragen is nog geen rekening gehouden met de tegemoetkoming ANW van € 16,92 bruto per maand (€ 203,04 bruto per jaar).

4.1.4 Het overgangsrecht

Er bestaat een uitgebreid overgangsrecht voor mensen die op 30 juni 1996 een AWW-uitkering ontvingen.34

Belangrijkste kenmerken van het overgangsrecht is dat een deel van de nabestaandenuitkering inkomensonafhankelijk blijft als aan bepaalde voorwaarden is voldaan.

4.2 Algemene Kinderbijslagwet

De Algemene Kinderbijslagwet regelt de financiële tegemoetkoming voor het opvoeden en onderhouden aan ouders, die kinderen tot 18 jaar verzorgen.

Alle ingezetenen van Nederland zijn verzekerd voor de AKW.35 Daarnaast zijn niet-ingezetenen ook verzekerd als zij in Nederland werken en onderworpen zijn aan de loonbelasting.

Kinderbijslag kun je ontvangen voor eigen kinderen, stiefkinderen en pleegkinderen36, die tot het huishouden behoren of die in belangrijke mate worden onderhouden.37

Als het kind 16 of 17 jaar oud is38, geldt als aanvullende voorwaarde dat ze overdag onderwijs moeten volgen of na het volgen van onderwijs werkloos of arbeidsongeschikt zijn. Daarnaast mag het kind niet meer dan € 1.285 netto per kwartaal bijverdienen. Tijdens de zomervakantie mag een kind € 1.319 extra bijverdienen.

De hoogte van de kinderbijslag wordt vastgesteld aan de hand van de leeftijd van het kind op de eerste dag van het kwartaal (peildatum).39 De kinderbijslag wordt aan het einde van het kwartaal uitbetaald. Voor thuiswonende kinderen, die intensieve zorg nodig hebben, kunnen ouders een extra bedrag aan kinderbijslag ontvangen. Deze extra bijdrage wordt na afloop van het kalenderjaar uitbetaald.

34Artikel 67 en 69 Anw

35 Artikel 6 AKW

36 Artikel 4 AKW

37 Artikel 7, lid 1 AKW

38 Artikel 7, lid 2 AKW

39 Artikel 11 AKW

(26)

Er worden drie leeftijdscategorieën onderscheiden:40

Leeftijd van het kind op de 1e van het kwartaal

Kinderbijslag per kwartaal (2018)

Kinderbijslag per kwartaal (2017)

0 t/m 5 jaar € 201,05 € 198,38

6 t/m 11 jaar € 244,13 € 240,89

12 t/m 17 jaar € 287,21 € 283,40

De SVB is verantwoordelijk voor de uitbetaling. Als ouders zijn gescheiden, wordt de kinderbijslag uitbetaald aan degene bij wie het kind woont. Is er sprake van co-ouderschap, dan kan de kinderbijslag worden verdeeld.

De kinderbijslag kan niet worden vervreemd en is ook niet vatbaar voor verpanding op belening.41 Ook kan in principe geen beslag worden gelegd op de kinderbijslaguitkering.

4.3 Zorgverzekeringswet

Sinds 1 januari 2006 is de Zorgverzekeringswet (Zvw) van kracht. De Zorgverzekeringswet kan niet geplaatst worden onder de ‘volksverzekeringen’ of de ‘werknemersverzekeringen’. De Zvw regelt een verplichte verzekering voor de ziektekosten voor alle ingezetenen van Nederland en voor werknemers die in Nederland werkzaam zijn. De uitvoering van de Zvw is in handen van

zorgverzekeraars. Voor de Zvw is niet iedereen automatisch verzekerd. Men is pas verzekerd als er ook daadwerkelijk premies zijn betaald. Vanuit de Zvw bestaat de plicht om een verzekering voor ziektekosten af te sluiten.

Voor iedere verzekerde, die ouder is dan 18 jaar, geldt een verplicht eigen risico van € 385 (2018) per kalenderjaar.42 Dit bedrag wordt jaarlijks aangepast.

De heffing van de Zvw is afhankelijk van het soort inkomen dat wordt ontvangen.43

Er zijn 3 verschillende opties mogelijk:

1. Werkgeversheffing: de werkgever betaalt de Zvw-bijdrage. Dit bedrag wordt niet ingehouden op het inkomen of de uitkering. Het tarief bedraagt 6,9% van het bijdrage-inkomen.

Hieronder valt onder andere het inkomen uit loondienst, de WAO/WIA-uitkering en de WW- uitkering.44

2. Eigen bijdrage Zvw, die de werkgever of uitkeringsinstantie inhoudt.

Het tarief bedraagt 5,65%. Dit geldt bijvoorbeeld voor de AOW-uitkering, pensioen of nabestaandenpensioen.

40 Artikel 12 AKW

41 Artikel 23AKW

42 Artikel 19 Zvw

43 Artikel 41 Zvw

44 Artikel 42 Zvw

(27)

3. Eigen bijdrage Zvw, die op aanslag wordt betaald. Het tarief bedraagt 5,65% van het bijdrage- inkomen. Dit geldt bijvoorbeeld voor Winst uit onderneming, inkomen van de DGA, die niet is verzekerd voor de werknemersverzekeringen, freelance-inkomen en alimentatie-

uitkeringen.45

Het bijdrage-inkomen voor de Zvw bestaat uit:

- Loon Zorgverzekeringswet of bijdrageloon (inkomen uit dienstbetrekking, uitkering, pensioen- of lijfrente-uitkering)

- Belastbare winst uit onderneming

- Belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden - Belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen.

Het maximum bijdrage-inkomen Zvw bedraagt in 2018 € 54.614. Het bijdrage-inkomen kan nooit negatief zijn.

Voorbeeld

Johan werkt parttime als hypotheekadviseur. Hij verdient hiermee een inkomen van

€ 45.000. Daarnaast werkt Johan als freelance auteur voor een maandblad.

Hij ontvangt hiervoor een vergoeding van € 10.000 op jaarbasis.

De inkomensafhankelijke bijdrage voor Johan is als volgt:

€ 45.000 x 6,9% = € 3.105, deze bijdrage wordt door de werkgeven van Johan afgedragen.

De inkomensafhankelijke bijdrage wordt over maximaal € 54.614 (2018) in aanmerking genomen. Via de werkgever is over € 45.000 inkomensafhankelijke bijdrage voldaan. Per saldo hoeft nog maximaal over € 9.616 inkomen de bijdrage te worden afgedragen. Het inkomen uit freelance werkzaamheden bedraagt € 10.000, maar per saldo hoeft Johan alleen over € 9.616 x 5,65% = € 543 te voldoen. Hij ontvangt hiervoor een aanslag van de belastingdienst.

45 Artikel 43 Zvw

(28)

Leerdoelen Hoofdstuk 5

Na het bestuderen van dit hoofdstuk:

- weet je wie er verzekerd zijn voor de AOW en kun je de voorwaarden voor deze uitkeringen vinden in de wetsartikelen;

- kun je de hoogte van de AOW-uitkering bepalen ook als iemand door verblijf in het buitenland niet verzekerd is geweest;

- kun je de korting op de AOW-toeslag berekenen als de jongere partner inkomen heeft;

- heb je kennis genomen van de toekomstige wetwijzigingen ten aanzien van de AOW;

- kun je de nabestaandenuitkering berekenen rekening houden met inkomen van de nabestaande zelf;

- heb je kennis van het onderscheid in inkomen daarbij; en - kun je de vrijlatingsregeling toepassen.

(29)

5 Algemene Ouderdomswet

5.1 Doel van de wet

De Algemene Ouderdomswet (AOW) heeft als doel alle Nederlanders een inkomen te verschaffen na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. De AOW-leeftijd wordt vanaf 1 januari 2013 verhoogd van 65 jaar naar 67 jaar. In eerste instantie zou de leeftijd 67 jaar vanaf 2023 gaan gelden, maar vanaf 2016 wordt de verhoging versneld ingevoerd. Vanaf 2021 geldt een AOW-leeftijd van 67 jaar. In 2018 is de AOW gerechtigde leeftijd 66 jaar. Vanaf 2022 wordt de AOW-leeftijd gekoppeld aan de levensverwachting. Inmiddels is besloten om de AOW gerechtigde leeftijd vanaf 1 januari 2022 te verhogen naar 67 jaar en drie maanden.

In artikel 1 van de AOW worden de begrippen van de AOW toegelicht. De uitvoering van de AOW is in handen van de Sociale verzekeringsbank.

5.2 Kring van gerechtigden

46

De AOW is een volksverzekering. Alle ingezetenen van Nederland zijn vanaf de aanvangsleeftijd tot aan de pensioengerechtigde leeftijd via deze wet verzekerd. Met ingang van 2013 is de

aanvangsleeftijd voor AOW-verzekering overeenkomstig de pensioengerechtigde leeftijd aangepast.

In 2018 vangt deze aan op 16 jaar. Iemand van 17 jaar die in Nederland woont en nog naar school gaat, is verzekerd voor de AOW. Ook ingezetenen van een andere nationaliteit dan de Nederlandse, vallen onder de wet. Niet-ingezetenen die in Nederland een dienstbetrekking hebben en op grond daarvan onder de loonbelasting vallen, zijn eveneens verzekerd. Iemand die in Nederland woont en uitsluitend in het buitenland werkt valt niet onder de AOW.

Voorbeeld

Pierre woont in België, net over de grens, maar werkt bij een bedrijf in Nederland. Over zijn loon wordt in Nederland loonheffing ingehouden. Pierre is in Nederland verzekerd voor de AOW.

5.3 Financiering

De AOW wordt gefinancierd met een omslagstelsel. Het omslagstelsel houdt in dat de AOW-premies die nu worden ingehouden door de werkgevers direct worden gebruikt om de AOW-uitkeringen te betalen. Er wordt dus geen buffer gevormd. Daarin schuilt op langere termijn ook het gevaar. Door de stijging van de gemiddelde leeftijd van de Nederlandse bevolking, de ‘vergrijzing’, neemt het aantal AOW-gerechtigden toe en het aantal premiebetalers af. Steeds minder mensen moeten de AOW-uitkeringen voor steeds meer mensen opbrengen. De afgelopen jaren zijn een aantal maatregelen genomen om de AOW betaalbaar te houden:

- De AOW-leeftijd wordt geleidelijk verhoogd naar 67 jaar in 2021 en vanaf 2022 verder verhoogd afhankelijk van de levensverwachting.

- Voorwaarden voor de inkoop van de AOW is aangescherpt.

Daarnaast zou ook de kostendelersnorm in de AOW worden ingevoerd. Na herhaaldelijk uitstel van de invoering van deze maatregel is in juni 2017 aangekondigd dat deze maatregel niet meer wordt ingevoerd.

46 Artikel 6 – 7a AOW

(30)

5.4 De uitkering

De AOW-uitkering gaat in op de dag waarop de pensioengerechtigde leeftijd zoals bedoeld in artikel 7a van de AOW is bereikt.47 In de eerste maand wordt de uitkering naar rato berekend, daarna wordt de AOW op de jaarlijks gepubliceerde betaaldata uitgekeerd (rond de 23e van elke maand).

Voorbeeld

Peter is 14 januari 1952 geboren. Zijn AOW gaat in 2017 in 9 maanden na zijn 65e verjaardag:

14 september 2017.

Verhoging AOW-leeftijd per jaar tot 2021 conform artikel 7a AOW

Jaar Verhoging Ingangsdatum AOW

2013 1 maand 65 jaar + 1 maand

2014 1 maand 65 jaar + 2 maanden

2015 1 maand 65 jaar + 3 maanden

2016 2 maanden 65 jaar + 6 maanden

2017 2 maanden 65 jaar + 9 maanden

2018 2 maanden 66 jaar

2019 3 maanden 66 jaar + 4 maanden

2020 3 maanden 66 jaar + 8 maanden

2021 3 maanden 67 jaar

2022 3 maanden` 67 jaar + 3 maanden

Vanaf 2022 wordt de AOW-leeftijd verhoogd als de levensverwachtingen zijn gestegen. De wijze van berekening van de verhoging is vastgelegd in artikel 7a lid 2 AOW. De AOW-leeftijd kan telkens met 3 maanden worden verhoogd. Of de AOW-leeftijd moet worden verhoogd wordt 5 jaar van tevoren vastgesteld. In 2017 is bekendgemaakt dat de AOW-leeftijd op 1 januari 2022 verder wordt verhoogd met 3 maanden tot 67 jaar en 3 maanden. Inmiddels is ook bekendgemaakt dat de AOW-leeftijd wordt in 2023 niet wordt verhoogd en 67 jaar en 3 maanden blijft. Op de website van de SVB kan de verwachte ingangsdatum op basis van de geboortedatum worden berekend

http://www.svb.nl/int/nl/aow/wat_is_de_aow/wanneer_aow/)

De AOW-uitkering mag niet worden vervreemd en is ook niet vatbaar voor verpanding of belening.48

De aanpassing van de pensioengerechtigde leeftijd van de AOW kan voor een aantal mensen tot problemen leiden, omdat zij niet voldoende tijd hebben om de verhoging van de ingangsdatum financieel op te vangen, bijvoorbeeld omdat hun VUT-uitkering of verzekeringsuitkering wel op 65- jarige leeftijd stopt.

Hiervoor is in eerste instantie een voorschotregeling49 ingesteld, waarbij mensen die in 2013, 2014 of 2015 de AOW-gerechtigde leeftijd bereiken, een renteloze lening bij de SVB kunnen aanvragen. Deze lening wordt na ingang van de AOW weer terugbetaald (in 6, 12 of 18 maanden, afhankelijk van het aantal maanden dat moet worden overbrugd).

47 Artikel 16 AOW

48 Artikel 26 AOW

49 Artikel 22 AOW

(31)

De voorschotregeling is inmiddels vervangen door de Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW50. Als aan de voorwaarden wordt voldaan, kan een overbruggingsuitkering worden ontvangen.

De uitkering hoeft niet te worden terugbetaald.

Hierbij wordt wel rekening gehouden met overig inkomen en inkomen van de partner. Voorwaarden overbruggingsregeling:

- Op 1 januari 2013 een bepaalde uitkering ontvangen (o.a. VUT/ prepensioen of

overbruggingspensioen, partnerpensioen, bepaalde particuliere inkomensuitkeringen), die eindigt bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd.

- Inkomen op de peildatum lager dan 200% (alleenstaand, 2018 € 3.156,00) of 300% (met partner, 2018 € 4.734,00) van het bruto wettelijk minimumloon.

Als peildatum geldt de maand, waarin de leeftijd van 64 jaar en 6 maand jaar wordt bereikt.

- Vermogen op 1 januari van het jaar, waarin 65-jarige leeftijd wordt bereikt, bedraagt minder dan het heffingsvrije vermogen van box 3 (alleenstaanden € 30.000, partners € 60.000). De eigen woning en pensioenvermogen telt niet mee. Voormalig zelfstandig ondernemers krijgen een extra vrijstelling van € 122.717. Een eigen woning en pensioenvermogen telt niet mee.

- Er is minimaal één jaar AOW-recht opgebouwd;

- Een eventuele partner heeft geen recht op een AOW-partnertoeslag

- Er bestaat geen recht op uitkering als de 65-jarige leeftijd na 31 december 2022 wordt bereikt.

Ander inkomen wordt in mindering gebracht op de overbruggingsuitkering. Bij een inkomen van

€ 1.171,48 (alleenstaande) of € 757,70 (met partner) is de overbruggingsuitkering nihil.

De regeling is op 1 oktober 2013 ingevoerd met terugwerkende kracht tot 1 januari 2013. In verband met de versnelde verhoging van de AOW-leeftijd vanaf 2016 is de overbruggingsregeling aangepast en uitgebreid voor degenen die na 1 januari 2013 en voor 1 juli 2015 een uitkering ontvangen en die door aanpassing van de AOW-leeftijd minder of geen inkomen hebben vanaf 65 jaar of de oude AOW-leeftijd. De voorwaarden zijn vergelijkbaar, maar de peildata zijn gekoppeld aan de oude AOW- leeftijd. Er wordt geen uitkering verstrekt aan degenen, die zijn geboren na 31 maart 1956.

Als iemand vanaf de aanvangsleeftijd van de AOW-verzekering tot aan pensioengerechtigde leeftijd onafgebroken verzekerd is geweest, heeft hij of zij recht op een volledige AOW-uitkering. De opbouw tot een AOW-uitkering van 100% vindt plaats in 50 jaar; 2% voor ieder jaar dat iemand verzekerd is.

Voorbeeld

Willy is op haar 25e in 1960 van Nederland naar Australië geëmigreerd. In 1985 is zij weer terug naar Nederland verhuisd. Vanaf 2000 ontvangt zij een AOW-uitkering. Deze wordt met 50% (25 x 2%) gekort.

Een onderbreking van de verzekering, bijvoorbeeld als gevolg van een verblijf in het buitenland, heeft tot gevolg dat slechts een deel van het pensioen wordt uitgekeerd.51 Mensen, die voor enige tijd naar het buitenland vertrekken, kunnen een dergelijke korting voorkomen door de

premiebetaling vrijwillig voort te zetten zolang ze in het buitenland wonen.52

50 Besluit van 31 mei 2013

51 Artikel 13 en 13a AOW

52 Artikel 35 AOW

(32)

Buitenlanders, die in Nederland komen wonen en nooit verzekerd zijn geweest voor de AOW, kunnen via extra premiebetaling de voorafgaande jaren waarin ze niet verzekerd zijn geweest, inkopen.53 De voorwaarden voor de inkoop zijn in 2014 aangescherpt. Als iemand AOW

verzekeringsjaren wil inkopen, moet diegene minimaal 5 jaar verplicht verzekerd zijn geweest voor de AOW en 5 jaar werkzaam in Nederland zijn. Ook mag niet in een ander land een wettelijk verplichte ouderdomsverzekering van toepassing zijn.

Het is overigens de vraag of het niet verstandiger is bovengenoemde premies in een individuele verzekering te investeren.

5.5 Hoogte van de uitkering

De AOW-uitkering is gekoppeld aan het Referentie Minimumloon voor de AOW. Het Referentie Minimumloon over 2018 is vastgesteld op € 1.457,16 per maand.

Gehuwden en samenwonende partners hebben ieder vanaf de pensioengerechtigde leeftijd een zelfstandig recht op een AOW-uitkering die netto gelijk is aan 50% van het netto minimumloon.54 Samen ontvangen zij dus 100% van het netto minimumloon. Duurzaam gescheiden levende echtgenoten worden beschouwd als ongehuwd.

Voor een alleenstaande is de AOW-uitkering gelijk aan 70% van het netto minimumloon.55 Een alleenstaande ouder met een kind jonger dan 18 jaar ontving tot 2015 90% van het netto minimumloon. Door de invoering van de Wet Hervorming Kindregelingen is deze uitkering per 1 januari 2015 vervallen. De alleenstaande ouder ontvangt een uitkering gelijk aan de uitkering voor een alleenstaande. Via het kindgebonden budget kan de alleenstaande ouder eventueel een aanvulling ontvangen.

De AOW voor alleenstaanden bedraagt in 2018 € 1.244,75 en voor gehuwden

€ 858,89 (bruto bedragen inclusief vakantietoeslag en inkomensondersteuning AOW).

De kostendelersnorm gaat ook gelden voor de AOW. Dit heeft tot gevolg dat de AOW-uitkering kan worden verlaagd als de AOW-gerechtigde een gezamenlijke huishouding voert met een niet-AOW gerechtigde. Bijvoorbeeld als een ouder en kind samenwonen. De eerste plannen gingen uit van een ingangsdatum van 1 juli 2015. De invoeringsdatum is voorlopig uitgesteld tot 1 januari 2018.

Vanaf 1 februari 2014 geldt een bijzondere regeling voor partners (niet gehuwd), die ieder een eigen woning hebben. Voor de AOW worden zij niet aangemerkt als samenwonende partners, als zij hun eigen woning (huur- of koopwoning) aanhouden. Ieder ontvangt een AOW-uitkering voor een alleenstaande. Deze regeling wordt ook wel aangeduid met twee woningenregel.

5.6 AIO

Voor de oudere die geen of een onvolledige AOW-uitkering ontvangt, wordt het inkomen aangevuld tot aan het sociale minimum. Dit is gelijk aan de netto AOW bedragen.

53 Artikel 38 AOW

54 Artikel 9, lid 1 en artikel 9, lid 5, onder b AOW

55 Artikel 9, lid 1 en artikel 9, lid 5 AOW

(33)

Echter bij de AIO wordt wel rekening gehouden met het vermogen. De vrijlating van het vermogen is gelijk aan de vrijlating in de bijstand.

Vanaf 1 januari 2015 geldt de kostendelersnorm voor nieuwe aanvragen. Voor bestaande uitkeringen geldt een overgangsregeling, waardoor de norm van 1 juli 2015 gaat gelden. Door toepassing van de kostendelersnorm zal de AIO-aanvulling lager worden vastgesteld.

5.7 AOW-partnertoeslag

Als de AOW-gerechtigde een partner heeft, die de AOW-gerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt, bestaat recht op een inkomensafhankelijke toeslag van maximaal 50% van het netto minimumloon.56 In deze berekening wordt geen rekening gehouden met het vakantiegeld dat hoort bij het

minimumloon.57 De AOW-partnertoeslag is vervallen voor AOW-gerechtigden, die na 1 april 2015 de AOW-gerechtigde leeftijd bereiken.

De partnertoeslag AOW bedraagt maximaal € 782,95 bruto per maand (per 1 januari 2018).

De hoogte van de toeslag58 is afhankelijk van het inkomen van de echtgenoot of partner (de

inkomenstoets). Het gaat dan om inkomen uit - of in verband met - arbeid. Bij de toepassing van de inkomenstoets blijft een deel van het inkomen uit arbeid (inkomen uit tegenwoordige arbeid en winst uit onderneming) buiten beschouwing.59 Deze vrijlating bedraagt 15% van het bruto minimumloon (2018 15% van € 1.578,00 = € 236,70), plus 1/3e deel van het meerdere aan bruto- inkomsten uit arbeid. Bij een bruto inkomen uit arbeid hoger dan € 1.411,13 vervalt de

partnertoeslag.

Voorbeeld

Ruben is getrouwd met Nettie. Ruben ontvangt vanaf 2012 een AOW-uitkering. Nettie heeft de AOW-gerechtigde leeftijd nog niet bereikt en werkt als verpleegster in een ziekenhuis. Haar inkomen bedraagt € 800 per maand.

De toeslag voor Ruben wordt als volgt berekend:

Maximale toeslag 2018 € 782,95.

Korting in verband met inkomen Nettie: 2/3 van (€ 800 - € 236,70) = € 375,53.

De toeslag bedraagt € 782,95 – € 375,53 = € 407,42.

Inkomen in verband met arbeid, zoals uitkeringen op grond van de WIA, WW en ZW worden volledig op de toeslag in mindering gebracht. Ook een eventueel partnerpensioen of vervroegd pensioen van de echtgenoot of partner wordt geheel op de toeslag in mindering gebracht. Hier vervalt de toeslag als het inkomen meer dan € 782,95 bruto per maand bedraagt.

Voor de hoogte van de partnertoeslag is verder ook van belang hoe hoog het gezinsinkomen bedraagt. Als het gezamenlijke inkomen (inclusief AOW) meer dan € 2.760,87 bedraagt, wordt de partnertoeslag met maximaal 10% verlaagd.60

56 Artikel 8 AOW

57Artikel 1, lid 1, onder d AOW jo. artikel 8, lid 1, onder a Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag

58 Artikel 10 AOW

59 Artikel 11 AOW

60 Artikel 12 AOW

(34)

Voorbeeld

Marcel en Joke zijn gehuwd. Joke ontvangt een AOW-uitkering van € 782,95 en daarnaast ontvangt zij maandelijks een ouderdomspensioen van € 1.500. Marcel werkt nog parttime en verdient daarmee € 1.000 per maand. Het totale gezinsinkomen bedraagt € 3.282,95. Dit is meer dan 162% van het bruto minimumloon inclusief vakantietoeslag (2018: € 2.760,87 (=

162% * (€ 1.578,00 + € 126,24))).

De AOW-toeslag wordt in verband met het inkomen van Marcel gekort met

€ 508,87 (2/3 * (€ 1.000 - € 236,70)).

De AOW-toeslag wordt dan verlaagd met maximaal 10%, de AOW toeslag bedraagt dan 90%

x (€ 782,95 -/- € 508,87) = € 246,67.

Een aantal inkomsten blijven voor toepassing van de inkomenstoets buiten beschouwing, zoals inkomsten uit vermogen, een privé afgesloten lijfrente of een eenmalige uitkering in verband met beëindiging van een dienstbetrekking (ontslagvergoeding).

Als de toeslag vervalt doordat het inkomen van de partner te hoog is, vervalt de toeslag definitief.

Ook als het inkomen later wegvalt of daalt.

Rekenvraag Kleine Gids - AOW

Sonja en Rick zijn getrouwd. Rick is op 12 juli 2014 65 jaar geworden en ontvangt AOW. Sonja is 5 jaar jonger en verdient met haar parttime baan € 1.000 bruto.

Ontvangt Rick nog partnertoeslag op zijn AOW-uitkering? En zo ja, hoeveel?

Voor de pensioengerechtigde, geboren op of na 1 januari 1950, met een jongere partner kan er een hiaat in het inkomen ontstaan, omdat in de veel pensioenregelingen bij de opbouw rekening wordt gehouden met een hogere AOW-uitkering dan de AOW-uitkering voor gehuwden. Dit

inkomenstekort noemt men ook wel het AOW-hiaat.

5.8 Bruto AOW-uitkeringsbedragen per 1 januari 2018

Per maand Vakantie-uitkering Totaal per jaar Gehuwden of ongehuwd

samenwonenden (beide partners AOW-leeftijd, pp)

€ 782,95 € 51,01 € 10.007,52

Gehuwden met max.

toeslag (partner < AOW- leeftijd)

€ 1.565,90 € 102,02 € 20.015,04

Alleenstaande € 1.148,40 € 71,42 € 14.637,84

NB: In de bovenvermelde bedragen is nog geen rekening gehouden met de inkomensondersteuning AOW van € 24,93 bruto per maand (€ 299,16 bruto per jaar).

5.9 Houdbaarheidsbijdrage

Per 1 januari 2011 is een fiscale maatregel ingevoerd om de betaalbaarheid van de AOW te waarborgen. De maatregel wordt de houdbaarheidsbijdrage genoemd en geldt alleen voor mensen die geboren zijn in 1946 of later. Het gaat dus om mensen die vanaf 2011 de AOW-leeftijd hebben

(35)

bereikt. De houdbaarheidsbijdrage is destijds door het vorige kabinet Balkenende IV bedacht en wordt in de volksmond ook wel de Bos-belasting genoemd.

De maatregel betreft een extra fiscale heffing voor AOW-gerechtigden met een inkomen hoger dan

€ 33.994 per jaar. De houdbaarheidsbijdrage houdt in dat vanaf 2011 de grens van de tweede schijf voor mensen geboren op of na 1 januari 1946 nog maar voor 75% is geïndexeerd. Zij betalen dus over een groter deel van hun inkomen 40,85% belasting dan mensen geboren voor 1946. Mensen geboren voor 1946 betalen 40,85% belasting vanaf een bedrag van € 34.404 (2018). Voor mensen geboren vanaf 1946 ligt de grens op € 33.994. Nu is het verschil nog klein. Het verschil zal echter de komende jaren verder oplopen.

Voorbeeld

Ed is geboren in 1945 en Willem is geboren in 1946. Beiden hebben een inkomen van € 40.000.

Ed betaalt hierover € 9.315 belasting. Willem betaalt € 9.389 belasting. Dit verschil wordt de komende jaren groter.

(36)

Leerdoelen Hoofdstuk 6

Na het bestuderen van dit hoofdstuk:

- weet je wie verplicht verzekerd is voor de werknemersverzekeringen;

- weet je hoe de heffing en de verdere uitvoering van de werknemersverzekeringen plaatsvindt;

- ken je het begrip verklaring arbeidsrelatie en de vier situaties waarin deze verklaring kan worden afgegeven.

(37)

6 Werknemersverzekeringen

Zoals de term al doet vermoeden zijn werknemersverzekeringen alleen van toepassing op werknemers. Onder een werknemer wordt verstaan:61

‘de natuurlijke persoon (die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt) die tot een inhoudingsplichtige in privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat of van een inhoudingsplichtige loon geniet uit een vroegere privaatrechtelijke of publiekrechtelijke

dienstbetrekking van zichzelf of van een ander, dan wel uit een bestaande privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking van een ander.’

Wanneer iemand in dienstverband werkt, wordt hij of zij verplicht verzekerd voor de werknemersverzekeringen. Werknemers die in het buitenland werkzaam zijn, worden ook aangemerkt als werknemer indien de werkgever in Nederland is gevestigd. Waar iemand woont of werkt, wordt beoordeeld naar de feitelijke omstandigheden.62 De werknemer is van rechtswege verzekerd voor de werknemersverzekeringen. De werkgever moet voor een ieder die verplicht verzekerd is, de premies werknemersverzekeringen inhouden en afdragen.

Uitvoering van de werknemersverzekeringen gebeurt door het UWV. Het UWV is belast met de claimbeoordeling en het verstrekken van uitkeringen in het kader van de werknemersverzekeringen.

De heffing van premies voor de werknemersverzekeringen vindt plaats door de Belastingdienst.

Hierdoor is het mogelijk belastingen en premies in één gecombineerde aangifte te heffen en te innen. Daarnaast is er een polisadministratie waarin het UWV de gegevens over de verzekerde vastlegt en daarbij gebruik maakt van gegevens die werkgevers op hun aangifte via de

Belastingdienst gaan aanleveren.

6.1 Verzekeringsplicht werknemersverzekeringen

Werknemersverzekeringen gelden voor werknemers en voor degenen die met werknemers worden gelijkgesteld. In dit kader is een werknemer een natuurlijke persoon, die de AOW-leeftijd nog niet heeft bereikt en die in Nederland werkzaam is in dienstbetrekking.

Een dienstbetrekking is een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. De definitie van een arbeidsovereenkomst staat in artikel 7:610 BW. Dit artikel luidt:

‘De arbeidsovereenkomst is de overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten’.

Een arbeidsovereenkomst bezit de volgende drie kenmerken:

- de werknemer verbindt zich om gedurende zekere tijd persoonlijk arbeid te verrichten;

- de werkgever is verplicht loon te betalen;

- tussen werkgever en werknemer bestaat een gezagsverhouding.

61 Artikel 2 LB en artikel 3 ZW

62 Artikel 4, lid 1 AWR

(38)

Bij het beoordelen of iemand verplicht verzekerd is voor de werknemersverzekeringen geeft de gezagsverhouding in de praktijk de meeste problemen. Er is sneller sprake van een

gezagsverhouding dan wel eens wordt vermoed. Om navorderingen van de

werknemersverzekeringen te voorkomen, is het verstandig om bij de geringste twijfel de uitvoeringsinstanties te raadplegen.

Uit jurisprudentie is gebleken dat de gezagsverhouding essentieel is om te bepalen of er sprake is van een dienstbetrekking. Wanneer een opdrachtgever geen andere bevoegdheid heeft dan het verbreken van het contract, is er geen sprake van een gezagsverhouding.

Soms plakt een werkgever een ander etiket op de arbeidsrelatie (bijvoorbeeld: ‘freelance’), om op deze wijze onder de premieplicht voor de werknemersverzekeringen uit te komen. Hoe de arbeidsrelatie genoemd wordt is echter niet van belang. Of iemand verplicht verzekerd is voor de (sociale) werknemersverzekeringen, wordt aan de hand van de feitelijke omstandigheden beoordeeld.

Zoals gezegd vormt vooral het begrip ‘gezagsverhouding’ een knelpunt. Om te bepalen of iemand verplicht verzekerd is voor de werknemersverzekeringen, wordt de Ziektewet vaak als uitgangspunt genomen. De overige werknemersverzekeringen (Werkloosheidswet en Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen) kennen uitgangspunten van gelijke strekking als de Ziektewet.

6.2 Fictieve dienstbetrekking

In sommige gevallen63 kan iemand, zonder dat er formeel sprake is van een dienstbetrekking, toch verzekerd zijn voor de werknemersverzekeringen.

We spreken in een dergelijk geval van een ‘fictieve dienstbetrekking‘. Hiervan is sprake indien arbeid wordt verricht op een dusdanige wijze dat, maatschappelijk gezien, kan worden uitgegaan van het bestaan van een arbeidsovereenkomst.

In de loonbelasting worden enkele arbeidsverhoudingen omschreven die kunnen worden

beschouwd als dienstbetrekking.64 Voorbeelden hiervan zijn musici en artiesten, uitzendkrachten en personen die op provisiebasis werken. Deze personen zijn zonder meer verzekerd voor de

werknemersverzekeringen.

Naast deze in de wet genoemde voorbeelden bestaan er arbeidsverhoudingen (bijvoorbeeld thuiswerkers), die onder voorwaarden gelijk worden gesteld met een dienstbetrekking:65 - de arbeidsverhouding is aangegaan voor (on)bepaalde tijd van ten minste dertig dagen;

- de arbeid dient persoonlijk te worden verricht op doorgaans twee dagen per week (het aantal uren is hier niet van belang); en

- het bruto inkomen uit arbeid moet doorgaans over een week ten minste 40% van het wettelijk minimumloon inclusief vakantietoeslag per week bedragen.

Vaak is het verstandig om vooraf met het UWV af te stemmen of iemand verplicht verzekerd is voor de werknemersverzekeringen.

63 Artikel 3 en 4 LB en artikel 2, 2a, 2b en 2c Uitvoeringsbesluit LB.

64 Artikel 4 LB

65 Artikel 2a en 2b Uitvoeringsbesluit LB

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Neem over van vraag 9a O-biljet of vraag 7a P-biljet Afname in 2003 van opgebouwde oudedagsreserve (voor ondernemers).

– Als u op 31 december 2001 55 jaar of ouder was: 17% van de premiegrondslag in 2002 (het bedrag E uit de ‘Rekenhulp jaarruimte lijfrentepremieaftrek 2002’ op bladzijde 2), en maximaal

Als u de oudedagsreserve die u heeft opgebouwd, uiterlijk in 2002 heeft omgezet in een lijfrente die voldoet aan de voorwaarden voor premieaftrek, vul dan het bedrag van de

Vanaf het begrotingsjaar 2018 wordt de rijksbijdrage voor de Open Universiteit vanwege het verzorgen van onderwijs gebaseerd op het aantal verleende graden, een onderwijsopslag én

welk materiaal gaat u gebruiken wat is daarvan de isolatiewaarde waar gaat u dit materiaal aanschaffen wat is de prijs van dit materiaal per vierkante meter. het aantal

 in uw nieuwe deeltijdse betrekking tewerkgesteld bent volgens een arbeidsregime van ten minste 1/3 van een voltijdse betrekking (12,66 uren per week indien de gemiddelde wekelijkse

Lonen die omzeggens geblokkeerd zijn, dalende werkgeverbijdragen, tanende arbeidsomstandigheden zonder garantie op bijkomende jobs ….. De militanten van ACLVB Brussel verzamelen

De bepalingen in het Kaderbesluit die op de uitvoering van deze regeling van toepassing zijn, zijn de volgende: de artikelen 6, eerste en zesde lid (subsidiabele kosten), 8 en