• No results found

Overige wettelijke sociale regelingen

In document Leergang Federatie Financieel Planners (pagina 79-84)

Leerdoelen Hoofdstuk 9

9 Overige wettelijke sociale regelingen

9.1 Participatiewet

Op 1 januari 2015 is de Participatiewet ingevoerd. De Participatiewet verving destijds de Wet Werk en Bijstand, een deel van de Wet Sociale Werkvoorziening en een groot deel van de Wajong. De Participatiewet wordt ingevoerd om meer mensen, die moeilijk aan een baan komen, aan het werk te helpen en zodoende hun arbeidsparticipatie te vergroten. Het gaat hierbij om de mensen met een bijstandsuitkering, mensen die een Wajong-uitkering ontvangen en de werknemers van de sociale werkplaats. Deze drie groepen worden ondergebracht in de Participatiewet, waardoor voor hen dezelfde rechten en plichten gaan gelden om zo snel mogelijk een baan te vinden.

Iedereen die in Nederland woonachtig is en niet genoeg inkomen of vermogen heeft om in het levensonderhoud te kunnen voorzien en daarnaast ook niet in aanmerking komt voor een andere uitkering heeft recht op bijstand. Daarmee is deze voorziening het sluitstuk van de sociale zekerheid.

De uitvoering ligt bij de gemeenten.

De volgende personen hebben geen recht op bijstand:

- iemand die niet rechtmatig in Nederland verblijft;

- gedetineerden (behalve de gedetineerden met proefverlof en degenen die deelnemen aan resocialisatieprogramma's ter voorbereiding op de terugkeer in de maatschappij);

- degenen die in een inrichting verblijven en tussen 18 en 21 jaar oud zijn;

- personen die langere tijd in het buitenland verblijven voor bijvoorbeeld vakantie;

- personen die een vermogen hebben boven een bepaald bedrag; onder vermogen valt bijvoorbeeld spaargeld of een eigen huis (zie hieronder).

Personen met eigen vermogen hebben geen recht op een bijstandsuitkering. Zij worden geacht eerst hun vermogen aan te wenden, voordat ze een bijstandsuitkering gaan ontvangen. Wel geldt voor een deel van het vermogen een vrijlating. Voor gezinnen geldt een grens van € 12.040, voor alleenstaanden € 6.020 (per 1 januari 2018). Voor mensen die een bijstandsuitkering ontvangen en een eigen huis bewonen, geldt een extra vrijlating van maximaal € 50.800 (per 1 januari 2018). Deze bedragen worden elk half jaar bijgesteld.

Vanaf 1 januari 2016 geldt een bescherming voor pensioenvermogen. In 2018 is € 253.350

pensioenvermogen vrijgesteld voor mensen die niet kunnen deelnemen aan een pensioenfonds en zelf hun pensioen hebben geregeld, zoals bijvoorbeeld ZZP’ers. Aanvullende voorwaarden zijn dat de eerste inleg ten minste 5 jaar voor de bijstandsaanvraag is gestart en dat in de 5 jaar voorafgaand aan de aanvraag jaarlijks premie is ingelegd, maar niet meer dan € 6.000 per jaar .

Verplichtingen

Indien er bijstand wordt ontvangen, dienen de uitkeringsgerechtigden aan de volgende verplichtingen te voldoen:

- als werkzoekende ingeschreven staan bij het UWV;

- aantonen dat alles in het werk wordt gesteld om zelf in het levensonderhoud te voorzien;

- zich kunnen identificeren;

- solliciteren naar alle soorten normaal geaccepteerd werk; dat is werk, dat door vrijwel iedereen als normaal wordt gezien; ook banen die niet aansluiten bij de opleiding en werkervaring vallen hier onder;

- aangeboden werk aanvaarden en behouden, met een maximale reistijd van 3 uur per dag;

- meewerken aan de ondersteuning die de gemeente biedt om werk te vinden;

- ook meewerken aan alle andere zaken die te maken hebben met de uitvoering van de wet;

- de gemeente van de juiste informatie voorzien (bijvoorbeeld dat men samenwoont, alimentatie krijgt of vermogen heeft).

Vanaf 1 januari 2016 geldt een taaleis voor nieuwe aanvragers. Voor bestaande

bijstandsgerechtigden geldt de taaleis vanaf 1 juli 2016. Voor de taaleis moet men in staat zijn korte, eenvoudige teksten kunnen lezen en schrijven en kan worden aangetoond door bijvoorbeeld het inburgeringsexamen te hebben behaald of 8 jaar Nederlandstalig onderwijs te hebben gevolgd. Als niet wordt voldaan aan de taaleis, wordt de uitkering verlaagd met 20% in de eerste 6 maanden, 40%

voor de volgende zes maanden en na een jaar mag de uitkering worden verlaagd met 100%.

De hoogte van de uitkering

Om de hoogte van de bijstand te bepalen, maakt de gemeente gebruik van landelijk vastgestelde netto basisbedragen, de bijstandsnormen. Deze normbedragen zijn afhankelijk van het

minimumloon.

Voor verschillende groepen gelden verschillende normen. De vermelde bedragen zijn vastgesteld per 1 januari 2018.

Netto normbedragen voor mensen vanaf 21 jaar tot AOW-gerechtigde leeftijd:

Per maand Vakantie-uitkering Totaal Gehuwden of ongehuwd

samenwonenden € 1.346,46 € 70,87 € 1.417,33

Alleenstaanden en

alleenstaande ouders € 942,51 € 49,61 € 992,12

In de bijstandsuitkeringen is een vakantie-uitkering begrepen van 5%. Jongeren van 18 tot 21 jaar krijgen een lagere bijstandsuitkering.

Als gevolg van de Wet Hervorming Kindregelingen is de uitkering voor alleenstaande ouders vervallen per 1 januari 2015. Alleenstaande ouders ontvangen eenzelfde uitkering als

alleenstaanden. Via het Kindgebonden Budget kan eventueel een aanvulling op het inkomen worden ontvangen.

Een bijstandsuitkering is altijd een aanvulling op de inkomsten en de hoogte wordt berekend door de gemeente. De inkomsten worden vervolgens aangevuld tot aan het normbedrag.

Onder inkomsten wordt verstaan:

- inkomsten uit arbeid, zoals loon, of inkomsten in verband met arbeid zoals een WW-uitkering;

- heffingskortingen van de belastingdienst;

- inkomsten van een van de gezinsleden;

- alimentatie.

Vanaf 1 januari 2015 geldt voor de bijstand de kostendelersnorm. Dit heeft tot gevolg dat de uitkering wordt aangepast als meerdere volwassenen in dezelfde woning wonen. Hoe meer personen van 21 jaar of ouder in een woning wonen, des te lager de bijstandsuitkering wordt. Als een huisgenoot student is of huurder / kostganger in een woning, dan tellen deze personen niet mee voor de kostendelersnorm. De kostendelersnorm werkt als volgt:

Aantal personen van 21 jaar of ouder in

Bijstandsnorm per persoon Totale bijstandsnorm als alle personen

Wonen meer dan 5 personen in een woning, dan is de totale bijstandsnorm: 40% + (aantal leden huishouden maal 30%). De normhoogte per persoon is de totale bijstandsnorm gedeeld door het aantal leden in het huishouden.

Het inkomen of vermogen van huisgenoten tellen voor de bepaling van het bijstandsrecht alleen mee wanneer een gezamenlijke huishouding wordt gevoerd.

9.1.1 Bijzondere bijstand

Gemeenten mogen in sommige gevallen extra geld uitkeren voor bijzondere kosten . Door omstandigheden kan men onverwacht hoge kosten hebben, die men niet kan betalen van de uitkering. Men kan daarbij denken aan extra stookkosten, een bril of gebitsprothese. Er kan dan een beroep worden gedaan op de bijzondere bijstand.

9.2 Studiefinanciering

Met ingang van het studiejaar 2015/2016 is het stelsel van studiefinanciering ingrijpend gewijzigd.

Voor MBO-studenten blijft de Wet Studiefinanciering gelden.

Voor HBO- en universitaire studenten die na 1 september 2015 gestart zijn geldt de Wet Studievoorschot. Voor studenten die voor deze datum zijn gestart geldt no het oude stelsel.

9.2.1 Studievoorschot

Met ingang van het studiejaar 2015/2016 is het Studievoorschot gaan gelden voor nieuwe HBO- en universitaire studenten.

Studenten ontvangen onder het Studievoorschot geen basisbeurs meer. Zij kunnen voor de bekostiging van hun studie een studievoorschot ontvangen, dit is een lening van de overheid tegen voordelige voorwaarden. Per maand kan maximaal € 870,46 (2018) worden geleend. Daarnaast kan

€ 167,17 per maand worden geleend voor het collegegeld. De student kan dus maximaal een bedrag van € 1.037,63 lenen. Het studentreisproduct (OV jaarkaart) blijft bestaan. Ook het

studentenreisproduct betreft een lening als je binnen 10 jaar de studie met succes afrondt wordt de lening voor het studentenreisproduct kwijtgescholden. De aanvullende beurs blijft bestaan voor studenten met minder draagkrachtige ouders. Deze aanvullende beurs wordt ook omgezet in een gift als binnen 10 jaar het diploma wordt behaald.

De terugbetalingstermijn wordt verlengd van 15 jaar (Studiefinanciering) naar 35 jaar. Daarnaast bedraagt de maximale aflossing per jaar 4% van het inkomen (12% van het inkomen onder de studiefinanciering). Als het inkomen niet hoger is dan het minimumloon, hoeft niet te worden terugbetaald. De restschuld wordt na 35 jaar kwijtgescholden.

Er geldt in het nieuwe stelsel geen bijverdiengrens.

Doel van het Studievoorschot is om de kwaliteit van het onderwijs te verhogen, onder andere door studenten meer invloed te geven op de aanwending van het budget. Het kabinet verwacht dat de studenten de komende jaren nog niet volledig deze voordelen kunnen profiteren. Daarom krijgen studenten, die tussen september 2015 en augustus 2019 beginnen aan een studie, na afronding van hun studie een studievoucher ter waarde van € 2.000. Deze kan binnen 5 tot 10 jaar na afronding van de studie worden gebruikt voor bijscholing.

In de loop van 2017 worden nog een aantal aanvullende maatregelen ingevoerd, zoals de

mogelijkheid om te lenen voor de studie tot 55 jaar, studiefinanciering ook voor studenten jonger dan 18 jaar vanaf het moment dat ze staan ingeschreven en het reisproduct voor MBO-studenten jonger dan18 jaar.

9.3 Wet Studiefinanciering

Zoals al aangegeven blijft het oude stelsel van studiefinanciering bestaan De basisbeurs voor MBO studenten en voor alle studenten aan een HBO of universiteit die voor 1 september 2015 al studiefinanciering ontvingen en in hun bachelor of masterfase zitten.

De regels betreffende studiefinanciering zijn neergelegd in de Wet studiefinanciering (WSF) . De studiefinanciering wordt uitgevoerd door de Dienst Uitvoering Onderwijs - Informatie Beheer Groep in Groningen.

De studiefinanciering bestaat uit een basisbeurs, een aanvullende beurs, een lening en een studentenreisproduct. Er wordt onderscheid gemaakt tussen thuiswonende en uitwonende studenten voor de hoogte van de studiefinanciering.

De basisbeurs bedraagt € 269,45 per maand voor uitwonende studenten en € 82,56 voor thuiswonende studenten. Afhankelijk van het inkomen van de ouders kan de student nog in aanmerking komen voor een aanvullende beurs in de vorm van een gift en/of een lening.

Voor studenten geldt een bijverdiengrens (bruto € 14.456 voor 2018). Zolang je als student beneden deze bijverdiengrens blijft is er niets aan de hand. Ook ontvangen lijfrente-uitkeringen wordt als inkomen aangemerkt!

Daarnaast kan een student maandelijks € 179,86 rentedragend lenen. De rente varieert per kalenderjaar, in 2018 bedraagt het rentepercentage 0,0%. Na afloop van de studie staat de rente steeds voor 5 jaar vast. De lening kan per maand worden gewijzigd of opgezegd.

De basisbeurs en aanvullende beurs zijn voor MBO’ers die een opleiding op niveau 1 of 2 volgen altijd een gift. De studiefinanciering voor MBO’ers met een opleiding op niveau 3 of 4 wordt verstrekt in de vorm van een prestatiebeurs. Dit houdt in dat de student de studiefinanciering in eerste instantie ontvangt in de vorm van een lening. Als hij vervolgens binnen 10 jaar een diploma behaalt, wordt de lening omgezet in een gift. De eventuele aanvullende beurs in het eerste jaar hoeft niet te worden terugbetaald.

Onderdeel van de studiefinanciering is het studentenreisproduct. Hiermee kan een student gratis of met korting met het openbaar vervoer reizen. Een student, die 18 jaar of ouder is, ontvangt een studentenreisproduct. Vanaf 2018 geldt dit ook voor studenten jonger dan 18 jaar.

Terugbetaling lening

De studenten, die een gedeelte van de studiefinanciering in de vorm van een lening hebben ontvangen, moeten die uiteraard terugbetalen. In de eerste twee jaar na beëindiging van de studie is er geen aflosverplichting. Daarna wordt de lening in 15 jaar afgelost. De maandbedragen betreffen een 15-jarige annuïteit. Gedurende de aflosperiode verandert de maandtermijn als het

rentepercentage wordt aangepast. De maandelijkse termijn bedraagt minimaal € 45,41.

In document Leergang Federatie Financieel Planners (pagina 79-84)