• No results found

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN MEDEDELING VAN DE COMMISSIE SOCIALE TRENDS: VOORUITZICHTEN EN UITDAGINGEN

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN MEDEDELING VAN DE COMMISSIE SOCIALE TRENDS: VOORUITZICHTEN EN UITDAGINGEN"

Copied!
15
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN

Brussel, 1.3.2000

COM(2000) 82 definitief

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE

SOCIALE TRENDS: VOORUITZICHTEN EN UITDAGINGEN

(2)

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE

SOCIALE TRENDS: VOORUITZICHTEN EN UITDAGINGEN

INHOUDSOPGAVE

1. Inleiding ... 4

2. VOORNAAMSTE SOCIALE ONTWIKKELINGEN ... 5

2.1. Wat zijn de voornaamste ontwikkelingen? ... 5

2.2 …en de structuur van de huishoudens verandert ingrijpend … ... 6

2.3 De arbeidsparticipatie van vrouwen blijft toenemen… ... 6

2.4. …maar er blijven vormen van ongelijke behandeling bestaan... 7

2.5. Groeiende deelname aan sociale activiteiten... 7

3. HUIDIGE LEVENSOMSTANDIGHEDEN ... 8

3.1. Werk is nog steeds de voornaamste bron van het besteedbare inkomen ... 8

3.2. Inkomensverschillen zijn in de meeste lidstaten toegenomen... 8

3.3. …maar de sociale voorzieningen verminderen de verschillen... 8

3.4. …en er bestaan ook regionale onevenwichtigheden... 9

3.5. Onderwijs: een mogelijkheid tot betere levensomstandigheden voor allen... 9

3.6. Hogere kwalificaties verminderen vaak het risico van werkloosheid …... 9

3.7. … en leiden tot een hoger inkomen ... 10

3.8. De jongere generatie is hoger gekwalificeerd ... 10

4. Inspelen op toekomstige maatschappelijke behoeften... 11

4.1. De afnemende arbeidsparticipatie van oudere werknemers en de toekomst van de werkgelegenheid ... 11

(3)

4.2. Arbeidspotentieel: de hoeksteen van een op kennis gebaseerde samenleving ... 11 4.3. Betrekkingen tussen de generaties en de uitdaging van de vergrijzing ... 12 4.4. Inspelen op de behoefte aan zorg... 13 4.5. Aandacht voor een evenwichtige verdeling van hoogwaardiger banen tussen mannen en vrouwen… ... 13 5. Slotopmerkingen... 14

(4)

1. INLEIDING

Aan het begin van de 21e eeuw wordt de rol van een door sociale samenhang gekenmerkte Europese samenleving steeds meer gezien als een belangrijke voorwaarde voor concurrentievermogen en groei. Deze mededeling is in verband hiermee gebaseerd op "The Social Situation in the European Union 2000" en biedt een beschrijving van de voornaamste sociale trends in Europa om de op de voorgrond tredende beleidskwesties in verband met de sociale behoeften van de toekomst in kaart te brengen.

Het snelle tempo waarin zich een aantal sociale ontwikkelingen de afgelopen jaren heeft voltrokken is opmerkelijk en deze ontwikkeling zal zich de komende jaren waarschijnlijk voortzetten. Demografische en sociale trends, de mondialisering, de informatie- en communicatierevolutie en de daaruit voortvloeiende nieuwe economie zijn hierbij de voornaamste drijvende krachten, die zowel nieuwe kansen als uitdagingen in zich bergen. De technologische ontwikkeling, onderwijs en sociale samenhang worden gezien als essentiële factoren om economische efficiëntie en een hoger welvaartsniveau te bereiken.

Europa dient te streven naar een sociaal model dat zo flexibel en hecht is dat slagvaardig op deze nieuwe uitdagingen ingespeeld kan worden, terwijl het tegelijkertijd zijn doelstellingen van een beter concurrentievermogen en cohesie tracht te verwezenlijken.

De economische en sociale ontwikkelingen kunnen geplaatst worden in een kader van drie cruciale aandachtsgebieden voor het beleid: onze steeds toenemende onderlinge afhankelijkheid op macro-economisch terrein; onze inzet en samenwerking op het gebied van de werkgelegenheid; onze voortgaande werkzaamheden ter bevordering van de sociale vooruitgang binnen de Europese Unie. Deze drie factoren houden onderling nauw verband en kunnen niet als afzonderlijke doelstellingen beschouwd worden.

Dit confronteert zowel de Unie als de lidstaten met een drietal samenhangende beleidsdoelstellingen: het creëren van een dynamische Europese economie, een productieve beroepsbevolking en een open en doelmatig maatschappelijk klimaat voor het volgende decennium en de jaren daarna.

De buitengewone Top van Lissabon "Werkgelegenheid, economische hervorming en sociale samenhang - naar een Europa van de innovatie en de kennis" biedt een gelegenheid om het belang te onderstrepen van de verbanden tussen deze diverse aspecten bij het streven naar een samenhangende Europese samenleving met hoogwaardiger banen en een duurzame economische groei.

(5)

2. VOORNAAMSTE SOCIALE ONTWIKKELINGEN

De bevolkingsopbouw van Europa is aan verandering onderhevig. Deze veranderende structuur qua leeftijd en geslacht, en de daarmee samenhangende consequenties voor de verschillende generaties, zijn ook van invloed op het menselijk gedrag. In sommige gevallen voltrekken deze veranderingen zich zo snel dat zij aanzienlijke gevolgen kunnen hebben doordat hierdoor nieuwe maatschappelijke behoeften in het leven worden geroepen en het aanbod van de sociale voorzieningen erdoor beïnvloed wordt.

Om Europa's economische groei en mondiale concurrentievermogen in de toekomst te kunnen garanderen is het van steeds groter belang om bij het globale beleidskader rekening te houden met maatschappelijke ontwikkelingen.

2.1. Wat zijn de voornaamste ontwikkelingen?

De Europese bevolking vergrijst. Als gevolg van twee uiterst belangrijke demografische ontwikkelingen verandert de bevolkingsstructuur in Europa snel. In de meeste lidstaten van de EU dalen zowel de vruchtbaarheids- als sterftecijfers: er worden minder kinderen geboren en de levenduur en -kwaliteit zijn beter. Dit heeft "vergrijzing" tot gevolg, een algemene tendens die nog sneller verloopt door de naoorlogse geboortegolf en zich nog verscheidene decennia zal voortzetten.

Hier volgen een aantal van de voornaamste cijfers: het aantal geboorten in de EU daalde in 1998 tot ongeveer 4 miljoen - een nieuw naoorlogs laagterecord. Het totale vruchtbaarheidscijfer voor de EU is van 2,59 in 1960 tot 1,45 in 1998 gedaald en is nu een van de laagste ter wereld. In dezelfde periode is het percentage ouderen (65 jaar en ouder) van de bevolking gestegen van 11 naar 16. Alle tekenen duiden erop dat deze ontwikkeling zich tot ver in de volgende eeuw zal voortzetten. Over tien jaar zullen er tweemaal zoveel ouderen

(69 miljoen) zijn als in 1960 (34 miljoen).

De afgelopen 35 jaar is de bevolkingsgroei in de Unie geleidelijk verminderd. In 1998 was de brutobevolkingsgroei 2 per 1000 inwoners tegenover een jaarlijks gemiddelde van omstreeks 8 in de jaren '60. Gedurende dezelfde periode nam de natuurlijke groei (geboorten minus sterfgevallen) gestaag af, van bijna 8 per 1000 inwoners tot 0,8 in 1998. Sinds halverwege de jaren '80 heeft internationale migratie snel als beslissende factor bij de bevolkingsgroei aan belang gewonnen, hoewel het aandeel ervan de afgelopen vier jaar is afgenomen. Dit bedroeg

Demografische veranderingen in de voornaamste leeftijdsgroepen.

Een vergelijking tussen 1998-2010

-3%

-7%

-2%

15%

11%

31%

-10%

0%

10%

20%

30%

40%

0-14 15-24 25-49 50-64 65-79 80+

(6)

bijna 75% in 1995 – een naoorlogs hoogtepunt – en daalde lichtelijk tot 62% in 1998. Zonder een migratieoverschot zouden de bevolkingen van Griekenland, Italië en Zweden een dalende lijn vertonen.

2.2 … en de structuur van de huishoudens verandert ingrijpend …

In de structuur van de huishoudens, de gezinsomvang en -samenstelling hebben zich ook zeer drastische veranderingen voorgedaan. Mensen treden minder vaak en later in het huwelijk.

Bovendien willen zij pas later in hun leven kinderen. Echtscheidingen komen frequenter voor dan in het verleden.

In combinatie met de lage vruchtbaarheidscijfers betekenen deze veranderingen dat het conventionele model van het echtpaar met kinderen plaatsmaakt voor vormen van huishoudens die kleiner van schaal zijn en vaker aan verandering onderhevig zoals huishoudens van kinderloze paren, eenpersoonshuishoudens en eenoudergezinnen.

Dankzij de toegenomen levensverwachting is het niettemin niet ongebruikelijk dat drie of vier generaties tegelijkertijd in leven zijn; door de toegenomen demografische vergrijzing zal dit een nog gewoner verschijnsel worden. Binnen de familiestructuur neemt gewoonlijk de vrouw de zorg voor bejaarden op zich wanneer deze afhankelijk worden. In de toekomst zal deze verantwoordelijkheid waarschijnlijk nog groter worden, aangezien naarmate de gezinnen kleiner worden de taken over minder personen verdeeld kunnen worden. Hierdoor zou de vraag naar externe vormen van sociale ondersteuning nog groter kunnen worden.

2.3 De arbeidsparticipatie van vrouwen blijft toenemen…

De veranderende rol van vrouwen in het economische en maatschappelijke leven is een belangrijke ontwikkeling geweest. In de afgelopen decennia zijn de onderwijs- en arbeidspatronen van vrouwen en mannen identieker geworden. Meer vrouwen zijn in loondienst gaan werken en kunnen aanspraak maken op meer op hen toegesneden sociale rechten. De grafiek hieronder maakt de groei van de arbeidsparticipatie van vrouwen tussen 1987 en 1998 duidelijk.

Op Europees niveau zal deze toename van de arbeidsparticipatie van vrouwen zich waarschijnlijk voortzetten. Vrouwen ondervinden echter nog steeds bijzondere moeilijkheden

wat betreft gelijke behandeling bij de toegang tot de arbeidsmarkt, bij promotie, inkomen en het op elkaar afstemmen van beroeps- en gezinsleven. Het netto aantal nieuwe banen die het

*

(*) BRD in 1987, D in 1998. IRL 1997 in plaats van 1998 Bron : Eurostat - Labour Force Survey van de EU en OESO

Arbeidsparticipatie van vrouwen, 1987 en 1998

0 10 20 30 40 50 60

EU15* B DK D* EL E F IRL* I L NL A P FIN S UK

%

1987 1998

(7)

afgelopen decennium gecreëerd zijn, zijn weliswaar vrijwel allemaal naar vrouwen gegaan, maar toch heeft deze banengroei geen gelijke tred gehouden met het steeds groeiende aantal vrouwen dat wil werken. Daarom blijven de werkgelegenheidscijfers van vrouwen stelselmatig lager dan die van mannen. Bovendien werkt een op de drie vrouwen in de EU in deeltijd tegenover slechts 6% van de mannen.

2.4. …maar er blijven vormen van ongelijke behandeling bestaan

Ondanks de afgelopen 20 jaar geboekte vooruitgang bestaan er op het terrein van het inkomen nog aanzienlijke vormen van ongelijke behandeling, met name waar het om hoger gekwalificeerde banen gaat. In 1995 lag het brutomaandinkomen van een vrouw 26% lager dan dat van een man. De geringste verschillen worden aangetroffen in België, Denemarken, de oostelijke deelstaten van Duitsland, Luxemburg en Zweden. Deze inkomensverschillen worden dikwijls verklaard uit het feit dat vrouwen vaak oververtegenwoordigd zijn in lager betaalde banen.

Voorts blijkt uit de loonongelijkheid op basis van leeftijd dat de loonverschillen tussen mannen en vrouwen snel toenemen met het stijgen van de leeftijd. Dit is voornamelijk te wijten aan de structuur van de werkgelegenheid van oudere vrouwen die meer dan gemiddeld geconcentreerd is in lager betaalde administratieve functies.

2.5. Groeiende deelname aan sociale activiteiten

Vrijwilligerswerk is een vorm van maatschappelijke participatie en inzet voor buurt, groep of organisatie. Hoewel er een gebrek aan gegevens bestaat omtrent de ware omvang van het vrijwilligerswerk in de lidstaten, blijkt uit de beschikbare informatie dat het op grote schaal voorkomt en zich heeft uitgebreid.

Een enquête onder 20.000 personen in geheel Europa bracht aan het licht dat een op de vier Europeanen onbetaald werk verricht voor allerlei charitatieve doelen en vrijwilligersgroepen.

De populairste vrijwilligersactiviteiten zijn sport en recreatie, religieuze groepen, educatieve en culturele initiatieven, maatschappelijk werk en jeugdwerk.

Vrijwilligers zijn niet kenmerkend voor de bevolking als geheel: zij zijn vaker van middelbare leeftijd en beter opgeleid en leggen een hoge mate van burgerzin aan de dag. Uit onderzoek is komen vast te staan dat hun geestelijk welzijn ook aanzienlijk hoger is dan dat van de bevolking in het algemeen.

(8)

3. HUIDIGE LEVENSOMSTANDIGHEDEN

De hierboven beschreven trends hebben een ingrijpend effect op de levensomstandigheden van de Europese burgers. De algemene levensomstandigheden kunnen gerelateerd worden aan een breed scala van variabelen. In dit hoofdstuk komen een aantal essentiële aspecten aan de orde, die zijn uitgewerkt in het rapport The Social Situation in the EU, 2000, namelijk werk, inkomensniveau en onderwijs.

3.1. Werk is nog steeds de voornaamste bron van het besteedbare inkomen

Gemiddeld 70% van het besteedbare inkomen is afkomstig uit werk (in loondienst en als zelfstandige). Wat betreft de inkomensverdeling: eenoudergezinnen, grote gezinnen, alleenstaanden (in het bijzonder vrouwen) en werklozen hebben het vaakst een laag inkomen.

3.2. Inkomensverschillen zijn in de meeste lidstaten toegenomen

In de periode 1980-1995 zijn de totale inkomensverschillen in de meeste lidstaten toegenomen na een daling in de decennia voor 1980; de recente toename is echter niet algemeen. Inkomensverschillen gaan vaak hand in hand met sociale uitsluiting en slechtere levensomstandigheden. Als de inkomensverschillen , zoals voorspeld, gaan toenemen zal het percentage mensen in lage-inkomensgroepen, zoals bejaarden en eenoudergezinnen, ook stijgen. De lage-inkomensgroepen zijn kwetsbaar, zijn vaak minder gezond en hebben een geringere toegang tot de gezondheidszorg. Hierdoor kunnen de stelsels van de sociale zekerheid extra onder druk komen te staan.

3.3. …maar de sociale voorzieningen verminderen de verschillen

De voor sociale zekerheid bestemde uitgaven bedroegen in 1996 28,7% van het communautaire BNP in vergelijking met 25,4% in 1990. Het leeuwendeel hiervan gaat naar pensioenen en de gezondheidszorg. De hoogste percentages werden aangetroffen in de drie Noordse lidstaten (32-35%), terwijl de percentages in Griekenland, Spanje, Ierland en Portugal (19-23%) de laagste waren. Ondanks deze verschillen beginnen de socialezekerheidsuitgaven in de lidstaten naar elkaar toe te groeien, waarbij de grootste stijging zich voordoet in de landen waar de uitgaven op het laagste niveau liggen.

Door sociale uitkeringen neemt het percentage "armen" in alle lidstaten af, zij het in zeer verschillende mate. De afname is het geringste in Griekenland, Italië en Portugal, namelijk tussen 7% en 15%. In geen andere lidstaat betreft het minder dan 25%, en in Denemarken en Nederland ligt het cijfer rond 60%: deze beide landen hebben het laagste

"armoedepercentage" na uitbetaling van de uitkeringen.

Ierland en het Verenigd Koninkrijk hebben zowel voor als na de uitbetaling van de uitkeringen een hoog percentage personen met een laag equivalent inkomen. Toch is het percentage personen dat ook na de uitbetaling van de uitkeringen nog in armoede leeft het hoogste in Portugal. Aangezien Italië het laagste "armoedepercentage" bezit voor de uitbetaling van de uitkeringen, ligt het aandeel van de "armen" in dit land dichtbij het EU- gemiddelde, ondanks het geringe effect van overdrachten.

(9)

Voor de stelsels van de sociale zekerheid is in de gehele Europese Unie een belangrijke rol weggelegd, in het leven van afzonderlijke personen en gezinnen, maar ook als basis voor de ontwikkeling van de samenleving en de economie. Hun rol bij de herverdeling van de inkomens zal ook in de toekomst van betekenis zijn.

3.4. …en er bestaan ook regionale onevenwichtigheden

Uit de beschikbare gegevens blijkt dat demografische trends en economische veranderingen niet in gelijke mate van invloed zijn op de regio's van de EU. Dit asymmetrische sociaal- economische effect draagt nog verder bij tot de al bestaande regionale variaties. De regionale verscheidenheid van demografische en economische kenmerken lijkt erop te duiden dat bij sociaal-economische beleidsmaatregelen meer rekening gehouden moet worden met de regionale dimensie.

3.5. Onderwijs: een mogelijkheid tot betere levensomstandigheden voor allen

Onderwijs speelt een belangrijke rol bij de levensomstandigheden in het algemeen, met name door de wisselwerking tussen onderwijs enerzijds en arbeidskansen en inkomensniveaus anderzijds. Tussen een hoger opleidingsniveau en betere levensomstandigheden bestaat een nauw verband.

3.6. Hogere kwalificaties verminderen vaak het risico van werkloosheid …

Over het algemeen lijkt een hoger opleidingsniveau in alle lidstaten, zij het ook in verschillende mate, de kans om werkloos te worden te verkleinen. In de 15 lidstaten van de EU bedroeg in 1997 het werkloosheidscijfer van personen met een tertiaire opleiding 6%

tegenover 10% voor personen die maximaal de tweede fase van het voortgezet onderwijs hadden voltooid en 14% voor degenen die alleen de leerplichtperiode hadden doorlopen.

Percentage van de bevolking met een laag inkomen voor en na sociale uitkeringen behalve pensioenen

0 10 20 30 40

0 10 20 30 40

75%

50%

25%

D A

B

DK

UK P

NL I

IRL EL

E Na

uit- ke- rin- ge n

Voor uitkeringen L

F

%

% 0%

(10)

3.7. … en leiden tot een hoger inkomen

Hoger opgeleiden hebben betere vooruitzichten op een hoger inkomen. In alle lidstaten verdienen werknemers met een volledige dagtaak die een tertiaire opleiding gevolgd hebben gemiddeld meer dan degenen die de tweede fase van het voortgezet onderwijs met een diploma hebben afgesloten. In Duitsland, Frankrijk en Oostenrijk bedraagt het verschil meer dan 50% en in Portugal 100%. Het inkomensverschil tussen personen die de tweede fase van het secundair onderwijs hebben voltooid en personen die alleen de eerste fase hebben doorlopen was in de meeste landen minder (10-20%) en miniem in Griekenland, Frankrijk, Ierland en Finland.

3.8. De jongere generatie is hoger gekwalificeerd

De laatste dertig jaar is het opleidingsniveau van de bevolking drastisch verbeterd. Een vergelijking tussen degenen die thans het onderwijs met een diploma afsluiten en oudere generaties maakt het mogelijk de trends over een lang tijdsbestek te volgen. In 1997 had 59%

in de leeftijdsgroep van 55-64 jaar in de 15 lidstaten van de EU alleen de eerste fase van het voortgezet onderwijs gevolgd. Onder de jongere leeftijdsgroep van 25-34 jaar was dit percentage gedaald tot 32%

Deze verbeteringen kunnen verklaard worden uit de verlenging van de leerplicht, een grotere verscheidenheid van vakken en de meer recente bevordering van strategieën ten behoeve van levenslang leren. Toch blijft het voor bepaalde groepen in de samenleving, bijvoorbeeld jongeren, gezinnen met een laag inkomen en jonge kinderen, gehandicapten en migranten, moeilijk om toegang te verkrijgen tot goede onderwijsvoorzieningen. Deze groepen gaan vaker gebukt onder slechtere levensomstandigheden en staan uiteindelijk aan een groter risico bloot om maatschappelijk buitengesloten te worden. Op het tijdstip dat zich in Europa de overgang naar een op kennis gebaseerde samenleving voltrekt, kunnen deze bijzondere behoeften van bepaalde groepen in de maatschappij wellicht nog belangrijker worden.

Werkloosheidscijfers naar geslacht en onderonderwijsniveaul, EU-15,

1997

0 2 4 6 8 10 12 14 16 18

Minder dan 2e

fase ssecundair onderwijs

2e fase secundair

onderwijs Tertiair onderwijs

M V

(11)

4. INSPELEN OP TOEKOMSTIGE MAATSCHAPPELIJKE BEHOEFTEN

In dit hoofdstuk worden de voornaamste behoeften op het terrein van de sociale voorzieningen belicht die het resultaat zijn van de in de voorafgaande hoofdstukken beschreven trends.

4.1. De afnemende arbeidsparticipatie van oudere werknemers en de toekomst van de werkgelegenheid

Tussen 1986 en 1997 is het percentage mannen in de leeftijdsgroep van 55-64 jaar die deelnamen aan het arbeidsproces met meer dan 6% gedaald. Het aandeel van de vrouwen daarentegen steeg licht, namelijk met 4%, zij het vanuit een lagere uitgangspositie.

Door demografische veranderingen in de toekomst zal de samenstelling en omvang van de bevolking wijzigingen ondergaan. Hierdoor zullen naar verhouding meer ouderen afhankelijk worden en zullen de sociale uitgaven stijgen. Gezien de vergrijzing van de beroepsbevolking, en als het aantal vervroegde uittredingen in de Unie op het huidige niveau voortgaat, zullen er tekorten aan arbeidskrachten optreden en zal de last van de ouderdomsvoorzieningen sterk toenemen. De voornaamste reden voor de lagere arbeidsparticipatie van mannelijke werknemers boven een bepaalde leeftijd kan worden toegeschreven aan industriële herstructurering. Uit een Eurobarometer-enquête blijkt dan ook dat minstens 40% van de vervroegd uitgetreden werknemers min of meer onvrijwillig het arbeidsproces heeft verlaten en op de een of andere manier had willen doorwerken. Steeds meer gezonde mensen van halverwege de vijftig en in de zestig zou op enigerlei wijze willen werken of zich ergens voor willen inzetten nadat hun actieve leven officieel beëindigd is.

Om een groeiend aantal ouderen actief te laten blijven moet er in hun vaardigheden en motivatie geïnvesteerd worden. Door werk in het kader van lokale initiatieven en in bedrijven in de derde sector kunnen ouderen actief blijven en zelfs actiever worden. Dergelijk werk voldoet dikwijls aan de voorwaarden voor de bevordering van actieve vergrijzing en geleidelijke uittreding.

4.2. Arbeidspotentieel: de hoeksteen van een op kennis gebaseerde samenleving Het is duidelijk dat de onderwijsstelsels in de Unie in het algemene kader van een op kennis gebaseerde samenleving zullen moeten kunnen inspelen op de nieuwe behoeften van een snel veranderende samenleving om de toegang tot het onderwijs voor alle groepen in de maatschappij te kunnen waarborgen. Ondanks het in de afgelopen decennia aanzienlijk gestegen opleidingsniveau blijven bepaalde maatschappelijke groepen bloot staan aan het gevaar een ontoereikende opleiding te ontvangen. Zo verlaat bijvoorbeeld 22% van de leeftijdscategorie van 18-24 jaar het onderwijs zonder een diploma boven het niveau van de eerste fase van het secundair onderwijs. Het risico dat deze groep werkloos wordt of maatschappelijk buitengesloten is een punt van belangrijke zorg binnen het sociaal beleid.

Behalve jongeren lopen andere achterstandsgroepen zoals arme gezinnen met jonge kinderen, gehandicapten, migranten en andere minderheden soortgelijke risico's. Deze bevolkingsgroepen hebben op diverse niveaus ondersteuning nodig, die de formele onderwijsstelsels slechts zelden bieden. Deze groepen moet in de eerste plaats de kans gegeven worden om de op het werk benodigde sociale vaardigheden te verwerven, zoals communicatievaardigheden, teamwerk, leiderschapscapaciteiten en verantwoordelijkheid. In de tweede plaats bestaat er behoefte aan praktische informatie over carrièremogelijkheden die

(12)

aansluiten bij hun belangen en aanleg. Veel personen binnen deze groepen geven te kennen dat de keuze van een loopbaan in feite de moeilijkste opgave is waarvoor zij staan en dat alles vanzelf goed zou verlopen als die beslissing eenmaal is genomen. Om -in de derde plaats - te voorkomen dat deze groepen in de uitzichtloze situatie belanden van "geen ervaring, geen baan", is het van essentieel belang dat hun de mogelijkheid geboden wordt om in verscheidene banen en taken werkervaring op te doen .

Bovendien krijgen steeds meer werknemers (oudere werknemers, voornamelijk fabrieksarbeiders, zelfstandigen, uitzendkrachten en werknemers in deeltijd) met toenemende moeilijkheden te maken omdat zij niet behoren tot de traditionele doelgroepen van de huidige stelsels van de beroepsopleiding. In de toekomst moeten strategieën voor levenslang leren beter afgestemd zijn op deze nieuwe behoeften.

4.3. Betrekkingen tussen de generaties en de uitdaging van de vergrijzing

Sinds 1995 spitst als gevolg van de vergrijzing van de bevolking de afhankelijkheidproblematiek zich toe. Tegen 2010 zal in de 15 lidstaten van de EU het aantal ouderen (69 miljoen) tweemaal zo hoog zijn als in 1960 (34 miljoen). Zelfs in de komende tien jaar zal het aantal personen van 65 jaar en ouder met ongeveer 13% toenemen. De grootste toename (24%) zal zich waarschijnlijk in Duitsland voordoen. De leeftijdsgroep van boven de 80 jaar zal zelfs nog sneller groeien. Gedurende de komende tien jaar zal het aantal

"hoogbejaarden" met 36% toenemen. Naar verwachting zal de grootste toename zich voordoen in België, Griekenland, Frankrijk, Italië en Luxemburg (ongeveer 50%).

Nauwkeurige gegevens omtrent het aantal ouderen dat afhankelijk is van langdurige zorg ontbreekt weliswaar, maar de Europese Commissie schatte in haar verslag over de langdurige zorg voor ouderen van 1998 dat niet minder dan 5% van de personen boven de 65 jaar direct afhankelijk is van voortdurende maatschappelijke zorg en nog eens ongeveer 15% indirect.

Met de leeftijd neemt de afhankelijkheid exponentieel toe: 10% van de leeftijdsgroep van 75 jaar en ouder is rechtstreeks afhankelijk en ongeveer 25% gedeeltelijk afhankelijk.

Grootte van en aandeel in de totale bevolking van jonge (0-14) en oudere (65+) cohorten

82,4 mill.

23,5 %

65,4 mill.

17,6 %

62,2 mill.

16,1 % 46,8 mill.

13,3 %

57,1 mill.

15,4 %

68,8 mill.

17,9 %

0 20 40 60 80 100 120 140

1975 1995 2010 65+

0-14

inmiljoenen

(13)

4.4. Inspelen op de behoefte aan zorg

Door de afhankelijkheid van ouderen van zorg en de langere perioden waarin zowel oud als jong financieel afhankelijk zijn wordt er een steeds grotere druk op de actieve bevolking uitgeoefend. Dit roept weer vragen op betreffende de verdeling van en de grenzen tussen de publieke en particuliere verantwoordelijkheid. Het debat draait voornamelijk om de vraag hoe de betrekkingen tussen de generaties minder belast kunnen worden en tegelijkertijd hoogwaardige voorzieningen aangeboden kunnen worden om te voorzien in de behoeften van afhankelijke personen. Gezien de geconstateerde sociale trends kan de kwestie van de voor zorg verantwoordelijken echter aan belang winnen.

4.5. Aandacht voor een evenwichtige verdeling van hoogwaardiger banen tussen mannen en vrouwen

Gezien de demografische ontwikkelingen gedurende de komende vijftien jaar ligt het voor de hand dat vrouwen het meest zullen bijdragen aan de groei van het arbeidsaanbod. Door diepgewortelde vormen van discriminatie op de arbeidsmarkt, in combinatie met meer recente trends zoals de toename van deeltijdwerk (voornamelijk door vrouwen), blijven de seksegebonden rollen evenwel voortbestaan en rusten de meeste lasten van de zorgtaken op de schouders van de vrouwen. Naarmate de vraag naar zorg toeneemt en een groeiend aantal vrouwen willen deelnemen aan het arbeidsproces, is het heel wel mogelijk dat er zich spanningen zullen gaan voordoen tussen de gezinsverplichtingen en betaalde arbeid.

Er is reeds aanzienlijke vooruitgang geboekt, maar de verandering van de samenstelling van huishoudens en gezinsvormen kan tot verdere spanningen leiden: voor zowel mannen als vrouwen moeten werk en gezinsleven meer op elkaar worden afgestemd. Vernieuwende en levensvatbare programma's zouden ertoe kunnen bijdragen dat het werk en de behoeften van gezinnen, huishoudens en individuele personen beter op elkaar afgestemd worden, zodat gezinnen niet de volledige last van de zorg hoeven te dragen. Voorts zou de ontwikkeling in de richting van individualisering van de rechten kunnen bijdragen tot een beter evenwicht tussen mannen en vrouwen en tot een vermindering van de druk op de pensioenstelsels.

(14)

5. Slotopmerkingen

In de voorafgaande tekst, die is gebaseerd op de bevindingen van "The Social Situation in the European Union, 2000" zijn de voornaamste maatschappelijke ontwikkelingen samengevat en ermee samenhangende aandachtsgebieden voor het toekomstige beleid afgebakend.

De snelle veranderingen die wij ondergaan in verband met mondialisering, demografische veranderingen, nieuwe vormen van werk en gezinsleven en de overgang naar een op kennis gebaseerde samenleving stellen ingrijpende eisen aan de besluitvorming op sociaal terrein. Dit verslag biedt een overzicht van de huidige maatschappelijke situatie, gebaseerd op geharmoniseerde, hoogwaardige sociale indicatoren. Voorts wordt een blik op de toekomst geworpen met betrekking tot de voornaamste sociale ontwikkelingen, met name demografische vergrijzing, veranderingen in de samenstelling van huishoudens en gezinnen en de veranderende rol van vrouwen in het economische en maatschappelijke leven. Dit biedt een basis voor de toekomstige beleidsontwikkeling op sociaal gebied en het debat in de lidstaten.

De hoofdconclusie van het verslag luidt dat er zich weliswaar een algemene verbetering van de levensomstandigheden heeft voorgedaan, maar dat bepaalde groepen in de samenleving zich nog steeds geconfronteerd zien met maatschappelijke problemen. Tegelijkertijd ontstaan er als gevolg van de demografische ontwikkelingen en veranderende gedragspatronen nieuwe en steeds grotere behoeften aan sociale ondersteuning, waarvoor tijdig de juiste beleidsmaatregelen moeten worden getroffen.

(15)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Gezien het grote aantal voor de Commissie aanvaardbare amendementen dat in het gemeenschappelijk standpunt is verwerkt, heeft zij ingestemd met een compromis waarin enkele voor

Er bestaat geen andere communautaire wetgeving over maatregelen inzake ecologisch ontwerp voor de beoordeelde productgroepen, maar in elke voorbereidende studie moet worden

Voorts kunnen gevaarlijke goederen die worden vervoerd – zoals explosieven en alle andere benodigdheden voor het maken van bommen – rechtstreeks worden aangevallen of op

De regelgeving op grond waarvan het gebruik van ETCS verplicht is bij de installatie van nieuwe signaleringsinstallaties op hogesnelheidslijnen en –materieel en een

De beginselen en richtsnoeren omvatten het inwinnen van adviezen via ad hoc en permanente groepen deskundigen; externe consultants (personen, groepen of bedrijven, eventueel in

Deze uitdaging geldt met name wanneer het erom gaat een civiel wereldwijd satellietnavigatiesysteem, GALILEO 5 , op te zetten en een politieke impuls te geven die krachtig genoeg is

Er zijn enkele belangrijke transversale vraagstukken die alle crisissituaties in de Hoorn van Afrika met elkaar gemeen hebben. Bestuur en veiligheid: een zeer belangrijk thema bij

– in het jaarlijkse Verslag over de tenuitvoerlegging van het Europese handvest voor kleine ondernemingen worden de vorderingen beoordeeld die de lidstaten en de Commissie maken op