• No results found

De hierboven beschreven trends hebben een ingrijpend effect op de levensomstandigheden van de Europese burgers. De algemene levensomstandigheden kunnen gerelateerd worden aan een breed scala van variabelen. In dit hoofdstuk komen een aantal essentiële aspecten aan de orde, die zijn uitgewerkt in het rapport The Social Situation in the EU, 2000, namelijk werk, inkomensniveau en onderwijs.

3.1. Werk is nog steeds de voornaamste bron van het besteedbare inkomen

Gemiddeld 70% van het besteedbare inkomen is afkomstig uit werk (in loondienst en als zelfstandige). Wat betreft de inkomensverdeling: eenoudergezinnen, grote gezinnen, alleenstaanden (in het bijzonder vrouwen) en werklozen hebben het vaakst een laag inkomen.

3.2. Inkomensverschillen zijn in de meeste lidstaten toegenomen

In de periode 1980-1995 zijn de totale inkomensverschillen in de meeste lidstaten toegenomen na een daling in de decennia voor 1980; de recente toename is echter niet algemeen. Inkomensverschillen gaan vaak hand in hand met sociale uitsluiting en slechtere levensomstandigheden. Als de inkomensverschillen , zoals voorspeld, gaan toenemen zal het percentage mensen in lage-inkomensgroepen, zoals bejaarden en eenoudergezinnen, ook stijgen. De lage-inkomensgroepen zijn kwetsbaar, zijn vaak minder gezond en hebben een geringere toegang tot de gezondheidszorg. Hierdoor kunnen de stelsels van de sociale zekerheid extra onder druk komen te staan.

3.3. …maar de sociale voorzieningen verminderen de verschillen

De voor sociale zekerheid bestemde uitgaven bedroegen in 1996 28,7% van het communautaire BNP in vergelijking met 25,4% in 1990. Het leeuwendeel hiervan gaat naar pensioenen en de gezondheidszorg. De hoogste percentages werden aangetroffen in de drie Noordse lidstaten (32-35%), terwijl de percentages in Griekenland, Spanje, Ierland en Portugal (19-23%) de laagste waren. Ondanks deze verschillen beginnen de socialezekerheidsuitgaven in de lidstaten naar elkaar toe te groeien, waarbij de grootste stijging zich voordoet in de landen waar de uitgaven op het laagste niveau liggen.

Door sociale uitkeringen neemt het percentage "armen" in alle lidstaten af, zij het in zeer verschillende mate. De afname is het geringste in Griekenland, Italië en Portugal, namelijk tussen 7% en 15%. In geen andere lidstaat betreft het minder dan 25%, en in Denemarken en Nederland ligt het cijfer rond 60%: deze beide landen hebben het laagste

"armoedepercentage" na uitbetaling van de uitkeringen.

Ierland en het Verenigd Koninkrijk hebben zowel voor als na de uitbetaling van de uitkeringen een hoog percentage personen met een laag equivalent inkomen. Toch is het percentage personen dat ook na de uitbetaling van de uitkeringen nog in armoede leeft het hoogste in Portugal. Aangezien Italië het laagste "armoedepercentage" bezit voor de uitbetaling van de uitkeringen, ligt het aandeel van de "armen" in dit land dichtbij het EU-gemiddelde, ondanks het geringe effect van overdrachten.

Voor de stelsels van de sociale zekerheid is in de gehele Europese Unie een belangrijke rol weggelegd, in het leven van afzonderlijke personen en gezinnen, maar ook als basis voor de ontwikkeling van de samenleving en de economie. Hun rol bij de herverdeling van de inkomens zal ook in de toekomst van betekenis zijn.

3.4. …en er bestaan ook regionale onevenwichtigheden

Uit de beschikbare gegevens blijkt dat demografische trends en economische veranderingen niet in gelijke mate van invloed zijn op de regio's van de EU. Dit asymmetrische sociaal-economische effect draagt nog verder bij tot de al bestaande regionale variaties. De regionale verscheidenheid van demografische en economische kenmerken lijkt erop te duiden dat bij sociaal-economische beleidsmaatregelen meer rekening gehouden moet worden met de regionale dimensie.

3.5. Onderwijs: een mogelijkheid tot betere levensomstandigheden voor allen

Onderwijs speelt een belangrijke rol bij de levensomstandigheden in het algemeen, met name door de wisselwerking tussen onderwijs enerzijds en arbeidskansen en inkomensniveaus anderzijds. Tussen een hoger opleidingsniveau en betere levensomstandigheden bestaat een nauw verband.

3.6. Hogere kwalificaties verminderen vaak het risico van werkloosheid …

Over het algemeen lijkt een hoger opleidingsniveau in alle lidstaten, zij het ook in verschillende mate, de kans om werkloos te worden te verkleinen. In de 15 lidstaten van de EU bedroeg in 1997 het werkloosheidscijfer van personen met een tertiaire opleiding 6%

tegenover 10% voor personen die maximaal de tweede fase van het voortgezet onderwijs hadden voltooid en 14% voor degenen die alleen de leerplichtperiode hadden doorlopen.

Percentage van de bevolking met een laag inkomen voor en na sociale uitkeringen behalve pensioenen

0

3.7. … en leiden tot een hoger inkomen

Hoger opgeleiden hebben betere vooruitzichten op een hoger inkomen. In alle lidstaten verdienen werknemers met een volledige dagtaak die een tertiaire opleiding gevolgd hebben gemiddeld meer dan degenen die de tweede fase van het voortgezet onderwijs met een diploma hebben afgesloten. In Duitsland, Frankrijk en Oostenrijk bedraagt het verschil meer dan 50% en in Portugal 100%. Het inkomensverschil tussen personen die de tweede fase van het secundair onderwijs hebben voltooid en personen die alleen de eerste fase hebben doorlopen was in de meeste landen minder (10-20%) en miniem in Griekenland, Frankrijk, Ierland en Finland.

3.8. De jongere generatie is hoger gekwalificeerd

De laatste dertig jaar is het opleidingsniveau van de bevolking drastisch verbeterd. Een vergelijking tussen degenen die thans het onderwijs met een diploma afsluiten en oudere generaties maakt het mogelijk de trends over een lang tijdsbestek te volgen. In 1997 had 59%

in de leeftijdsgroep van 55-64 jaar in de 15 lidstaten van de EU alleen de eerste fase van het voortgezet onderwijs gevolgd. Onder de jongere leeftijdsgroep van 25-34 jaar was dit percentage gedaald tot 32%

Deze verbeteringen kunnen verklaard worden uit de verlenging van de leerplicht, een grotere verscheidenheid van vakken en de meer recente bevordering van strategieën ten behoeve van levenslang leren. Toch blijft het voor bepaalde groepen in de samenleving, bijvoorbeeld jongeren, gezinnen met een laag inkomen en jonge kinderen, gehandicapten en migranten, moeilijk om toegang te verkrijgen tot goede onderwijsvoorzieningen. Deze groepen gaan vaker gebukt onder slechtere levensomstandigheden en staan uiteindelijk aan een groter risico bloot om maatschappelijk buitengesloten te worden. Op het tijdstip dat zich in Europa de overgang naar een op kennis gebaseerde samenleving voltrekt, kunnen deze bijzondere behoeften van bepaalde groepen in de maatschappij wellicht nog belangrijker worden.

Werkloosheidscijfers naar geslacht en