• No results found

De bevolkingsopbouw van Europa is aan verandering onderhevig. Deze veranderende structuur qua leeftijd en geslacht, en de daarmee samenhangende consequenties voor de verschillende generaties, zijn ook van invloed op het menselijk gedrag. In sommige gevallen voltrekken deze veranderingen zich zo snel dat zij aanzienlijke gevolgen kunnen hebben doordat hierdoor nieuwe maatschappelijke behoeften in het leven worden geroepen en het aanbod van de sociale voorzieningen erdoor beïnvloed wordt.

Om Europa's economische groei en mondiale concurrentievermogen in de toekomst te kunnen garanderen is het van steeds groter belang om bij het globale beleidskader rekening te houden met maatschappelijke ontwikkelingen.

2.1. Wat zijn de voornaamste ontwikkelingen?

De Europese bevolking vergrijst. Als gevolg van twee uiterst belangrijke demografische ontwikkelingen verandert de bevolkingsstructuur in Europa snel. In de meeste lidstaten van de EU dalen zowel de vruchtbaarheids- als sterftecijfers: er worden minder kinderen geboren en de levenduur en -kwaliteit zijn beter. Dit heeft "vergrijzing" tot gevolg, een algemene tendens die nog sneller verloopt door de naoorlogse geboortegolf en zich nog verscheidene decennia zal voortzetten.

Hier volgen een aantal van de voornaamste cijfers: het aantal geboorten in de EU daalde in 1998 tot ongeveer 4 miljoen - een nieuw naoorlogs laagterecord. Het totale vruchtbaarheidscijfer voor de EU is van 2,59 in 1960 tot 1,45 in 1998 gedaald en is nu een van de laagste ter wereld. In dezelfde periode is het percentage ouderen (65 jaar en ouder) van de bevolking gestegen van 11 naar 16. Alle tekenen duiden erop dat deze ontwikkeling zich tot ver in de volgende eeuw zal voortzetten. Over tien jaar zullen er tweemaal zoveel ouderen

(69 miljoen) zijn als in 1960 (34 miljoen).

De afgelopen 35 jaar is de bevolkingsgroei in de Unie geleidelijk verminderd. In 1998 was de brutobevolkingsgroei 2 per 1000 inwoners tegenover een jaarlijks gemiddelde van omstreeks 8 in de jaren '60. Gedurende dezelfde periode nam de natuurlijke groei (geboorten minus sterfgevallen) gestaag af, van bijna 8 per 1000 inwoners tot 0,8 in 1998. Sinds halverwege de jaren '80 heeft internationale migratie snel als beslissende factor bij de bevolkingsgroei aan belang gewonnen, hoewel het aandeel ervan de afgelopen vier jaar is afgenomen. Dit bedroeg

Demografische veranderingen in de

0-14 15-24 25-49 50-64 65-79 80+

bijna 75% in 1995 – een naoorlogs hoogtepunt – en daalde lichtelijk tot 62% in 1998. Zonder een migratieoverschot zouden de bevolkingen van Griekenland, Italië en Zweden een dalende lijn vertonen.

2.2 … en de structuur van de huishoudens verandert ingrijpend …

In de structuur van de huishoudens, de gezinsomvang en -samenstelling hebben zich ook zeer drastische veranderingen voorgedaan. Mensen treden minder vaak en later in het huwelijk.

Bovendien willen zij pas later in hun leven kinderen. Echtscheidingen komen frequenter voor dan in het verleden.

In combinatie met de lage vruchtbaarheidscijfers betekenen deze veranderingen dat het conventionele model van het echtpaar met kinderen plaatsmaakt voor vormen van huishoudens die kleiner van schaal zijn en vaker aan verandering onderhevig zoals huishoudens van kinderloze paren, eenpersoonshuishoudens en eenoudergezinnen.

Dankzij de toegenomen levensverwachting is het niettemin niet ongebruikelijk dat drie of vier generaties tegelijkertijd in leven zijn; door de toegenomen demografische vergrijzing zal dit een nog gewoner verschijnsel worden. Binnen de familiestructuur neemt gewoonlijk de vrouw de zorg voor bejaarden op zich wanneer deze afhankelijk worden. In de toekomst zal deze verantwoordelijkheid waarschijnlijk nog groter worden, aangezien naarmate de gezinnen kleiner worden de taken over minder personen verdeeld kunnen worden. Hierdoor zou de vraag naar externe vormen van sociale ondersteuning nog groter kunnen worden.

2.3 De arbeidsparticipatie van vrouwen blijft toenemen…

De veranderende rol van vrouwen in het economische en maatschappelijke leven is een belangrijke ontwikkeling geweest. In de afgelopen decennia zijn de onderwijs- en arbeidspatronen van vrouwen en mannen identieker geworden. Meer vrouwen zijn in loondienst gaan werken en kunnen aanspraak maken op meer op hen toegesneden sociale rechten. De grafiek hieronder maakt de groei van de arbeidsparticipatie van vrouwen tussen 1987 en 1998 duidelijk.

Op Europees niveau zal deze toename van de arbeidsparticipatie van vrouwen zich waarschijnlijk voortzetten. Vrouwen ondervinden echter nog steeds bijzondere moeilijkheden

wat betreft gelijke behandeling bij de toegang tot de arbeidsmarkt, bij promotie, inkomen en het op elkaar afstemmen van beroeps- en gezinsleven. Het netto aantal nieuwe banen die het

*

(*) BRD in 1987, D in 1998. IRL 1997 in plaats van 1998 Bron : Eurostat - Labour Force Survey van de EU en OESO

Arbeidsparticipatie van vrouwen, 1987 en 1998

0

afgelopen decennium gecreëerd zijn, zijn weliswaar vrijwel allemaal naar vrouwen gegaan, maar toch heeft deze banengroei geen gelijke tred gehouden met het steeds groeiende aantal vrouwen dat wil werken. Daarom blijven de werkgelegenheidscijfers van vrouwen stelselmatig lager dan die van mannen. Bovendien werkt een op de drie vrouwen in de EU in deeltijd tegenover slechts 6% van de mannen.

2.4. …maar er blijven vormen van ongelijke behandeling bestaan

Ondanks de afgelopen 20 jaar geboekte vooruitgang bestaan er op het terrein van het inkomen nog aanzienlijke vormen van ongelijke behandeling, met name waar het om hoger gekwalificeerde banen gaat. In 1995 lag het brutomaandinkomen van een vrouw 26% lager dan dat van een man. De geringste verschillen worden aangetroffen in België, Denemarken, de oostelijke deelstaten van Duitsland, Luxemburg en Zweden. Deze inkomensverschillen worden dikwijls verklaard uit het feit dat vrouwen vaak oververtegenwoordigd zijn in lager betaalde banen.

Voorts blijkt uit de loonongelijkheid op basis van leeftijd dat de loonverschillen tussen mannen en vrouwen snel toenemen met het stijgen van de leeftijd. Dit is voornamelijk te wijten aan de structuur van de werkgelegenheid van oudere vrouwen die meer dan gemiddeld geconcentreerd is in lager betaalde administratieve functies.

2.5. Groeiende deelname aan sociale activiteiten

Vrijwilligerswerk is een vorm van maatschappelijke participatie en inzet voor buurt, groep of organisatie. Hoewel er een gebrek aan gegevens bestaat omtrent de ware omvang van het vrijwilligerswerk in de lidstaten, blijkt uit de beschikbare informatie dat het op grote schaal voorkomt en zich heeft uitgebreid.

Een enquête onder 20.000 personen in geheel Europa bracht aan het licht dat een op de vier Europeanen onbetaald werk verricht voor allerlei charitatieve doelen en vrijwilligersgroepen.

De populairste vrijwilligersactiviteiten zijn sport en recreatie, religieuze groepen, educatieve en culturele initiatieven, maatschappelijk werk en jeugdwerk.

Vrijwilligers zijn niet kenmerkend voor de bevolking als geheel: zij zijn vaker van middelbare leeftijd en beter opgeleid en leggen een hoge mate van burgerzin aan de dag. Uit onderzoek is komen vast te staan dat hun geestelijk welzijn ook aanzienlijk hoger is dan dat van de bevolking in het algemeen.