• No results found

Vraag nr. 213 van 8 april 1998 van mevrouw RIET VAN CLEUVENBERGEN

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vraag nr. 213 van 8 april 1998 van mevrouw RIET VAN CLEUVENBERGEN"

Copied!
2
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Vraag nr. 213 van 8 april 1998

van mevrouw RIET VAN CLEUVENBERGEN B u i t e n s choolse kinderopvang – Subsidiëringscon-trole

Het BKO-landschap (buitenschoolse kinderop-vang) gaf tot nu toe een vrij verwarde indruk door de verscheidenheid aan initiatieven en subsidië-ringsvormen.

Wat de initiatieven gesteund door het Fonds voor Collectieve Uitrustingen en Diensten (FCUD) b e t r e f t , heeft Kind en Gezin allicht nu pas een dui-delijk overzicht.

Naar ik verneem, zouden in sommige gemeenten scholen FCUD-middelen hebben ontvangen voor buitenschoolse kinderopvang ondanks het feit dat een gemeentelijk initiatief er werkzaam was. E é n van de voorwaarden om via de middelen van tewerkstelling We e r- Werkgesco's (gesubsidieerde contractuelen) te krijgen, was nochtans dat alle scholen meewerkten.

1. Klopt deze informatie ?

2. Welke vrije gesubsidieerde, officieel gesubsi-dieerde en officiële scholen ontvingen recht-streeks of via een oudercomité of VZW subsi-dies van FCUD, hoewel ze betrokken waren bij een gemeentelijk overleg ?

3. Werd hierop vanuit de diensten die vallen onder de verantwoordelijkheid van de minister van Tewerkstelling ooit controle uitgeoefend ? Zo ja, met welk resultaat ? Zo neen, waarom niet ? 4. Moet er in dergelijke gemeenten een nieuw

gemeentelijk overleg zijn vooraleer Kind en Gezin een positief advies kan geven over de FCUD-middelen ?

Antwoord

De gestelde vraag gaat ervan uit dat in sommige gemeenten scholen FCUD-middelen hebben ont-vangen voor buitenschoolse kinderopvang, ondanks het feit dat er een gemeentelijk initiatief werkzaam was. Daarbij wordt gesteld dat het mee-werken van alle scholen nochtans een van de voor-waarden was om Weer-Werkgesco's te krijgen. Naar aanleiding van deze laatste opmerking wil ik toch van meetaf duidelijk stellen dat er een

onder-scheid is tussen de FCUD-subsidiëring enerzijds en de toekenning van We e r-werkgesco's anderzijds. E r is geen band tussen beide subsidiestromen. Het is wel zo dat er een analogie is tussen beide geldstro-m e n . De nieuwe regelgeving igeldstro-mpliceert igeldstro-mgeldstro-mers dat Kind en Gezin ten opzichte van het FCUD een gunstig advies moet formuleren en We e r- We r k g e s-co's kunnen maar in dienst worden genomen als de voorziening in kwestie een principieel akkoord heeft van of erkend is door Kind en Gezin.

Omdat in de vraagstelling, zoals ik die begrijp, sprake is van een zekere vermenging van het FCUD-gebeuren enerzijds en de toekenning van We e r- Werkgesco's anderzijds, wil ik in wat volgt proberen een genuanceerd en globaal antwoord te formuleren op het probleem dat wordt gesigna-leerd.

Artikel 3, § 2 van het koninklijk besluit van 19 augustus 1997 tot vaststelling van de wijze waarop het Fonds voor Collectieve Uitrustingen en Dien-sten de opbrengst van de ontvangen bijdragen toe-wijst aan kinderopvangprojecten, stelt dat een pro-motor om subsidies te krijgen moet bewijzen dat zijn project beantwoordt aan de kwaliteiten om kinderen op te vangen volgens de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de terzake bevoegde instanties. Voor Vlaanderen betekent dit dat de promotor moet beschikken over een gunstig advies van Kind en Gezin.

In dit verband zijn door het Fonds voor Collectieve Uitrustingen en Diensten aan Kind en Gezin 162 dossiers overgezonden voor advies. In deze lijst van dossiers zaten inhoudelijk zeer verscheiden initia-t i e v e n . De uiinitia-tdaging waarvoor Kind en Gezin zich geplaatst zag, was deze dossiers op te nemen in het met de buitenschoolse kinderopvang verruimde o p v a n g l a n d s c h a p. Dit was geen sinecure. S o m m i g e projecten werkten buiten elke Vlaamse regelgeving om en konden ook niet zomaar op een evidente manier binnen de gangbare kaders een plaats krij-g e n . Uiteindelijk heeft Kind en Gezin de 162 dos-siers ondergebracht in 7 categorieën :

1. vrije initiatieven voor buitenschoolse kinderop-vang ;

2. gemeentelijke initiatieven voor buitenschoolse kinderopvang ;

3. particuliere opvanginstellingen ; 4. kinderdagverblijven ;

(2)

6. opvangvoorzieningen voor flexibele en/of urgentieopvang ;

7. restcategorie.

De restcategorie bevatte 4 dossiers die onmogelijk konden worden geduid. Aangezien zij, o n d a n k s hun FCUD-subsidieaanvraag, nooit geld hadden gekregen, is er geen advies geformuleerd.

Voor de opvangvoorzieningen voor zieke kinderen ( 1 4 dossiers) en de voorzieningen voor f l e x i b e l e en/of urgentieopvang (5 projecten) rees het pro-bleem dat er geen specifieke Vlaamse regelgeving w a s. Daarom is er voor deze voorzieningen een globaal opportuniteitsadvies geformuleerd. Aan de basis daarvan ligt de overweging dat zij beantwoor-den aan een nood, wat hun continuïteit verant-w o o r d t . Bovendien is het zo dat de ervaring die zij via hun opvangproject leveren, nuttig kan zijn voor de nog vast te leggen wettelijke kaders voor respectieve opvanginitiatieven voor zieke kinderen en voorzieningen voor flexibele en/of urgentieop-vang.

De 9 kinderd a g v e r b l i j v e n konden worden behan-deld op basis van hun specifieke buitenschoolse o p v a n g a c t i v i t e i t , zoals die ook bij Kind en Gezin bekend was en was opgenomen in een erkennings-dossier.

Voor de particuliere opvanginstellingen, het ging daarbij om 20 voorzieningen, is het al dan niet beschikken over een attest van toezicht doorslag-gevend geweest voor het formuleren van een gun-stig advies.

De 88 gemeentelijke IBO-projecten ( I n i t i a t i e v e n Buitenschoolse Opvang) waarvoor het FCUD een advies vroeg, hebben een gunstig advies gekregen op basis van de tijdelijke erkenning die zij hebben verworven op basis van het protocol dat ik met de heer Theo Ke l c h t e r m a n s, Vlaams minister bevoegd voor Tewerkstelling, heb afgesloten.

De 22 vrije IBO's, dit zijn initiatieven die zonder We e r- Werkgesco's en met enkel steun van het FCUD een werking hebben ontwikkeld die onder de IBO-noemer kan worden gevat, zijn in een glo-baal dossier door de raad van beheer van Kind en Gezin besproken in het licht van een mogelijke e r k e n n i n g. Sommige van de dossiers in kwestie zijn e r k e n d , veelal voorwaardelijk. Andere zijn niet e r k e n d . De basis voor de beslissing tot erkenning lag in een toetsing van de erkenningsvereisten zoals die in de nieuwe regelgeving voor IBO's zijn o p g e n o m e n , met inbegrip van een gunstig advies

vanuit het lokale overleg buitenschoolse kinderop-vang.

Als ik gedetailleerd opsom hoe Kind en Gezin de advisering van FCUD-dossiers heeft aangepakt, dan doe ik dat om te illustreren dat de inpassing ervan in de nieuwe Vlaamse regelgeving ernstig is g e b e u r d , ook in die paar dossiers waar schoolse locaties in het geding waren. Waar noodzakelijk, i s daarbij als erkenningsvoorwaarde vastgesteld dat een verdere werking als IBO afhankelijk is van een gunstig advies vanuit het lokale overleg. Waar er infrastructurele tekorten waren, in het licht van de vereisten van de nieuwe regelgeving, zijn deze benoemd en is er een periode vastgesteld binnen dewelke de tekortkomingen moeten worden ver-h o l p e n . Hetzelfde geldt voor vaststellingen met betrekking tot de begeleiding, de pedagogische werking en/of aspecten van veiligheid en gezond-heid.

Het advies van het lokale overleg moet met betrekking tot een schoolse locatie binnen een IBO-werking grondig zijn geargumenteerd en gemotiveerd.

Als ik op basis van de algemene situatieschets pro-beer in te gaan op de concrete vragen die werden gesteld, dan signaleer ik het volgende.

Met betrekking tot de vragen 1 en 2 : er zijn scho-len die van het FCUD middescho-len hebben ontvan-g e n . Door het nieuwe FCUD-bijzonder reontvan-glement zijn er dat vanaf 1 april 1998 evenwel nauwelijks of geen meer. Als deze initiatieven ervoor kiezen een IBO te worden, dan worden de erkenningsvereis-ten binnen het kader van de Vlaamse regelgeving onverminderd toegepast, met inbegrip van het gun-stig advies van het lokale overleg.

Met betrekking tot vraag 3 moet ik melden dat het FCUD een federale voorziening is en dat het niet aan mij is om de geldstromen van het FCUD te c o n t r o l e r e n . Ik moet er wel op toezien dat wat g e b e u r t , gebeurt in congruentie met de V l a a m s e regelgeving en terzake kan ik zeggen dat Kind en Gezin daarvoor instaat. Ik kan terzake ook niet spreken voor de minister van Te w e r k s t e l l i n g, m a a r ik vermoed dat het niet zijn taak is om op een FCUD-dossier toe te zien wanneer er geen We e r-Werkgesco's zijn aangesteld.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Een gunstig advies vanuit het lokale overleg is enkel nodig voor het oprichten van specifieke initiatieven voor buitenschoolse opvang (IBO's), niet voor

wenst in te schrijven, ofwel de medewerker van het integratiecentrum op basis van een duidelij- ke afspraak met de directeur van de school waarnaar de leerling doorverwezen

Een gecoördineerd antwoord zal worden verstrekt door mevrouw Brigitte Grouwels, Vlaams minister van Brusselse Aangelegenheden en

Krachtens het samenwer- kingsprotocol tussen Vlaanderen en de federale staat met betrekking tot de deelneming aan deze wereldtentoonstelling kunnen wij voor eigen

– In de genoemde budgetten voor sanering zijn ook middelen opgenomen voor terreinnazorg over lange termijn en zijn ook de kosten opge- nomen die de NV Mijnen gedurende

In het decreet van 19 december 1997 houdende de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1998 werd in de mogelijkheid voorzien om de

Een vraag die vele ouders zich s t e l l e n , is of de kosten voor deze opvang fiscaal aftrekbaar zijn naar analogie van de regeling voor kinderen beneden de drie jaar?.

ving wordt pro-actief door de administratie Economie aan de Interministeriële Economi- sche Commissie meegedeeld na het akkoord van de Vlaamse minister bevoegd voor het