Vraag nr. 125 van 19 maart 1999
van de heer ETIENNE VAN VAERENBERGH OCMW-mandatarissen – Statuut
Recentelijk heeft de federale Kamer van Volksver-tegenwoordigers en ook de Senaat het statuut van de lokale mandatarissen drastisch veranderd, onder meer in verband met het bezoldigingsstelsel en het politiek verlof.
Deze regeling geldt natuurlijk voor wat nog rest aan federale bevoegdheden ten opzichte van de ge-meenten.
Wat het statuut van de OCMW-voorzitter en van de OCMW-raadsleden betreft, is de Vlaamse Ge-meenschap bevoegd.
Ook de aanpassing van het politiek verlof voor de Vlaamse Gemeenschap is een eigen bevoegdheid van Vlaanderen.
Welke maatregelen worden getroffen om het sta-tuut van de OCMW-voorzitter en van de OCMW-raadsleden aan te passen aan de regelge-ving die binnenkort voor de gemeenteraadsleden van kracht zal zijn ?
Antwoord
Ik kan mij volledig aansluiten bij de overtuiging van de Vlaamse volksvertegenwoordiger dat het statuut van de OCMW-mandataris maximaal afge-stemd moet blijven op het statuut van de gemeen-telijke mandataris.
Het ligt dan ook voor de hand dat de federale wet-gevende initiatieven in verband met het statuut van de gemeentelijke mandatarissen met bijzondere belangstelling werden gevolgd.
Ik kan de Vlaamse volksvertegenwoordiger hier geruststellen.
Wat het voorgestelde nieuwe bezoldigingsstelsel voor burgemeesters en schepenen betreft, vestig ik de aandacht op artikel 3 van het besluit van de Vlaamse regering van 22 september 1998 be-treffende de bezoldiging van de voorzitters en de presentiegelden van de leden van de raden voor maatschappelijk welzijn, krachtens hetwelk de be-zoldigingsregeling van de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn dezelfde is als die van de schepenen van de gemeente waar het OCMW zijn zetel heeft. Een eventuele verhoging van de wedde van de schepenen betekent dus ipso facto
eenzelfde verhoging van de wedde voor de voorzit-ter van de raad voor maatschappelijk welzijn. Een regelgevend initiatief van de Vlaamse overheid is hier dus overbodig.
Wat de regeling van het politiek verlof betreft, ves-tig ik de aandacht op het feit dat het op 25 februari jongstleden in dit verband door de Kamer van Volksvertegenwoordigers aangenomen wetsont-werp niet alleen van toepassing is op de provincie-en gemeprovincie-enteraadsledprovincie-en, de burgemeesters provincie-en de schepenen, maar ook op de voorzitters en de leden van de raden voor maatschappelijk welzijn. De OCMW-mandatarissen genieten dus ook hier de-zelfde rechten als de gemeentelijke mandatarissen. Ten slotte kan in deze context uiteraard ook wor-den verwezen naar het op 23 maart jongstlewor-den door de Commissie voor Welzijn, Gezondheid en Gezin aangenomen voorstel van decreet tot wijzi-ging van de OCMW-wet, waarbij met het oog op het parallellisme met de federale initiatieven in verband met het statuut van de gemeentelijke mandataris, ook het statuut van de OCMW-manda-taris op een aantal punten wordt aangepast. Aan-gezien de Vlaamse volksvertegenwoordiger deel uitmaakt van deze Commissie, is elke verdere toe-lichting hier wellicht overbodig.