• No results found

W. Oudshoff, De muzikale vriend der jeugd, of Bevallige zangstukjes voor het opkomend geslacht. Deel 2 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "W. Oudshoff, De muzikale vriend der jeugd, of Bevallige zangstukjes voor het opkomend geslacht. Deel 2 · dbnl"

Copied!
62
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

zangstukjes voor het opkomend geslacht. Deel 2

W. Oudshoff

bron

W. Oudshoff, De muzikale vriend der jeugd, of Bevallige zangstukjes voor het opkomend geslacht.

Deel 2. Mensing en Van Westreenen, Rotterdam 1834 (herdruk)

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/ouds004muzi03_01/colofon.php

© 2011 dbnl

i.s.m.

(2)

Voorberigt.

De ongemeene graagte, waarmede het Eerste stukje van den Muzikalen vriend der Jeugd, bij mijne landgenooten, ontvangen is, deed mij met vermeerderden lust voortgaan in het bijeenverzamelen en schikken van het beloofde tweede gedeelte;

dan, daar hetzelve, bij de plaatsing van al die stukjes, welke ik der lieve jeugd nog wenschte aan te bieden, eene te groote uitgebreidheid zoude bekomen hebben, en alzoo, ook wat den prijs betreft, buiten evenredigheid met het Eerste stukje zoude gekomen zijn, zoo ben ik met de Heer en Uitgevers overeen gekomen om, op het tegenwoordige, nog een derde en laatste stukje te laten volgen, hetwelk, spoedig na dit, het licht zien zal. -

Daar tot dus verre de Gezangen, - voor het meerderdeel althans - naar de volgorde der onderscheidene klankladders geplaatst zijn, zal zulks in het laatste stukje niet verder in acht genomen worden, maar hetzelve zangstukjes uit verschillende grondtoonen, door een gemengd, behelzen, terwijl

W. Oudshoff, De muzikale vriend der jeugd, of Bevallige zangstukjes voor het opkomend geslacht. Deel 2

(3)

het, over het geheel, nog progressiver dan dit en het vorige stukje zijn zal, en er, ten slotte, nog een paar fraaije gezangen, met een accompagnement voor de Piano forte voorzien, door mij zullen bijgevoegd worden.

Het verhoogt de waarde der Zangkunst, dat dezelve niet slechts tot haar eerste en voorname doel: den lof des Allerhoogsten, kan gebezigd worden, maar ook tot opwekking en uitboezeming van betamelijke vrolijkheid kan worden aangewend; en het zal derhalve, vertrouw ik, wel door niemand gewraakt worden, dat, in de hier voorkomende mengelstukjes, soms Godsdienstige ernst met onschuldige vreugd zich afwisselen.

Dat ook dit stukje den lust tot en de bekwaamheid in het zingen, bij velen moge bevorderen, is mijn hartelijke wensch.

W. OUDSHOFF.

R

OTTERDAM

20 Julij 1829.

W. Oudshoff, De muzikale vriend der jeugd, of Bevallige zangstukjes voor het opkomend geslacht. Deel 2

(4)

Zangregelen

N

o

I.

Nägeli.

Makkers! 't is weer't Zin-gens uur:

Dat de kunst ons lied be---stuur';

Zin-gen wij op zui-vren toon;

't Zui-ver zin-gen klinkt zoo schoon.

Canon voor 4 Stemmen.

Kin-dren! zingt nu op de maat, Tot het tel-kens be-ter, tel-kens be-ter gaat.

W. Oudshoff, De muzikale vriend der jeugd, of Bevallige zangstukjes voor het opkomend geslacht. Deel 2

(5)

2.

Letten wij ook op de maat, Die er voor aan 't zangstuk staat:

Als men past op slag of tel, Gaat het zingen altijd wel.

3.

Dat een stipje bij de noot Haar nog half zooveel vergroot, En er soms ook wordt gerust, Is ons meê niet onbewust.

4.

't Teeken kruis en mol bepaalt, Dat een toon half rijst of daalt, En, als voren weer hersteld, Wordt door 't béquarrè gemeld.

5.

Waar men, bij 't begin van 't lied, Aan den sleutel, kruisen ziet, Of er mollen bij vindt staan, Wijst dit ons den grondtoon aan.

6.

Wie bevallig, lieflijk zingt, Zorgt dat hij zijn stem bedwingt:

Hij, die 't schreeuwen niet verbant, Heeft van zingen geen verstand.

7.

Maken wij ons regt bekend

W. Oudshoff, De muzikale vriend der jeugd, of Bevallige zangstukjes voor het opkomend geslacht. Deel 2

(6)

Worde altijd van ons gehoord.

8.

Nemen wij het sterk en zacht, Met 't Crescendo steeds in acht;

't Langzaam mindren van een' toon Worde ons even zeer gewoon.

9.

Zingen wij de melodij Dikwijls zamen in partij;

't Rein harmonisch maatgeluid Lokt steeds meer tot zingen uit.

10.

't Zingen, dat ons noopt tot vreugd, Spore ons tevens aan tot deugd, En verwekke in ons gemoed Al wat edel is en goed.

11.

Ja! nu zijn wij regt verblijd:

Makkers! 't is weer zingenstijd;

Zingen wij op zulk een' toon!

Dan eerst klinkt het zingen schoon.

W.O.

W. Oudshoff, De muzikale vriend der jeugd, of Bevallige zangstukjes voor het opkomend geslacht. Deel 2

(7)

Bij de Verjaring eener Moeder (duet.)

N

o

II.

Wanhall.

Lieve Moeder! wierverjaren, Ons de reinste wellust biedt, Heer, daar wij ons rond a scharen, Weer ons dankbaar vreugdelied: Ja wij jui-chen, Ja wij zingen, Met een op-ge-ruimden geest;

Nu wij vrolijk u omringen, Op uw blij ge-boortefeest.

W. Oudshoff, De muzikale vriend der jeugd, of Bevallige zangstukjes voor het opkomend geslacht. Deel 2

(8)

2.

Slaan wij al den zegen gade, Die ons uw bezit bereidt:

Hoe ge ons! Lieve! vroeg en spade, Steeds uw beste zorgen wijdt;

O dan danken wij den Hemel, Die ons, op den weg naar 't graf, In dit nietig stofgewemel,

Zulk een goede Moeder gaf.

3.

Zonder u was ons deze aarde Slechts een dorre zandwoestijn;

Aan uw hand geleid, o Waarde!

Mag zij ons een Eden zijn.

Ja, steeds onvermoeid in 't zorgen, Schenkt uw liefde, schenkt uw deugd, Ons, bij elken nieuwen morgen,

Weer vernieuwde levensvreugd.

4.

Wil God ons gebed verhooren, O dan zij tot aan uw' dood, U het reinst geluk beschoren, Dat een moeder ooit genoot.

Dan, dan zal bij uw verscheiden, Eens uw ziel, ontboeid aan 't stof, Met Gods engl'en zich verblijden,

In het zalig Hemelhof.

V.D.S.

W. Oudshoff, De muzikale vriend der jeugd, of Bevallige zangstukjes voor het opkomend geslacht. Deel 2

(9)

De weg tot Geluk.

N

o

III.

Laat ons, Makkers! oud of jong, reeds de deugd be- minnen, En door heel ons le-ven, Naar volmaking

streven. Sla- toe de hand, hier is de mijn' Wij willen goede

menschen zijn, Dan leven wij regt blij, blij, blij. Dan leven wij regt blij

Bij de woorden blij, blij, blij, wordt driemaal in de handen geklapt.

W. Oudshoff, De muzikale vriend der jeugd, of Bevallige zangstukjes voor het opkomend geslacht. Deel 2

(10)

2.

2 Stemmen.

Laat ons nijd en eigenzin Hier op aarde mijden,

Niets dan wrange vruchten Kan men van haar duchten.

KOOR.

Sla toe de hand, enz., enz.

3.

2 Stemmen.

Laten wij onze Oudren steeds Minnen en vereeren:

Aan der Oudren zegen Is zeer veel gelegen.

KOOR.

Sla toe de hand; enz., enz.

4.

2 Stemmen.

Laat ons in den tegenspoed Kooit mistroostig worden;

Na een' nacht vol zorgen, Daagt een blijde morgen.

KOOR.

Sla toe de hand, enz., enz.

5.

2 Stemmen.

Laten wij ons jeugdig hart Gaarn der vriendschap wijden:

Zij kan 't leed verzoeten, Dat wij hier ontmoeten.

KOOR.

Sla toe de hand, enz., enz.

W. Oudshoff, De muzikale vriend der jeugd, of Bevallige zangstukjes voor het opkomend geslacht. Deel 2

(11)

2 Stemmen.

Laat ons aan den ijd'len schijn Nimmer ons vergapen,

Maar, opregt van binnen, 't Ware alleen beminnen.

KOOR.

Sla toe de hand, enz, enz.

7.

2 Stemmen.

Laat ons 't schoone der Natuur Steeds verrukt aanschouwen,

En met blijde klanken Onzen Schepper danken.

KOOR.

Sla toe de hand, enz., enz.

8.

2 Stemmen.

O, dan zien wij op ons pad Meenig bloemptje tieren,

En 't geluk van 't leven Zal ons nooit begeven.

KOOR.

Sla toe de hand, enz., enz.

Naar 't Hoogduitsch.

W.O.

W. Oudshoff, De muzikale vriend der jeugd, of Bevallige zangstukjes voor het opkomend geslacht. Deel 2

(12)

Duet.

N

o

IV. (a)

Wie, o Zangkunst schat uw

waarde, Wie maalt'theil dat gij verspreidt?

Gij schenkt ons reeds hier op aar-de Voorsmaak van de Zalig-heid, Veersmaak van de Za-lig-heid Laat, blij't zuiver' toonen treffen. Beuertlings ons Gods lofven-hoffen. Hal-le-lu-jah! Hal-le-lu-jah!

W. Oudshoff, De muzikale vriend der jeugd, of Bevallige zangstukjes voor het opkomend geslacht. Deel 2

(13)

Duet.

N

o

IV. (b) Glaser.

De deugd zij de Gids onzer bloeijen de jeugd Zij

schenkthaar be minnaars steeds zielrust en vreugd. De deugd, de deugd, de deugd, de deugd, Zij schenkt haar beminnaars steeds zielrusten vreugd, De deugd zij de gids onzer bloeijen de jeugd, Zij

schenkt haar beminnaars steeds zielrust on vreugd, steeds zielrust en vreugd, en vreugd W.O.

W. Oudshoff, De muzikale vriend der jeugd, of Bevallige zangstukjes voor het opkomend geslacht. Deel 2

(14)

Afscheidslied.

N

o

V.

Zoo gaat gij dan voor altijd heen, vaarwel, vaarwel, vaarwel.

Wat ooit op aard'uwlot ook zij, Ver- geet mij niet, maar denk aan mijn, vaar-wel, vaarwel, vaar-wel, vaarwel, vaar wel, vaar-wel, vaarwel vaar-wel.

Ja'kga van hier, leef weltevreên, vaarwel, vaarwel, vaarwel.

W. Oudshoff, De muzikale vriend der jeugd, of Bevallige zangstukjes voor het opkomend geslacht. Deel 2

(15)

2.

A. Vertrek vrij naar een ander land, Vaarwel, vaarwel, vaarwel!

B. Toch houdt mijn vriendschap eeuwig stand, Vaarwel, vaarwel, vaarwel!

A en B. Dat niets de schoone band verslind', Die onze harten zamenbindt.

Vaarwel, vaarwel, vaarwel, vaarwel!

A. vaarwel!

B. vaarwel!

A. en B. vaarwel, vaarwel!

3.

A. Ligt keert gij eenmaal tot mij weêr.

Vaarwel, vaarwel, vaarwel!

B. Dan storten wij geen tranen meer, Vaarwel, vaarwel, vaarwel!

A. en B. Dan zingen wij weêr blij te moê Elkaâr het vrolijk welkom toe.

A. Vaarwel!

B. Vaarwel!

A en B. vaarwel, vaarwel!

V.D.S.

W. Oudshoff, De muzikale vriend der jeugd, of Bevallige zangstukjes voor het opkomend geslacht. Deel 2

(16)

Koekoek.

N

o

VI.

Als Meimaand schenkt een' nieuwen dos, Aan

boom en hegen plant, Dan juicht 'tge-ve-derd Koor in't boach, Op onder-scheiden trant, En onder al dat blij ge- luid, Roept stoeds een Vogel vrolijk uit: Koekoek, Koekoek, Koekoek, Koekoek, Koekoek, Koekoek.

W. Oudshoff, De muzikale vriend der jeugd, of Bevallige zangstukjes voor het opkomend geslacht. Deel 2

(17)

't Is koekoek, steeds dezelfde zang, Al wat men van hem hoort;

Hij brengt, al roept hij nog zoo lang, Nooit andre klanken voort;

Maar, wie deez' vogel ook versmâ, Wij zingen blij zijn toonen na:

Koekoek. (8 maal)

3.

De nachtegaal spant, ja, de kroon, Als ook des leeuwriks lied;

En menig vogel zingt er schoon, In 't lommer of in 't riet;

Maar als wij blij naar buiten treên, Dan hooren wij ook weltevreên:

Koekoek. (8 maal)

4.

Maar, koekoek! schoon gij door uw' zang Ons oor zoo lieflijk streelt,

't Is wis, hoort men u al te lang, Dat gij ons ligt verveelt:

Verscheidenheid behaagt ons 't best, Wij zingen dan ook nu voor 't lest:

Koekoek. (8 maal) W.O.

W. Oudshoff, De muzikale vriend der jeugd, of Bevallige zangstukjes voor het opkomend geslacht. Deel 2

(18)

Goeden Nacht.

N

o

VII.

Himmel

Mensch in de wanen van den slaap ge- ze- gen.

Goeden nacht! goeden nacht Moeite vol zijn vaak des levens wegen; Maar des nachts op'trustbed neerge-legen, Zamelt gij op nieuw weêr levens-kracht. Goeden nacht! Goeden nacht

Canon voor 3 Stemmen.

Nu keert de zomer weder, De Koekoek wordt gehoord, Daar 't blij gezang der Vooglen, Ons tot een wandling spoort.

Koekoek Koekoek Koekoek.

W. Oudshoff, De muzikale vriend der jeugd, of Bevallige zangstukjes voor het opkomend geslacht. Deel 2

(19)

2.

Wandelaar op 's levens doornenpaden!

Goeden nacht!

Voelt ge u zwaar door 't pak der zorg beladen, Meer dan zij, die zich in weelde baden, Juicht ge, als 't uur der rust u tegenlacht,

Goeden nacht!

3.

Schipper op des werelds holle baren, Goeden nacht!

Moge u vaak het stormgeweld vervaren:

De avond daalt-gij ziet den storm bedaren, En het uur der ruste wenkt zoo zacht;

Goeden nacht!

4.

Wie gij zijn moogt, menschen, broeders, vrinden!

Goeden nacht!

Peilsnel zal de lijd voor ons verzwinden, Eenmaal ons dat wigtig tijdstip vinden, Dat voor 't laatst die groet ons wordt gebragt:

Goeden nacht!

Mr.

W. Oudshoff, De muzikale vriend der jeugd, of Bevallige zangstukjes voor het opkomend geslacht. Deel 2

(20)

Aan Nederland

N

o

VIII.

Nägeli.

U, u wijden we onze toonen, Altijd dier baar Nederland! Waar steedsvrede en rust mag wonen,

En hel regt zijn zetel plant, Waar, zoo als in vroeger dagen, 't Vorstelijke Staats gebouw, Weer zich lui-ter-

vol ziet schragen Door standvaste liefde en trouw.

W. Oudshoff, De muzikale vriend der jeugd, of Bevallige zangstukjes voor het opkomend geslacht. Deel 2

(21)

2.

Daar zoo velen moedloos treuren, Wreed vervolgd door vuur en zwaard;

Mag het ons - wat heil! - gebeuren, Steeds aan eigen disch en haard, Al het goede te genieten,

Dat gestaag, met milde hand, Uit uw schoot ons toe mag vlieten,

Rijk gezegend Nederland!

3.

Wat de dweepzucht ook moog' smalen, - Hier op Hollands vrijen grond, Spreidt verlichting hare stralen

Steeds weldadig in het rond;

Ja, waar elders 't vrij geweten Zich in boeijen ziet gekneld:

Vrijheid, hier ten troon gezeten, Gruwt voor zulk een snood geweld.

4.

Dat dan, wat er moog' gebeuren, Steeds, geliefde vriendenrij, 't Zij het juichen moog' of treuren,

Nederland ons dierbaar zij!

Hier, hier schonk ons God het leven:

Streelt ons welvaart, liefde en rust!

Leert ons deugd en godsdienst streven Naar des Hemels zaalge kust.

V.D. S.

W. Oudshoff, De muzikale vriend der jeugd, of Bevallige zangstukjes voor het opkomend geslacht. Deel 2

(22)

De Lentetijd des Levens.

N

o

IX Nägeli.

Lentetijd van't te-ven, Zoo heerlijk en zoo

schoon, Wat ooit moog 'vreugde ge-ven, Gij spant voor ons de Kroon. Meer vreugde vindt geen Ko--- ning, Wat

hem het let ook baart, Dan wij, in s' Va-ders wo--- ning, Aan d' Ou-der-lij-ken haard.

W. Oudshoff, De muzikale vriend der jeugd, of Bevallige zangstukjes voor het opkomend geslacht. Deel 2

(23)

2.

Daar vlieten onze dagen Zoo kalm en rustig voort, Nooit wordt door morrend klagen

Ons stil geluk verstoord:

Want minnende ouders zorgen, Dat nimmer leed ons krenkt, Van d' aanbraak van den morgen,

Tot 't uur der ruste wenkt.

3.

Niets doet ons zorgend zwoegen Voor 't geen nog wachtend zij:

In kommerloos genoegen Snelt onze tijd voorbij, Wat heil we ook eens bejagen,

Dat bloemen voor ons strooit, Die overgeetbre dagen

Der jeugd ontgaat ons nooit. -

4.

Rijk is wel de aard' aan zegen Dien zij den stervling biedt, Maar wat ons eens bejegen',

Ons toelach' in 't verschiet, Nog zingen Ave, aangedreven

Tot vurig dankbetoon:

O lentetijd van 't leven

Gij spant voor ons de kroon!

W. Oudshoff, De muzikale vriend der jeugd, of Bevallige zangstukjes voor het opkomend geslacht. Deel 2

(24)

Loflied.

N

o

. X.

Looft blij den Heer, gij kinderlijker ko-ren God wil zoo

gaarn den lof van kindren hooren. Looft blij den Heer, looft blij den Hem

Gods Grootheid.

N

o

. XI.

Glaser.

O Stervling buig u neêr voor Hem, Die dondert uit Zijn hemel za-len, Dat berg en dat dien toon her- ha-len; Kniel, Stervling, kniel, en hoor Zijn stem.

W. Oudshoff, De muzikale vriend der jeugd, of Bevallige zangstukjes voor het opkomend geslacht. Deel 2

(25)
(26)

[Loflied (vervolg)]

2.

Eenstemmig rijst van uit ons koor naar boven;

Een vrolijk lied om U, o God! te loven, U, die geen kindertoon versmaadt.

3.

Ja, vol van dank, betaamt het ons te zingen;

Ons loflied moet door lucht en wolken dringen, De lof die uit ons harte welt.

4.

Nu staamlen wij; mogt eens, op Hemel wijzen Ons lied, o Vader! U volmaakter prijzen

Van eeuwigheid tot eeuwigheid!

W.O.

Naar het Hoogduitsch.

[Gods Grootheid (vervolg)]

2.

In 't onweêr spreekt der schepping Heer!

Wat beeft ge en siddert, stervelingen!

Ziet door Zijn luister u omringen;

Juicht: ‘God is groot! elk geev' Hem de eer!’

3.

Wie is, o Heer zoo groot als Gij;

Wat magt zou tegen U zich kanten:

De stormen zijn Uw' lijftrawanten, 't Heelal tuigt van Uw' heerschappij.

4.

W. Oudshoff, De muzikale vriend der jeugd, of Bevallige zangstukjes voor het opkomend geslacht. Deel 2

(27)

En galmt langs berg en heuvelkringen:

‘De Heer is groot! de Heer is groot!’

Mr.

W. Oudshoff, De muzikale vriend der jeugd, of Bevallige zangstukjes voor het opkomend geslacht. Deel 2

(28)

De drie Christenfeesten.

N.

o

XII.

O Hoe heerlijk, hoe be-geer-lijk, Is het Kersfeest voor de Ziel! Je-zus kwam op aar-de

Gaf der menschheid waarde. Dat heeld' aard voor Jezus kniel

W. Oudshoff, De muzikale vriend der jeugd, of Bevallige zangstukjes voor het opkomend geslacht. Deel 2

(29)

2.

o Hoe heerlijk, Hoe begeerlijk

Is het Paaschfeest voor de ziel!

God zij hoog geprezen;

Jezus is verrezen:

Dat heel de aard' voor Jezus kniel!

3.

o Hoe heerlijk, Hoe begeerlijk,

Pinksteren! zijt gij voor de ziel!

Jezus, hoog verheven, Heeft Zijn' Geest gegeven!

Dat heel de aard' voor Jezus kniel!

W.O.

Naar het Hoogduitsch.

W. Oudshoff, De muzikale vriend der jeugd, of Bevallige zangstukjes voor het opkomend geslacht. Deel 2

(30)

Weldadigheid.

N.

o

XIII.

Hoffmeister.

Wel-dadig-heid! wie ooit uw loon ge- noot, Stort

blij zijn schat den armen in den schoot. By 't ruimst ge-not, Dat

hem bij 't feestmaal beidt, Zucht hij om't lot, Den schaamlen waak be-reidt.

W. Oudshoff, De muzikale vriend der jeugd, of Bevallige zangstukjes voor het opkomend geslacht. Deel 2

(31)

2.

Treft, broeders! treft op aarde uw ramp of leed, Wij allen zijn steeds u ter hulp gereed,

God, Die het ziet, Schrijft elke dankbre traan,

Dien gij vergiet,

Ju 't groot gedenkboek aan.

3.

Volzalig klopt het wáár menschlievend hart, Zich zelf bewust: gij stilt der droeven smart,

't Is schoon, als 't leed Den armen broeder knelt,

Dat elk gereed Ter zijner hulpe snelt.

4.

De schaamle weent, o stelp zijn tranenvloed, Verligt zijn smart, vervul zijn hart met moed,

Waar pligt gebiedt Te helpen uit den nood, Vertraag daar niet, Maar zijt in weldoen groot.

5.

Weldadigheid! vest steeds uw troon op aard'!

Blijf de eeuwen door aan Neêrland dier eb waard, Zoo wordt -- o vreugd! --

Door 't dankbaar nageslacht, Aan onze deugd

Steeds hulde toegebragt.

V.D. S.

W. Oudshoff, De muzikale vriend der jeugd, of Bevallige zangstukjes voor het opkomend geslacht. Deel 2

(32)

De Kwartelslag

N.

o

XIV.

Hering.

't Zingen der Vogelen streelt ons gehoor: Kwikmedit,

Kwikmedit, Reept ons de Kwartel in 't oor, Als wy door 't golvende korenveld gaan, Hooren wij 't bees zoo liefe-lijk slaan.

Kwikmedit, Kwikmedit, Vangt het van nieuws weder aan.

W. Oudshoff, De muzikale vriend der jeugd, of Bevallige zangstukjes voor het opkomend geslacht. Deel 2

(33)

2.

Ook nog in 't kooitje, gehecht aan den muur, Kwikmedit, Kwikmedit,

Roept hij ons toe op den duur;

Slechts met wat zand en insektjes te vreên, Springt hij al vroeg door zijn traliehuis heen,

Kwikmedit, Kwikmedit, Slaat en wekt ons met een.

3.

Vrolijke kwartel! 't geluid dat gij slaat, Kwikmedit, Kwikmedit,,

Bootsen wij na op de maat;

Vogel! ten blijk dat uw slaan ons bekoort,

Volgen we uw klanken, met vreugd steeds gehoord, Kwikmedit, Kwikmedit,

Zingen we u na in akkoord.

W.O.

W. Oudshoff, De muzikale vriend der jeugd, of Bevallige zangstukjes voor het opkomend geslacht. Deel 2

(34)

Cecile

N.

o

XV.

Ce-ci-le was een arme Wees, Van ha-re vroeg-ste

jougd, Schaars dat een morgen voor haar rees, In kommrlooze- vreugd, Door vreemden immer-meer ont-moet, Trof

zel-den haar een Vrien-den groet.

W. Oudshoff, De muzikale vriend der jeugd, of Bevallige zangstukjes voor het opkomend geslacht. Deel 2

(35)

2.

Maar nimmer brak het vrome kind In bitse klagten uit,

Daar ze in haar hart, tot God gezind, Alleen haar kommer sluit;

En, bij al 't harde van haar lot,

Nog dankbaar blijft voor 't kleinst genot.

3.

Wanneer het nachtlijk duister vlood Voor 's daagraads schemerglans, Als naauw in 't oosten 't uchtendrood

Klom aan den Hemeltrans,

Klonk, door geen vreemden nog bespied, Haar vroom en vrolijk morgenlied.

4.

En was de dag voorbijgesneld - Door moedwil vaak geplaagd, Door wrev'len luim gestaag gekweld,

Uit elken kring verjaagd, -

Toch, eer ze op 't bed weer rust geniet, Zingt zij haar dankbaar avondlied.

5.

Dat lied rees op naar hooger sfeer, En de Almagt, met elks lot Bewogen, zag op 't weesje neêr,

Schonk haar, na ramp, genot - Meer dan haar hart eens had gebloed, Wordt haar het lijden straks verzoet.

6.

Een vreemd'ling komt en vorscht met schroom Cecile's Oud'ren uit.

Haar vindt hij slechts en - 't is haar Oom, Die aan zijn hart haar sluit,

W. Oudshoff, De muzikale vriend der jeugd, of Bevallige zangstukjes voor het opkomend geslacht. Deel 2

(36)

W. Oudshoff, De muzikale vriend der jeugd, of Bevallige zangstukjes voor het opkomend geslacht. Deel 2

(37)

Vers 7 & 8

Hij klemt haar liefdrijk van zijn hart, Zy is een weesje meer In hem, tot vreugd na bange smart. Vindt zij een Vader

weer, Vindt zij een Va-der weer Ja Vader wordt hij voor het kind, Waar in hij al zijn wel-lust vindt, hij al zijn wel-lust vindt.

W. Oudshoff, De muzikale vriend der jeugd, of Bevallige zangstukjes voor het opkomend geslacht. Deel 2

(38)

2.

Nu is haar vorig leed vergaan;

Haar rouw is uitgebluscht, En blijder toekomst lacht haar aan,

Nu ouderzorg haar kust;

En dankbaar klimt haar lied tot God, Voor 't onverwacht en ruim genot, Voor 't blij en ruim genot,

Mr.

W. Oudshoff, De muzikale vriend der jeugd, of Bevallige zangstukjes voor het opkomend geslacht. Deel 2

(39)

De Reis van Jurriaan.

N.

o

XVI.

C.F. Zelter.

Als iemand ver-re rei-zen doet, Dan kan hij wat ver-ha-

Ien: Deer-om nam ik mijn stoken hoed, En ging terstond aan't dwalen.

Daar hebt gij gausch niet kwalijk, gansch niet kwa-lijk, gansch niet kwa-lijk aan-ge-daan, Ver-tel ons maar ver--der, Heer Jur--ri---aan!

W. Oudshoff, De muzikale vriend der jeugd, of Bevallige zangstukjes voor het opkomend geslacht. Deel 2

(40)

2.

1 Stem.

De noordpool werd het eerst bezocht;

Daar mogt het winter heeten!

'k Was blijde dat ik op dien togt Mijn pels niet had vergeten.

KOOR.

Daar hebt gij, enz.

3.

1 Stem.

Ik kwam weldra op Groenlands grond, 'k Zag daar een zeldzaam grapje:

De traankroes ging er blij in 't rond, Maar ik verkoos geen snapje.

KOOR.

Daar hebt gij, enz.

4.

1 Stem.

Al de Eskimoos zijn ruw en plomp, Dat kon mij niet behagen;

Ik noemde er een een loggen klomp, En kreeg de huid vol slagen.

KOOR.

Daar heeft men, enz.

5.

1 Stem.

Nu kwam ik in Amerika,

En zei, vervreemd van snoeven:

‘Hier is de Noordwest-doortogt: dra Moet ik die vaart beproeven.

KOOR.

Daar hebt gij, enz.

W. Oudshoff, De muzikale vriend der jeugd, of Bevallige zangstukjes voor het opkomend geslacht. Deel 2

(41)

1 Stem.

Fluks ik aan boord, en 't zeegat uit, De kijker vastgebonden;

'k Zocht links en regts, maar 't was verbruid:

Ik heb hem niet gevonden.

KOOR.

Daar hebt gij, enz.

W. Oudshoff, De muzikale vriend der jeugd, of Bevallige zangstukjes voor het opkomend geslacht. Deel 2

(42)

7.

1 Stem.

Van hier ging ik naar Mexico, - 't Is verder dan naar Bramen - Hier, dacht ik, ligt het goud als stroo,

En 'k wilde een zak-vol nemen.

KOOR.

Daar hebt gij, enz.

8.

1 Stem.

Maar ach! o jamnier! welk een land!

Hoe zag ik mij bedrogen!

Ik vond slechts steenen, klei en zand, En ben weêr heen getogen.

KOOR.

Daar hebt gij, enz.

9.

1 Stem.

Mijn knapzak vulde ik in der ijl Met sprot en peperkoeken, En ging weldra weêr onder zeil,

Om Azië te zoeken.

KOOR.

Daar hebt gij, enz.

10.

1 Stem.

De Mogol is een groote Heer, Met wien niet is te gekken;

Ik kwam juist bij hem op een keer Dat hij een kies liet trekken.

KOOR.

Daar hebt gij, enz.

W. Oudshoff, De muzikale vriend der jeugd, of Bevallige zangstukjes voor het opkomend geslacht. Deel 2

(43)

1 Stem.

Hoe! dacht ik, moet de Mogol dan Ook al van kiespijn klagen?

Wat baat het dan toch zulk een' man Den naam van Vorst te dragen?

KOOR.

Daar hebt gij, enz.

W. Oudshoff, De muzikale vriend der jeugd, of Bevallige zangstukjes voor het opkomend geslacht. Deel 2

(44)

12.

1 Stem.

Mijn' hospes gaf ik straks mijn woord, Hem eerlang te betalen,

En zoo reisde ik al verder voort Naar China en Bengalen.

KOOR.

Daar hebt gij, enz.

13.

1 Stem.

Nu ging ik nog - 't was wel wat wijd - Eens Afrika beschouwen, En zag bij die gelegenheid,

Veel zwarte mans en vrouwen.

KOOR.

Daar hebt gij, enz.

14.

1 Stem.

Maar nergens kon'k-hoe vreemd ditschijn'- Een groot verschil ontdekken:

'k Vond menschen juist zoo als hier zijn En even zulke gekken.

KOOR.

Dan hebt gij niet veel wijsheid opgedaan Vertel maar niet verder, Heer Jurriaan!

W.O.

Het Hoogduitsch van CLAUDIUS vrij gevolgd.

W. Oudshoff, De muzikale vriend der jeugd, of Bevallige zangstukjes voor het opkomend geslacht. Deel 2

(45)

De Hoop.

N.

o

XVII.

Hering.

De pelgrim door wandelt vaak paden, Met

dorens en distlen begroeid, Hoe zeer ook be last en beladen, Hoe stormend' de wind om hem loeid 't Doel van zijn pogen, Staat hem voor oogen Wat schenkt hem krachten verk wikking Dehoop, de hoop, de hoop.

W. Oudshoff, De muzikale vriend der jeugd, of Bevallige zangstukjes voor het opkomend geslacht. Deel 2

(46)

2.

De zeeman streeft voort op de baren, Nooit vóór hem door and'ren bezocht, Wien bulderende orkanen vervaren,

Steeds moedig vervolgt hij zijn' togt.

't Doel van zijn pogen Staat hem voor oogen:

Wat schenkt hem kracht en verkwikking?

De hoop. - de hoop. - de hoop.

5.

De jong'ling der kindsheid ontvloden, Streeft vrolijk en moedig steeds voort;

Hij wordt door bezwaren noch nooden In vordering immer gestoord

't Doel van zijn pogen Staat hem voor oogen:

Wat schenkt hem kracht en verkwikking?

De hoop. - de hoop. - de hoop.

4.

De mensen, vindt op 't pad van zijn leven Bij luttele vreugde veel smart;

Maar onspoed nog leed doen hem beven, De moed keert gestaag in zijn hart

't Doel van zijn pogen Staat hem voor oogen:

Wat schenkt hem krachten verkwikking?

De hoop. - de hoop. - de hoop.

5.

Ook wij willen nimmer vertragen, Wal nog het toekomstige ons biedt;

Vol moed elken levenslast dragen En blikken naar 't hemelsch verschiedt.

Zaliger leven,

Waar wij naar streven!

Vol glans bestraalt u van boven De hoon. - de hoop. - de hoop

Mr

W. Oudshoff, De muzikale vriend der jeugd, of Bevallige zangstukjes voor het opkomend geslacht. Deel 2

(47)
(48)

Wintervreugd.

N.

o

XVIII.

Harder.

Laat kniezers, voor koude vervaard, Vrij pruilen ge-

bukt aau den haard, Wijl Wintersche dagen, Geen lentegroen dragen, Eu da arde geen bloemenschatbaart. Ons lied klinkt m't

ronde: genoegens en vreugd, Verschaft dolz de Winter der bloeij endejend.

W. Oudshoff, De muzikale vriend der jeugd, of Bevallige zangstukjes voor het opkomend geslacht. Deel 2

(49)

2.

Komt makkers! de grachten zijn digtt, Al snijd soms de wind in 't gezigt,

Met, wakkre gezellen Langs de ijsbaan te snellen Dat maakt ons zoo vrolijk en ligt;

Komt streven en zweven wij meê op de baan;

Op 't spiegelglad ijs lacht ons wintervreugd aan.

5.

En heeft weder de ijsvreugd, het bloed Doen stroomen met driftiger spoed:

Is 't uur weêr genaderd, Dat zaam ons vergaderd, Wat zijn ons dan de avonden zoet!

Door schuldeloos spel en blijgeestige boert;

Die naauwer de band der gezelligheid snoert.

4.

Of meê bij den knoppenden haard.

Te zaam om den disch ons geschaard, Om kennis te gaadren

Door deugdzame Vaadren In schriften en boeken vergaârd:

Dan snellen en vliegen ons de uren voorbij, En nut door vermaak baart ons 't wintergetij.

5.

Wie dan ook zoo zwaar alles tilt, Van koude steeds huivrende trilt,

Als 't boomloof ontbladert:, De wintervorst nadert, -

Door ons wordt geen klaagtoon verspild;

Ons lied klinkt in 't ronde: genoegens en vreugd Verschaft ook de Winter der bloeijende jeugd.

Mr.

W. Oudshoff, De muzikale vriend der jeugd, of Bevallige zangstukjes voor het opkomend geslacht. Deel 2

(50)

Menschlievendheid.

N.

o

XIX.

L. von Call.

Lieflijk straalt des he---mels gloed, Bij het

ochtend krieken, Als Auroor klimt uit den vloed, Met haar rozen wieken.

Maar nog schooner gloed verspreid Gij-om U,---menschlievendheid, Ja! nog schooner gloed verspreid, Gij om U, menschlievend-heid.

W. Oudshoff, De muzikale vriend der jeugd, of Bevallige zangstukjes voor het opkomend geslacht. Deel 2

(51)

2.

Zalig, als de dagtoorts zinkt Zijn ons de avondstonden, In wier schoot verkwikking blinkt,

Schaars bij dag gevonden. - Meer verkwiklijk is het zoet, Dat de liefde smaken doet.

5.

Hoe, - als 't westenwindje suist Door de hooge abeelen, En verkoelend om ons ruist, -

Voelt zich 't harte streelen!

Maar, meer streelt de dankbre traan, Door menschlievendheid ontstaan.

4.

Als in zoelen Voorjaarsgloed Daalt een milde regen, Juicht elk, met een blij gemoed,

Om dien rijken zegen. - Schooner juichtoon rijst omhoog, Droogt de liefde 't schreijend oog.

5.

Liefde, telg des hemels! daal, Waar ook lijders zuchten;

Dat uw oog hun pad bestraal' En het leed doe vlugten!

Schittrend blinke - o liefde! - uw kracht In des levens donk'ren nacht.

6.

Christen, voel tot liefdes pligt U gestadig wekken!

Eenmaal zal ze in 't hoogst gerigt Tal van schuld bedekken;

W. Oudshoff, De muzikale vriend der jeugd, of Bevallige zangstukjes voor het opkomend geslacht. Deel 2

(52)

Mr.

W. Oudshoff, De muzikale vriend der jeugd, of Bevallige zangstukjes voor het opkomend geslacht. Deel 2

(53)

De Avondstonden.

N.

o

XX.

Weber.

De dag verdween, En om ons heen Daalt reeds het nacht-lijk duister. Het Sta-ren-beer, Ver-toont zich weer Met

nieuwen glans enluister. O hoe heer-lijk

Is voor ons dees a-vond-stond! Hier, waar vreugd wil wo-nen, klinken on-ze toonen vro-lijk in het rond.

W. Oudshoff, De muzikale vriend der jeugd, of Bevallige zangstukjes voor het opkomend geslacht. Deel 2

(54)

2.

Naar pligt en kracht Is 't werk volbragt, Dees dag ons voorgeschreven;

Nu willen wij, Van zorgen vrij, Der rust ons overgeven.

o Hoe heerlijk Is voor ons deez' avondstond!

Hier, waar vreugd wil wonen, Klinken onze toonen

Vrolijk in het rond.

3.

Als 't zonlicht wijkt En 't starlicht prijkt, Na drukkend zomerweder,

Verkwikt Natuur In 't avonduur, Ons liefelijk en teeder:

o Hoe heerlijk Is dan zulk een avondstond!

Waar zoo vreugd wil wonen, Klinken onze toonen Vrolijk in het rond.

4.

Of, hij het woên Van 't bar saisoon,

Als 't stormt of sneeuwt daar buiten Dan, bij het vuur,

In 't avonduur,

Een' vriendenkring te sluiten:

o Hoe heerlijk Is dan zulk een avondstond!

Waar zoo vreugd wil wonen, Klinken onze toonen Vrolijk in het rond,

5.

Wat streelend zoet, Als, welgemoed,

W. Oudshoff, De muzikale vriend der jeugd, of Bevallige zangstukjes voor het opkomend geslacht. Deel 2

(55)

Met spel, -- lectuur, Of zingen wordt gesleten!

o Hoe heerlijk Is dan zulk een avondstond!

Waar zoo vreugd wil wonen, Klinken onze toonen Vrolijk in het rond.

6.

Maar saal'ger hij, Die kalm en blij, Als 't pad is afgeloopen,

Op goeden grond, Een' avondstond Van zielevreê mag hopen!

o Hoe heerlijk,

Die zijn loop zoo heeft volbragt!

Hem wacht eeuwig leven, Waar, van glans omgeven, 't Avond wordt noch nacht.

W.O.

W. Oudshoff, De muzikale vriend der jeugd, of Bevallige zangstukjes voor het opkomend geslacht. Deel 2

(56)

Levensgenot in de Jeugd.

N.

o

XII.

Is er schooner tijd, Die meer 't hart verblijdt, Dan der kinderlij - ke ja-ren;

Waarin zorg noch smart, 't On be -- dor-ven hart, On-rust of verdrietooit ba-ren.

Als de toekomet Vs.1: al - lerwegen, Nogen schatvan Vreugd en zegen, Aan het

Plukken wij, bij 't Vs.1: harte biedt, En het vreugdelied Voor geen rouw nog heeft gezwegen Makkers, Vriendenrei, Dat wij lus - tig, blij

Leven in die Len-ten-dagen;

Snel ge - naakt de tijd, Datweook in den strijd Met het lot ons aandeel dragen.

spelen, kozen, Danwij'sle-vens len -- te-rozen; doch, waar

vreugdelacht Geven w'immeracht, Dat geen schuld ons ooit doe blozen.

W. Oudshoff, De muzikale vriend der jeugd, of Bevallige zangstukjes voor het opkomend geslacht. Deel 2

(57)

Opwekking tot Gods Lof.

N.

o

XII.

Looft den Reer! Geeft Hem eer! Laat ons lof lied rijzen

Tot voor's Hoogsten troon! t' Voegt ons Hem te prijzen, op een blijden toon Geeft God eer Loeft den Heer! Godis waard doordblijden zangen.

Aller huld en lof 't ontvangen, Daardon Heer! Zij U d' eer!

Nooit volprezen Vader! Tot in eeuwig-heid. Zij door ons te gader, 't loflied U ge-wijd. U ge-wijd, U ge-wijd

W. Oudshoff, De muzikale vriend der jeugd, of Bevallige zangstukjes voor het opkomend geslacht. Deel 2

(58)

Een Lied om Regen.

N.

o

XXIII.

Re-gen, Re-gen, daal toch neêr! On-ze Velden staan zoo treurig, En de bloemen kwij---nen. Re-gen, Re-gen, daal toch neêr, On-zo boomen sman zoo treurig, Loof en blad ver-dor--ren. Zie het Vee in 't Veld ver---

smachten, Hoor het ang-stig ker-men, Ook de

worm in 't gras moet lij-den, Smacht en dreigt te ster-ven.

Laat toch niet de bloem ver-welken, Niet het loof ver- dor-ren. O laat toch den worm niet ster-ven. Re--gen, Re-gen, daal toch neêr! Re-gen, Re-gen, daal toch meêr!

W. Oudshoff, De muzikale vriend der jeugd, of Bevallige zangstukjes voor het opkomend geslacht. Deel 2

(59)

Op eene regenvlaag na eene lange droogte

N.

o

XXIV.

Welkom zoe-le zo-mer-dropjes! Giet uw ze-gen op de topjes, Op de half ver-welk-te knop-jes Van het balsem-dragend kruid. D'ijzren aardbol, reeds aan 't gloeijen, Ziet de koe-le brennen groeijen,

Voelt ze in o-pen monden vloeijen, Roept het driemaal Welkom uit.

Zie verder J

b

van Dijk Gedichten. bl. 163.

W. Oudshoff, De muzikale vriend der jeugd, of Bevallige zangstukjes voor het opkomend geslacht. Deel 2

(60)

De Vriendschap.

N.

o

XXV.

Harder

De Vriend schap maakt het leven zoet; Hoe raen op

aard moog zwoegen, Wat ook het lot onavinden doet, Zij teelt het hoogt ge- noegen. Zijgroeiten bloeit mel-ken stand, Wijkt nooit bij drer-ve

smarten, Maarknoopt den aller hechsten band, Dietijd en lot kantarten.

W. Oudshoff, De muzikale vriend der jeugd, of Bevallige zangstukjes voor het opkomend geslacht. Deel 2

(61)

2.

Geen stervling, die op 's levens baan Kan duurzaam heil erlangen;

Hier lacht de vreugd hein minzaam aan, Ginds zal de zorg hem prangen.

Gelijk een droom ontvliedt het al Wat hier hem wordt gegeven;

Bestendigheid mag in het dal Der aard hem nooit omzweven.

3.

Maar Vriendschap dooft het lijden uit, En leenigt alle smarten,

Waar zij 't verbond der trouwe sluit En zamensnoert de harten.

Waar 't oog blikt in een zwart verschiet, Blijft zij voor uitkomst waken, En doet in 't barnen van 't verdriet

Nog stille vreugde smaken.

4.

Waar ons bestraalt de vreugdezon, Verdubbelt zij 't genieten;

En doet alom een milde bron Van waar genoegen vlieten.

o Vriendschap! blijf staag hier beneên, In 't ondermaansche leven,

In vreugd zoo wel als tegenheên, Ons zegenrijk omzweven.

Mr.

W. Oudshoff, De muzikale vriend der jeugd, of Bevallige zangstukjes voor het opkomend geslacht. Deel 2

(62)

Aanwijzing van de Hoofdtoonen der Klankladders.

W. Oudshoff, De muzikale vriend der jeugd, of Bevallige zangstukjes voor het opkomend geslacht. Deel 2

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Smallstonemediasongs.com printed & distributed by: GMC Choral Music, Dordrecht - www.gmc.nl Vermenigvuldigen van deze bladmuziek zonder toestemming van de uitgever is

gen er luttel op aankomt hoe de noten genoemd worden, en het bestaande verschil of men elken grondtoon, (uit de groote terts,) hij wijze van transpositie, ut zal noemen, dan of

De herdrukken van het eerste en tweede stukje van den Muzikalen Vriend der Jeugd zijn oorzaak dat het tegenwoordige derde of laatste stukje van dit werkje veel later in het

En meteen had hij zich al gebukt en Merijntje van de grond opgeheven, licht als een veertje, en nu stond hij daar met het kind in zijn armen, voelde zich plotseling heel onbeholpen

Het was een lange, natte, onaangename wandeling naar het kerkhof onder aan de dijk en Flierefluiter had binnensmonds gevloekt, omdat meneer pastoor niet meer haast gemaakt had,

Merijntje wist het niet helder, maar in zijn vreugde om het vertrek naar de grote stad mengde zich ook een vreemdsoortige verlichting: alsof hij nu die gevreesde God ontvluchtte,

Hij heeft er slechts enkele fragmenten van voltooid onder de titel De Vriend van mijn Jeugd, en in één ervan schrijft hij woorden, die ik niet alleen kan onderschrijven, maar ook

Constant van Wessem, De muzikale reis.. genoeg, ook aan niemand opgedragen, zooals anders steeds zijn gewoonte was 1). De vier satzen worden inderdaad onder den titel