• No results found

Onze Taal. Jaargang 68 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Onze Taal. Jaargang 68 · dbnl"

Copied!
775
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Onze Taal. Jaargang 68

bron

Onze Taal. Jaargang 68. Genootschap Onze Taal, Den Haag 1999

Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/_taa014199901_01/colofon.php

Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd

zijn.

(2)

[Nummer 1]

(3)

4

Allemansvriend jaarverslag

De vertrossing van de accountantsbrief Erik van der Spek

Jaarverslagen hebben de laatste twee decennia een

gedaanteverwisseling ondergaan. Van een chique verantwoording van de jaarcijfers zijn ze steeds meer uitgegroeid tot een ‘profielbrochure’, en aandeelhouders vormen allang niet meer de enige doelgroep. Wat is er met het jaarverslag gebeurd en wat voor taal wordt erin gebezigd?

‘Ik vond het super dat we in het museum mochten slapen. Onwijs cool!’

Wie een jaarverslag uit de jaren vijftig naast een hedendaags exemplaar legt, ziet enorme verschillen. De verslagen uit de jaren vijftig waren dun, formeel en hadden meestal een blauw omslag. Het taalgebruik was statig en bevatte veel boekhoudkundig jargon. De eigenlijke tekst beperkte zich meestal tot het directieverslag, een korte inleiding van de directie met een verantwoording van het gevoerde beleid. Daarna namen de boekhouders de pen over. Hun toelichting op de jaarcijfers werd gekruid met woordcombinaties als ‘overlopende passiva’, ‘nieuwe en vervallen consolidaties’,

‘gecorrigeerd gewogen gemiddeld aantal aandelen’ en ‘geconsolideerde balans’.

Zoals M. van den Akker en H.C.G.M. Jonkergouw in hun boek Het jaarverslag (1994) schrijven: ‘Tenslotte is de jaarrekening het domein van de financiële experts en die zijn in de regel meer gecharmeerd van goed gebruikt jargon dan van goed leesbare onnauwkeurigheden.’

‘Tenslotte is de jaarrekening het domein van de financiële experts en die

zijn in de regel meer gecharmeerd van goed gebruikt jargon dan van goed

leesbare onnauwkeurigheden.’

(4)

Illustratie: Frank Dam

Profielinformatie

Het jaarverslag in de jaren negentig heeft een heel ander karakter. Allereerst wordt er veel geld, tijd en moeite geïnvesteerd in fotografie en vormgeving. De meeste jaarverslagen worden opgebouwd rond een ‘creatief concept’, dat bepalend is voor de selectie van tekst en beeld. Zo is het jaarverslag 1997 van Alhermij, een statige herverzekeringsmaatschappij, opgebouwd rond het thema ‘hoe het allemaal begon’.

Dat geeft de schrijver de gelegenheid een achttiende-eeuws spotdicht op te nemen:

Vooruit, gij gulle mannen met uw blommen Verzeker dit hachelijk leven met grote sommen Opdat wanneer gij dood zijt en vergeten Uw weduwen bemiddeld mogen heten.

In inhoudelijk opzicht valt het op dat het directieverslag veel uitgebreider is dan

vroeger en dat er veelal ‘profielinformatie’ aan is toegevoegd. Het cijfermatige deel

krijgt hierdoor vaak het karakter van een bijlage, waarvoor soms ook ander papier

of een andere kleur wordt gebruikt. Bij niet-beursgenoteerde ondernemingen ontbreken

de cijfers soms zelfs volledig. Het jaarverslag begint steeds meer te lijken op een

jaarlijkse aanvulling op de ‘corporate brochure’ (de algemene profielbrochure van

een bedrijf of organisatie).

(5)

5

Missie

Een mooi voorbeeld van een jaarverslag nieuwe stijl levert Philips. Het is nog wel blauw, maar dat is het enige verband met het verleden. De tekst op de binnenkant van het omslag zet direct de toon:

Op de omslag van dit jaarverslag staat het Philips-logo, een krachtig symbool voor de waarden, de cultuur en de kwaliteit waar wij voor staan.

In de mallemolen van het moderne leven - met zijn ongekende keuzemogelijkheden en zijn overstelpende stroom van tegenstrijdige boodschappen - zoekt de consument naar sterke en vertrouwde merken die hem houvast bieden en de weg wijzen.

Een aantal tendensen die kenmerkend zijn voor de jaren negentig zijn zichtbaar in dit jaarverslag. Allereerst de behoefte om méér te bieden dan cijfers en een toelichting daarop. Het eigentijdse jaarverslag bevat een ‘visie’ en een ‘missie’. Dat brengt - tweede tendens - vaak taalgebruik met zich mee waarin de onderneming haar spierballen toont. Philips: ‘Op de volgende zestien pagina's willen wij u daarom laten zien hoeveel beter wij het in 1997 gedaan hebben en hoe we ons aan het voorbereiden zijn op een nóg betere toekomst.’ Wow!

Reclamestijl

Een bedrijf dat wil laten zien hoe goed het is, valt al snel terug op het taalgebruik van de reclame. In het Philips-verslag is reclametaal vooral te vinden in de kadertjes waarin een aantal producten de revue passeert. Een voorbeeld:

Billy brengt markt in beroering

De opvallende Billy-staafmixer van Philips heeft de markt voor handmixers behoorlijk in beroering gebracht. (Let op de woordspeling! - EvdS.) De verkopen van dit apparaat zijn nu al vier keer zo hoog als verwacht.

Ook in andere jaarverslagen valt de pen van de tekstschrijver steeds duidelijker te herkennen. Een voorbeeld uit het jaarverslag van softwarebedrijf Origin (met excuses:

veel jaarverslagen verschijnen in het Engels):

Ooh, La-La! as the French say

IT services overall in France saw gains of 11 percent in 1997 - Origin

went even better than that - 28 percent. Voila!

(6)

Doel en doelgroep

Deze veranderingen in vorm en inhoud zijn uitingen van meer fundamentele veranderingen in de bedoelingen die men heeft met het jaarverslag. Het gaat er niet alleen meer om aandeelhouders te overtuigen van de deugdelijkheid van het gevoerde beleid en van de winstkansen in het komende jaar. Ondernemingen zijn zich veel bewuster geworden van het maatschappelijk krachtenveld waarbinnen ze opereren.

Dat betekent dat communicatie met de groeperingen waarmee de onderneming te maken heeft - omwonenden, afnemers, belangengroeperingen, de politiek - een steeds wezenlijker onderdeel van het jaarverslag wordt. Het milieujaarverslag van Shell Pernis spreekt in dit kader van de ‘license to operate’:

License to operate: de maatschappelijke verblijfsvergunning

Leidraad bij alle activiteiten van Shell is dat zij haar ‘maatschappelijke verblijfsvergunning’ - de license to operate - wil behouden en versterken.

Dat wil zeggen dat de samenleving de onderneming voortdurend het recht moet geven er deel van uit te maken en daarbinnen te produceren en zaken te doen.

Het toenemend aantal doelgroepen gaat gepaard met een steeds grotere diversificatie in soorten jaarverslagen. Voor intern gebruik zijn er bijvoorbeeld het sociaal

jaarverslag, het Arbo-jaarverslag en het OR-jaarverslag. Voor omwonenden is vooral het milieu-jaarverslag van belang. Speciaal voor het productie- en researchbeleid wordt er soms ook een technisch jaarverslag geschreven.

Nieuwe media

De opkomst van internet als publicatiemedium heeft grote invloed op de financiële communicatie van bedrijven. Vrijwel alle grote ondernemingen zetten hun jaarverslag in de een of andere vorm op het net. Bovendien kunnen bedrijven met behulp van elektronische publicaties veel sneller ook tussentijdse resultaten beschikbaar stellen.

Publiceren op internet stelt andere eisen aan de presentatievorm van een jaarverslag.

De schermgrootte is bepalend voor de hoeveelheid tekst die een lezer kan overzien.

Bovendien zoekt de lezer niet meer zijn weg aan de hand van de inhoudsopgave, maar met behulp van de knoppenbalk en van de begrippen waarop hij kan doorklikken.

Het grappige is dat sommige jaarverslagen op papier deze presentatievorm van

internet overnemen. Een voorbeeld is het jaarverslag Browsen door Pink van het

informatietechnologiebedrijf Pink Elephant. Het jaarverslag is klein, vierkant en

gelay-out als een internetscherm. In de inleiding wordt de aanpak als volgt

verduidelijkt:

(7)

Uit het jaarverslag 1997 van Philips

(8)

6

Het belichten van Pink vanuit talrijke perspectieven én de moderne media Internet en Intranet hebben als inspiratiebron gediend bij de creatie van het sociaal jaarverslag. (...) Op deze manier is een sociaal jaarverslag ontstaan dat kan worden bekeken en gelezen vanuit verschillende invalshoeken.

De internetachtige benadering gaat verder dan alleen de vormgeving. Door de vele verschillende elementen in dit jaarverslag - beleidsontwikkelingen, interviews, verhalen over werkmaatschappijen - krijgt de lezer inderdaad het gevoel dat hij ‘surft’

van onderwerp naar onderwerp. Dat deze benadering goed is gevallen, blijkt wel uit het feit dat Browsen door Pink de PW-prijs heeft gekregen voor het beste sociaal jaarverslag van 1996 (deze prijs wordt elk jaar uitgereikt door PW, vakblad voor personeelsmanagement).

Kinderen

Ook het Ziekenhuis Hilversum heeft zich laten leiden door internet: Ziekenhuis Hilversum surft door '97 is de titel. Maar in dit jaarverslag is nog iets anders aan de hand: het is geheel geschreven voor kinderen. Kinderen kunnen ‘surfen’ op invoelbare gebeurtenissen, zoals ‘Je opa krijgt een kunstheup’ en ‘Je zusje kijkt scheel’. Ik surf door naar ‘Je bent al heel lang moe en dat wordt onderzocht’. De teksten zijn geheel op de doelgroep geschreven, met korte zinnen, directe aanspreekvormen en

voorbeelden waarin de lezers zich kunnen herkennen:

Je bent al weken moe. Niet gewoon lekker moe zoals na het skaten. Ook niet duf moe zoals na een proefwerk. Je wordt 's ochtends al moe wakker en je voelt je de hele dag uitgeput.

Voor een ziekenhuis is aandacht voor kinderen misschien vanzelfsprekend. Maar ook in andere jaarverslagen krijgen kinderen meer aandacht. Zo wordt in het jaarverslag van het Leidse Rijksmuseum voor Volkenkunde niet alleen ingegaan op de aantallen exposities en bezoekers, maar ook op het aantal georganiseerde

verjaarspartijtjes (het waren er 61). Daarnaast worden ook de reacties afgedrukt van kinderen die een nacht in het museum mochten slapen: ‘Ik vond het super dat we in het museum mochten slapen. Doei’, schreef Christine de volgende dag. ‘Onwijs cool’, vond Kelly.

Gemeenschappelijke kenmerken

De ontwikkelingen op het gebied van jaarverslagen laten een aantal gemeenschappelijke kenmerken zien. Ten eerste is er meer aandacht voor

niet-financiële doelgroepen, zoals omwonenden of kinderen. Ten tweede worden

klanten en medewerkers steeds vaker in beeld gebracht. Ten derde krijgen emotie,

missie en visie een eigen plaats tussen de meer zakelijke informatie.

(9)

Deze ontwikkelingen hebben tot gevolg dat het stijlregister waarin een jaarverslag geschreven is, veel breder wordt. Schrijvers van jaarverslagen hoeven zich niet meer te conformeren aan het financieel-economisch jargon, maar beschikken over een breed palet aan stijlmiddelen. Ze kunnen gebruikmaken van de taal van de reclame, maar ook van de stijl van een nieuwsbericht. In het algemeen wordt de stijl informeler en persoonlijker.

De laatste stap in deze ontwikkeling is het jaarverslag 1997 van (opnieuw) Pink Elephant. Dit jaarverslag, Moments of truth geheten, is geheel vormgegeven als een nummer van roddelbladen als Story of Privé. ‘Vrijage wreed ten einde’, staat boven een artikel over de splitsing van twee afdelingen. Personeelswerving is te vinden onder de kop ‘Machteld's successtory: Ik ontving 3600 reacties op mijn annonces.’

De gelijkenis is tot in de details doorgevoerd, inclusief een schreeuwerige vormgeving, opzettelijk vage snapshots en teksten met veel vet en hoofdletters: ‘We hebben gewoon

GEZELLIG GEPRAAT

. V

ERVELEN

doe ik me voorlopig niet!’

Uit het jaarverslag Ziekenhuis Hilversum surft door '97

Mijn voorspelling: Moments of truth wordt het winnende jaarverslag van 1997.

Websites:

Pink Elephant: http://www.pink.nl

Ziekenhuis Hilversum: http://ziekenhuis.hilversum.nl

(10)

Het ‘human recources’ jaarverslag 1997 van informatietechnologiebedrijf Pink Elephant

(11)

7

Reacties

Verwensingen

Drs. N.C. van Velzen - Barneveld

Ewoud Sanders en Rob Tempelaars vergasten de lezer in het artikel ‘Verteer en donder neer’ (Onze Taal oktober) op een reeks rijmende verwensingen die mijns inziens de grenzen overschrijdt van wat oorbaar en beschaafd is. Ik besef wel dat op dit gebied de grenslijnen in de loop der jaren verschoven zijn, maar ik neem aan dat er onder het lezerspubliek van Onze Taal ook mensen zijn die niet zitten te wachten op uitvoerige lijsten van alle woorden en uitdrukkingen die men in het Nederlands gebruikt bij het schelden, razen, tieren en vloeken.

Ongetwijfeld is dit soort onderwerpen taalkundig gezien interessant, maar in een blad als Onze Taal, dat aandacht vraagt voor ‘verzorgd taalgebruik’, hoeven die onderwerpen toch niet zo gedetailleerd aan bod te komen? Het omslag van Onze Taal vermeldt dat Hare Koninklijke Hoogheid Prinses Juliana beschermvrouwe van het genootschap is. Ons blad moet wel op haar leestafel kunnen blijven liggen.

Naschrift redactie

Het is bepaald geen redactiebeleid om grof taalgebruik te bevorderen. De bijdragen in Onze Taal vormen een bescheiden afspiegeling van de aandacht die dit verschijnsel de laatste tijd geniet. In 1997 verscheen een dik boek van prof. Van Sterkenburg over vloeken, en onlangs publiceerden Ewoud Sanders en Rob Tempelaars een boek over verwensingen, waarvan het artikel ‘Verteer en donder neer’ een uitvloeisel was.

Zelfs de Bond tegen het vloeken heeft een prijs uitgeloofd voor een studie op dit gebied.

Misvattingen over taal

Claudia Calberson - hoofdbestuurslid Vereniging Algemeen Nederlands, Antwerpen

M.C. van den Toorn laakt in het oktobernummer van Onze Taal de reactie van

taalklagers die totaal verkeerde argumenten aanvoeren om hun opvattingen, stellingen

of inzichten te verdedigen. Geheel terecht ergert Van den Toorn - hij doet zijn naam

trouwens alle eer aan - zich aan allerlei uitspraken en beweringen van tal van

ondeskundigen, betweters en onbevoegden. Daarbij trekt hij vooral van leer tegen

intellectuelen die er, zonder enig inzicht in taal of taalkunde, maar op los filosoferen

en hun ongenoegen in kranten en artikels voor iedereen te grabbel gooien. Het is

inderdaad betreurenswaardig dat al deze misvattingen het licht zien, maar dat mensen

reageren is toch een normaal verschijnsel?

(12)

Van den Toorn vergelijkt taalgebruikers met de talloze automobilisten die geen verstand van een motor hebben, en die voor het repareren daarvan vertrouwen op de vakman. Is daarmee de kous af? Volgens Van den Toorn wel, maar niet volgens de automobilist. Indien de reparatie slecht werd uitgevoerd, zal de automobilist reclameren en de auto terugbrengen. Hij zal de factuur pas betalen als zijn auto behoorlijk is gerepareerd.

Door taal te gebruiken ontwikkelt de taalgebruiker een bepaald taalgevoel, beter gezegd: een bepaalde taalgewoonte. Vaak maakt hij geen onderscheid tussen bijvoorbeeld spraakkunst- en spellingfouten. De aard of de benaming van de fout vindt hij niet belangrijk. Belangrijk is dat hij de fout opmerkt en verbetert.

Als er nu plotseling iets aan of in die taal wordt gewijzigd, komt de taalgebruiker onvermijdelijk in botsing met de nieuwe situatie - tenzij hij het er roerend mee eens is. Vaak reageert hij ontgoocheld en perst hij uit zijn (school)geheugen allerlei (taal)begrippen om daarmee zijn afkeuring of ontgoocheling te staven: hij noemt etymologie wat grammatica heet, grammatica wat spelling is, hij doet een beroep op de logica terwijl taal niet noodzakelijkerwijs logisch is, enzovoort.

Ik betreur het feit dat ook mensen uit de mediawereld zich daaraan bezondigen.

Ik verwijt hun vakonbekwaamheid, zoals ook Van den Toorn terecht doet. Maar er is ook iets anders over te zeggen. De overvloed aan al dan niet deskundige reacties zou de taalkundige aan het denken moeten zetten. Ze zouden hem ertoe moeten brengen uit de ivoren toren te komen van waaruit hij geringschattend op het taalplebs neerkijkt. Indien de gewone taalgebruiker, ook de niet-intellectueel, een beetje inspraak zou krijgen (of had gekregen) in bijvoorbeeld spellingwijzigingen, zou de huidige toestand niet zo verward en verwarrend zijn geweest.

Naschrift redactie

Veel lezers hebben verontwaardigd gereageerd op het artikel van prof. Van den Toorn. Het gevoel dat de auteur - en zelfs de redactie - de lezer ‘in de hoek zette’, was algemeen. Toch was de strekking van de gewraakte bijdrage geheel tegengesteld aan deze interpretatie.

Van den Toorn pleitte voor een beter taalkundeonderwijs. Hij deed dat door een aantal misvattingen te citeren die in discussies over taalkwesties voorkomen. Doordat veel taalgebruikers de nodige taalkundige bagage missen, blijken ze vaak niet in staat hun meningen kracht bij te zetten.

Beter onderwijs in de taalkunde zou juist de mensen met sterke gevoelens over taalverschijnselen in staat stellen om deze gevoelens op een adequate manier te ondersteunen. Zo bezien was Van den Toorns artikel dus geen verbod aan leken om zich met taal te bemoeien, maar probeerde het hun juist de middelen aan te reiken om dat met kennis van zaken te doen.

Verschuifwoorden Dorine Loman - Soest

Het artikel ‘Nieuwe samenstellingen’ van René Appel in het septembernummer

bevatte ook een aantal (door mij en mijn vader zo genoemde) ‘verschuifwoorden’

(13)

(woorden die door het verschuiven van de afbreekgrens op meerdere manieren te

lezen zijn, zoals kers-tomaatje/kerst-omaatje).

(14)

8

Het volgende lijstje bevat aardige voorbeelden van dergelijke woorden, die mijn vader en ik bedacht hebben of die we in kranten en tijdschriften gelezen hebben.

Misschien kunnen de lezers van Onze Taal de lijst nog aanvullen.

ammoniak-ramp / ammonia-kramp balk-anker/bal-kanker

bed-onderstel / bedonder-stel

bet-overgrootvader / betover-grootvader bisschops-mijter / bisschop-smijter carnavals-hit / carnaval-shit contrast-rijker / contra-strijker gierst-akker / gier-stakker kart-ongeval / karton-geval kassa-lade / kas-salade pijp-lasser / pij-plasser slag-roeier / sla-groeier

versnellings-pook / versnelling-spook zeep-roostertje / zee-proostertje

r-l-wisseling

Jan van der Pol - Eindhoven

In het artikel ‘Nederlands buitengaats’ (Onze Taal november) wordt naar aanleiding van de uitheemse versies van het woord vrijbuiter de vraag gesteld waar de vormen met fl- (zoals het Franse flibustier) vandaan komen. Waarschijnlijk is hier sprake van zogenoemde r-l-wisseling. Dit verschijnsel komt veel voor in talen waarin de uitspraak van de r (de ‘tongpunt-r’) dicht bij die van de I ligt, zoals in het Spaans.

Een voorbeeld dat wij mutatis mutandis in het Nederlands ook kennen, is parábola (‘parabel’ en ‘parabool’) naast palabra (‘woord’), dat wij hebben overgenomen als palaver. Van mijn studie Spaans herinner ik me dat de betekenis die het dichtst bij het origineel ligt, altijd via het geschreven Latijn van de wetenschap of van de kerk is doorgesijpeld naar het hedendaagse Spaans. De wat meer afwijkende betekenis en vorm is - via mond en oor - ontstaan in het volks-Latijn; daar vindt dan ook die r-l-wisseling plaats.

Zoals gezegd komt het verschijnsel in meer talen voor. In Spanje ga je op een

‘playa’ liggen zonnen, in Portugal op een ‘praia’. Wij slapen op een matras, maar de Fransen op een ‘matelas’. In Kenia werd me in het lokale Engels de vraag gesteld:

‘Which clobs are glowing in Holland?’ Ook hoorde ik er heel duidelijk ‘No ploblem!’

en ‘Nailobi’ zeggen. En worden niet overal in Brabant nog ieder weekeinde zowel sjacher- als sjachelmarkten als sjaggelmerten gehouden?

De Chinees en de Japanner hebben de zaken eerlijk verdeeld. Waar de een van elke r een I maakt (China), pleegt de ander van de I in importwoorden of vreemde namen een r te maken. Zo staat op mijn Japanse naamkaartje ‘yan uan deru poru’.

Een en ander kan leiden tot een vorm van hypercorrectie: een Japanse

(15)

correspondentievriendin spelt al jaren mijn naam afwisselend als ‘Van der Pol’ en

‘Van del Pol’.

Niet-rijmende woorden E.W. Mente - De Meern

Jacques Kraaijeveld vraagt zich in het novembernummer af of er behalve

rijmwoordenboeken en rijm-cd-roms nog meer hulpmiddelen zijn voor het opzoeken van woorden die op elkaar rijmen. Zo'n hulpmiddel biedt de techniek: wanneer u over een computer beschikt en u het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) op cd-rom aanschaft, kunt u voor bijna alle woorden wel een rijmwoord vinden. Dit kan met behulp van zogenoemde ‘jokers’. Wanneer u het *-teken gebruikt en daarachter de rijmuitgang tikt, krijgt u alle woorden die op die uitgang rijmen op het scherm. Zo vond ik voor rijmwoorden op -eitel: geitel (Oostfries voor ‘merel’), feitel (‘voorgespelde borstdoek tegen het morsen’ - een slabbetje), keitel (‘ketel voor het zieden van steen’), reitel (‘veerbalk’), scheitel (‘scheiding in het hoofdhaar’), treitel of traweitel (afgeleid van trei, ‘lederen lusoog’). Ook voor gedaante en twaalf geeft het WNT rijmwoorden (al zijn het dan verouderde woorden of dialectwoorden) en ongetwijfeld vindt men die bij de andere woorden uit het lijstje van de heer

Kraaijeveld ook.

Taal moet gratis zijn?

P.H.M. Pronk - Den Haag

‘Taal moet gratis zijn’, schreef Marc van Oostendorp in het novembernummer van Onze Taal. Zijn artikel is helaas ongenuanceerd en zijn stelling wordt onvoldoende onderbouwd.

Ten eerste blijkt al meteen dat Van Oostendorp niet bedoelt dat taal gratis moet zijn, maar de zorg voor taal. Hij verwijst naar de mogelijke toekomstige vrije beschikbaarheid van wetgeving. Daarbij gaat hij volkomen voorbij aan het feit dat die beschikbaarheid van geen enkel belang is voor de gemiddelde Nederlander. Als men iets over de wet wil weten, is uitleg immers vrijwel steeds noodzakelijk. De stelling dat het Groene Boekje gratis zou moeten zijn, kan daarom niet worden gebaseerd op een analogie met wetgeving.

De tweede onderbouwing van de stelling lijkt rechtstreeks afkomstig uit het café.

De overheid heeft onze belastingcenten gebruikt voor de nieuwe spellingregels, dus nu moeten we allemaal gratis het Groene Boekje ontvangen!

Taal is en blijft gratis voor iedereen. Iedereen kan iedere dag gratis leren over taal, bijvoorbeeld door een gesprek te voeren, de krant te lezen of naar de radio te luisteren.

Dat voor een beperkte groep taalgebruikers met hogere eisen bepaalde informatie niet gratis is, is daarom niet onterecht.

Trouwens, de uitgaven die Van Oostendorp noemt zijn wel degelijk gratis te

raadplegen: in veel openbare bibliotheken.

(16)

Vergassen

Clara C. Meijers - Brussel

Als iemand die het 55 jaar geleden allemaal persoonlijk heeft moeten aanzien, protesteer ik tegen het kadertekstje over het woord vergassen in het novembernummer van Onze Taal. Hoe is het mogelijk dat een wetenschapper als Wim Daniëls en de redactie van uw blad zo slecht op de hoogte zijn van de feiten? Als iemand als Charivarius in 1942 over vergassen schreef, dan dacht hij niet aan joden of zigeuners, maar aan ongedierte als ratten of luizen. Wat de nazi's in Polen uithaalden, wist men in Nederland gedurende de oorlog niet. Natuurlijk, men besefte wel dat het niet veel goeds was, maar de gruwelijke werkelijkheid werd toch pas tegen het eind van de oorlog bekend. Toen men dat wist, was het uiteraard onkies om aan het woord een taalkundige beschouwing te wijden.

Maar het is dus niet Charivarius die zich daaraan schuldig maakte, maar Daniëls

en de redactie van Onze Taal. Het is gewenst dat u in het vervolg de

(17)

9

makkelijk toegankelijke feiten beter controleert, zeker als het om zo een pijnlijke, vrij recente historische gebeurtenis gaat.

Naschrift Wim Daniëls

In het kadertekstje over vergassen werd niets met stelligheid beweerd; het ging steeds om het opperen van mogelijkheden. Dat de gruwelijkheden die de Duitsers in de concentratiekampen begingen pas na de Tweede Wereldoorlog bekend werden, is maar ten dele waar. Uit brieven die van Charivarius bewaard zijn gebleven, blijkt in ieder geval dat hij goed op de hoogte was. Hij schreef al in augustus 1935 met afschuw over ‘het c.k.’.

Nieuw uiterlijk Onze Taal Redactie Onze Taal

Het zal u niet ontgaan zijn: dit nummer van Onze Taal ziet er heel anders uit dan het vorige. Het nieuwe uiterlijk is ontworpen door Ad van der Kouwe van het Rotterdamse bureau Manifesta, dat ook verantwoordelijk was voor de vorige vormgeving van Onze Taal.

Was Van der Kouwe het met de redactie eens dat Onze Taal na acht jaar toe was aan iets nieuws? ‘Ja. Het blad is in die tijd flink veranderd. Toen de vorige vormgeving werd ontworpen, stonden er betrekkelijk weinig illustraties in Onze Taal. Daarom was er behoefte aan allerlei decoratieve elementen, die tegenwoordig, nu er veel meer beeldmateriaal is, eerder storend zijn dan dat ze iets toevoegen. Daar komt nog bij dat er nu eenmaal zoiets als mode bestaat; of je wilt of niet, ook vormgeving heeft de neiging op den duur gedateerd te raken.’

Variatie

Waarschijnlijk het meest in het oog springend is het nieuwe omslag. Wat was de gedachte daarachter? Van der Kouwe: ‘De redactie had behoefte aan meer variatie tussen de verschillende nummers. Er is voor gekozen elke keer een andere illustratie van Frank Dam op het omslag te zetten. De illustraties van Dam drukken de laatste jaren een duidelijk stempel op het blad, en het leek me een goed idee ze de ereplaats te geven die ze verdienen. Een ander verschil met het vorige omslag is de bladtitel.

Die is gezet uit de Argo, een nieuwe letter van de befaamde Nederlandse

letterontwerper Gerard Unger. Het is een mooie, duidelijke, strakke letter, die goed past bij het veranderde binnenwerk.’

In de nieuwe vormgeving krijgt de inhoudsopgave een veel prominentere plaats.

Waarom was dat? Van der Kouwe: ‘De inhoudsopgave was voorheen een

ondergeschoven kindje. Nu er meer ruimte voor is gemaakt, biedt zij de lezer de

mogelijkheid tot “antichambreren”; de lezer wordt nu netjes welkom geheten in het

blad.’

(18)

Behalve voor de bladtitel is er ook voor het binnenwerk een andere letter gekozen.

Welke? ‘De Charter, een robuuste, goed leesbare letter met ongelofelijk veel varianten.

Dat laatste is voor Onze Taal heel handig, omdat daar vaak stukken met een

ingewikkelde structuur in staan: voorbeeldzinnen, kaders, lange citaten, enzovoort.

Deze letter biedt een zekere flexibiliteit; je hoeft niet je toevlucht te nemen tot spatiëren, onderstrepen en dergelijke.’

Eenheid en rust

‘Ook op het gebied van de typografie is er gekozen voor meer flexibiliteit. In plaats van het vaste driekolomsstramien van voorheen zijn er nu afwisselend twee en drie kolommen per pagina, al naar gelang het soort artikel. Lange artikelen zullen over het algemeen in twee kolommen worden opgemaakt, omdat die stukken baat hebben bij een rustig beeld. De vaste rubrieken krijgen drie kolommen, om ze duidelijker te onderscheiden van de overige artikelen. Naast de twee (of drie) kolommen tekst is er op iedere pagina een verticale rand wit; ook dat maakt deel uit van het flexibeler stramien; die rand kan bijvoorbeeld gebruikt worden voor bijschriften.’

De vaste rubrieken zijn ook op een andere manier onderscheiden van de overige stukken: door een aflopend kleurvlak boven aan de pagina. ‘Dat benadrukt de eenheid, en het zorgt voor rust in de veelheid van rubrieken. Om dezelfde redenen (eenheid en rust) zullen de titels van alle stukken voortaan in principe boven aan de pagina komen. Dat heeft als gevolg dat de intro's (de vetgedrukte inleidinkjes die aan langere artikelen voorafgaan) ná de titel komen.’ Misschien ontstaat zo de indruk dat die intro's van de hand van de auteurs zijn, maar dat is niet zo. De redactie is en blijft verantwoordelijk voor de intro's.

Het zal wel wennen zijn, dit nieuwe gezicht van het blad? Van der Kouwe: ‘Zeker,

maar het is mijn ervaring dat veel aanvankelijke tegenstanders van een nieuwe

vormgeving na verloop van tijd warme voorstanders worden. Dat was ook zo met

de vorige vernieuwing van de Onze-Taalopmaak. Soms is het nuttig met een schone

lei te beginnen.’

(19)

10

172 andere woorden voor hand-out Taaladviesdienst

In het novembernummer riepen we u op een Nederlands alternatief te verzinnen voor het woord hand-out. Dit woord wordt (vooral in de academische wereld) gebruikt voor een samenvatting of begeleidende tekst op papier die bij een lezing of toespraak wordt uitgereikt. Aan reacties was geen gebrek: 102 lezers stuurden ons in totaal niet minder dan 172 alternatieve benamingen.

Veel daarvan leken op elkaar. Zo waren vijftien alternatieven gevormd met het werkwoord uitreiken en nog eens elf met uitdelen; beide zijn gangbare vertalingen van het Engelse werkwoord to hand out. Ook samenstellingen met hand - ongetwijfeld gevormd onder invloed van het Engelse woord - waren populair (elf stuks), evenals woorden beginnend met bij (zeven keer), en zelfs een combinatie van bij en hand:

bijdehand(je).

Waar blijkens de reacties onduidelijkheid over bestond, was de verschijningsvorm van een hand-out: bestaat deze uit één vel, een paar vellen of een stapel? Volgens ons kan het allemaal, maar dat betekent wel dat suggesties die op -blad of -vel eindigen niet bruikbaar zijn, en een woord als uitdeelset(je) ook niet, omdat dat uitsluitend op een verzameling vellen van toepassing is. Veel inzendingen eindigden op neutralere termen als -tekst, -stuk, -exemplaar, -versie en -papier en dekken daarom de lading van een hand-out beter. Ook de precieze functie en inhoud van een hand-out bleken verwarring te scheppen. Wordt zo'n tekst uitgereikt, rondgedeeld, of ligt hij al klaar?

Zijn hand-outs bedoeld om toehoorders de lezing te laten volgen (een soort leidraad), zijn ze een samenvatting van de lezing of worden ze gebruikt om extra informatie te bieden? Naar ons idee zou het beste Nederlandse equivalent al deze eigenschappen moeten dekken.

Opmerkelijk was dat er al alternatieven voor hand-out in omloop bleken te zijn.

Sommige inzenders lieten althans weten een Nederlands equivalent te gebruiken als handreiking, uitdeelblad/-vel, uitreiking, praatpapier of bijsluiter. Minstens zo opmerkelijk was de mededeling van een inzender dat Van Dale ‘hand-out’ als betekenisomschrijving vermeldt bij het woord volgblad.

Ondanks de vele suggesties vonden we dat geen enkel woord er met kop en schouders boven uitstak. Veel voorstellen waren te specifiek (syllabus, meelezer, tekstkern), andere juist weer te algemeen (toelichting, leidraad, samenvatting). Uiteindelijk hebben we besloten geen winnaar uit te roepen. We vermelden wél de meest genoemde alternatieven: uitreiksel (

IIX

), handreiking (7

X

), uitdeler(tje) (6

X

), uittreksel (5

X

), uitdeeltekst (4

X

) en uitreiktekst (3

X

). Dat deze woorden het niet gered hebben, ligt aan de onwelluidendheid (uitreiksel), onwelgevormdheid (uitdeler ‘iemand die uitdeelt’), het feit dat een woord al gebruikt wordt in een andere betekenis

(handreiking, uittreksel), of het gebrek aan nuance of lading (uitdeeltekst, uitreiktekst).

De volgende vondsten lijken ons ook niet geschikt om hand-out te vervangen,

maar we willen ze u niet onthouden: saté(tje) (afkorting van ‘samengevatte tekst’),

s.t.o.p. (‘samengevatte tekst op papier’), steunvel/-blad (vertaling van Noors støtteark),

ronddeler (vertaling van Fries omparter), volgstuk (gebezigd in het Afrikaans),

hulptekst, lezingvoer, vademecum, hebbetekst en bijblijver.

(20)

We danken alle inzenders voor hun reactie. En mocht u in de toekomst nog een mogelijk bruikbaar alternatief voor hand-out te binnen schieten dat wél met kop en schouders boven de rest uitsteekt, dan horen wij dat graag van u.

Ander woord voor assessment

De laatste jaren komt in personeelsadvertenties regelmatig het woord assessment voor (‘Een assessment behoort tot de selectieprocedure’).

Assessment komt als zelfstandige term voor, maar maakt ook vaak deel uit van samenstellingen als assessmentcenter en assessmentprogramma.

Van Dale Engels-Nederlands geeft bij assessment onder andere de betekenissen ‘schatting’, ‘vaststelling’ en ‘beoordeling’. Het is lastig om de specifieke betekenis die assessment bij personeelsselectie heeft in één woord te vangen. Een assessment houdt in deze context in dat sollicitanten deelnemen aan een bijeenkomst die duidelijk moet maken welke

sollicitanten geschikt zijn voor de beschikbare functie. Een assessment beslaat meestal één dag, maar in sommige gevallen zijn de onderdelen over enkele dagen verspreid. De meeste bedrijven besteden de organisatie van een assessment uit aan een psychologisch adviesbureau.

Wat gebeurt er precies bij een assessment? Tijdens een assessment nemen sollicitanten bijvoorbeeld deel aan praktijksimulaties, rollenspelen en intelligentie- en persoonlijkheidstests. Vaak worden ze ook geïnterviewd.

En al deze middelen worden gebruikt om de kandidaten ‘functiegericht’

te kunnen beoordelen.

Als u een goed Nederlands alternatief weet voor assessment, horen wij

dat graag van u vóór 15 februari a.s. De Taaladviesdienst hoopt dan wél

een boekenbon van f 50,- te kunnen uitreiken aan de bedenker van het

beste equivalent. De boekenbon wordt ook nu weer beschikbaar gesteld

door de Stichting LOUT (Let Op Uw Taal).

(21)

11

Vraag & antwoord Taaladviesdienst Ezelsbruggetje

? Waarom noemen we een gemakkelijke manier om iets te onthouden een

‘ezelsbruggetje’?

! Ezelsbruggetje is een zogenoemde ‘leenvertaling’ van het Latijnse pons asinorum (‘brug van ezels’).

Het Woordenboek der Nederlandsche Taal (deel III, III, 1920) vermeldt vier betekenissen bij ezelsbrug: ‘hulpmiddel om de middenterm van een syllogisme te vinden’, ‘eenvoudig hulpmiddeltje om een vraagstuk op te lossen of iets te onthouden’,

‘benaming voor de stelling van Pythagoras’ (in Zuid-Nederland) en ‘uitvlucht’. Bijna alle recente woordenboeken vermelden alleen de tweede betekenis.

Het Etymologisch Woordenboek van Van Dale geeft de volgende herkomst van ezelsbrug/pons asinorum: ‘De oorsprong is waarschijnlijk het verhaal van Plinius over de ezel die niet over een brug loopt als hij daar doorheen het waterkan zien.’

Foutieve samentrekking

? In de krant kwam ik de volgende zin tegen: ‘Steeds minder boeren kunnen of willen het familiebedrijf overnemen en kiezen voor een ander beroep of een andere opleiding.’ Klopt deze zin wel?

! Nee, de zin bevat een vreemde ontsporing. Die wordt veroorzaakt doordat in het tweede deel van de zin (vanaf ‘en kiezen’) geen onderwerp aanwezig is; het onderwerp in deze zin is samengetrokken. In dit soort zinnen moet het mogelijk zijn in gedachten het onderwerp uit het eerste deel van de zin te herhalen in het tweede deel. Als we dat doen bij de zin die u citeert, staat er: ‘Steeds minder boeren kunnen of willen het familiebedrijf overnemen en steeds minder boeren kiezen voor een ander beroep of een andere opleiding.’ Dit is uiteraard niet de bedoeling geweest van de schrijver;

het gaat erom dat er steeds méér boeren voor een ander beroep of een andere opleiding kiezen.

Vermoedelijk heeft de schrijver oorspronkelijk voor het eerste deel van de zin in gedachten gehad ‘Steeds meer boeren kunnen of willen het familiebedrijf niet overnemen’, en is ‘meer... niet’ versmolten tot ‘minder’. Dat is in een normale constructie goed mogelijk: ‘Steeds meer boeren nemen het bedrijf niet over’ betekent hetzelfde als ‘Steeds minder boeren nemen het bedrijf over.’ Maar als de zin een vervolg krijgt waarin het onderwerp wordt samengetrokken, levert de versmelting van ‘meer... niet’ tot ‘minder’ een onlogische betekenis op, zoals in de zin die u in de krant tegenkwam. Had de schrijver ‘meer... niet’ laten staan, dan was de

samentrekking correct geweest. ‘Steeds meer boeren kunnen of willen het

familiebedrijf niet overnemen en kiezen voor een ander beroep of een andere

opleiding.’

(22)

Overigens zullen de meeste lezers in eerste instantie over deze ontsporing heen lezen en de zin zonder problemen goed interpreteren. Onze neiging direct het meest logische verband te leggen zorgt er kennelijk voor dat we dergelijke ontsporingen makkelijk over het hoofd zien.

Overhemdbloes/-blouse

? Mijn collega's en ik hebben een verschil van mening over de spelling van overhemdblouse. Volgens mij is overhemdbloes ook goed, maar mijn collega's houden vol dat alleen overhemdblouse correct is, omdat alleen deze spelwijze in het Groene Boekje staat. Wie heeft gelijk?

! U hebt gelijk: zowel overhemdblouse als overhemdbloes is juist. Blouse en bloes zijn volgens het Groene Boekje gelijkwaardige spellingen. Ook bij samenstellingen met bloes/blouse heeft de taalgebruiker dan de keuze. In de ‘Inrichting van de Woordenlijst’ voor in het Groene Boekje (blz. 51) staat: ‘Variatie in spelvorm is bij het grondwoord altijd te vinden. (...) Bij afleidingen en samenstellingen zijn de vormen opgenomen die op grond van frequentie en spreiding zijn geselecteerd, d.w.z.

dat niet altijd beide varianten van het grondwoord ook in de samenstelling terug te vinden zijn. Zo staat cinemaprimeur wel in de lijst, maar kinemaprimeur, dat in het materiaal niet voorkomt, ontbreekt.’ (Cinema en kinema zijn gelijkwaardige

spelvormen.) De enige reden waarom overhemdbloes niet in de Woordenlijst staat, is dat deze spelling kennelijk niet werd aangetroffen in het materiaal op basis waarvan de lijst is samengesteld. Alleen overhemdblouse kwam hier blijkbaar in voor. Dezelfde redenering geldt voor doorkijkblouse, een woord dat in de voorronde van het laatste Groot Dictee wat ophef veroorzaakte.

De gebruiker van het Groene Boekje moet ervan uitgaan dat als woorden twee gelijkwaardige spellingen hebben, zoals molecule/molecuul, parcours/parkoers en toernooi/tornooi, beide varianten ook altijd in samenstellingen gebruikt mogen worden. Dat het Groene Boekje bijvoorbeeld alleen bij de samenstellingen

landentornooi/landentoernooi en schaaktornooi/schaaktoernooi beide mogelijkheden geeft, en bij de overige 57 samenstellingen alleen -toernooi vermeldt, laat onverlet dat u bij elke samenstelling de keus hebt tussen -tornooi en -toernooi.

Op/met vakantie

? ‘Tussen Kerstmis en Oud en Nieuw gaan we op vakantie.’ Moet op vakantie niet met vakantie zijn?

! Nee, zowel op vakantie als met vakantie is juist. Alle hedendaagse woordenhoeken

vermelden beide varianten (zonder een op- of aanmerking), op Wolters' Koenen na,

die alleen op vakantie geeft. In zijn vorige druk vermeldt Van Dale (1984): ‘met

vakantie zijn, gaan; ook op vakantie (vgl. Hd. auf Urlaub; Eng. on holiday), dat wel

als speciaal kath. beschouwd wordt, wsch. ten onrechte’. Het Stijlboek van Prisma

ziet een betekenisverschil: wie zegt dat hij op vakantie gaat, zal altijd naar een

vakantiebestemming vertrekken; wie zegt dat hij met vakantie gaat, kan ook thuis

(23)

vakantie vieren. Uit de woordenboeken blijkt echter niets van dit betekenisonderscheid.

Op vakantie werd vroeger wel gezien als een contaminatie van op reis en met

vakantie, maar dat bezwaar is inmiddels achterhaald. U kunt gerust uw eigen voorkeur

volgen voor op vakantie of met vakantie.

(24)

12

Het laatste voer hooi?

Prof. dr. A.A. Weijnen en de dialectologie Jan Erik Grezel

Al meer dan zestig jaar publiceert professor A.A. Weijnen (1909) over taalkundige onderwerpen, vooral over dialecten. Hij heeft zo'n veertig boektitels op zijn naam. En hij weet van geen ophouden.

‘Verwaarlozing van de dialectologie wreekt zichzelf.’

Prof. dr. A.A. Weijnen (1909) was van 1958 tot 1980 hoogleraar

Nederlands en later Dialectologie in Nijmegen. Hij publiceerde een kleine veertig boeken. Het merendeel daarvan gaat over dialecten, maar zijn bibliografie bevat ook het bestverkochte pocketwoordenboekje Nederlands - de ‘Prisma’ - en De kunst van het vertalen (‘Dat schreef ik met het meeste plezier’). In 1996 verscheen van zijn hand het Etymologisch

dialectwoordenboek. Hierin vindt men de herkomst van talloze woorden uit verschillende Nederlandse dialecten, een unicum volgens kenners.

Kortgeleden publiceerde hij, samen met zijn dochter, Ziektenamen in de Nederlandse dialecten. Bij het Meertens Instituut ligt alweer het volgende manuscript, over de Brabantse woordenschat. Van Weijnen is de

opmerkelijke uitspraak dat wetenschappers altijd maar één boek schrijven.

Wat is dan het zijne? ‘Mijn dissertatie uit 1937 over de Brabantse dialecten.’

Hij zit nog steeds niet stil. Oud-hoogleraar Weijnen, inmiddels 89, veert herhaaldelijk op uit zijn stoel en trekt iets zeldzaams uit de boekenwand. ‘Kijk, dit oude Drentse woordenboek, dat heb ik met veel moeite te pakken gekregen.’ Hij heeft zich in vrijwel alle Nederlandse streektalen verdiept, maar van huis uit kreeg hij geen dialect mee. ‘Ik ben opgegroeid in Noord-Brabant. Mijn vader kwam uit Zeeuws-Vlaanderen;

hij was onderwijzer en sprak altijd “algemeen beschaafd”.’ Op het gymnasium van het internaat Rolduc bij Kerkrade zat de jonge Weijnen tussen Limburgse

dialectsprekers. ‘Ik ontdekte daar dat ik zelf geen dialect had. Ik kende maar één Brabants woord: uibuk “uil”.’ Na het gymnasium ging hij Nederlands studeren in Nijmegen. Taal- en letterkunde waren nog in één hand; de vermaarde Van Ginneken was toen hoogleraar. ‘In die tijd, de jaren dertig, waren er hooguit twintig studenten.

Van Ginneken vroeg eens op college hoe wij spelen uitspraken. De antwoorden ([speulen], [spielen], enzovoort) tekende hij in op een taalkaart. Dat gaf een prachtig beeld. Het fascineerde me meteen.’

Taalbiologie

Hij besloot taalkunde en dan speciaal dialectologie te gaan doen. Een Rotterdamse mecenas loofde een prijs uit voor de beste scriptie over dialecten. Weijnen won. Bij het schrijven van zijn dissertatie over de Brabantse dialecten kreeg hij onenigheid met zijn leermeester. Van Ginneken had zijn theorie van de ‘taalbiologie’ ontwikkeld.

Aan ras en erfelijke factoren kende hij een grote invloed toe bij het verklaren van

(25)

taalverschijnselen. ‘In het Limburgs zegt men bijvoorbeeld “dulper” en “ulger” in plaats van “dorpel” en “orgel”. Die omkering (“metathesis” zeggen taalkundigen) heb je bij allerlei woorden. Van Ginneken noemde dat een “preslavisme”. Hij schreef het toe aan de invloed van een preslavisch ras. Ik was ervan overtuigd dat hij dat nooit kon bewijzen. Hij wilde dat ik dit soort theorieën in mijn proefschrift

verkondigde. Dat heb ik doodeenvoudig geweigerd. Van Ginneken accepteerde dat, maar eiste op het laatste moment nog dat ik mijn tekst in de oude spelling zou omzetten - hij zei te spreken “vanaf de plaats waar God mij gesteld heeft”. Op dat punt heb ik maar toegegeven. Ik zat vlak voor mijn promotie en daarna zou ik gaan trouwen. Zo was dat in die tijd.’

Weijnen heeft later nog eens een taalbiologisch onderzoek gedaan. ‘Om te laten zien dat het niet klopte. Volgens Van Ginneken is er bij mensen met dunne lippen sprake van “ontronding”. Die spreken bijvoorbeeld een eu als [ee] uit, of een u als [i]. In het zuiden zeggen ze “mispit” in plaats van “mestput”. Wel, in Noord-Duitsland wonen mensen die de lippen strak op elkaar hebben staan. Maar van ontronding is in hun taal geen spoor te bekennen!’

Vreigeleer

In 1958 werd Weijnen zelf hoogleraar Nederlandse Taal- en Letterkunde in Nijmegen.

In de jaren zestig kwam er een leerstoel Dialectologie. Hij aarzelde, maar stapte

uiteindelijk toch over. Bij de dialectologie ligt toch zijn hart. Maar wat trekt hem

daarin aan? ‘Ik wil achterhalen waarom mensen spreken zoals ze spreken; dialecten

leggen iets bloot van onze geest en onze aard. Ooit ben ik begonnen met een boekje

over het verband tussen woordgebruik en karakter. In het Limburgs hebben ze een

uniek woord voor een tegendraads persoon: vreigeleer: Geen enkel ander dialect

heeft daar een woord voor. Zegt dat iets over de Limburgers? In Brabant betekent

(26)

13

schelm specifiek “dief” of “inbreker”. Kun je daaruit iets afleiden over de manier waarop er in Brabant tegen inbraak wordt aangekeken?’ Uit een historisch-juridisch onderzoek bleek hem daarvan niets. Hij zag toen verder van het boekje af.

Prof. dr. A.A. Weijnen: ‘Ik wil achterhalen waarom mensen spreken zoals ze spreken.’

Foto: Ron Moes

Maar toen hij hoogleraar was, zette hij veel grote projecten op die wél af of bijna af zijn, zoals de Brabantse en Limburgse woordenboeken. Weijnen wist, als een netwerker avant la lettre, overal geld los te krijgen. Eén mammoetklus loopt nog steeds: de Europese taalatlas. Hoe maak je een taalatlas voor heel Europa, met alle dialecten, van het Westfries tot het Wotisch in de Kaukasus? ‘De basis vormt de vragenlijst. Mensen van wie je de taal in kaart wilt brengen, moeten zeggen hoe zij een bepaald voorwerp noemen, of antwoord geven op een vraag als “Wat zegt u als het regent?” In totaal zijn het wel vijfhonderd vragen. Aan de hand van de antwoorden worden de kaarten gemaakt.’ Weijnen reisde heel Europa af voor zijn project. Hij kwam al in Albanië toen dit land nog hermetisch afgesloten was.

‘Aanvankelijk wilde ik in 10.000 plaatsen vragen stellen, maar het zijn er 2500 geworden. En ik dacht aan Stockholm, Moskou en Rome als uiterste grenzen. Maar uiteindelijk is dat gebied veel groter geworden. Mijn opvolger was een Italiaan en die stond erop dat we tot de zuidgrens van Europa gingen. En Russische collega's wilden alleen meewerken als alle dialecten van de Europese sovjetrepublieken erbij betrokken werden. Vandaar dat er allerlei Kaukasische en Oeraltaïsche dialecten bij zitten.’

Methode

(27)

Wat is het belang van zo'n atlas? Weijnen: ‘In de eerste plaats komt die tegemoet aan wetenschappelijke nieuwsgierigheid: hoe zit de menselijke geest in elkaar? Wat mensen benoemen, laat iets zien van hoe ze de wereld waarnemen en ordenen.

Bovendien is aandacht voor dialecten noodzakelijk om allerlei misverstanden over de herkomst van woorden te voorkomen. Zo heeft de middeleeuwse schrijver Jacob van Maerlant ooit verkondigd dat we dieren “biesten” (“beesten”) noemen omdat ze ons “bi-staen”. Verwaarlozing van de dialectologie wreekt zichzelf.’

Het in kaart brengen van taal is en blijft voor Weijnen dé manier om dialectologie te bedrijven. Vanwege die klassieke ‘geolinguïstiek’ vinden vakgenoten dat hij van de oude stempel is. ‘Die andere, sociologische kant van de dialecten interesseert mij niet zo. Mensen die zich daarmee bezighouden, proberen vanuit het heden

voorspellingen te doen over de toekomst. Ik wil vanuit het verleden en vanuit geografische gegevens een verklaring geven van het heden. Uitspraken doen over de toekomst vind ik zo lastig.’

Weijnen heeft ook wel school gemaakt. Hij ontwikkelde de ‘pijltjesmethode’:

‘Vraag in een dorp aan een dialectspreker welke vier dialecten het meest op de zijne lijken. Trek vervolgens pijltjes vanuit dat dorp naar de plaatsen van de verwante dialecten. Meestal houd je dan ergens een blanco band over. Dat is een taalgrens.’

Schoer

De methode wordt, ten onrechte, weleens toegeschreven aan die andere bekende Nederlandse dialectoloog: Jo Daan. Weijnen heeft veel met haar samengewerkt.

Altijd naar tevredenheid? ‘We hebben één wetenschappelijke ruzie gehad. Dat ging uitgerekend over het beste artikel dat ik ooit heb geschreven. Daarin behandel ik het woord schoer “bui”; ik beweerde dat dit een algemeen Germaans woord is. Je hebt het ook in het Engels (shower), het Duits (Schauer), in het Gotisch en in een aantal Nederlandse dialecten. Maar niet in het Nederlands! De vraag is dan: hoe kan het uit het Nederlands verdwenen zijn? Dat komt door het woordje schoer in de betekenis

“schouder”. Dat klinkt net zo; het zijn homoniemen. Dus schoer “schouder” heeft schoer “bui” uit het Nederlands verdrongen. Daarmee toonde ik het belang van homonymie aan. Jo Daan bestreed dat. Ik was toen in mijn wiek geschoten en heb een weinig lovende recensie over haar dissertatie geschreven. Later hadden we eens een congres en Jo Daan vond dat er 's avonds op de congressen altijd gedanst moest worden. Ik vroeg haar als eerste ten dans en daarna hebben we nooit meer enig gepikkepook gehad. In Voskuils romancyclus Het Bureau komt ze er onbarmhartig slecht van af. In werkelijkheid heb ik de medewerkers op het Meertens Instituut nooit één slecht woord over haar horen zeggen.’

Herkenbaar

Weijnen is nog steeds actief. Drie jaar geleden verscheen het Etymologisch

dialectwoordenboek; wie wil weten waar het Groningse beune of het Zuid-Hollandse

neutje vandaan komt, krijgt van Weijnen antwoord. Hij probeert de herleidingen

herkenbaar te houden. Waarom teruggaan tot het Oudkerkslavisch of Oudhoogduits

als een modern Russisch of hedendaags Duits woord voldoet?

(28)

Op dit moment werkt hij aan een uitbreiding. ‘Ik heb inmiddels alweer van vierhonderd woorden de afkomst kunnen vaststellen.’ Het is academisch spitwerk.

‘Ik lees

(29)

14

verschillende dialectwoordenboeken door. De woorden die ik interessant vind, neem ik op. Als ik tenminste duidelijk kan maken waar ze vandaan komen.’

Dialectkaart van Noord-Brabant volgens de door professor Weijnen ontwikkelde ‘pijltjesmethode’.

Uit: A.A. Weijnen, De dialecten van Noord-Brabant. 2e dr. 's-Hertogenbosch, Het Noordbrabants Genootschap, 1987

Voor woorden die beginnen met een p heeft Weijnen weinig belangstelling. ‘In het Indogermaans waren er praktisch geen woorden die met een b begonnen en daardoor ontbreekt - na een klankverschuiving - de p als beginletter in het Germaans.

Vind je wel zo'n woord, dan is het vrijwel altijd een leenwoord uit latere talen of uit het Keltisch. Wij spreken nu Germaans, maar vroeger zaten hier ook Kelten. Vooral door de “huwelijken” met de Keltische vrouwen - de mannen werden vermoord en de vrouwen verkracht - zijn er Keltische woorden in onze taal terechtgekomen, zoals ben of benneke “mandje”.’

‘Ik dacht dat het dialect gedoemd was uit te sterven. Maar de laatste jaren zie ik weer meer waardering voor dialecten.’

Toeval

De keuze voor wel of niet opnemen is toch vaak een gevoelskwestie. Of het toeval helpt een handje. ‘Net vanochtend had ik het Drentse woord dulle; dat betekent

“melkstoeltje” of “deel van een houten wiel waaraan de spaken bevestigd zijn”, een soort naaf dus. Waar komt dat vandaan? Toevallig vond ik in een boek over het Schiermonnikoogs het woord thurle in die betekenis “melkstoeltje”. Vanwege die th kan ik concluderen dat het een Oudgermaans woord is. Soms weet ik het gewoon niet. Neem droefte, dat is een knop waaraan je een boot voortduwt. Waar dat vandaan komt, heb ik nog niet kunnen achterhalen.’

Vindt hij dat onderzoek naar woorden niet veel interessanter dan de klankleer?

Wat maakt het uit of iemand [hoes], [huus] of [huis] zegt? ‘O, dat boeit mij nu juist wel. Je kunt geen etymologie bedrijven zonder gedegen kennis van de klankleer.

Klanken zijn stabielere elementen. Woorden gaan gemakkelijk over grenzen heen,

maar de meeste klanken zijn al minstens zeshonderd jaar oud.’

(30)

Laatste voer hooi

Weijnen schrijft makkelijk. ‘Dat heeft ook z'n nadelen. Ik schrijf daardoor weleens iets waar ik later op terug moet komen.’ Ooit beweerde hij dat je aan een vertaling moet kunnen proeven uit welke taal er vertaald is. ‘Daar sta ik niet meer achter. Ook heb ik in een krantenartikel de dialectonderzoeker eens vergeleken met de akkerman die het laatste voer hooi binnenhaalde. Ik dacht dat het dialect gedoemd was uit te sterven. Maar de laatste jaren zie ik weer meer waardering voor dialecten. De dialecten vernederlandsen weliswaar, maar tegelijkertijd hoor ik hoe langer hoe meer liedjes en gedichten in dialect. Dat is iets soortgelijks als het “EO-effect”: de kerken lopen leeg, maar die omroep heeft aantrekkingskracht. Wat die dialecten betreft: het Limburgs en de taalvariant in het noordoosten vormen een verhaal apart. Het Limburgs heeft een muzikaal, syllabisch accent; dat zal niet verdwijnen. En het noordoosten heeft toch een sterk afwijkende woordenschat. Dus in die gebieden heeft het dialect een vrij sterke positie.’

Maar er is toch een groot verschil? In Limburg spreken hoog en laag dialect met

elkaar. In Groningen is dat wel anders. ‘Dat dacht ik vroeger ook, maar ik ben er

later achter gekomen dat voor Twente, de Achterhoek, Drenthe en ook Zeeland

hetzelfde geldt als voor Limburg. Laatst was ik op een studiedag in Zeeland. Ik sprak

met een gedeputeerde, een zeer beschaafd uitziende man. Nou, die sprak onvervalst

Zeeuws. Prachtig!’

(31)

15

‘Gabbercorrectie’ verbreidt zich

Hans Aniba - directeur taleninstituut Linguarama Nederland

‘Uit het huis tussen de vietsvabriek en de vilozovievaculteit klonk zenzuele

zakzovoonmuziek.’ Met deze prachtige voorbeeldzin illustreert Jan Kuitenbrouwer in zijn boek Hedenlands (1996) de wat hij noemt ‘gabbercorrectie’, het verschijnsel dat stemloze medeklinkers met stem worden uitgesproken: de f wordt een v, de s een z, en de p een b. Volgens Kuitenbrouwer gaat het hier om een plat-Amsterdamse hypercorrectie. Kuitenbrouwers voorbeeld was bedoeld als tegenhanger van het bekende ‘Ik hep de son in de Suidersee sien sakke.’ Over die ‘Suidersee’-uitspraak schrijft Kuitenbrouwer: ‘Een Amsterdammer die hogerop wil, leert dat dus af. Maar dan ontwikkelt hij een soort schrikreflex voor die klanken, terwijl ze soms natuurlijk wél goed zijn. Dan gaan ze in plaats van “persoon” “berzoon” zeggen, of ze hebben het over “veile kritiek”.’

Toen ik dit las, vierde ik het feest der herkenning. Of ik er daardoor meer op ben gaan letten, weet ik niet, maar daarna viel het me op dat het verschijnsel om zich heen grijpt. Een bloemlezing uit mijn dagelijks leven in 1997:

- Ik heb een vax voor één van uw dozenten.

- U vindt onze zaak in het zentrum van de stad.

- Vantastisch!

- Staat het op de vloppie of op de zee-schijf?

- We stonden uren in de vile op weg naar Vrankrijk.

- Het is algemeen bekend dat de vamilie Zoeharto goed op de zenten let.

- Weet u zoms waar ze die heerlijke zaus verkopen?

- Tachtig prozent van wat u tijdens dit zeminar zult horen, weet u al.

- Vanuit mijn huidige vunctie kijk ik toch heel anders aan tegen de Nederlandse bierzector.

- Je moet zamen communizeren en je klant altijd volledig invormeren.

- Let op: bij onze oosterburen moet alles taalkundig pervect zijn!

Opvallend vond ik niet alleen dat de gabbercorrectie zoveel voorkomt, maar ook dat

die op zoveel plaatsen te horen is. Kuitenbrouwer wijst nadrukkelijk naar de hoofdstad

als de natuurlijke biotoop van de gabbercorrectie, maar de verspreiding is inmiddels

veel wijder. Wel heb ik de indruk dat die in Amsterdam en omgeving inderdaad

vaker te horen is.

(32)

De gabbercorrectie: ook al in schrijftaal.

Wie weet zijn de f en de s over een paar jaar nog zlechts zouvenirs van een voorbije vase in de gezchiedenis van onze taal.

WNT na 147 jaar voltooid

In het bijzijn van koningin Beatrix, prins Claus, koning Albert en koningin Paola werd op 1 december in de Leidse Pieterskerk gevierd dat het Woordenboek der Nederlandsche Taal na 147 jaar eindelijk voltooid is. Het resultaat van dit

Belgisch-Nederlandse mammoetproject: veertig banden (in totaal 45.000 bladzijden) waarin zo'n 400.000 woorden uit de periode 1500-1921 beschreven worden. Daarmee is het WNT het grootste woordenboek ter wereld; vooral sinds het af is, staat het ook bekend als ‘de moeder aller woordenboeken’.

Foto: ANP

De hoge koninklijke gasten ontvingen in de Pieterskerk als symbool het eerste en

het laatste deel van de uitgave.

(33)

16

Battus

Geheime verbanden

Ik hou ervan mijn studenten voor de gek te houden. Dat deed ik het hele jaar 1998.

Maar nu 1999 is aangebroken, zei ik ze: ‘Ik zal jullie niet langer voor de gek houden.

Jullie hebben het afgelopen jaar veel geleerd over de Nederlandse grammatica. Maar de kern van de zaak, het ‘diepe id’, daar heb ik over gezwegen. Vandaag zal ik voorzichtig een lapje van de oogklep oplichten.

Dat je een verleden tijd vormt door achter een werkwoord als pakt een e te zetten, en dat je een vrouwelijke vorm vormt door achter een woord als dilettant een e te zetten, dat kan jullie niet erg verbaasd hebben - in het Frans gebeurt iets dergelijks.

Maar kijk eens naar de volgende zes zinnen en kijk vooral naar de drie niet-zinnen.

Sem, pak kapmes!

Sem, pak 't kapmes!

maar niet:

*Sem, pak het kapmes!*

Sem pakt kapmes.

Sem pakt 't kapmes.

maar niet:

*Sem pakt het kapmes.*

Sem pakte 't kapmes.

Sem pakte het kapmes.

maar niet:

*Sem pakte kapmes.*

‘Nederlands lijkt op Duits. Ook hier gaat ontkenning gepaard met de verplichte aanwezigheid van het onbepaalde lidwoord een.’

Welke regel leiden we uit deze gevallen af? Dat de verleden tijd van het werkwoord dwingend het gebruik van het lidwoord 't of het voorschrijft, terwijl de tegenwoordige tijd toestaat geen lidwoord te gebruiken of het lidwoord 't, maar nooit het.

Ditzelfde lidwoord het onderhoudt een band met de vrouwelijke uitgang e, die ook weer een geheimzinnig verband heeft met de verleden tijd. De volgende vier zinnen zijn goed:

Dilettant, sukses kust natte lid!

Dilettant, 't sukses kust 't natte lid!

Dilettante, 't sukses kuste 't natte lid!

Dilettante, het sukses kuste het natte lid!

Maar niet goed zijn:

*Dilettant, het sukses kust het natte lid!*

*Dilettante, het sukses kust het natte lid!*

(34)

De vrouwelijkheidsvorming verplicht kennelijk tot een verleden tijd en de verleden tijd verplicht tot het bepaalde lidwoord 't of het, maar het kan niet bij de manlijke vorm. Denk daar eens over na.

Dat de derde persoon van het werkwoord de uitgang -t heeft, dat weet u. Maar dat deze uitgang wederom verplicht om het lidwoord 't te gebruiken, dat is verrassend.

Bestudeer de volgende paren zinnen, die alleen in jij en u verschillen:

Slip jij, sir, gris jij pils?

Slipt u 't, sir, grist u 't pils?

Het is natuurlijk de pils, maar bij 't pils kan men denken aan ‘'t glas pils’.

Paar jij, teef, of eet jij raap?

Paart u, teef, of eet u 't, raap?

en als derde paar:

Raad me zo'n nozem daar!

Raadt me zo'n nozem 't daar!

Wanneer jullie het hoofdvak Duits hebben, dan is jullie misschien al het wonderlijke verband verteld dat in die taal bestaat tussen de ontkenning en het onbepaalde lidwoord. De zinnen

Treue Familie bei Lima feuert.

Neger mit Gazelle zagt im Regen.

worden in de sterk ontkende vorm met nooit:

Eine Treue Familie bei Lima feuerte nie!

Ein Neger mit Gazelle zagt im Regen nie!

Nederlands lijkt op Duits. Ook hier gaat ontkenning gepaard met de verplichte aanwezigheid van het onbepaalde lidwoord een:

Eigele gazelle zag elegie.

Gigolo hologig?

‘Mooie zepen in Epe!’ zei oom.

worden in hun ontkende vorm:

Een eigele gazelle zag elegie? Nee!

Een gigolo hologig? Nee!

‘Nee, geen mooie zepen in Epe’, zei oom, ‘nee geen!’

Misschien is de laatste zin de reden van het geheimzinnige feit dat tante in bepaalde plaatsen, waaronder Epe, nooit nat is:

Tante in Epe niet nat.

Tante in Noyon niet nat.

Tante in Neuquen (Neuquen) niet nat.

Tante in Mahammaham niet nat.

U kent Neuquen als de hoofdstad van de Argentijnse provincie Neuquen, terwijl

Mahammaham in het Malayalam niet anders betekent dan ‘groot bad’.

(35)

Nog een laatste geheim verband, nu tussen het bijvoeglijk naamwoord voor een zelfstandig naamwoord en hetzelfde woord na een werkwoord:

Raar sujet kookte jus raar.

Giffig sujet kookte jus giffig.

Te vet sujet kookte jus te vet.

Maar nooit hoor je in het Nederlands:

*Te vet sujet kookte jus giffig.*

*Raar sujet kookte jus te vet.*

*Giffig sujet kookt jus raar.*

Wel kan weer:

Rood sujet kookte jus door.

Denk over al deze geheimzinnige verbanden een week na, dan ontdekken jullie

misschien het ‘diepe idee’ van het Nederlands, dat die taal zoveel moeier en mooier

maakt dan het Frans.’

(36)

17

Taalcuriosa Zandlopers Jules Welling

Woorden kunnen langer gemaakt worden met een letter. Het eenvoudigste voorbeeld daarvan is de meervoudsvorming met een s: appel-appels. Maar er zijn veel mooiere voorbeelden te bedenken van de toevoegingen met slechts één letter. Wat te denken van:

Rie + a = Arie Arie + m = Marie Marie + n = Marien

Hier wordt drie keer een letter toegevoegd en drie keer verspringt de naam van geslacht. Dergelijke voorbeelden waarbij de gegeven letters in dezelfde volgorde blijven staan, zijn er niet zo veel.

Bij een zogenoemde piramide hoeft dat niet. De beginletter is gegeven, maar daarna is de volgorde van de letters vrij. Er komt wel steeds een letter bij, en die moet weer tot een aanvaardbaar woord leiden. Ik zal eerst een voorbeeld geven om het principe duidelijk te maken.

r + a = ra ra + k = rak rak + e = aker aker + t = kater kater + r = krater krater + a = kaarter kaarter + k = karakter

Dit is een piramide van zeven stappen, en het aardige is dat alle woorden ervan zelfstandige naamwoorden zijn.

Natuurlijk kan het beter. Het eenvoudigst is om aan het woord karakter een s toe te voegen: karakter-karakters, een piramide van acht stappen, maar wel met een afwijking, want er sluipt nu opeens een meervoudig zelfstandig naamwoord in de serie en dat moet toch eigenlijk niet in deze categorie. Maar de afspraak is dat alle woorden mogen, mits ze maar verdedigbaar zijn met Van Dale in de hand. Wie bezorgt mij de negende trede, of wellicht de tiende?

Het omgekeerde kan ook. De letter van de piramide wordt als uitgangspunt genomen, in dit geval de r, en er wordt met geheel andere woorden naar onderen gewerkt. Je krijgt dan als het ware twee piramides op elkaar, de een gewoon, de andere op zijn kop. Met zo'n zelfde stapeling in spiegelbeeld ernaast, krijgen we de vorm van een zandloper.

karakter poetsend kaarter poetsen krater poetse

(37)

kater poets aker epos

rak sop ra op r p ar po kar sop rake soep raket stoep karter posten trekaar postend kaartrek postende

Het is niet eenvoudig zo'n zandloper te construeren en dan ook nog een verklaring voor de beginletters te vinden. In het bovenstaande geval is r.p. verdedigbaar op grond van twee betekenissen in Van Dale: réponse payée of reverendus pater. Een mooi uitgangspunt voor een nieuwe uitdaging lijkt me de titel van het boek van Connie Palmen: I.M. Iedereen is bij dezen uitgedaagd. Zandlopers van minder dan acht treden hoeft u niet in te sturen.

Taal in beeld

(38)

18

Engels in Nederlandse tv-reclame [2]

Hoe denken consumenten erover en wat begrijpen ze ervan?

Marinel Gerritsen, Inge Gijsbers, Hubert Korzilius en Frank van Meurs - Studierichting Bedrijfscommunicatie, Katholieke Universiteit Nijmegen, Center for Language Studies

In een derde van de Nederlandse reclamespots op televisie komt Engels voor. Dat bleek uit een onderzoek waarover medewerkers van de Nijmeegse universiteit vorig jaar zomer in Onze Taal publiceerden.

Ook kwam daaruit naar voren dat reclamemakers financiële redenen hebben om Engels te gebruiken, én dat ze het doen om hun product een flitsend, modern imago mee te geven. Maar stellen consumenten al dat Engels op prijs? En begrijpen ze eigenlijk wel wat ‘one break is never enough’ lip precies betekent? Een opmerkelijk

vervolgonderzoek.

Wie klaagt over het vele Engels dat het Nederlands binnensluipt, heeft gelijk - tenminste, als je kijkt naar de Nederlandse televisiereclame. In maar liefst een derde van die tv-spots komt Engels voor. Waarom? Uit onderzoek dat wij deden (en waarover wij schreven in het juli/augustusnummer van Onze Taal van vorig jaar) blijkt dat reclamebureaus vaak financiële redenen hebben om Engels te gebruiken.

Immers: het gaat meestal om internationale producten, en vertalen kost geld, net als het wettig deponeren van vertaalde slogans en merknamen. Maar minstens zo belangrijk is dat reclamemakers denken dat Engels hun product een flitsend, modern en dus aantrekkelijk tintje geeft. Ze gaan er daarbij van uit dat de Nederlander dat Engels wel zal begrijpen. Maar is dat zo? En: vinden consumenten een in het Engels aangeprezen product inderdaad aantrekkelijker?

Om daarachter te komen, hebben we een onderzoek uitgevoerd onder dertig mannen en dertig vrouwen uit Helmond en omgeving die gelijk verdeeld waren over twee leeftijdsgroepen: 15-18 jaar en 50-57 jaar, en drie opleidingsniveaus: hoog (vwo, hbs/mms), middel (mavo/mulo) en laag (lbo). De jongste categorie kozen we omdat die volgens de reclamemakers voor veel producten de doelgroep vormt, de oudste omdat uit de kijkcijfers blijkt dat vooral die groep tv kijkt op de tijdstippen dat er reclameboodschappen met Engels worden uitgezonden, namelijk rond het nieuws van acht uur 's avonds.

Waardering

De proefpersonen kregen een videoband te zien met zes geheel of gedeeltelijk in het

Engels gestelde reclamespots voor producten die in theorie voor alle onderzochte

groepen interessant zouden kunnen zijn: haargel (Studio Line), douchegel (Fa),

horloges (Seiko), verzekeringen (Nationale Nederlanden) en twee verschillende

chocoladerepen (Twix en Lion). Alle reclames waren in 1996 op de Nederlandse

televisie te zien; in het kader op bladzijde 19 is de tekst ervan helemaal uitgeschreven.

(39)

Allereerst onderzochten we hoe het gebruik van het Engels wordt gewaardeerd. De proefpersonen moesten na het zien van elke spot op een vijfpuntsschaal aangeven of ze het ermee eens (1) of oneens (5) waren dat het Engels in de spot ‘poëtisch’,

‘vlot’, ‘functioneel’, ‘sympathiek’, ‘irritant’, ‘overbodig’, ‘aanstellerij’ en ‘arrogant’

was. Deze kwalificaties kozen we omdat ze vaak naar voren komen in discussies over het gebruik van het Engels in het Nederlands. De scores voor de verschillende kwalificaties kwamen per reclamespot sterk overeen. Daarom was het statistisch verantwoord om per kwalificatie een gemiddeld cijfer te berekenen. Dat cijfer kon in theorie liggen tussen de 1 (een zeer positieve waardering van het Engels) en een 5 (een zeer negatieve). De gemiddelde score was voor elke commercial hoger dan 3 en voor alle commercials bij elkaar 3,4. Dat is dus aan de negatieve kant. Het Engels blijkt bij de door ons onderzochte groep mensen helemaal niet zulke positieve gevoelens op te wekken.

‘Het is dus nog maar de vraag of reclamemakers het bij het rechte eind

hebben met hun opvatting dat Engels goed is voor het imago van hun

producten.’

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Niet alleen oude maar nog steeds niet vertrouwde thema's, zoals terreur en natuurlijk normen en waarden, zorgden voor nogal wat nieuwe woorden (bijvoorbeeld tienerterroristen,

In het januarinummer van dit jaar viel mijn oog in Hans van Maanens artikel ‘Hoe heeft het Groene Boekje dat bedoeld?’ op de passage ‘Moeten wetten met een hoofdletter?’ Maar

Normaal gesproken worden exacte bedragen met een euroteken geschreven, met name in zakelijke teksten: ‘Die sjaal kostte €14,95’, ‘Het lidmaatschap van Onze Taal kost €23,-

Onder leiding van Wessel Visser heeft dit communicatiebureau het programma Texamen ontwikkeld, dat pretendeert van een tekst automatisch te kunnen vaststellen voor welk soort lezer

Teksten in het Nieuws voor doven en slechthorenden moeten gelezen en begrepen kunnen worden door mensen wier gemiddelde actieve woordenschat de 3500 woorden niet overschrijdt - ook

Andere woorden waarvan je, na de ‘vertaling’ gelezen te hebben, meteen begrijpt wat ermee bedoeld wordt, maar waarbij je je ook onmiddellijk realiseert dat wij daar niet één

Het Lyrisch Lab gaat zijn poorten sluiten, maar wil dat niet doen voordat de wijze lessen die twee jaar lang gegeven zijn nog een keer kort zijn samengevat. Leg deze aflevering nu

Toch hoopt de taalcommissie dat het raadplegen van de clichélijst er misschien voor zorgt dat in het Journaal de Dow Jones-index straks niet meer alleen FORS daalt of stijgt, en dat