Correctiebladen werkbladen bij thema eten en drinken: dag 1 Naam: . . . . . . . . . . . . . . . . . 1. Lezen en overschrijven: de appel de appel

(1)

LOWAN-vo startpakket NT2 Correctiebladen Werkbladen thema 4 Pagina 1

Correctiebladen werkbladen bij thema eten en drinken: dag 1

Naam: . . .

1. Lezen en overschrijven:

de appel de appel

het fruit het fruit

de peer de peer

de sinaasappel de sinaasappel de banaan de banaan

(2)

2. Invullen:

Dit is de banaan.

Dit zijn de druiven.

Dit is het fruit.

Dit is de appel.

Dit is de peer.

(3)

de komkommer de komkommer

de tomaat de tomaat

de sla de sla

de groente de groente

de wortel de wortel

(4)

4. Invullen:

Dit is de wortel.

Dit is de ui.

Dit is de groente.

Dit is de prei.

Dit is de tomaat.

(5)

5. Kies en zet een rondje om het goede antwoord:

de appel het fruit de groente

l

de appel de banaan de druiven de tomaat

de ui de sla

de wortel de prei

de komkommer de banaan

het fruit

de sinaasappel

de tomaat de ui de appel de sinaasappel

de appel de peer

de peer de druiven de sla de banaan

de wortel de prei

de tomaat de sla de prei

6. Invullen de of het:

de peer de sinaasappel de druiven de ui

de appel het fruit de groente de wortel

de banaan de sla

(6)

7. Overschrijven en invullen:

Is dit de sla? Is dit de sla?

Ja, dit is de sla.

Is dit de appel? Is dit de appel?

Ja, dit is de appel.

Is dit de groente? Is dit de groente?

Ja, dit is de groente.

Is dit de prei? Is dit de prei?

Ja, dit is de prei.

8. Overschrijven en invullen:

Is dit de peer? Is dit de peer?

Nee, dit is de banaan.

Is dit de appel? Is dit de appel?

Nee, dit is de peer.

Is dit het fruit? Is dit het fruit?

Nee, dit is de groente.

Is dit de banaan? Is dit de banaan?

Nee, dit is de tomaat.

(7)

9. Invullen:

Is dit de ui?

Ja, dit is de ui.

Is dit het fruit?

Ja, dit is het fruit.

Is dit de wortel?

Nee, dit is de komkommer.

Is dit de sla?

Nee, dit is de prei.

Is dit de sinaasappel?

Ja, dit is de sinaasappel.

(8)

10. Zoek 5 woorden:

gkjtbappelkswpeerdhlpmsngroentemdndubabzdruivenmfnzzndbwlslamlpv 1. appel

2. peer 3. groente 4. druiven 5. sla

11. Letters invullen:

de pee r het fr ui t de w ortel

de appe l de gr oe nte de b anaan de tomaa t de dr ui ven de p rei

(9)

12. Maak de rijtjes af:

eten geven drinken

ik eet ik geef ik drink

jij eet jij geeft jij drinkt

hij eet hij geeft hij drinkt

zij eet zij geeft zij drinkt

roeren koken snijden

ik roer ik kook ik snijd

jij roert jij kookt jij snijdt

hij roert hij kookt hij snijdt

zij roert zij kookt zij snijdt

(10)

Naam: . . .

de thee de thee

het water het water

de koffie de koffie

de suiker de suiker

de melk de melk de boterham de boterham

de kaas de kaas

(11)

de worst de worst

de kruiden de kruiden

de olie de olie

(12)

2. Invullen:

Dit is het brood.

Dit is het zout.

Dit is de boter.

Dit is de melk.

Dit is de kaas.

Dit is de suiker.

Dit is de thee.

Dit is de olie.

Dit is de boterham.

Dit is de worst.

(13)

de boterham het brood de kaas

de thee de koffie de melk de olie

de peper de suiker

de worst de kaas de boter

de melk het water de koffie

de peper de kruiden het zout

de boterham de boter het brood

de olie de kruiden de boter de kaas

de thee het brood

de boter de olie de suiker

de peper de kruiden de boter het brood

de suiker het water de kaas de boterham

de olie het zout

(14)

5. Geef antwoord in een zin:

Is dit de kaas? Ja, dit is de kaas.

Is dit de olie?

Ja, dit is de olie.

Is dit de boterham?

Ja, dit is de boterham.

Is dit het water?

Ja, dit is het water.

Is dit de thee? Nee, dit is de thee niet.

Is dit de melk?

Nee, dit is de melk niet.

Is dit het zout?

Nee, dit is het zout niet.

Is dit de boter?

Nee, dit is de boter niet.

(15)

Is dit de suiker?

Ja, dit is de suiker.

Zijn dit de kruiden?

Ja, dit zijn de kruiden.

Is dit de worst?

Nee, dit is de worst niet.

Is dit de koffie?

Nee, dit is de koffie niet.

Is dit de thee?

Ja, dit is de thee.

(16)

gkjtbmelksyolierdhlpmsngbotermdndubabzdzoutvenmfnzznwaterdbwlsmlpv 1.melk

2. olie 3. boter 4. zout 5. water

de kaa s het z ou t de k offie

de bote r de kr ui den de t hee het broo d de s ui ker de o lie

(17)

10. Maak de rijtjes af:

eten doen schenken

ik eet ik doe ik schenk

jij eet jij doet jij schenkt

hij eet hij doet hij schenkt

zij eet zij doet zij schenkt

wij eten wij doen wij schenken

jullie eten jullie doen jullie schenken

zij eten zij doen zij schenken

roeren koken snijden

ik roer ik kook ik snijd

jij roert jij kookt jij snijdt

hij roert hij kookt hij snijdt

zij roert zij kookt zij snijdt

wij roeren wij koken wij snijden

jullie roeren jullie koken jullie snijden

zij roeren zij koken zij snijden

(18)

Naam: . . .

de lepel de lepel het mes het mes de vork de vork de soep de soep

de pizza de pizza de rijst de rijst

de pasta de pasta

het ontbijt het ontbijt

het avondeten het avondeten

de vis de vis

(19)

2. Invullen:

Dit is de lunch.

Dit is het varken.

Dit is de kip.

Dit is het rund.

Dit is de aardappel.

Dit is de lepel.

Dit is de pasta.

Dit is de soep.

Dit is de vork.

Dit is de rijst.

(20)

de lunch het ontbijt de soep

de rijst

de aardappel de pizza de vis

de kip het varken

de lepel de vork het mes

de pasta het vlees de rijst

de vis de kip het vlees de pizza

de aardappel het rund

de rijst de pizza de vis de lunch

de lepel het mes

de kip de pasta de soep

de lunch het vlees de vis de kip

de soep het ontbijt de pasta de rijst de lepel de vork

(21)

Is dit een ontbijt? Ja, dit is een ontbijt.

Is dit een pizza?

Ja, dit is een pizza.

Is dit een mes?

Ja, dit is een mes.

Is dit een varken?

Ja, dit is een varken.

Is dit een ontbijt? Nee, dit is geen ontbijt.

Is dit een lepel?

Nee, dit is geen lepel.

Is dit een aardappel?

Nee, dit is geen aardappel.

Is dit een kip?

Nee, dit is geen kip.

(22)

Is dit een lunch?

Ja, dit is een lunch.

Is dit een vis?

Ja, dit is een vis.

Is dit een pizza?

Nee, dit is geen pizza.

Is dit een vork?

Nee, dit is geen vork.

Is dit een aardappel?

Ja, dit is een aardappel.

(23)

gkjtkpastadhlpmsngmdnlepeldubabzdvesoepnmfnvisdbwlsmlkipv 1. pasta

2. lepel 3. soep 4. vis 5. kip

de ki p het ontb ij t de p asta

de vi s de r ij st de l unch

het me s de s oe p de v ork

(24)

10. Invullen: ik zet - wij zetten Ik eet - wij eten

Ik doe - wij doen Ik leg - wij leggen Ik schenk - wij schenken Ik snijd - wij snijden Ik kook - wij koken Ik roer - wij roeren Ik drink - wij drinken Ik geef - wij geven

11. Invullen: zij zetten - hij zet

Zij schenken - hij schenkt

Zij eten - hij eet

Zij leggen - hij legt

Zij drinken - hij drinkt

Zij doen - hij doet

Zij snijden - hij snijdt

Zij roeren - hij roert

Zij koken - hij kookt

Zij geven - hij geeft

(25)

Naam: . . .

de mandarijn de mandarijn het ei

het ei de kiwi de kiwi de yoghurt de yoghurt

de kauwgom de kauwgom de frisdrank de frisdrank

de beker de beker

(26)

het bord het bord

het glas het glas

de honger de honger

(27)

2. Invullen:

Dit is de dorst.

Dit zijn de linzen.

Dit is de mais.

Dit is de cola.

Dit is het koekje.

Dit is het snoepje.

Dit is het glas.

Dit is de mandarijn.

Dit is de yoghurt.

Dit is het ei.

(28)

de dorst het bord de honger

het glas de beker het bord de frisdrank

de cola het snoepje

de kauwgom het snoepje het koekje

de mandarijn de linzen de kiwi

de honger de mais de yoghurt

de kiwi de linzen het ei

de frisdrank de linzen de dorst het glas

de honger het snoepje

de mandarijn de mais het snoepje

de mandarijn de dorst de kiwi de linzen

het snoepje de cola het bord het ei

de yoghurt het glas

(29)

Is dit een mandarijn?

Ja, dit is een mandarijn.

Is dit een glas?

Nee, dit is geen glas.

Nee, dit is een bord.

Is dit de yoghurt?

Nee, dit is de yoghurt niet.

Nee, dit is de mais.

Is dit het snoepje?

Ja, dit is het snoepje.

Is dit een kiwi?

Nee, dit is geen kiwi.

Nee, dit zijn linzen.

Is dit een ei?

Ja, dit is een ei.

Is dit de beker?

Nee, dit is de beker niet.

Nee, dit is de honger.

Is dit een bord?

Ja, dit is een bord.

Is dit cola?

Nee, dit is geen cola.

Nee, dit is kauwgom.

Zijn dit de linzen?

Ja, dit zijn de linzen.

(30)

dorstjttaeidhlpmsngmaisddubabzmandarijndvnmfnvdbwlsyoghurtmlkv 1. dorst

2. ei 3. mais 4. mandarijn 5. yoghurt

de beke r het sn oe pje het k oekje

de mai s de k au wgom het sn oepje

het gla s de manda r ij n de c ola

(31)

8. Invullen:

eten Ik eet een koekje.

drinken Hij drinkt cola.

snijden Wij snijden de ui.

koken Jij kookt de rijst.

roeren Jullie roeren in de soep.

geven Hij geeft de pizza.

doen Ik doe de suiker in de thee.

leggen Hij legt de vork naast het bord.

zetten Jij zet de lepel in de beker.

schenken Ik schenkt de frisdrank in het glas.

snijden Jij snijdt het brood.

doen Zij doet melk in haar koffie.

eten Jullie eten geen varken.

geven Ik geef de kauwgom.

roeren Jij roert in de koffie.