• No results found

Verwachtingen over opvoeding : De relatie tussen druk van boven- en binnenuit en stijl van opvoeden

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Verwachtingen over opvoeding : De relatie tussen druk van boven- en binnenuit en stijl van opvoeden"

Copied!
93
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

FACULTEIT PSYCHOLOGIE EN PEDAGOGISCHE WETENSCHAPPEN

Academiejaar 2010-2011 1e examenperiode

Verwachtingen over opvoeding:

De relatie tussen druk van boven- en binnenuit en stijl van opvoeden.

Een cross-sectionele studie met lagere schoolkinderen.

Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad Master in de Psychologie, afstudeerrichting Klinische Psychologie,

door Nele Van Winghem.

Promotor: Prof. Dr. Maarten Vansteenkiste Begeleiding: Dra. Dorien Wuyts

(2)

Controlerend opvoeden en de gevolgen daarvan zijn veelbesproken in wetenschappelijk onderzoek. Echter, waarom stellen ouders dit gedrag? Ouders kunnen zelf een druk ervaren en deze druk kan afkomstig zijn uit drie verschillende bronnen; van binnenuit, van onderuit en van bovenuit (Belsky, 1984; Grolnick, 2003;

Soenens & Vansteenkiste, 2010). Laatstgenoemde is nog maar weinig bestudeerd. In deze studie bevragen we aan de hand van een nieuw ontwikkelde vragenlijst de mate waarin ouders omgevingsdruk, komende van de media, de school, de eigen ouders, de partner, andere ouders en de competitiegerichte maatschappij, ervaren. Bij een steekproef van 483 ouderkoppels peilen we bovendien naar de rol van ouderlijke contingente zelfwaarde (OCZW) in de relatie tussen omgevingsdruk en opvoedingsstijl.

Vooreerst vinden we unieke hoofdeffecten tussen omgevingsdruk en psychologische controle, als ook tussen OCZW en psychologische controle en tussen omgevingsdruk en OCZW. Regressieanalyses tonen aan dat een partieel mediatiemodel opgaat, en geen moderatiemodel. Ouders die veel omgevingsdruk ervaren, zullen zich meer aangesproken voelen in hun ouderlijke zelfwaarde en op die wijze meer psychologisch controlerend opvoedingsgedrag stellen dan ouders die minder omgevingsdruk ervaren.

(3)

DANKWOORD

Graag wil ik alle mensen die mij bij het maken van deze Masterproef geholpen of gesteund hebben, hier bedanken.

Allereerst denk ik in het bijzonder, aan mijn begeleidster Dra. Dorien Wuyts, maar ook aan mijn promotor Prof. Dr. Maarten Vansteenkiste, en Prof. Dr. Bart Soenens. Zij gaven me hun vertrouwen en advies gedurende dit leerrijke proces.

Vervolgens bedank ik alle lagere scholen waar ik op kon rekenen. Zonder hun gastvrijheid en bereidwilligheid had ik niet zoveel ouders van leerlingen uit de 2e en 3e graad kunnen bereiken. Ook de ouders die de tijd vonden om de vragenlijsten in te vullen, mogen niet vergeten worden. Tot slot, kunnen mijn familie en vriend in dit lijstje niet ontbreken. Zij zijn er steeds voor mij, en gaven me de moed en steun om dit werkstuk tot een goed einde te brengen.

(4)

INHOUD

Abstract

Dankwoord

Inhoud

Figurenlijst

Tabellenlijst

Inleiding …...………....…..

Hoofdstuk 1: Literatuur - Controlerende en autonomie-

ondersteunende opvoeding ……….……..………...

1.1 Opvoeding ……….…………..……….…………

1.1.1 Opvoedingscontext ………

1.1.2 Intrinsieke motivatie ………..………..

1.1.3 Internalisatie ………..………..……….

1.2 De gevolgen voor het kind ………..………

1.2.1 Gevolgen van psychologische controle …..……….……….

1.2.2 Gevolgen van autonomieondersteuning ….……….………..

Hoofdstuk 2: Literatuur - Antecedenten van ouderlijke

psychologische controle en autonomieondersteuning ………...

p. 1

p. 4

p. 4 p. 4 p. 5 p. 6 p. 11 p. 11 p. 12

p. 15

(5)

2.1 Druk van onderuit ………..………..…………

2.2 Druk van binnenuit ………..………

2.3 Druk van bovenuit ……….……….……..

2.3.1 Indirecte omgevingsdruk ………..………..…..

2.3.2 Directe omgevingsdruk ………..…………....

Hoofdstuk 3: Eigen onderzoek - Probleemstelling en methode ………….

3.1 Situering van het onderzoek ………..……

3.2 Probleemstelling ……….….….

3.3 Methode ……….…….

3.3.1 Procedure en deelnemers ……….….…

3.3.2 Meetinstrumenten ………

Hoofdstuk 4: Eigen onderzoek – Resultaten ……..………

4.1 Interne structuur van de nieuw ontwikkelde vragenlijst: soorten omgevingsdruk ……….………..

4.2 Associaties tussen de achtergrondvariabelen en de studie-

variabelen en tussen de studievariabelen onderling ………

4.2.1 Associaties tussen de achtergrondvariabelen en de studievariabelen ……….

4.2.2 Associaties tussen de studievariabelen ……….

4.3 Herhaalde metingen analyse & Gepaarde T-toetsen ………..

4.4 Relatieve bijdrage van omgevingsdruk en ouderlijke contingente zelfwaarde in de voorspelling van opvoedingsstijl ………...

4.5. De rol van ouderlijke contingente zelfwaarde: mediator of moderator? ……….………....…………

p. 16 p. 17 p. 20 p. 20 p. 21

p. 23

p. 23 p. 23 p. 25 p. 25 p. 27

p. 30

p. 30

p. 35

p. 35 p. 36 p. 39

p. 43

p. 46

(6)

4.5.1 Mediatie? ……….

4.5.2 Moderatie? ……….

4.6 Mediatieanalyse: Ouderlijke contingente zelfwaarde als

mediator in de relatie tussen de verschillende soorten omgevingsdruk en psychologische controle? ………

Hoofdstuk 5: Eigen onderzoek – Discussie ………..

5.1 Wat is de relatie tussen omgevingsdruk en ouderlijke opvoeding?

Een antwoord op basis van de resultaten van dit onderzoek ……….

5.1.1 Omgevingsdruk ……….

5.1.2 De relatie tussen omgevingsdruk, OCZW en

psychologische controle ………..

5.2 Sterktes en beperkingen van huidig onderzoek en suggesties voor toekomstig onderzoek ………

5.3 Cartoon: illustratie van het partieel mediatiemodel ………..

Referenties …………..……….

Bijlage ………..

p. 46 p. 49

p. 50

p. 55

p. 56 p. 56

p. 58

p. 61 p. 64

p. 65

p. 73

(7)

FIGURENLIJST

Figuur 1. Schematisch Overzicht van de Verschillende Types Gedragsregulatie en Motivatie, en bijhorende opvoedingscontexten, volgens de Zelfdeterminatietheorie ………..…….…...……… p. 7

Figuur 2. Grafiek van de Gemiddelden van de Verschillende Soorten Omgevingsdruk – data moeder ………. p. 40

Figuur 3. Grafiek van de Gemiddelden van de Verschillende Soorten Omgevingsdruk – data vader ………..………. p. 42

(8)

TABELLENLIJST

Tabel 1. Factorladingen van de Exploratieve Factoranalyse met een Orthogonale Rotatie (varimax) op de items van omgevingsdruk - data moeder

………...……….. p. 32

Tabel 2. Factorladingen van de Exploratieve Factoranalyse met een Orthogonale Rotatie (varimax) op de items van omgevingsdruk - data vader

……….. p. 34

Tabel 3. Gemiddelden, standaarddeviaties en correlaties tussen de studie- variabelen – data moeder (onderhelft diagonaal) en vader (bovenhelft diagonaal) ……….……….. p. 38

Tabel 4. Paarsgewijze T-toetsen van de Verscheidene Soorten Ervaren Omgevingsdruk - data moeder en vader ……….. p. 42

Tabel 5. Bèta-coëfficiënten van Meervoudige Regressieanalyses met Ervaren Omgevingsdruk als OV en Ouderlijke Psychologische Controle als AV – data moeder (bovenste tabelhelft) en data vader (onderste tabelhelft)

……….. p. 44

Tabel 6. Bèta-coëfficiënten van Meervoudige Regressieanalyses met OCZW als OV en Ouderlijke Psychologische Controle als AV – data moeder (bovenste tabelhelft) en data vader (onderste tabelhelft) ………….. p. 45

Tabel 7. Bètacoëfficiënten van Regressieanalyses met OCZW als mogelijke Mediator in de Relatie tussen Globale Omgevingsdruk en Psychologische Controle ………..……… p. 47

(9)

2

Tabel 8. Bètacoëfficiënten voor de Regressieanalyse (moderatie) met Psychologische Controle als AV – data moeder en vader ……… p. 50

Tabel 9. Bètacoëfficiënten voor de telkens afzonderlijke Regressieanalyses met OCZW als Mogelijke Mediator in de Relatie tussen de Verscheidene Soorten Omgevingsdruk Afzonderlijk en Psychologische Controle – data moeder en vader ……… p. 51

(10)

1 INLEIDING

In het boek ‘kind in de knel’ schrijft Martine F. Delfos hoe de druk tot presteren, de ‘plicht’ tot gelukkig worden en de drukte van alle activiteiten die kinderen moeten/mogen doen kunnen bijdragen aan de groei van diagnoses bij kinderen. Ze somt een aantal factoren op die hierin een rol spelen. Zo is het aantal kinderen de laatste decennia afgenomen, waardoor de verwachtingen ten aanzien van onze kinderen op intellectueel niveau hoog liggen. Bovendien zijn er meer hoogopgeleide ouders die carrière maken en met stressvolle jobs te maken hebben. Voorts krijgen opvoedende ouders via allerlei kanalen ook meer kennis over opvoeden. Dit is op zich geen slechte zaak, ware het niet dat zij ook meteen meer met de aandacht gericht worden op waar ze opvoedkundig tekort schieten (Delfos, M. F., 2004). De laatste tijd kennen we tevens een enorme preventiecultuur, aldus journaliste Kaat Schaubroeck.

Vanuit toenemende wetenschappelijke kennis worden ouders overstelpt met boeken en folders over hoe je diverse (psychische) problemen kan voorkomen. Ouders zijn ten onrechte gaan geloven dat ze alles in de hand hebben om hun kind perfect gelukkig te maken. Wanneer dit niet volledig lukt – wat in de realiteit vaak het geval is -, voelen ze zich persoonlijk verantwoordelijk. Ouders hebben natuurlijk verantwoordelijkheden ten aanzien van hun kroost. Maar het zou geen blijk geven van een ruimdenkende visie als we de context en maatschappelijke invloeden niet onderkennen. Verwachtingen die leven in de omgeving van ouders spelen een rol in dit hele proces. (Schaubroeck, K.

2010).

Ouders kunnen - zoals in de vorige paragraaf wordt aangehaald - een druk ervaren in hun rol als opvoeder. Wanneer een kind op school niet mee kan, is dat vaak niet alleen een opdoffer voor het kind, maar ook voor de ouders een harde klap. ‘Een dom kind, dat zegt ook iets over jou als ouder, toch?’ Verwachtingen koesteren is een onschuldige bezigheid van trotse ouders. Het is van alle tijden en hoort bij opvoeden.

Elke ouder voelt zich wel eens trots of teleurgesteld wanneer zijn/haar kind goed of slecht presteert. Maar wanneer je als ouder ook je eigen zelfwaardegevoel laat mee

(11)

2

variëren met de prestaties van je kind, is de kans groter dat je op je kind meer druk gaat zetten om goed te presteren om je zelfwaardegevoel als ouder veilig te stellen (Eaton & Pomerantz, 2003, 2005). Specifiek gaat het over het nastreven van succes van je kind om zelf als ouder een hoger zelfwaardegevoel te bekomen of het falen van je kind trachten te vermijden om een daling van je zelfwaardegevoel te voorkomen (Wuyts, Soenens, Assor, & Vansteenkiste, 2010). Als het kind ondermaats presteert op school, sociaal niet aanvaard wordt of minder goed is in sport, kunnen ouders zichzelf slecht voelen. Dit kan er mogelijks voor zorgen dat ouders meer druk gaan plaatsen op het kind. Deze druk op het kind kan zich uiten in het stellen van hoge verwachtingen, het tonen van teleurstelling als het kind met een slecht resultaat thuis komt, het kind met schuld beladen als het onvoldoende presteert,…. In de literatuur spreekt men bij dergelijk opvoedingsgedrag over de term psychologische controle. (Barber, 1996). Zelfs zonder dat ouders dit expliciet zeggen, voelen kinderen aan hoe belangrijk het is voor de ouder dat ze goed presteren (Graafland, 2007).

Er bestaat reeds heel wat onderzoek naar de negatieve gevolgen voor kinderen die onder ouderlijke druk staan. Maar er werd onvoldoende onderzocht waarom ouders zich controlerend of dwingend gedragen. Binnen het theoretisch model dat Belsky (1984) voorstelt, zou deze ouderlijke druk ontstaan vanuit druk die ouders zelf ervaren. Deze kan van verschillende bronnen afkomstig zijn. Dit kan ontstaan binnen hun eigen functioneren, zoals hierboven beschreven. Maar ook de omgeving kan druk zetten op ouders door verwachtingen te stellen over de opvoeding. Bij

‘omgevingsdruk’ kunnen we dan denken aan de school, de eigen ouders, de media, de partner, andere ouders, en kunnen we er ook de prestatiegerichte maatschappij in het algemeen onder verstaan. De mate waarin ouders hun eigen zelfwaarde laten mee variëren op basis van het succes of falen van hun kind, kan gevoed zijn door een bepaalde mate van omgevingsdruk die zij ervaren.

Ondanks journalistieke en klinische berichtgeving over ouderlijke druk, is wetenschappelijk onderzoek hiernaar ondervertegenwoordigd. In deze verhandeling willen we graag de druk vanuit de omgeving op opvoedende ouders exploreren.

(12)

3

Tevens zijn we benieuwd naar hoe omgevingsdruk zich verhoudt tegenover een andere bron van ouderlijke druk, komende vanuit het functioneren van de ouder zelf.

Dit in de hoop een beter zicht te krijgen op de antecedenten van controlerend opvoeden. In Hoofdstuk 1 staat beschreven wat de opvoedingsdimensies ‘controle’ en

‘autonomieondersteuning’ concreet inhouden. Deze concepten zullen we kaderen binnen de Zelfdeterminatietheorie (SDT, Deci & Ryan, 1985, 2000). We bespreken ook de gevolgen van deze opvoedingscontexten voor de kinderen. Vervolgens zullen we ons in Hoofdstuk 2 buigen over de antecedenten van ouderlijk controlerend opvoedingsgedrag. Hierbij kijken we naar druk die vanuit de omgeving komt, maar ook naar druk die ouders ervaren in hun eigen functioneren wanneer ze hun zelfwaardegevoel laten afhangen van de prestaties van hun kind. Hoofdstukken 3 en 4 omvatten het eigen onderzoek, waarbij Hoofdstuk 3 de probleemstelling en methode belicht en in Hoofdstuk 4 de resultaten worden besproken. We eindigen in Hoofdstuk 5 tenslotte met een discussie.

Expectation is the root of all heartache.

- William Shakespeare -

(13)

Controlerende en autonomieondersteunende opvoeding

4

HOOFDSTUK 1: LITERATUUR

CONTROLERENDE EN AUTONOMIEONDERSTEUNENDE OPVOEDING

De wijze waarop ouders, als primaire socialisatiefiguren, omgaan met hun kinderen kan enorm verschillen van ouder tot ouder. Binnen de ZDT (Deci & Ryan, 1985, 2000), een theorie over motivatie en persoonlijkheidsontwikkeling waarin autonomie (welwillendheid van het functioneren) als een centrale psychologische basisbehoefte wordt gezien, worden twee belangrijke opvoedingsdimensies onderscheiden: controlerend en autonomieondersteunend opvoeden.

1.1 Opvoeding

1.1.1 Opvoedingscontext

Controlerend opvoedende ouders schrijven hun kinderen voor hoe ze zich moeten gedragen, wat ze horen te denken en te voelen.

In een extern controlerende context worden externe contingenties gebruikt, zoals, deadlines, straffen, beloningen. Extern controlerende strategieën worden op een overte manier geuit, bijvoorbeeld door het kind te slaan, te belonen voor gewenst gedrag of tegen hem/haar te roepen. (Soenens, Vansteenkiste, Luyckx & Goossens, 2006). Wanneer ouders eerder subtiele en onderhuidse technieken, zoals schuldinductie, hanteren tegenover hun kinderen, is er sprake van een interne of psychologisch controlerende opvoedingscontext. Kinderen voelen zich ‘van binnenuit’

(bv. uit schuldgevoel) gedwongen om bepaald gedrag te stellen (Barber, 1996, 2002;

Soenens & Vansteenkiste, 2010). “Na alles wat ik voor jou gedaan heb….” of “als je echt van me zou houden dan…” zijn voorbeelden van uitspraken van psychologisch controlerende ouders. Psychologische controle verwijst naar de mate waarin ouders binnendringen in de emotionele en psychologische leefwereld van het kind. Ze zetten hun kind onder druk via manipulatieve opvoedingstechnieken zoals voorwaardelijke liefde, schuld-, schaamte- en angstinductie. Een voorbeeld hiervan is een ouder die zijn

(14)

5

teleurstelling in het kind toont aan de hand van subtiele non-verbale communicatie.

(Barber, 1996; Soenens & Vansteenkiste, 2010).

Autonomieondersteunende ouders daarentegen ondersteunen - zoals het woord het zegt - de autonomie van het kind, en zetten hen dus niet onder druk. Ze tonen betrokkenheid in de leefwereld van het kind (Grolnick & Seal, 2008). Dit houdt in dat er keuzemogelijkheden worden aangeboden, dat er aan het kind een klare uitleg wordt gegeven wanneer keuze niet mogelijk is, dat er rekening wordt gehouden met het standpunt van het kind (Deci, Eghrari, Patrick, & Leone, 1994). Via deze elementen bevorderen ouders de psychologische basisbehoeften van het kind. (Deze basisbehoeften zullen hieronder verder besproken worden). Ouderlijke autonomieondersteuning verwijst dus naar de mate waarin ouders ervoor zorgen dat hun kind autonoom of vrijwillig kan functioneren (Grolnick, 2003).

Veel onderzoek over autonomieondersteunend en controlerend opvoeden gebeurde tegen de achtergrond van de Zelfdeterminatietheorie (ZDT; Deci & Ryan, 1985, 2000). De ZDT is een motivatietheorie gericht op de mate waarin mensen vrijwillige of zelfgedetermineerde gedragingen stellen. Binnen de ZDT wordt gesteld dat kinderen, adolescenten en volwassenen van nature de tendens tot psychologische groei en zelfontwikkeling hebben. Dit vindt plaats via twee groeiprocessen; intrinsieke motivatie en internalisatie. In de volgende secties worden deze twee processen besproken binnen de opvoedingscontext.

1.1.2 Intrinsieke motivatie

Intrinsieke motivatie wordt gezien als een eerste natuurlijk organismisch groeiproces. Activiteiten die als inherent boeiend worden ervaren, voeren kinderen uit omwille van de activiteit zelf, en omwille van het plezier en de voldoening dat de activiteit teweeg brengt. Als een jongen uit het 5e leerjaar het bijvoorbeeld prettig vindt om rekensommen te maken, dan is hij hiervoor intrinsiek gemotiveerd. Binnen de ZDT wordt aangenomen dat mensen die een intrinsiek boeiende activiteit uitvoeren, spontaan en psychologisch vrij zullen handelen. Het wordt daarom

(15)

Controlerende en autonomieondersteunende opvoeding

6

beschouwd als het prototype van autonoom gemotiveerd gedrag. Extrinsieke motivatie daarentegen, verwijst naar het uitvoeren van een activiteit om een uitkomst te bereiken die buiten de activiteit zelf gelegen is. Een illustratie hiervan is een jongen die zijn kamer opruimt omdat hij dan pas televisie mag kijken. Het gedrag wordt uitgevoerd omwille van een instrumentele waarde en dient geïnternaliseerd te worden (zie volgende paragraaf) (Ryan & Deci, 2000; Vansteenkiste, Soenens, Beyers, & Lens, 2008).

1.1.3 Internalisatie

Soms is het echter nodig dat kinderen activiteiten uitvoeren die niet prettig zijn.

Voor dergelijke taken spreken we van een tweede organismisch groeiproces, met name internalisatie. Internalisatie binnen de opvoedingscontext verwijst naar het proces waarbij kinderen op een actieve wijze bepaalde aangereikte externe overtuigingen, attitudes of gedragsregulaties van de ouders geleidelijk aan integreren in persoonlijke gewaardeerde waarden of gedragsstijlen. Naarmate initieel oninteressante activiteiten meer verinnerlijkt worden, zullen ze met een groter gevoel van autonomie en psychologische vrijheid (d.i. zelfdeterminatie, vrijwilligheid) worden uitgevoerd (Grolnick, Deci, & Ryan, 1997; Grolnick & Seal, 2008).

Kinderen en adolescenten kunnen er in verschillende mate in slagen om dit internalisatieproces te realiseren. Binnen het internalisatieproces worden er verschillende types van regulatie onderscheiden, die verschillen in de mate waarin het aanvankelijk extern gereguleerde gedrag geïnternaliseerd is geworden (Deci & Ryan, 2000). In Figuur 1 worden ze schematisch voorgesteld.

(16)

7

Extrinsieke motivatie Intrinsieke

motivatie Externe

regulatie Niet geïnternaliseerd

Geïntrojecteerde regulatie

Partieel geïnternaliseerd

Geïdentificeerde regulatie Bijna volledig geïnternaliseerd

Geïntegreerde regulatie

Volledig geïnternaliseerd

Intrinsieke regulatie Internalisatie

niet nodig Gecontroleerde gedragsregulatie Autonome gedragsregulatie

Niet zelf-gedetermineerd --- > Helemaal zelf-gedetermineerd Extern

controlerende opvoedings-

context

Intern of psychologisch controlerende opvoedings-

context

Autonomie ondersteunende opvoedingscontext

Figuur 1.

Schematisch Overzicht van de Verschillende Types Gedragsregulatie en Motivatie, en bijhorende opvoedingscontexten, volgens de Zelfdeterminatietheorie (Deci & Ryan, 2000).

Extern. Bij externe regulatie worden onplezierige gedragingen uitgevoerd, om aan externe verplichtingen te voldoen of om op die manier een beloning te verkrijgen of straf te vermijden. Kinderen met een externe gedragsregulatie zullen een activiteit slechts volhouden zolang bepaalde externe contingenties, zoals straf of beloning, operant blijven. Het aangeleerde gedrag zal niet overgeheveld worden naar een nieuwe situatie. Niet alleen zal de duurzaamheid en het generaliseren van gedrag gebrekkig zijn, bovendien wordt hun leren, presteren en welzijn ondermijnd.

Leerlingen die onder druk staan, zullen sneller hun aandacht verliezen bij een taak.

Leren zal op een oppervlakkige manier gebeuren in plaats van diepgaand. Tot slot wordt via het gebruik van externe contingenties de intrinsieke motivatie onderuit gehaald (Black & Deci, 2000; Deci & Ryan, 2000; Vansteenkiste, 2007).

(17)

Controlerende en autonomieondersteunende opvoeding

8

Geïntrojecteerd. Geïntrojecteerde regulatie is nog steeds vrij controlerend van aard. Er is opnieuw een druk om een bepaald gedrag te stellen, maar die komt nu vanuit het kind zelf. Het kind zal het gedrag stellen om gevoelens van schaamte, schuld of angst te vermijden, of om zich trots en waardevol te voelen. Via introjectie vormt het kind een interne versie van de kritische evaluatie van de ouders. Een voorbeeld is een meisje die haar kamer opruimt omdat ze het aan zichzelf verplicht is alles ordelijk te houden. Bij wanorde zou ze zich schuldig en angstig voelen. De gedragsregulatie wordt aldus door interne factoren gestuurd, toch wordt die niet als vrijwillig of spontaan ervaren. De gedragsregulatie maakt immers nog geen deel uit van het zelf.

Bij een geïntrojecteerde regulatie zou in principe het gewenste gedrag iets langer volgehouden kunnen worden. Echter, intern is er een toenaderings-vermijdingsconflict dat veel energie opslorpt. Enerzijds zal het kind het gedrag willen uitvoeren, om de schuldgevoelens te voorkomen; anderzijds zal het kind het gedrag ook willen vermijden, aangezien het niet strookt met zijn of haar persoonlijke waarden. Hierdoor is de kans groot dat het kind snel de ouderlijke verwachting naast zich neer zal leggen.

Een (externe of interne) gecontroleerde motivatie zal een negatief effect hebben op het welzijn van het kind. Het kind doet namelijk activiteiten waar het zelf niet achter staat, en kan de eigen interesses niet ontplooien. Bovendien is hun zelfwaardegevoel kwetsbaar. Dit zal immers continu afhangen van de mate waarin het kind de ouderlijke verwachtingen al dan niet kan inlossen (Deci & Ryan, 2000).

Geïdentificeerd. Een stapje verder in het internalisatieproces krijgen we kinderen die hoofdzakelijk een geïdentificeerde gedragsregulatie kennen. Hierbij begrijpt het kind het belang van het gedrag, in het licht van doelen dat men zelf belangrijk acht. Een meisje die haar kamer opruimt omdat ze dan haar spullen makkelijker terug kan vinden, is een voorbeeld van een geïdentificeerde gedragsregulatie. Vanaf nu kunnen we spreken van autonoom gemotiveerd gedrag want het wordt op een vrijwillige of welwillende wijze uitgevoerd. Studeren of andere activiteiten zullen vlotter gaan, want het sluit meer aan bij de eigen interesses en waarden. Er zal grondiger geleerd worden, zonder veel afgeleid te zijn. Dergelijke

(18)

9

regulatie bevordert het welzijn, ze hebben namelijk het gewenste gevoel zichzelf te ontplooien (Black & Deci, 2000; Deci & Ryan, 2000).

Geïntegreerd. En tot slot, de geïntegreerde regulatie houdt evenzeer een identificatie in, maar een die ditmaal verankerd is binnen een coherent geheel van waarden, doelen en motieven. Deci en Ryan (2000) spreken in dit opzicht van ‘zelf- onderschrijving’.

Een autonome gedragsmotivatie (d.i. geïdentificeerde en geïntegreerde regulatie) toont dus aan dat kinderen zelfs activiteiten die ze niet prettig vinden, toch op een vrijwillige manier kunnen uitvoeren. Dit in tegenstelling tot kinderen die hoofdzakelijk een gecontroleerde gedragsmotivatie (d.i. externe en geïntrojecteerde regulatie) hebben. Zij zullen zich eerder - al dan niet intern of extern - ertoe verplicht of gedwongen voelen om de activiteit te volstrekken. Gedrag waarvoor een kind intrinsiek gemotiveerd is, zal hij of zij sowieso met plezier en een gevoel van vrijheid uitvoeren. Met andere woorden, het internalisatieproces is hier niet nodig (Deci &

Ryan, 2000; Vansteenkiste, 2007).

Naarmate kinderen hogere niveaus van internalisatie bereiken, zullen ze meer welwillend gaan functioneren. Dit leidt tot positievere ontwikkelingsuitkomsten en een hoger welzijn (Vansteenkiste, 2007; Soenens & Vansteenkiste, 2010). Het hebben van een gecontroleerde gedragsregulatie daarentegen, kan de psychosociale ontwikkeling verhinderen en zelfs een zekere kwetsbaarheid voor psychopathologiëen met zich mee brengen (Deci & Ryan, 2000; Soenens & Vansteenkiste, 2010). In sectie 1.2 zal dit uitvoerig besproken worden.

Hoewel ieder kind volgens de ZDT (Deci & Ryan, 1985, 2000) de natuurlijke tendens tot zelfontplooiing heeft, stelt de theorie ook dat de processen van intrinsieke motivatie en internalisatie zich niet automatisch volstrekken. De ontwikkeling naar een meer geïntegreerd zelf moet gevoed worden door de omgeving, in eerste instantie door de socialisatiefiguren zoals ouders en leerkrachten. De omgeving (in casu de opvoedingscontext) kan die ontwikkeling zowel hinderen als ondersteunen, door het respectievelijk frustreren of bevredigen van de drie universele psychologische noden

(19)

Controlerende en autonomieondersteunende opvoeding

10

(Deci & Ryan, 1985, 2000). De eerste fundamentele behoefte is die aan autonomie.

Ouders kunnen autonomieondersteunend opvoeden, wat verwijst naar het welwillend functioneren. Ten tweede, kennen we de basisbehoefte relationele verbondenheid die impliceert dat de mens, als sociaal wezen, om anderen geeft en dat dit gevoel ook wederzijds is. En tot slot is er de nood aan competentie. Competentie verwijst naar het gevoel vaardig te zijn in de activiteit dat men aanvangt.

Ouders die een autonomieondersteunende opvoedingscontext aanbieden, zullen de psychologische basisbehoeften van hun kind bevredigen en zodoende het proces van internalisatie en intrinsieke motivatie bevorderen. Met andere woorden, in een sociale omgeving die warm, betrokken en autonomieondersteunend is en positieve feedback omtrent de competentie biedt, zullen de twee bovenstaande groeiprocessen zich gemakkelijker ontwikkelen (Deci & Ryan, 1985, 2000; Grolnick &

Seal, 2008; Soenens & Vansteenkiste, 2010). Uit empirisch onderzoek komt hier heel wat evidentie voor. Zo toonden Deci, Eghari, Patrick en Leone (1994) dat de mate van internalisatie van een oninteressante taak steeg naarmate er meer autonomieondersteunende componenten (empathie, een zinvolle uitleg en niet- controlerend taalgebruik) aangeboden werden. Een bepaalde regel of gedrag zal door kinderen sneller verinnerlijkt worden wanneer duidelijk is wat precies verinnerlijkt dient te worden. Tevens zal dit proces gefaciliteerd worden wanneer de verwachting komt van een ouder met wie het kind een goede band heeft (Grolnick, Deci, & Ryan, 1997). Kinderen van autonomieondersteunende ouders zullen zich inzake de mate van internalisatie meer langs de rechterkant van het schema situeren, en meer autonoom gedrag gaan stellen. Het omgekeerde kan vastgesteld worden voor kinderen die zich voornamelijk in een controlerende opvoedingscontext bevinden.

(20)

11

1.2 De gevolgen voor het kind

In deze sectie wordt besproken welke impact het al dan niet stellen van autonomieondersteunend versus controlerend opvoedingsgedrag heeft op het welzijn en de ontwikkeling van kinderen.

1.2.1 Gevolgen van psychologische controle

Wanneer we willen spreken over de gevolgen van een intern of psychologisch controlerende opvoedingscontext, moeten we eerst stilstaan bij de vraag vanaf welke leeftijd kinderen hierdoor beïnvloed kunnen worden. Met andere woorden, vanaf wanneer zijn ze in staat om emoties zoals schuld en schaamte, die via interne controle aangewakkerd worden, te ervaren en op basis daarvan hun gedrag te gaan reguleren?

(Soenens & Vansteenkiste, 2010).) Kinderen zouden al vrij vroeg in hun ontwikkeling dergelijke emoties kunnen ervaren; gevoelens van schuld bijvoorbeeld reeds op 22 maanden oud (Kochanska, Gross, Lin & Nichols, 2002). Rond de leeftijd van twee à drie jaar zouden zelfs al individuele verschillen inzake schaamte en negatieve zelfevaluatie gevonden kunnen worden. (Mills, 2005). Tot slot toonden onderzoekers aan dat contingente zelfwaardegevoelens geactiveerd kunnen worden bij 5-jarige kinderen (Kamins & Dweck, 1999). Hieruit kunnen we concluderen dat reeds van in de peutertijd ouderlijke opvoedingsstrategieën hun effect kunnen hebben en de ontwikkeling van hun kind kunnen beïnvloeden.

Kleuters. Onderzoek bij Russische kleuters wijst uit dat een psychologisch controlerende opvoedingsstijl van de moeder significant samenhangt met overte agressie, zowel bij jongens als meisjes. Bovendien waren moederlijke controle en een gebrek aan responsiviteit vanwege de vader de twee belangrijkste opvoedingsfactoren die bijdroegen tot relationele en overte agressie bij kinderen (Hart, Nelson, Robinson, Olsen & McNeilly-Choque, 1998).

Lagere school kinderen. Om de ervaring van psychologische controle bij kleine kinderen te meten is enige creativiteit vereist om een leeftijdsgeschikte meting op te

(21)

Controlerende en autonomieondersteunende opvoeding

12

stellen. Morris et al. (2002) kozen voor het Puppet Interview en vonden dat 6-jarige kinderen reeds in staat waren om op een valide manier het ouderlijk gebruik van psychologische controle te rapporteren. Psychologisch controlerend opvoedingsgedrag zou zowel internaliserende als externaliserende problemen voorspellen, echter, enkel bij kinderen die een hoge mate van leed vertonen (Morris, et al., 2002).

Adolescenten. Adolescenten die opgevoed zijn door controlerende ouders, vertonen meer gevoelens van schuld, schaamte en een hogere mate van perfectionisme. Dit is gerelateerd aan gedragsmatige en emotionele ontwikkelingsproblemen zoals internaliserende problematieken (angst, depressie,…) (Soenens, Elliot, Goossens, Vansteenkiste, Luyten, & Duriez, 2005). Bovendien toonde onderzoek aan dat psychologische controle negatief gecorreleerd is met schoolse prestaties (Bean, Bush, McKenry, & Wilson, 2003) en gevoelens van academische competentie (Soucy & Larose, 2003). Tevens zijn adolescenten die meer psychologische controle ervaren, minder sociaal aangepast (Karavasillis, Doyle, &

Markiewicz, 2003), gedragen ze zich meer agressief tegenover leeftijdsgenoten (Nelson

& Crick, 2002) en zijn ze meer sociaal angstig dan hun leeftijdsgenoten (Loukas, Paulos,

& Robinson, 2005).

1.2.2 Gevolgen van autonomieondersteuning

Een gezondere opvoedingscontext is autonomieondersteuning. Uit onderzoek blijkt dat kinderen via een autonomieondersteunende context meer autonome motivatie en gedragsregulatie ontwikkelen. Dit leidt op zijn beurt tot positievere ontwikkelingsuitkomsten, zoals een positief zelfbeeld, meer schoolse competentie en betere schoolresultaten (Grolnick, 2003; Grolnick, Deci & Ryan, 1997).

Peuters. In een longitudinale studie vonden onderzoekers evidentie voor de aanname dat de vroege ontwikkeling van inhibitiecontrole, zelfregulatie en het werkgeheugen bij een kind beïnvloed wordt door de ouderlijke zorg voor het kind. De ontwikkeling ervan situeert zich in de prefrontale cortex. Aangezien deze zone van de hersenen zich zeer langzaam ontwikkelt, is er een grote mate van plasticiteit mogelijk, waardoor de zorg van de omgeving hierop kan inwerken. Zo werd er in hun onderzoek

(22)

13

vastgesteld dat peuters, met moeders die op een meer autonomieondersteunende wijze met hen omgingen toen ze de leeftijd van 15 maand hadden, op 18 maand oud betere prestaties neerzetten dan de controlegroep, en dit zowel inzake werkgeheugen als categorisatie. Meer zelfs, autonomieondersteuning is het aspect van opvoeding dat het meest robuust gerelateerd is aan leeftijdsspecifieke kenmerken van inhibitiecontrole, zelfregulatie en het werkgeheugen van een kind (Bernier, Carlson &

Whipple, 2010). Van in de wieg is het dus al van belang om op een gezonde manier interacties met je kind aan te gaan.

Lagere school kinderen. Kinderen die hun ouders als meer betrokken en autonomieondersteunend percipieerden, voelden zich op school competenter en hadden een meer autonome regulatie. Een opvoedingscontext die eerder de autonome motivatie van het kind stimuleert in plaats van externe controle te hanteren, faciliteert succesvolle ontwikkelingsuitkomsten voor het kind. De mate van internalisatie is met andere woorden zeker van belang voor een vlotte zelfontplooiing.

Om dit te bewerkstelligen is een autonomieondersteunende context optimaal (Grolnick, Deci & Ryan, 1991).

Adolescenten. Soenens en Vansteenkiste (2005) keken naar de mate van autonomieondersteuning ten aanzien van adolescenten, en dit zowel bij ouders als leerkrachten. Ouders die zichzelf als autonomieondersteunende opvoeders omschrijven, hebben adolescenten die meer zelf-gedetermineerd zijn op schools vlak, op vlak van sociale competentie en op vlak van job-zoekend gedrag.

Autonomieondersteuning vanwege de leerkracht leverde een significant positieve bijdrage op in de levensdomeinen van school en job-zoekend gedrag. Dergelijke zelfdeterminatie hangt op zijn beurt samen met het welzijn en aangepast functioneren van de adolescent.

Ouderlijk controlerend of autonomieondersteunend opvoedingsgedrag brengt dus voor het kind heel wat belangrijke consequenties met zich mee. Waarom gedragen ouders zich controlerend dan wel autonomieondersteunend? Op dezelfde manier waarop druk het functioneren van kinderen beïnvloedt, kan druk ook ouders

(23)

Controlerende en autonomieondersteunende opvoeding

14

beïnvloeden. Ervaren druk zorgt er immers voor dat het gevoel van autonomie van de ouders in de interactie met hun kind ondermijnd wordt, waardoor ze minder psychologisch beschikbaar zijn om autonomieondersteunend op te voeden en dus meer controlerend te werk zullen gaan (Grolnick, Price, Beiswenger, & Sauck, 2007).

Hoofdstuk 2 zal zich verdiepen in de verscheidene soorten druk die ouders kunnen ervaren.

(24)

15

HOOFDSTUK 2: LITERATUUR

ANTECEDENTEN VAN OUDERLIJKE PSYCHOLOGISCHE CONTROLE EN AUTONOMIEONDERSTEUNING

Hoe komt het dat ouders zich soms op een controlerende manier opstellen in de opvoeding van hun kinderen? Zelfs ouders die de waarde van autonomie en autonomieondersteuning erkennen, kunnen er aan te beurt vallen (Soenens &

Vansteenkiste, 2010). Vaak is het zo dat ouders er niet bewust voor kiezen om controlerende opvoedingstrategieën te hanteren, maar dat bepaalde druk die ze ervaren, hun capaciteit tot autonomieondersteunend opvoeden ondermijnt. De reden waarom dit zich bij hen voordoet, is volgens de ZDT omdat hun eigen drie psychologische basisbehoeften – de nood aan autonomie, competentie en relationele verbondenheid – gefrustreerd zijn (Grolnick, 2003; Soenens & Vansteenkiste, 2010).

Stressfactoren vergen van ouders veel tijd en energie. Dat zijn nu net de aspecten die broodnodig zijn voor autonomieondersteunend opvoedingsgedrag. Vooreerst zorgt druk ervoor dat ouders zich gaan focussen op hun meest dringende problemen. Dit is tegenstrijdig met een autonomieondersteunende opvoedingsstijl, aangezien dit laatstgenoemde het empathisch innemen van het standpunt van het kind vereist. Bij wijze van illustratie vind je hieronder een getuigenis van een moeder die terugblikt op haar opvoeding van drie kinderen.

“Door stress en een gebrek aan tijd, had ik een zeer strakke planning in mijn opvoeding. Mijn kinderen moesten meer dan andere kinderen hun plan trekken. Ook was er misschien te weinig aandacht om naar hen eens te luisteren. Ik had geen tijd om hen voor te lezen, hun les op te vragen,… Ik kon, op de momenten dat ik dan eens vrij was, niet de energie opbrengen om mijn aandacht aan hen te besteden. Ik was mij daar wel bewust van, dat ik mijn druk soms op hen projecteerde of uitwerkte. Als mijn kinderen dan zoiets opmerken, dan zei ik ‘ja, kijk, ik ben ook maar een mens’. Misschien heb ik wel te weinig mededogen getoond, met hun kleine en grote verdrietjes. Want bij weinig tijd en stress is het een kwestie om over uw verdrietjes snel heen te stappen. ‘wil dat vriendje niet met je spelen? speel dan morgen met een ander’. Het moet snel gaan,

(25)

Antecedenten van ouderlijke psychologische controle en autonomieondersteuning

16

ze moeten daar niet onnozel over doen. Dat is bij ons wat teveel gezegd geweest.

Misschien hebben andere kinderen dat mededogen wel meer gekregen.” (bron: eigen interviewafname, 9 maart 2010).

Druk zet ouders er evenzeer toe aan om uitkomsten zo snel mogelijk te willen bereiken. Vaak houdt dit dan in dat ouders de problemen van hun kinderen zelf zullen gaan oplossen. Dit in grote tegenstelling tot ouders die hun kind aanmoedigen en ondersteunen zodat het zelf tot een oplossing kan komen; wat hun behoefte aan autonomie, competentie, en zelfs hun ouder-kindrelatie ten goede komt. Deze autonomieondersteunende manier kost echter opnieuw geduld en tijd van de ouders;

bronnen die in tijden van stress of druk in het gedrang komen (Grolnick, 2003).

Aan de oorsprong kunnen gedragingen van de kinderen liggen die voor een druk kunnen zorgen op de opvoedende ouder (‘druk van onderuit’). Een andere mogelijkheid is dat persoonlijkheidskenmerken van de ouders gepaard gaan met meer druk (‘druk van binnenuit’). Een derde oorsprong tot slot, kan gevonden worden in factoren die sociaal-contextueel zijn en dus afkomstig zijn uit de omgeving (‘druk van bovenuit’) (Belsky, 1984; Grolnick, 2003; Soenens & Vansteenkiste, 2010). Deze drie soorten van druk, ervaren door ouders, worden in de onderstaande secties uitvoerig besproken. Gezien deze studie vooral focust op druk van binnenuit en druk van bovenuit, zal druk van onderuit summierder worden besproken.

2.1 Druk van onderuit

Ouders beïnvloeden niet alleen hun kinderen, ook de omgekeerde relatie is waar. Een set van volgende temperamentkenmerken; hoge intensiteit, negatief gemoed, in zichzelf gekeerd en rigiditeit; worden samengenomen onder de term ‘een moeilijk kind’. Moeders die hun kind als dusdanig omschreven, rapporteren meer conflict. Kinderen die niet coöperatief ingesteld zijn, die het geduld van hun ouders op

(26)

17

de proef stellen, en die geen verantwoordelijkheid nemen voor hun taken, kunnen meer controlerend opvoedingsgedrag uitlokken dan andere kinderen (Bates, 1980).

Een longitudinale studie toonde aan dat adolescenten met een hoge mate van internaliserende symptomen een jaar later meer ouderlijke psychologische controle rapporteren (Rogers, Buchanan & Winchell, 2003). Verschillende kinderen stellen verschillende gedragingen en lokken dus ook verschillende opvoedingsstijlen uit. Er is sprake van wederkerigheid, tweerichtingsverkeer: ouders beïnvloeden het gedrag van de kinderen, maar ook de kinderen hebben een zekere impact op het gedrag van hun ouders (Grolnick & Seal, 2008). In een longitudinaal studieopzet wordt bijvoorbeeld aangetoond dat de relatie tussen externalisering bij kinderen (6-8j, 10j, 12j) en straffend ouderlijk gedrag bidirectioneel verloopt (Eisenberg, Fabes, Shepard, Guthrie, Murphy & Reiser, 1999).

2.2 Druk van binnenuit

Een ander soort druk komt vanuit de ouders zelf. De psychologie van de ouder, zijn/haar eigen ontwikkelingsgeschiedenis en persoonlijkheid kunnen ook een belangrijke bron van druk vormen op de ouderlijke opvoeding (Belsky, 1984).

De klinische literatuur biedt ons minstens twee theorieën inzake psychologische controle. De eerste vinden we bij object-relatie-theoretici zoals Alice Miller (1981) en Margaret Mahler (1968). Een kind wordt er door de moeder gezien als een verlengde van zichzelf in plaats van als een volwaardig opzichzelfstaand individu.

Het kind behoort zich vervolgens zo te gedragen zodat de verlangens van de moeder vervuld worden en haar zelfbeeld op peil gehouden wordt. Het kind kan/mag de eigen interesses niet navolgen. De ouderlijke empathie en perspectiefneming zijn hierbij zo gebrekkig dat ouders slechts in staat zijn tot psychologisch controlerend opvoeden.

Een ander model is afkomstig van de familietherapie en wordt het kluwengezin genoemd. Salvador Minuchin (1974) beschrijft het kluwengezin als een gezin met te

(27)

Antecedenten van ouderlijke psychologische controle en autonomieondersteuning

18

weinig of te vage grenzen rond de individuen. Gezinsleden mogen geen eigen persoonlijkheid of individualiteit hebben. Ouders dringen binnen in het leven en de gevoelens van hun kinderen, die niet als aparte entiteiten beschouwd worden. Echter, deze twee modellen focussen op de psychopathologie van controlerend opvoeden, eerder dan op de psychologie ervan. Hierdoor gelden ze slechts voor een beperkt aantal gezinnen (Grolnick, 2003).

Maar welke mechanismen zorgen ervoor dat relatief gezonde ouders, die de waarde van autonomieondersteuning erkennen, zich soms op een psychologisch controlerende manier gedragen tegenover hun kinderen? (Grolnick, 2003).

Ouderlijke contingente zelfwaarde (OCZW). Een noemenswaardig ouderkenmerk, waar interne druk aan gekoppeld wordt, is ego-betrokkenheid (Sherif & Cantril, 1947). De term verwijst naar de tendens om je zelfwaardegevoel op te bouwen rond je verwezenlijkingen, d.z. zowel je successen als je mislukkingen. Ego-betrokkenheid in een activiteit resulteert niet enkel in een groter gevoel van druk, maar tevens in een lagere intrinsieke motivatie in vergelijking met taakbetrokkenheid (Ryan, 1982). Nauw verwant aan ego-betrokkenheid is het begrip contingente zelfwaarde. Dit verwijst naar het gevoel dat je globale zelfwaarde afhangt van je prestatie die je beoordeeld ziet door anderen (Deci & Ryan, 1995; Eaton & Pommerantz, 2005; Grolnick, Price, Beiswenger, & Sauck, 2007). Nagenoeg iedereen herkent dit fenomeen. De mate waarin het zelfwaardegevoel afhankelijk is van prestaties, kan net als het domein waarin de zelfwaarde geïnvesteerd wordt, variëren van persoon tot persoon.

Sommigen zullen zich meer richten op de academische prestaties, anderen investeren hun zelfwaarde meer in het sociale domein, of het sportieve domein. Wanneer men zijn zelfwaarde niet laat afhangen van de uitkomsten van zijn prestaties, maar vanuit eigen interesse en verlangens handelt, dan is hun zelfwaarde veeleer verankerd binnen zichzelf (Deci & Ryan, 1995).

Het zelfwaardegevoel van mensen kan niet enkel betrokken zijn op de eigen prestaties, maar ook geïnvesteerd worden in de prestaties van anderen, vaak mensen die nauw met jou verbonden zijn. Zo gebeurt het dat ouders hun ego laten afhangen

(28)

19

van de prestaties van hun kinderen. Dit noemen we ouderlijke contingente zelfwaarde.

In het verhaal in de inleiding kunnen we bijvoorbeeld tussen de regels door volgende redenering lezen: “Als mijn kind goede punten behaalt, voel ik mij geslaagd als ouder”.

Dit maakt dat ouders er ook persoonlijk belang bij kunnen hebben of hun kind al dan niet succesvol is. Ego-betrokkenheid maakt ouders ook gevoelig voor de mening van anderen, waardoor de druk op hun schouders nog toeneemt. Door die kwetsbare opstelling, kent het ouderlijk zelfwaardegevoel frequent ups en downs. Ouders streven succes van het kind na om zelf een hoger zelfwaardegevoel te bekomen of ze trachten het falen bij het kind te vermijden om een daling van hun zelfwaardegevoel te ontlopen (Wuyts, Soenens, Assor, & Vansteenkiste, 2010). Deze ouderlijke emotie- en egoschommelingen verzwakken de opvoedingscapaciteit, aangezien ze ouders afleiden van hun focus op de noden van hun kind.

Naar de link tussen ouderlijke contingente zelfwaarde en opvoeden is nog maar weinig onderzoek gevoerd. Indirecte evidentie voor dit verband vinden we wel terug in het onderzoek naar de rol van maladaptief perfectionisme bij opvoedende ouders.

Perfectionisme (Blatt, 1995) is een multidimensioneel construct dat zowel adaptieve als maladaptieve elementen omvat (Frost, Heimberg, Holt, Mattia, & Neubauer, 1993). Maladaptief perfectionistische ouders hebben de neiging hun persoonlijke doelen strikt te willen navolgen. Hierdoor kunnen ze te weinig empathie ten aanzien van hun kinderen vertonen, waardoor ze de noden en wensen van hun kinderen over het hoofd zien. In de plaats daarvan, zullen ze hun eigen wensen en normen op hun kinderen projecteren. Hierdoor gaan ze op een meer intrusieve, psychologisch controlerende manier met hun kind om. Onderzoekers toonden bovendien aan dat ook ouderlijke separatieangst ten opzichte van hun kind, naast maladaptief perfectionisme, een innerlijke bron van druk kan zijn dat tot ouderlijk psychologisch controlerend opvoeden aanzet (Soenens, Vansteenkiste, Duriez & Goossens, 2006).

(29)

Antecedenten van ouderlijke psychologische controle en autonomieondersteuning

20

2.3 Druk van bovenuit

In het ecologische model stelt Bronfenbrenner (1986) dat ouders en kinderen niet alleen in de wereld staan. Ze leven in interactie met hun omgeving. Ouders kunnen dus ook vatbaar zijn voor druk die van deze omgeving komt, namelijk vanuit sociaal-contextuele omgevingsfactoren (Grolnick & Apostoleris, 2002; Grolnick, 2003).

Hierbij kan zowel directe als indirecte druk onderscheiden worden.

2.3.1 Indirecte omgevingsdruk

Druk van bovenuit kan indirect zijn wanneer er vanuit de externe omgeving druk komt op ouders door stressvolle situaties. Hieronder bespreken we er een aantal.

Armoede. Veel onderzoek ging reeds naar de invloed van economische druk, en die van armoede in het bijzonder. Onderzoek wijst uit dat moeders die het economisch moeilijk hebben meer psychologisch leed ervaren. Een ouderlijke angstige, depressieve en prikkelbare gemoedstoestand is geassocieerd met een meer straffende opvoeding (McLoyd en Wilson, 1991). Evidentie werd gevonden dat een autonomieondersteunende opvoeding ondermijnd wordt door stressvolle levensgebeurtenissen (Grolnick & Apostoleris, 2002; Grolnick, 2003).

Huwelijkskwaliteit en –tevredenheid. Negatieve ouderlijke emoties inzake de partnerrelatie en/of relationele conflicten hebben ook hun weerslag op de ouder- kindrelatie. Het ‘spillover’ model, dat afgeleid is uit verschillende theoretische perspectieven, stelt dat de gemoedstoestand en het affect bij de partnerrelatie meegedragen wordt naar ouderlijk opvoedingsgedrag, en zo ook zijn effect heeft op het welzijn van het kind (Krishnakumar, Buehler, & Barber, 2003; Erel & Burman, 1995). Als er sprake is van een gezonde relatie, waarbij partners elkaar steunen en er een positieve sfeer heerst, laat dit hen toe op een optimale manier in het ouderschap te staan. Echter, wanneer er vijandigheid heerst, en woede en frustraties de bovenhand hebben binnen de partnerrelatie, kan dit bijdragen tot meer disfunctionele opvoedingsstrategieën.

(30)

21

Eenoudergezin. Een opmerkelijke bevinding is dat stress de opvoeding meer ondermijnt bij een eenoudergezin dan in een traditioneel gezin met twee ouders. Als een ouder er alleen voor staat, kan hij/zij niet terugvallen op een partner wanneer het even moeilijk gaat. ‘Ont-stressen’ ligt veel minder voor de hand in dergelijke situatie.

In dit licht is het ook te begrijpen dat alleenstaande ouders sneller geneigd zijn een harde opvoedingsdiscipline aan de dag te leggen (Conger, Patterson, & Ge, 1995;

Grolnick, 2003).

2.3.2 Directe omgevingsdruk

Aan een meer directe beïnvloeding vanuit de omgeving werd tot nu toe nauwelijks aandacht besteed. Toch is die niet onbestaande. In een maatschappij leven er bepaalde normen en verwachtingen Deze oefenen vaak druk uit op ouders, op een eerder rechtstreekse manier. In het vervolg van deze verhandeling zullen wij dit concept ‘omgevingsdruk’ noemen.

Prestatiegerichte maatschappij. Vandaag de dag heerst er in onze samenleving een grote gerichtheid op prestatie en competitie. Het zit verweven in onze cultuur, denk maar aan de vele zangwedstrijden, kookwedstrijden, enz. (Grolnick & Seal, 2008).

Een leven zonder enige vorm van competitie, zonder een focus op prestatie en de daarbij horende prestatiebeoordelingen is haast ondenkbaar geworden. Wanneer opvoedende ouders in situaties terecht komen die evaluatie, deadlines en rigide verwachtingen uitlokken, ervaren ze een druk. Die druk zal zich vertalen naar meer controlerende technieken naar hun kinderen toe. Het onderzoek van Pelletier, Ségun- Lévesque en Legault (2002) is hiervan een illustratie, toegepast op de ervaring van druk bij leerkrachten. De druk omvatte de perceptie dat zij verantwoordelijk zijn voor de prestaties van hun leerlingen, die bepaalde standaarden moesten bereiken. De druk kon ook betekenen dat zij als leerkracht moesten voldoen aan een aantal standaarden inzake het lesgeven; of dat hun stijl van lesgeven diende overeen te komen met dat van de andere lesgevers en/of de visie van de school. Hun ervaring van deze soorten

(31)

Antecedenten van ouderlijke psychologische controle en autonomieondersteuning

22

druk ondermijnde hun motivatie om les te geven, wat geassocieerd was met een meer controlerende manier van lesgeven (Pelletier, Ségun-Lévesque, & Legault, 2002).

De media. In boeken van opvoedingsdeskundigen of programma’s zoals ‘the Supernanny’ vliegen de tips en adviezen als het ware de deur uit. Dit gebeurt met de beste bedoelingen en sommige ouders zoeken en vinden er inderdaad hun ‘redding’.

Langs deze weg kan er aan de bevolking een beeld opgelegd worden van ‘de ideale ouder’, de perfecte opvoeding. Ouders die zich reeds in een moeilijke situatie bevinden en bij wie de opvoeding allesbehalve van een leien dakje loopt, kunnen zich hierdoor makkelijker gefaald voelen in hun opvoedende rol, wat bijgevolg een bron van ouderlijke druk kan creëren.

Andere ouders. De ontwikkeling van eigen kind is geregeld het onderwerp wanneer ouders samenscholen, soms letterlijk, aan de schoolpoort. De perceptie van andere ouders kan ertoe bijdragen dat een ouder druk voelt in hun opvoedende rol.

Ouders worden aangesproken op hun verantwoordelijkheid voor het welbevinden, functioneren en presteren van het kind. Anderzijds kan ook sociale vergelijking – hoe doet mijn kind het ten opzichte van andere leeftijdsgenoten? -, en de conclusies die ouders daaruit trekken, hen er toe aanzetten om op een controlerende manier met hun kind om te gaan.

Partner en eigen ouders. Tot slot kunnen ook personen die het dichtste bij de ouders staan, namelijk de partner, met wie men dag in dag uit samenleeft en met wie men samen de opvoeding van de kinderen verzorgt, alsook de eigen ouders (of met andere woorden, de grootouders van de kinderen), verwachtingen opleggen rond de manier van opvoeden. Bovendien kan bij een gebrek aan steun de ouder gefrustreerd geraken in zijn eigen psychologische basisnoden, waardoor evenzeer het autonomie- ondersteunend opvoeden ondermijnd wordt.

Naar wat wij hier omgevingsdruk noemen, werd nog maar weinig onderzoek gedaan. De voorliggende studie focust zich als te onderzoeken topic op dit stukje van de puzzel. In hoofdstuk 3 zullen we onder meer onze doelstellingen en hypothesen hieromtrent verduidelijken.

(32)

23

HOOFDSTUK 3: EIGEN ONDERZOEK PROBLEEMSTELLING EN METHODE

In dit Hoofdstuk komen de hypothesen van onze studie aan bod. Verder zal ook de gehanteerde methode binnen dit onderzoek, besproken worden.

3.1 Situering van het onderzoek

Over de impact van (psychologisch) controlerende ouders op een kind is reeds veel bekend. Aan de nadelige gevolgen voor de ontwikkeling van het kind bestaat geen twijfel meer. Onderzoek naar het ‘waarom’ van dergelijk opvoedingsgedrag is schaarser. Ouders grijpen naar deze opvoedingsstijl omdat ze zelf ook een druk voelen.

Deze druk kan van verschillende bronnen afkomstig zijn; vanuit het kind, vanuit de persoonlijkheid van de ouder of vanuit de omgeving. Laatstgenoemde bron hebben wij in deze verhandeling gesplitst in indirecte en directe druk van bovenuit. In vorig hoofdstuk zagen we wat dit allemaal kan inhouden; verwachtingen inzake opvoeding gecommuniceerd door eigen ouders, andere ouders, school, media, de prestatiegerichte maatschappij,… waarbij ouders aangesproken worden op hun verantwoordelijkheid als opvoeder. Deze directe druk vanuit de omgeving (‘van bovenuit’) wordt in deze verhandeling geïntroduceerd en zal benoemd worden met de term ‘omgevingsdruk’. Onderzoek naar de relatie hiervan met ouderlijke contingente zelfwaarde (‘druk van binnenuit’) en stijl van opvoeden staat centraal in deze studie.

3.2 Probleemstelling

Dit onderzoek werd opgezet om de relatie tussen omgevingsdruk, ouderlijke contingente zelfwaarde (OCZW) en een controlerende opvoedingsstijl in kaart te brengen binnen de visie van de Zelfdeterminatietheorie (ZDT).

(33)

Probleemstelling en methode

24

Een eerste doelstelling van de voorliggende studie is het ontwikkelen van een nieuw meetinstrument om de verscheidene bronnen van omgevingsdruk te onderzoeken. Specifiek willen we de invloed van de prestatiegerichte maatschappij, de media, de school, andere ouders, de partner en de eigen ouders meten. We verwachten dan ook deze zes verschillende bronnen van omgevingsdruk terug te vinden, als onderscheiden van elkaar. Exploratief willen we onderzoeken welk soort druk het meest ervaren wordt door ouders. Daarom onderzoeken we of er significante verschillen in ervaren druk bestaan tussen de verschillende bronnen waaruit deze druk kan komen.

Op basis van de ZDT verwachten we dat deze soorten omgevingsdruk geassocieerd zullen zijn met controlerend opvoeden (externe en psychologische controle) en met het onderdrukken van de autonomie van het kind. Eveneens verwachten we een positieve samenhang tussen de bronnen van omgevingsdruk en een vorm van druk van binnenuit, met name OCZW. Bovendien verwachten we dat OCZW samenhangt met controlerend opvoeden en met het onderdrukken van de autonomie van het kind. Daarnaast vragen we ons af of OCZW een mediator of moderator vormt in de verwachte relatie tussen verschillende bronnen van omgevingsdruk en opvoedingsstijlen. Zullen ouders die veel omgevingsdruk ervaren zich meer aangesproken voelen in hun ouderlijke zelfwaarde en daarom meer controlerend zijn dan ouders die minder omgevingsdruk ervaren (mediatiehypothese)?

Het kan echter ook zijn dat ouders die meer contingente zelfwaarde ervaren meer druk in hun omgeving ervaren dan ouders die hun zelfwaarde minder laten afhangen van de prestaties van hun kind (moderatiehypothese).

Tot slot, willen we het effect van een aantal achtergrondvariabelen, zoals leeftijd, gezinssamenstelling en opleidingsniveau op alle studievariabelen nagaan.

Indien blijkt dat deze achtergrondvariabelen in het huidige onderzoek een samenhang vertoont met de studievariabelen, zal hiervoor gecontroleerd worden wanneer de verschillende soorten omgevingsdruk in verband gebracht worden met OCZW en opvoedingsstijlen. We verwachten dat de achtergrondvariabele opleidingsniveau eventueel een bijdrage zou kunnen leveren in deze relatie. Hooggeschoolde ouders

(34)

25

kunnen zich in een meer competitiegerichte en/of stressrijke omgeving bevinden. Of ze kunnen hogere eisen stellen aan hun kind, hun eigen prestaties indachtig. Anders gesteld, de eigen – hoge – prestaties kunnen ze als maatstaaf nemen, waardoor ze van het kind minstens een evenaring gaan verwachten en dit kan een druk gaan vormen, zowel voor zichzelf als ouder als voor het kind.

3.3 Methode

Dit onderzoek is een vragenlijstenstudie. Deze vragenlijst kan men terugvinden in de Bijlage 1. De gebruikte schalen worden in het onderdeel ‘meetinstrumenten’

uitvoerig besproken.

3.3.1 Procedure en deelnemers

Bij vijf verschillende scholen (lager onderwijs) in de Kempen, werd, via een mondeling overleg, naar de bereidheid gepeild om mee te werken aan het verzamelen van data voor dit onderzoek. Vier van de vijf scholen verklaarden zich bereid om mee te werken. De kinderen van de tweede en derde graad werden in de klas gevraagd om een brief mee naar huis te nemen. Zo ontvingen 483 ouderkoppels via hun kind een informatieve brief en een vragenlijst. Deelname aan dit onderzoek was vrijwillig. De data werden vertrouwelijk verwerkt. Moeder en vader kregen elk een aparte, maar identieke vragenlijstenbundel.

Driehonderdzevenentwintig moeders en 264 vaders waren bereid om hun vragenlijst in te vullen. De responsrate was 68% voor wat de moeders betreft en 56%

voor de vaders. Echter, deze responsrate ligt in werkelijkheid hoger gezien er ouders meerdere vragenlijsten ontvingen wanneer zij meerdere kinderen school hadden lopen (eventueel verspreid over de verschillende klassen van de school). Omdat aan ouders gevraagd werd de vragenlijsten in te vullen met betrekking tot het oudste kind, stijgt de responsrate per leerjaar: zo bedroeg de responsrate bij de ouders van het derde

(35)

Probleemstelling en methode

26

leerjaar 51% (56% mama’s; 46% papa’s), bij het vierde leerjaar 54% (60% mama’s; 48%

papa’s), bij het vijfde leerjaar 65.5% (71% mama’s; 60% papa’s) en bij het zesde leerjaar 78.5% (86% mama’s; 71% papa’s). We merken hierbij op dat we geen zicht hebben op het aantal deelnemende ouders die meerdere kinderen hebben die school liepen in tweede of derde graad. De gemiddelde leeftijd van het kind van de deelnemende ouders was 9.9 jaar. 22.9% van deze kinderen zit in het 3e leerjaar van de lagere school, 19.9% zit in het vierde leerjaar, 30.0% in het vijfde leerjaar en 25.4%

in het zesde leerjaar. (Twee percent is onbekend). De kinderen krijgen in verschillende soorten basisscholen onderwijs. Zo volgen 50.2% van alle deelnemende kinderen gemeenschapsonderwijs (verspreid over twee Vlaamse scholen) en 49.8% katholiek onderwijs (evenzeer verspreid over twee Vlaamse scholen).

De gemiddelde leeftijd van de moeders was 39 jaar. Inzake hoogst behaald opleidingsniveau hadden 1.3% van de moeders een lagere school diploma, 36.9 % een middelbare school diploma, 51.6% maakten hun studies in het hoger onderwijs af en 10.3% van de moeders hadden een universitair diploma. Tachtig percent van de moeders gaf aan getrouwd te zijn of samen te wonen met de vader van het kind.

Inzake de gezinsgrootte geven moeders het volgende weer: 14.1% gezinnen met 1 kind, 57.2% gezinnen met 2 kinderen, 23.6% gezinnen die 3 kinderen tellen, 3.5%

gezinnen met 4 kinderen en 1.6% gezinnen met meer dan 4 kinderen.

De gemiddelde leeftijd van de vaders was 41 jaar. Inzake hoogst behaald opleidingsniveau hadden 3.3% van de vaders een lagere school diploma, 45.6 % een middelbare school diploma, 37.5% maakten hun studies in het hoger onderwijs af en 13.6% van de vaders hadden een universitair diploma. Ruim vijfentachtig percent van de vaders gaf aan getrouwd te zijn of samen te wonen met de moeder van het kind.

Inzake de gezinsgrootte geven vaders het volgende weer: 14.0% gezinnen met 1 kind, 59.0% gezinnen met 2 kinderen, 22.5% gezinnen die 3 kinderen tellen, 3.7% gezinnen met 4 kinderen en 0.7% gezinnen met meer dan 4 kinderen.

(36)

27 3.3.2 Meetinstrumenten

Alle vragenlijsten werden, indien nodig, naar het Nederlands vertaald, de moedertaal van de deelnemers. De vragenlijstenbundel bevatte eerst een aantal korte demografische vragen teneinde zicht te krijgen op achtergrondvariabelen zoals leeftijd, opleidingsniveau en gezinsstructuur. Daarna volgde een samenstelling van reeds bestaande schalen en voor dit onderzoek nieuw ontworpen schalen. Tenzij anders aangegeven, werden de items door de deelnemers gescoord op likert-schalen, gaande van 1 (helemaal niet) tot 5 (helemaal wel). Hieronder geven we een overzicht van de verschillende schalen van de vragenlijst.

Opvoedingsstijl. Dit is een bundeling van schalen inzake opvoedingsstijlen. We gingen de mate van ouderlijke psychologische controle na via 7 items uit de Psychological Control Scale – Youth Self Report, ontwikkeld door Barber (Barber, 1996). Een item ter illustratie is “Ik rakel de vroegere fouten van mijn kind op als ik hem/haar bekritiseer”, α= .51 (moederdata) en α= .66 (vaderdata). De Nederlandstalige versie van deze schaal werd reeds meermaals gebruikt en gevalideerd in de studie van Soenens, Vansteenkiste, Luyckx, en Goossens (2006). Een domeinspecifieke meting van dit construct, zijnde prestatiegerichte psychologische controle, werd ook toegevoegd. De mate van ouderlijke prestatiegerichte psychologische controle werd nagegaan aan de hand van 9 items uit de DAPCS (e.g.;

“Ik toon mijn kind enkel dat ik hem/haar graag zie als hij/zij goede punten behaalt”, α=

.66 voor de moederdata en α= .76 voor de vaderdata) (Soenens, Vansteenkiste, &

Luyten, 2010). Tevens bevragen we de mate van autonomieondersteuning via 7 items uit de Autonomy Support Scale van de Perceptions of Parents Scale, ontwikkeld door Grolnick, Ryan en Deci (Grolnick, Ryan, & Deci, 1991). De Nederlandstalige versie van deze schaal werd reeds gebruikt en gevalideerd (Soenens, Vansteenkiste, Lens, Luyckx, Goossens, Beyers, & Ryan, 2007). Een van deze 7 items was bijvoorbeeld “Ik laat mijn kind zijn/haar eigen plannen maken voor de dingen die zij/hij doet”, α= .54 (moederdata) en α= .47 (vaderdata). De laatste opvoedingsstijl die we in dit onderdeel bevragen is de mate van ouderlijke externe controle. Dit wordt gemeten aan de hand

(37)

Probleemstelling en methode

28

van een combinatie van twee keer drie items uit de Verbal Hostility en Physical Coercion Scales (Nelson & Crick, 2002). Een Nederlandstalig voorbeelditem is “Ik dreig er soms mee mijn kind uit huis te gooien”, α= .79, zowel voor de moeder- als vaderdata.

Omgevingsdruk. Dit betreft de nieuw ontwikkelde schaal die peilt naar potentiële omgevingsdruk. We onderscheiden zes verschillende bronnen, met name;

de competitiegerichte maatschappij, andere ouders, media, eigen ouders, partner en de school. Zes items bevragen druk afkomstig van andere ouders. Hierbij gaat het om andere ouders die bepaalde opvoedkundige verwachtingen kunnen creëren. Een illustratie van dergelijk item is “Andere ouders geven mij het gevoel dat ik verantwoordelijk ben voor het goed presteren van mijn kind”, α= .92. Mogelijke druk vanuit de prestatiegerichte maatschappij bevragen we via vier items (e.g.; “De omgeving van mijn kind staat negatief ten opzichte van falen”, α= .79). en die vanwege de eigen partner aan de hand van zes items. (e.g.; “mijn partner verwacht dat ik mijn kind opvoed tot een succesvol iemand”, α= .90). De volgende drie reeksen van zes items die aan bod komen, peilen respectievelijk naar mogelijke druk afkomstig van de eigen ouders (dit zijn de grootouders van het kind), van de school en tot slot, vanuit de media. Van elke bron vindt men hier op volgend een voorbeeld ter verduidelijk.

Respectievelijk; “Mijn ouders geven mij het gevoel dat ik verantwoordelijk ben voor het goed presteren van mijn kind”, α= .92; “de school verwacht dat ik mijn kind behoed voor mislukkingen”, α= .93; en “de media laat uitschijnen dat een goede ouder ervoor zorgt dat zijn/haar kind succesvol is”, α= .96. Alle items werden door de deelnemers beoordeeld op een schaal van 1 (helemaal niet) tot 5 (helemaal wel).

Informatie over de psychometrische kwaliteit en interne structuur van deze nieuwe meting kan teruggevonden worden in Hoofdstuk 4.

Ouderlijke contingente zelfwaarde. Deze schaal peilt aan de hand van 15 items naar de mate van OCZW (e.g.; “de prestaties van mijn kind zijn ook mijn prestaties”, α= .91 ) en heet oorspronkelijk de Child-contingent parental self-worth scale (Assor,

(38)

29

Roth, Israeli-Halevi, Freed, & Deci, 2007). OCZW verwijst naar het als ouder laten mee variëren van je eigen zelfwaarde met de prestaties van je kind. De schaal omvat zowel items georiënteerd op falen als op succes. Immers, ouders kunnen hun zelfwaardegevoel zowel beïnvloeden door successen van het kind na te streven als door falen van het kind trachten te vermijden (Wuyts, Soenens, Assor, &

Vansteenkiste, 2010). In deze studie zullen we echter steeds OCZW in zijn geheel - een combinatie van falen en succes - behandelen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

functionalities of PHRs mainly include online self-management support, monitoring the disease course and functionalities for information exchange among health care

In this thesis we will focus on the implementation of fitting mixture distributions to insurance loss data, by considering mixtures of Erlangs vs various other light- and

laughter and audible breath sounds, which could play a role in dialogue. Our aim in this paper is to shed some light on the variability of NVVs. The descriptive aims of study

Figure 2: Effect of ozone on contamination of mineral oil based emulsion (treatment time of 2 hours).. Figure 3: Effect of ozone on contamination of polymer based dilution

The first two studies examined the design talk of teams; there- after, the contributions of individuals were investigated in sub- study 3 (where the design team was comprised of

Automatic classification of gait in children with early-onset ataxia or developmental coordination disorder and controls using inertial sensors.. Mannini, Andrea;

Aangezien we vermoeden dat de invloed van de transformationeel leider (TL) gemodereerd wordt door steun van de leidinggevende uit de moederorganisatie (SLM) moeten we ook in de

A truthmaker, by assumption, is a fact; in our framework, the (exact) truthmaking relation is relativized to possible worlds, namely every formula A is made true by a state s