• No results found

HOOFDSTUK 3: EIGEN ONDERZOEK PROBLEEMSTELLING EN METHODE

3.1 Situering van het onderzoek

3.3.1 Procedure en deelnemers

Bij vijf verschillende scholen (lager onderwijs) in de Kempen, werd, via een mondeling overleg, naar de bereidheid gepeild om mee te werken aan het verzamelen van data voor dit onderzoek. Vier van de vijf scholen verklaarden zich bereid om mee te werken. De kinderen van de tweede en derde graad werden in de klas gevraagd om een brief mee naar huis te nemen. Zo ontvingen 483 ouderkoppels via hun kind een informatieve brief en een vragenlijst. Deelname aan dit onderzoek was vrijwillig. De data werden vertrouwelijk verwerkt. Moeder en vader kregen elk een aparte, maar identieke vragenlijstenbundel.

Driehonderdzevenentwintig moeders en 264 vaders waren bereid om hun vragenlijst in te vullen. De responsrate was 68% voor wat de moeders betreft en 56%

voor de vaders. Echter, deze responsrate ligt in werkelijkheid hoger gezien er ouders meerdere vragenlijsten ontvingen wanneer zij meerdere kinderen school hadden lopen (eventueel verspreid over de verschillende klassen van de school). Omdat aan ouders gevraagd werd de vragenlijsten in te vullen met betrekking tot het oudste kind, stijgt de responsrate per leerjaar: zo bedroeg de responsrate bij de ouders van het derde

Probleemstelling en methode

26

leerjaar 51% (56% mama’s; 46% papa’s), bij het vierde leerjaar 54% (60% mama’s; 48%

papa’s), bij het vijfde leerjaar 65.5% (71% mama’s; 60% papa’s) en bij het zesde leerjaar 78.5% (86% mama’s; 71% papa’s). We merken hierbij op dat we geen zicht hebben op het aantal deelnemende ouders die meerdere kinderen hebben die school liepen in tweede of derde graad. De gemiddelde leeftijd van het kind van de deelnemende ouders was 9.9 jaar. 22.9% van deze kinderen zit in het 3e leerjaar van de lagere school, 19.9% zit in het vierde leerjaar, 30.0% in het vijfde leerjaar en 25.4%

in het zesde leerjaar. (Twee percent is onbekend). De kinderen krijgen in verschillende soorten basisscholen onderwijs. Zo volgen 50.2% van alle deelnemende kinderen gemeenschapsonderwijs (verspreid over twee Vlaamse scholen) en 49.8% katholiek onderwijs (evenzeer verspreid over twee Vlaamse scholen).

De gemiddelde leeftijd van de moeders was 39 jaar. Inzake hoogst behaald opleidingsniveau hadden 1.3% van de moeders een lagere school diploma, 36.9 % een middelbare school diploma, 51.6% maakten hun studies in het hoger onderwijs af en 10.3% van de moeders hadden een universitair diploma. Tachtig percent van de moeders gaf aan getrouwd te zijn of samen te wonen met de vader van het kind.

Inzake de gezinsgrootte geven moeders het volgende weer: 14.1% gezinnen met 1 kind, 57.2% gezinnen met 2 kinderen, 23.6% gezinnen die 3 kinderen tellen, 3.5%

gezinnen met 4 kinderen en 1.6% gezinnen met meer dan 4 kinderen.

De gemiddelde leeftijd van de vaders was 41 jaar. Inzake hoogst behaald opleidingsniveau hadden 3.3% van de vaders een lagere school diploma, 45.6 % een middelbare school diploma, 37.5% maakten hun studies in het hoger onderwijs af en 13.6% van de vaders hadden een universitair diploma. Ruim vijfentachtig percent van de vaders gaf aan getrouwd te zijn of samen te wonen met de moeder van het kind.

Inzake de gezinsgrootte geven vaders het volgende weer: 14.0% gezinnen met 1 kind, 59.0% gezinnen met 2 kinderen, 22.5% gezinnen die 3 kinderen tellen, 3.7% gezinnen met 4 kinderen en 0.7% gezinnen met meer dan 4 kinderen.

27 3.3.2 Meetinstrumenten

Alle vragenlijsten werden, indien nodig, naar het Nederlands vertaald, de moedertaal van de deelnemers. De vragenlijstenbundel bevatte eerst een aantal korte demografische vragen teneinde zicht te krijgen op achtergrondvariabelen zoals leeftijd, opleidingsniveau en gezinsstructuur. Daarna volgde een samenstelling van reeds bestaande schalen en voor dit onderzoek nieuw ontworpen schalen. Tenzij anders aangegeven, werden de items door de deelnemers gescoord op likert-schalen, gaande van 1 (helemaal niet) tot 5 (helemaal wel). Hieronder geven we een overzicht van de verschillende schalen van de vragenlijst.

Opvoedingsstijl. Dit is een bundeling van schalen inzake opvoedingsstijlen. We gingen de mate van ouderlijke psychologische controle na via 7 items uit de Psychological Control Scale – Youth Self Report, ontwikkeld door Barber (Barber, 1996). Een item ter illustratie is “Ik rakel de vroegere fouten van mijn kind op als ik hem/haar bekritiseer”, α= .51 (moederdata) en α= .66 (vaderdata). De Nederlandstalige versie van deze schaal werd reeds meermaals gebruikt en gevalideerd in de studie van Soenens, Vansteenkiste, Luyckx, en Goossens (2006). Een domeinspecifieke meting van dit construct, zijnde prestatiegerichte psychologische controle, werd ook toegevoegd. De mate van ouderlijke prestatiegerichte psychologische controle werd nagegaan aan de hand van 9 items uit de DAPCS (e.g.;

“Ik toon mijn kind enkel dat ik hem/haar graag zie als hij/zij goede punten behaalt”, α=

.66 voor de moederdata en α= .76 voor de vaderdata) (Soenens, Vansteenkiste, &

Luyten, 2010). Tevens bevragen we de mate van autonomieondersteuning via 7 items uit de Autonomy Support Scale van de Perceptions of Parents Scale, ontwikkeld door Grolnick, Ryan en Deci (Grolnick, Ryan, & Deci, 1991). De Nederlandstalige versie van deze schaal werd reeds gebruikt en gevalideerd (Soenens, Vansteenkiste, Lens, Luyckx, Goossens, Beyers, & Ryan, 2007). Een van deze 7 items was bijvoorbeeld “Ik laat mijn kind zijn/haar eigen plannen maken voor de dingen die zij/hij doet”, α= .54 (moederdata) en α= .47 (vaderdata). De laatste opvoedingsstijl die we in dit onderdeel bevragen is de mate van ouderlijke externe controle. Dit wordt gemeten aan de hand

Probleemstelling en methode

28

van een combinatie van twee keer drie items uit de Verbal Hostility en Physical Coercion Scales (Nelson & Crick, 2002). Een Nederlandstalig voorbeelditem is “Ik dreig er soms mee mijn kind uit huis te gooien”, α= .79, zowel voor de moeder- als vaderdata.

Omgevingsdruk. Dit betreft de nieuw ontwikkelde schaal die peilt naar potentiële omgevingsdruk. We onderscheiden zes verschillende bronnen, met name;

de competitiegerichte maatschappij, andere ouders, media, eigen ouders, partner en de school. Zes items bevragen druk afkomstig van andere ouders. Hierbij gaat het om andere ouders die bepaalde opvoedkundige verwachtingen kunnen creëren. Een illustratie van dergelijk item is “Andere ouders geven mij het gevoel dat ik verantwoordelijk ben voor het goed presteren van mijn kind”, α= .92. Mogelijke druk vanuit de prestatiegerichte maatschappij bevragen we via vier items (e.g.; “De omgeving van mijn kind staat negatief ten opzichte van falen”, α= .79). en die vanwege de eigen partner aan de hand van zes items. (e.g.; “mijn partner verwacht dat ik mijn kind opvoed tot een succesvol iemand”, α= .90). De volgende drie reeksen van zes items die aan bod komen, peilen respectievelijk naar mogelijke druk afkomstig van de eigen ouders (dit zijn de grootouders van het kind), van de school en tot slot, vanuit de media. Van elke bron vindt men hier op volgend een voorbeeld ter verduidelijk.

Respectievelijk; “Mijn ouders geven mij het gevoel dat ik verantwoordelijk ben voor het goed presteren van mijn kind”, α= .92; “de school verwacht dat ik mijn kind behoed voor mislukkingen”, α= .93; en “de media laat uitschijnen dat een goede ouder ervoor zorgt dat zijn/haar kind succesvol is”, α= .96. Alle items werden door de deelnemers beoordeeld op een schaal van 1 (helemaal niet) tot 5 (helemaal wel).

Informatie over de psychometrische kwaliteit en interne structuur van deze nieuwe meting kan teruggevonden worden in Hoofdstuk 4.

Ouderlijke contingente zelfwaarde. Deze schaal peilt aan de hand van 15 items naar de mate van OCZW (e.g.; “de prestaties van mijn kind zijn ook mijn prestaties”, α= .91 ) en heet oorspronkelijk de Child-contingent parental self-worth scale (Assor,

29

Roth, Israeli-Halevi, Freed, & Deci, 2007). OCZW verwijst naar het als ouder laten mee variëren van je eigen zelfwaarde met de prestaties van je kind. De schaal omvat zowel items georiënteerd op falen als op succes. Immers, ouders kunnen hun zelfwaardegevoel zowel beïnvloeden door successen van het kind na te streven als door falen van het kind trachten te vermijden (Wuyts, Soenens, Assor, &

Vansteenkiste, 2010). In deze studie zullen we echter steeds OCZW in zijn geheel - een combinatie van falen en succes - behandelen.