• No results found

Leert de organisatie van Rolconflicten en Rol ambiguïteit?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Leert de organisatie van Rolconflicten en Rol ambiguïteit?"

Copied!
120
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Leert de organisatie van Rolconflicten en

Rol ambiguïteit?

Mechanismen voor preventie, signaleren en corrigeren van Rolconflicten en Rol

ambiguïteit in de organisatie. De businessunit controller als praktijkvoorbeeld.

Student: Okko Kuiper

Schoolweg 63, 3921 CC Elst(U)

Studentnummer:

2172631

okko@hwrk.nl

Rijksuniversiteit Groningen /AOG MSc 19 MSc BA

(2)

Inhoudsopgave

Samenvatting ... 4

Voorwoord ... 6

Introductie ... 8

Controller ... 9

Probleemanalyse ... 10

Onderzoeksvraag ... 10

Toegevoegde waarde ... 11

Theoretisch Kader ... 12

Rolconflicten en Rol ambiguïteit... 12

(a)

Organisatie context ... 13

(b)

Individuele karakteristieken ... 15

(c)

Affectieve reacties ... 15

(d)

Gedragsreacties... 16

Exit, Voice and Loyalty ... 17

Faultlines ... 19

Organizational learning ... 21

Signaleren en corrigeren bij RC en RA ... 21

De Controller en rolconflicten en rol ambiguïteit ... 24

Conceptueel model ... 26

Organisatie model ... 26

Het conceptueel model ... 28

Kenmerken van de variabelen ... 29

Onderzoeksmethodiek ... 30

Type onderzoek ... 30

Data verzameling ... 31

Data analyse ... 32

Resultaten, analyse en conclusies uit de data ... 32

Resultaten en analyse ... 33

Resultaten kenmerken per variabele (schema, zie bijlage 1) ... 33

Analyse van de uitkomsten aan de hand van deelvragen en conceptueel model ... 38

Discussie ... 48

Conclusie ... 50

Vervolgonderzoek ... 52

Literatuur ... 53

(3)

Bijlage 1 relatie kenmerken variabelen met antwoorden geïnterviewden ... 55

Bijlage 2: categorisering vragenset interviews totaal ... 57

Bijlage 3: categorisering vragenlijst controllers ... 63

Bijlage 4: categorisering vragenlijst HR Managers ... 64

Bijlage 5: vragenlijst Controllers ... 65

Bijlage 6: vragenlijst HR Managers ... 67

Bijlage 7: verslagen interviews controllers ... 68

Controller TU Delft ... 68

Controller RWS ... 75

Controller Radboud ... 82

Controller Culemborg ... 88

Bijlage 8: verslagen interviews HR managers ... 95

HR manager TU Delft ... 95

HR Manager RWS ... 101

HR manager Radboud ... 109

(4)

Samenvatting

In deze studie worden Rolconflicten (RC) en Rol Ambiguïteit (RA) gekoppeld aan de Exit,

Voice en Loyalty theorie van Hirschman (1970) en de Faultline theorie (o.a. Jehn &

Bezrukova, 2010. Rupert, 2010 en Greer et al. 2007). Rolconflicten zijn situaties en of

belevingen waarbij de verwachtingen uit verschillende delen van de organisatie niet met

elkaar in lijn zijn. Het voldoen aan de ene verwachting resulteert in het niet voldoen aan een

andere verwachting (Rizzo et al. 1970). Rizzo et al.(1970) definiëren rol ambiguïteit als

onduidelijkheid over de verwachting van de uit te voeren taken en verantwoordelijkheden van

de medewerker. Hoe groter RA hoe groter de ontevredenheid, waardoor de prestaties voor de

organisatie afnemen. RA is in tegenstelling tot RC een tekortkoming (deficiency) in de (a)

duidelijkheid over het te vertonen gedrag en (b) de voorspelbaarheid van het getoonde gedrag

(House & Rizzo, 1972). Hirschman (1970) beschrijft de mogelijkheden die consumenten,

medewerkers en leden hebben als zij het niet eens zijn met de geleverde diensten,

werkomgeving etc. Mensen kunnen vertrekken (Exit) of zij kunnen hun onvrede kenbaar

maken (Voice). Klanten vertrekken wanneer de prijs of kwaliteit van het geleverde product

niet (meer) voldoet en zij de mogelijkheid hebben dit elders te betrekken. Loyalty is de

situatie waarin om bepaalde redenen niet wordt vertrokken, maar ook niet wordt gemeld wat

er aan de hand is. Faultlines (scheidslijnen) verdelen organisaties/teams/groepen in

subgroepen op basis van één of meer attributen die ontstaan zijn op basis van (gelijktijdige)

afstemming van persoonskarakteristieken of organisatie context (Bezrukova et al, 2011).

Zowel RC/RA, Faultlines als Exit, Voice en Loyalty gedrag kunnen onafhankelijk van elkaar

de prestatie van een organisatie (negatief) beïnvloeden. De studie legt verbanden tussen de

drie theorieën en probeert mechanismen voor de organisatie te vinden die de prestatie van de

organisatie kunnen verbeteren (Organizational Learning). Na het theoretisch kader volgen

onderzoeksvragen, een management model en een conceptueel model waarin de drie

theorieën gekoppeld zijn. De onderzoeksvraag is: Welke maatregelen kan een organisatie in

welk stadium van ontstane of dreigende RC en of RA nemen om de negatieve effecten

hiervan voor zowel het individu als de organisatie weg te nemen of te verminderen en hoe kan

zij hier een continu leerproces van maken? Op basis van deelvragen zijn de variabelen en hun

kenmerken in de praktijk getoetst bij vier (business)controllers op basis van hun persoonlijke

en professionele ervaring. Tevens bij vier HR managers in de rol van vertegenwoordiger van

het organisatiebeleid. De controllersfunctie is daarbij geschikt vanwege de “boundary

(5)

kwalitatieve dataverzameling. De resultaten bevestigen het vermoeden dat exit, voice &

loyalty tot de gedragsreacties behoren en ook dat faultlines bijdragen aan RC, maar ook aan

de reacties hierop. Wat opvalt, is dat de organisaties RC/RA zeer sterk toeschrijven aan het

individu en niet of slechts beperkt aan de organisatie. En als het al de organisatie is, dan

meestal het leiderschap van de “baas” van degene met RC/RA problemen. De mogelijke

maatregelen zijn getoetst aan een model gebaseerd op preventieve, signalerende en

corrigerende acties. Preventief kan de organisatie selecteren op relevante

persoonskarakeristieken. Signaleren blijkt en is mogelijk en corrigeren kan ook werken. De

resultaten geven aan de preventieve en corrigerende kant weinig organisatorische, maar

vooral op het individu gerichte acties weer. De reden hiervoor lijkt te liggen in het gebrek aan

zicht op de organisatorische schade. Faultlines lijken zowel modererend bij het ontstaan van

RC als modererend voor de gedragsreacties. “Entitled groups” creëren RC en vervolgens

“tegengroepen” waar men zich met een RC in terug kan trekken. In die veilige groepen wordt

zowel voice als exit geremd. Er is een sterke aanwijzing dat groepen loyalty kunnen

(6)

Voorwoord

53 jaar en een academische studie Bedrijfskunde? De studie startte in maart 2011 met

“heidagen” op Schiermonnikoog. Het grootste deel van wat later onze “klas” zou worden was

van de partij. We waren tot elkaar veroordeeld voor minimaal 2,5 jaar en moesten dus maar

wat aan elkaar wennen. In de eerste plenaire ochtendsessie werden we aan elkaar voorgesteld.

Tot grote vreugde van de één jaar jongere studiegenoot Jacques, bleek ik de oudste te zijn.

Groot was de verbazing toen bij de motivatie voor deze studie ik de enige bleek te zijn die het

voor zijn plezier deed. Nu, drie jaar later zeg ik dat nog steeds. Het was een genoegen, maar

het leek ook op topsport; je moet wel heel erg goed oefenen om een wedstrijd te winnen en

dat heb ik als ex topsporter weer eens duidelijk mogelijk ervaren. Mijn gezin trouwens ook.

Thuis liggen een stuk of tweehonderd klusjes op me te wachten om de afgelopen jaren

“opgegaan zijn” aan studeren met als vrijwel enige uitlaatklep de racefiets. Het werk mocht er

niet onder lijden. De projecten van de klanten zijn gewoon doorgegaan, maar de in- en externe

bedrijfszaken zijn schromelijk in de steek gelaten en moeten nodig worden opgepakt. Het

sluitstuk is deze scriptie, een periode zonder “klas” en alleen eigen opgelegde druk. Alleen

aan een scriptie werken is toch weer een andere sport. De familievakantie in de USA ging dit

keer wel voor en heeft een paar maanden “scriptietijd” gekost. Gelukkig blijkt Marcel

Bergervoet, mijn begeleider, daar professioneel mee om te gaan. Na het bespreken van mijn

onderzoeksvoorstel was ik gevoelsmatig weer bij af en heb ik even getwijfeld of dit

onderwerp rolconflicten en ambiguïteit nu wel tot iets moois kon gaan leiden. Een typisch

geval van ambiguïteit dus, maar Marcel adviseerde mij door te zetten en vooral te gaan lezen.

Dat heeft geholpen en vooral de “ontdekking” van de mogelijke relaties tussen rolconflicten

ambiguïteit en Exit, Voice & Loyalty en vervolgens nog de link naar “Faultlines”

(scheidslijnen in teams) brachten mij op een mooi spoor. Het enthousiasme van Joyce Rupert

over de gelegde relatie met faultlines maakte mij zelfs vrolijk. Het doel en de meerwaarde

was gevonden. Een aantal inspirerende gesprekken met Marcel hielden mij vervolgens op

koers. Uiteindelijk ligt hier het resultaat en daar ben ik direct en indirect een aantal mensen

dank voor verschuldigd.

(7)

nakomen van de “Actielijst”. Marcel Bergervoet wil ik bedanken voor zijn prettige, mooi

gestuurde en vooral professionele begeleiding, waarbij hij ondanks zijn “Frozen Shoulder” het

steeds weer presteerde het leeswerk klaar te krijgen. Niet in de laatste plaats mijn mede

studiegenoot Lex Bubbers, waarvan de evaluaties via mobiel, onmiddellijk na afloop van

ieder college, mij in ieder geval bij zullen blijven, maar meer nog zijn scherpe analyses over

de collegestof, inzet van de docenten en kwaliteit van AOG. Ieder gesprek eindigde dan ook

steevast met: “We gaan door, want het is leuk!”.

Mijn moeder was in 2012 vanuit haar ziekbed zo trots op mijn behaalde pre-master. De

manier waarop zij het mijn vader vertelde was voor mij een onvergetelijke reactie. Twee

weken later overleed zij.

Hester, Geertjan, Jurjaan en Joosje, ik hoop dat jullie ook weer op die andere manier aan me

wennen. Ik zal weer eens koken. Dank!

(8)

Introductie

De businesscontroller van bedrijf “X” is aangesteld als adviseur van de businessunit innovatie

en development. Dit na een langere carrière als financial controller in de corporate financiële

staf. De investeringsvoorstellen die hij, nu namens de business unit, moet helpen opstellen

voor corporate finance zijn wat hem betreft veel te vaag financieel onderbouwd om er

daadwerkelijk mee te kunnen rekenen. Hij vraagt zich af wat hij hier nu precies aan moet

bijdragen. Dit is een voorbeeld van rol ambiguïteit. Rolconflicten (RC) en rol ambiguïteit

(RA) zijn onderwerpen die de afgelopen decennia uitgebreid zijn onderzocht. Veel onderzoek

is gebaseerd op het werk van Kahn et al. (1964, in Pearce, 1981) die een theorie over

roldynamiek in organisaties hebben ontwikkeld. RC en RA bezorgen een medewerker

frustraties en hebben uiteindelijk gevolgen voor de prestatie van de medewerker en niet in de

laatste plaats ook de organisatie. Vanuit het sociologisch domein heeft Hirschman (1970), de

verschijnselen EXIT, VOICE & LOYALTY onderzocht. Een sociologische studie over de

omstandigheden waarin mensen, medewerkers, klanten, vertrekken (Exit), hun stem laten

horen (voice) of geen van beide doen (loyalty). Een derde invalshoek zijn zogenaamde

“Group Faultlines”, waarbij de effecten op de prestatie van groepen wordt beïnvloed door het

verschijnsel groepsvorming en subgroepvorming op basis van samenvallende demografische

attributen. (Jehn & Bezrukova, 2010; Bezrukova et al. 2012; Rupert, 2010). De mogelijke

combinatie van deze verschijnselen is onderwerp van deze studie, met een relatie naar het

vermogen van een organisatie om te leren en daardoor beter te kunnen presteren.

(9)

leren. Het praktijkonderzoek richt zich op de functie van de controller. Waarom bij de ene

controller wel RC en RA en bij de andere niet en welke rol speelt de organisatie bij het

signaleren en eventueel verminderen of opheffen van de situatie? Wat doet de controller er

zelf mee? Overweegt hij te vertrekken of aan de bel te trekken? Of doet hij niets, omdat er

andere afhankelijkheden zijn die deze opties verhinderen? Aan de hand van een vragenlijst

gevolgd door half gestructureerde interviews met controllers wordt inzicht in hun positie, rol

en mogelijke RC en RA verschaft. Om de organisatorische mechanismen in kaart te brengen

zullen tevens HR adviseurs/managers worden geïnterviewd, ook voorafgegaan door een

vragenlijst.

Controller

RC en RA zijn verschijnselen die niet uniek zijn voor controllers. Elk individu kan in principe

te maken krijgen met RC en RA (Jackson & Schuler, 1985). In dit onderzoek is de

controllersfunctie gebruikt om het ontwikkelde model exploratief te kunnen toetsen. De

controllersfunctie is daarbij geschikt vanwege de “boundary spanning” die de functie in zich

heeft. Boundary spanners, medewerkers die klantcontacten hebben, zijn antecedenten voor

RC en RA (Williams, 2013; Perrone et al. 2003; Chung & Schneider, 2002). Ook staat de

controllersfunctie de laatste jaren in vrijwel alle organisaties en de maatschappij sterk in de

belangstelling. De verzwaarde persoonlijke aansprakelijkheid zal binnen de organisaties

waarschijnlijk weer vertaald worden naar de interne management control systemen (Merchant

& Van der Stede 2012, chapter 14). In de vertaling van de corporate governance naar interne

management controle systemen is, volgens Merchant & Van der Stede (2012, chapter 14), een

belangrijke rol weggelegd voor de (interne) controller. Hopper (1980) beschrijft vier

hoofdtaken voor de controller; (1) het voorbereiden van toekomstige budgetten, (2) het

produceren van budget resultaten verzamelen van actuele data, (3) het verzorgen van speciale

rapporten en onderzoeken en (4) het onderhouden van contacten met managers buiten de

formele bijeenkomsten om. De definitie van Anthony, “the process by which managers assure

that resources are obtained and used effectively and efficiently in the accomplishment of the

organization’s objectives”( Anthony, 1965 in Mikes, 2009) geeft een basis voor management

control in organisaties. Burchell et al. (1980, in Mikes, 2009) beschrijven een framework met

vier manieren waarop de accounting rol kan bijdragen aan beslissingen in de organisatie; (A)

berekenen als middel voor besluitvorming, (B) accounting control als middel om te leren, (C)

accounting als informatiesysteem dat munitie levert voor budgetbesprekingen met

(10)

genomen beslissingen. De controller, in het bijzonder de controller op “businessunit” niveau

kan te maken hebben met een twee petten functie; enerzijds de management service functie,

waarbij de managers geholpen worden in de besluitvorming en anderzijds de “oversight”

functie die hem verplicht ervoor zorg te dragen dat de spelers in de organisatie zich gedragen

conform wetten, ethiek, interne regels en doelstellingen van de organisatie (Merchant & Van

der Stede,2012, chapter 14). Of een controller twee petten ervaart en de wijze waarop hij

daarmee omgaat, is vooraf vaak niet bekend met mogelijk onvoorspelbare gevolgen. RC en

RA vormen waarschijnlijk een risico voor de integriteit van de interne controle.

Probleemanalyse

De controller binnen de businessunit kan blijkbaar het gevoel hebben dat hij twee petten op

heeft (RC). Ook kan het voor hem deels onduidelijk zijn wat precies de bedoeling is van zijn

functie (RA). Naast een arsenaal aan regels en structuur, lijkt de persoonlijke kwaliteit en

invulling een belangrijk gegeven om de functie voor de organisatie succesvol te kunnen

uitoefenen. (Sathe, 1978. Hartmann & Maas, 2010). Het risico voor de organisatie van

ontstane RC en RA bij de controller kan groot zijn. Zo kunnen controllers meehelpen aan het

niet zuiver doorgeven van de staat van de businessunit en zo grote schade op korte en lange

termijn veroorzaken (Hartmann & Maas, 2010, Sathe, 1978). Echter, het gedrag van

businessunitmanagers is in het algemeen snel en fragmentarisch en dit lijkt nodig te zijn om

snel te kunnen reageren op bewegingen van anderen (Brewer & Tomlinson, 1964 in Gamble

& Gibson 1999). De organisatie wil effectief en efficiënt zijn en zoekt mogelijkheden en

oplossingen om businessunit belangen en organisatiebelangen zoveel mogelijk met elkaar te

verbinden, maar beseft ook dat er tegengestelde belangen (kunnen) zijn (Eisenhardt, 1989).

De zoektocht naar de meest effectieve en efficiënte middelen is daarmee een zoektocht naar

structuur, regels, cultuur, omgeving, gedrag en niet in de laatste plaats persoonlijkheden. Het

management is gebaat bij het hebben, vinden en gebruiken van mechanismen en maatregelen

om mogelijke RC en RA te kunnen managen. De vraag is of de organisatie op tijd door heeft

dat er sprake is van RC en of RA en mechanismen heeft om preventief de risico’s te

verminderen door signaleren en vervolgens te corrigeren.

Onderzoeksvraag

RC en RA hebben diverse oorzaken en leiden tot diverse uitkomsten. RC en RA ontstaan door

bepaalde organisatiekarakteristieken/omstandigheden gecombineerd met bepaalde

(11)

(correctief) van RC en RA. De wijze waarop de organisatie gestructureerd is en werkt zou

wellicht al een preventieve (of misschien juist bevorderende) werking kunnen hebben. Ook

zijn mechanismen die RC en RA pro actief signaleren van belang. Tenslotte zijn er

mechanismen die bij ontstane manifeste RC en RA van belang zijn om deze weer te

verminderen. De onderzoeksvraag die hieruit volgt is: Welke maatregelen kan een organisatie

in welk stadium van ontstane of dreigende RC en RA nemen om de negatieve effecten hiervan

voor zowel het individu als de organisatie weg te nemen of te verminderen en kan de

organisatie hiervan leren (Organizational learning)?

Toegevoegde waarde

Het onderzoek stelt een model voor, waarbij de learning mogelijkheden en kansen voor de

organisatie om RC en RA beter te kunnen managen worden gestructureerd. Er ontstaat een

(nieuw) construct door het combineren van de Faultline theorie, Exit Voice & Loyalty theorie

met RC en RA. Voor zover bekend is er tot nu toe weinig tot geen onderzoek gedaan naar de

invloed van faultlines op RC en RA. De theorieën en modellen met betrekking tot RC en RA

kunnen in de regel als “mature” gezien worden. Het hier gepresenteerde (3-theorieën) model

kan dan als “nascent” of in ieder geval “hybride” worden beschouwd (Edmondson &

McManus, 2007). De uitkomsten van het onderzoek moeten een bijdrage leveren aan de

mogelijkheden voor organisaties om RC en RA beter te kunnen managen en beheersen.

Tevens de kennis op het gebied van RC en RA te koppelen aan faultlines en de theorie van

exit, voice en loyalty en daardoor meer inzicht in de samenhang van deze mechanismen te

krijgen. Het onderzoek is voornamelijk kwalitatief en beperkt in de praktijk getoetst en heeft

daardoor een inductief karakter. De studie daagt tot verder onderzoek naar het model uit.

Voor de praktijk draagt het onderzoek bij aan het inzicht in het ontstaan en mogelijk beter

managen van het rolconflict en rol ambiguïteit. Wellicht specifieker bij de business controller,

maar het vermoeden is dat het model niet functie specifiek is en voor de hele organisatie, met

name “gedetacheerde ondersteuners/staf kan werken. De kans op RC en RA en daardoor

manipulatie van de managementservice functie of de functionele control functie kan daardoor

misschien beter voorspeld, gesignaleerd en verminderd worden. Tenslotte is een, zij het zeer

kleine bijdrage, aan het onderzoek op het gebied van Management Accounting, zoals Malmi

& Granlund (2009) die beschrijven, van toepassing, namelijk een bijdrage aan de

(12)

Theoretisch Kader

De algemene theorie over conflicten wordt t.b.v. afbakening, buiten beschouwing gelaten. RC

en RA worden onderzocht aan de hand van het schema van Jackson & Schuler (1985). Na

korte uitleg van de begrippen wordt op basis van de (a) organisatorische context, (b) de

individuele eigenschappen, (c) de individuele affectieve reacties en (d) de uiteindelijke

gedragsreacties het wezen van RC en RA en mogelijke beïnvloeding onderzocht. Vervolgens

wordt de theorie over Exit, Voice & Loyalty aan de hand van het standaardwerk van

Hirschman (1970) nader verklaard en wordt de relatie van dit mechanisme met RC en RA

gelegd. De derde theorie, die van de Faultlines, wordt onderzocht op zijn betekenis, werking

en mogelijke relatie met RC en RA. De drie theorieën worden samen beschouwd op hun

mogelijke bijdrage aan organizational learning. De rol en functie van de businessunit

controller, mogelijke rolconflicten, ambiguïteit en gevolgen worden onderzocht in een

specifieke op de functie gerichte paragraaf, waarna het geheel van theorie wordt verwerkt in

een conceptueel model.

Rolconflicten en Rol ambiguïteit

Een rol is een “set” gedragingen in een organisatie die anderen verwachten van een individu

in een bepaalde context (Friedman & Podolny, 1992; Katz & Kahn, 1978; Nandram &

Klandermans, 1993; allen in Floyd & Lane, 2000). Vaak staan een aantal “gedragingen” op

papier en worden er een groot aantal expliciet en impliciet verwacht (Biddle, 1979, 1986; in

Floyd & Lane, 2000). Tezamen construeren deze verwachtingen de unieke rol interpretatie

van degene die haar uitvoert( Eisenstadt, 1965; Graen, 1976; in Floyd & Lane, 2000).

Rolconflict (RC)

Rolconflicten zijn situaties en of belevingen waarbij de verwachtingen uit verschillende delen

van de organisatie niet met elkaar in lijn zijn. Het voldoen aan de ene verwachting resulteert

in het niet voldoen aan een andere verwachting (Rizzo et al. 1970). Er kan sprake zijn van een

congruency – incongruency tussen (a) individuele normen en standaarden versus het

gedefinieerde rolgedrag, (b) de tijd, hulpmiddelen of capaciteit van het individu en het

verwachte rolgedrag, (c) verschillende rollen die het individu moet vervullen, (d)

verschillende organisatie “inputs”, zoals politiek, regels, verwachtingen van andere personen

(House & Rizzo, 1972).

Rol Ambiguïteit (RA)

(13)

de ontevredenheid, waardoor de prestaties voor de organisatie afnemen. RA is in tegenstelling

tot RC een tekortkoming (deficiency) in de (a) duidelijkheid over het te vertonen gedrag en

(b) de voorspelbaarheid van het getoonde gedrag (House & Rizzo, 1972).

RC en RA theorieën

Kahn et al (1964, in Pearce, 1981) beschrijven RC en RA als interveniërende variabelen

tussen organisatiekarakteristieken, persoonlijk gedrag en de gevolgen voor de emoties en het

gevoel (affective reactions) van de medewerker. De kans op RC en RA is groter naarmate een

medewerker grenzen moet overschrijden, innovatieve oplossingen moet bieden en non routine

problemen moet oplossen. De relatie tussen de ervaren ambiguïteit en affectieve gevolgen

wordt vervolgens beïnvloed door de individuele behoefte aan duidelijkheid. In die zin stellen

Kahn et al. (1964, in Pearce, 1981) dat onduidelijkheid niet eenvoudig met extra informatie

kan worden voorkomen, maar dat er een zekere mate van onvoorspelbaarheid voor de

organisatie is. Jackson & Schuler (1985) hebben en meta analyse van 96 wetenschappelijke

artikelen gedaan waarbij zij voor zowel RC als RA correlaties gemeten hebben op vier

hoofdgroepen: Organisatie context (10 factoren), Individuele (persoons) karakteristieken( 5

factoren), Affectieve reacties( 5 factoren met nog 6 sub factoren) en Gedragsreacties (2

factoren).

Tabel: hoofdgroepen en factoren (Jackson & Schuler, 1985)

RC en RA kunnen voortkomen uit de organisatie context en uit persoonlijke

karaktereigenschappen en/of combinaties. Indien RC of RA ontstaat, geeft dit reacties bij de

medewerker. Die reacties zijn affectief/emotioneel en leiden tot gedragsuitingen. Die weer

effecten op de organisatie kunnen hebben.

(a) Organisatie context

De organisatie is geen statisch geheel. Organisaties veranderen steeds vaker en sneller om aan

de eisen van de externe omgeving tegemoet te blijven komen. Strategische vernieuwing

Jackson & Schuler (1985), meta analysis of ambiguity and role conflict

Organizational Context Individual Characteristics Affective reactions Behavioral reactions task/skill variety Locus of control Job satisfaction absence

autonomy tenure general/supervision performance feedback from others age Work itself/Pay objective

feedback from task education Co-Workers/ advancement others'ratings

task identity self esteem Tension/anxiety self ratings

leader initiating structure Commitment

leader consideration involvement

participation propensity to leave

formalization level

(14)

(Strategic renewal) wordt omschreven als een iteratief proces van geloof in, actie en leren met

als doel de organisatiestrategie af te stemmen (align) met de veranderende externe

omstandigheden (Doz, 1996; Huff et al. 1992; Johnson 1988; allen in Floyd & Lane, 2000).

Floyd & Lane (2000) beschrijven rolconflicten die voortkomen uit die veranderende

organisatie en de problemen van managers daarbij, het strategische rolconflict. Managers

worden geconfronteerd met tegenstrijdige verwachtingen. Enerzijds moeten zij de bestaande

taken efficiënt blijven uitvoeren, maar gelijktijdig “experimenteren” met nieuwe rollen en

taken. In een organisatie zijn de rollen van managers op de diverse niveaus verschillend. Er

kan daardoor “Polarized dissensus” optreden, waardoor RC kan ontstaan (Biddle, 1979; in

Floyd & Lane, 2000). Helderheid bieden is vervolgens lastig, omdat de organisatie in zijn

totaliteit in beweging is en rollen geen vaste achterliggende basis (meer) hebben. Daarbij

blijkt ook dat de verschillende ontwikkelingsfasen een ander soort management vragen. De

druk op managers van die verschillende “sets” van rollen kan conflicten en stress opleveren.

Zowel tussen personen(conflict) als individueel(rolconflict) (Floyd & Lane, 2000). Volgens

Ouchi (1979) hangt de benodigde soort control in organisaties af van de mate waarin het

transformatieproces en de output meetbaar zijn. Naarmate de meetbaarheid en transparantie

afnemen zullen de controlemechanismen meer gericht (moeten?) zijn op personal en

clancontrol. Een beter meetbare output en een helder transformatieproces geven meer kans op

action en result control.

.

Tabel Ouchi (1979)

Rizzo et al.(1970) stellen vast dat het “chain in command” principe, waarbij de hiërarchische

lijn in een organisatie duidelijk is, steeds vaker geweld wordt aangedaan. Organisatie-, en

taakkarakteristieken kunnen echter niet direct in relatie gebracht worden met RC en RA. Wel

zouden deze antecedenten moderators voor RC en RA kunnen zijn (Jackson & Schuler, 1985).

Zij tonen correlaties tussen organisatie contextvariabelen en RC en RA aan. Op Task/Skill

variety en Level na correleren de andere variabelen allemaal negatief met RA. Voor RC is de

correlatie problematischer en minder sterk. Task identity, feedback, leader consideration en

participatie hebben de sterkste negatieve correlatie (Jackson & Schuler,1985).

Conditions Determining the Measurement of Behavior and of Output

Perfect Imperfect High Behavior or Output measurement (Apollo program) Output measurement (Women's Boutique)

Low Behavior measurement (Tin Can Plant)

Ritual and ceremony, "Clan" Control (Research Laboratory)

Knowledge of The Transformation Proces

(15)

(b) Individuele karakteristieken

Locus of Control: Wanneer mensen van mening of in de overtuiging zijn dat zij weinig

invloed hebben op wat er met hen en om hen gebeurt, noemen we dit een externe locus of

control(LOC). Wanneer mensen de overtuiging hebben dat zij zelf de wereld om zich heen en

dus wat er met hen gebeurt kunnen beïnvloeden, noemen we dat een interne locus of control.

De LOC wordt in de RC en RA theorie beschouwd als een determinant. Jackson & Schuler

(1985) meten een vrij lage positieve correlatie van RC en RA met een externe LOC. Wanneer

onduidelijkheid over de taakuitoefening ontstaat, zouden intern LOC georiënteerde mensen

waarschijnlijk sneller hun eigen taken (her)definiëren, terwijl extern LOC georiënteerde

mensen dan rol ambigu zouden kunnen worden. Een andere zienswijze is dat de LOC geen rol

speelt bij het ontstaan van RC en RA, maar invloed heeft op de reactie erop. Het is dan een

modererende variabele. Externe LOC heeft een negatieve correlatie met job satisfaction

(Abdel Halim, 1980). Een derde zienswijze op LOC is het effect van langdurige ambiguïteit

dat het compleet “out of control” raken van de medewerker veroorzaakt en die ontwikkelt dan

een externe LOC (Jackson & Schuler, 1985). Need for achievement: Abdel Halim (1980)

wijst op de “need for achievement” als persoonlijke eigenschap die ertoe leidt dat mensen zo

gebrand zijn een resultaat te behalen dat ze onduidelijkheid als uitdaging zien om er toch uit

te komen en het probleem op te lossen. Mogelijke ambiguïteit wordt dan vertaald naar

uitdaging (Litwin & Stringer, 1968 in Abdel Halim, 1980). Omgekeerd blijkt uit zijn

onderzoek dat een lage need for achievement grotere ambiguïteit oplevert. Self-esteem

:

Vanuit de psychologische traditie is self-esteem een redelijk stabiele eigenschap. Jackson &

Schuler (1985) geven echter aan dat self-esteem een domein specifiek kenmerk is en kan

variëren bij een persoon, afhankelijk van de werk gerelateerde omstandigheden. Een

verklaring hiervoor kan zijn dat indien ambiguïteit ontstaat de medewerker het zichzelf gaat

verwijten en daardoor zijn eigenwaarde afneemt. Het is een modererende variabele (Jackson

& Schuler, 1985). Andere persoonlijke karakteristieken: Jackson & Schuler (1985)

identificeren nog een aantal persoonskarakteristieken die door anderen onderzocht zijn (o.a.

leeftijd, opleiding, duur van het dienstverband etc.), maar stellen dat de spreiding te groot is

om ze in hun meta analyse mee te nemen.

(c) Affectieve reacties

(16)

vertrek kunnen veroorzaken. Ngo et al. (2005) komen met betrekking tot de relatie tussen RC

en job satisfaction tot de conclusie dat de relatie juist niet significant is. De relatie RA en job

satisfaction is wel sterk. Meer RA geeft een significant grotere ontevredenheid. Commitment

en betrokkenheid (commitment & Job involvement) correleren allebei negatief met zowel RC

als RA. Ook vermoeden zij dat een medewerker die zich heeft voorgenomen in een

organisatie te blijven, gedragsmatig een grotere betrokkenheid ontwikkelt, waardoor RA

automatisch zou afnemen. Hetzelfde geldt voor Job involvement. Mayes & Ganster (1988)

daarentegen zien commitment als moderator voor de “fight” response, waardoor het juist het

commitment veroorzaakt dat hij langer in de organisatie blijft. Ook vinden zij bewijs voor het

effect van commitment om “politics” te gebruiken. Commitment vermindert het gebruik van

“politics” bij RA. Beehr et al. (1976; in Jackson & Schuler, 1985) noemen RA een voorspeller

voor lagere betrokkenheid, lager geloof in prestatie en daardoor afnemende motivatie. Ook de

intentie om bij de organisatie te vertrekken (propensity to leave) kan een gevolg zijn van RC

en RA. Medewerkers zoeken naar uitwegen uit een oncomfortabele positie zonder uitweg

binnen de organisatie. (Jackson & Schuler, 1985). De correlatie tussen RC en RA met

spanning en angst (Tension & Anxiety) is ook significant (Jackson & Schuler, 1985).

(d) Gedragsreacties

Afwezigheid (Absence): Hoewel het voor de hand ligt te veronderstellen dat afwezigheid

(ziek melden etc.) een gevolg van RC en RA kan zijn, blijkt uit de meta analyse van Jackson

& Schuler (1985) slechts een hele zwakke correlatie. Ook het omgekeerde kan zich voordoen:

Een medewerker ervaart rolconflict door een te grote werklast en besluit juist door te gaan,

omdat hij de gevolgen van wegblijven nog onaantrekkelijker vindt. Prestatie (Performance)

zou volgens de theorie negatief moeten correleren op zowel RC als RA, omdat iedere

inspanning tot een onduidelijke of non bijdrage aan het doel ervaren wordt. De meta analyse

van Jackson & Schuler (1985) geeft echter een zeer zwakke correlatie. Wel is er sterk bewijs

voor correlatie vanuit een analyse van 75 experimenten, waarbij RC en RA door derden zijn

gemeten (i.p.v. individuele perceptie) en gefocust op taken i.p.v. rollen. Een hoge

(17)

rapporteren mensen met het gevoel dat ze minder presteren sneller dat er RA bestaat, dan zij

die vinden dat ze een hoge prestatie leveren. Pearce (1981) concludeert uit diverse

onderzoeken dat RA vermindert door formalisatie. Echter de relatie tussen organisatie

karakteristieken en RA is zwak. De relatie tussen zelfvertrouwen en RA speelt een rol.

Duidelijk is de relatie tussen RA en stress. De relatie tussen RA en verminderde prestatie is

mixed. Pearce (1981) stelt dat ambiguïteit de onvoorspelbare component van RA is. Een

ervaren gebrek aan informatie kan leiden tot ervaren onvoorspelbaarheid. Essentieel is het

modererende effect van het belang van de consequenties. Wanneer deze weinig impact

hebben zal er ook weinig stress optreden. Hirschman (1970) komt tot de conclusie dat

ontevredenheid Exit, Voice of Loyalty reacties bij een medewerker teweeg kan brengen.

Mayes & Ganster (1988) concluderen dat verminderde job satisfaction (en commitment) tot

“Fight” or “Flight” kunnen leiden (mediërend). Zij concluderen dat RC, RA, maar ook de

relatie van de persoon met zijn omgeving antecedenten zijn voor job satisfaction en

commitment. (Mayes & Ganster, 1988). Naast vertrekneiging kan de medewerker ook het

gesprek aan gaan (voice).Of dit gebeurt, hangt af van de persoons-karakteristieken

gecombineerd met de ruimte, mogelijkheden en mechanismen die de organisatie biedt

(Hirschman, 1970). Uit een onderzoek naar het vertrekgedrag van verpleegkundigen in een

aantal ziekenhuizen, blijkt dat naarmate het aantal “voice” mechanismen van de organisatie

groter is de vertrekratio lager is (Spencer, 1986 in Mayes & Ganster, 1988).

Emotionele uitputting

Emotionele uitputting door het werk, is het verschijnsel waarbij een medewerker emotioneel

volkomen leeg raakt en geen “energie” voldoende meer heeft om een werkprestatie te kunnen

leveren. Emotionele uitputting heeft vaak “Burn out” gevolgen. Job satisfaction correleert

negatief met emotionele uitputting. RC en RA zijn antecedenten van job satisfaction en

worden daarmee mogelijk veroorzakers van emotionele uitputting (Maslach & Jackson, 1981.

Burke & Greenglass, 1995, Jackson et al, 1986; allen in Ngo et al, 2005).

Exit, Voice and Loyalty

Hirschman (1970) beschrijft de mogelijkheden die consumenten, medewerkers en leden

hebben als zij het niet eens zijn met de geleverde diensten, werkomgeving etc. Mensen

kunnen vertrekken (Exit) of zij kunnen hun onvrede kenbaar maken (Voice). Klanten

vertrekken wanneer de prijs of kwaliteit van het geleverde product niet (meer) voldoet en zij

de mogelijkheid hebben dit elders te betrekken. In een omgeving met concurrentie

(18)

verschijnsel door te constateren dat de omzet afneemt en dit signaal kan leiden tot nader

onderzoek waarom dit plaatsvindt, maar kan ook direct leiden tot prijsverlaging of

kwaliteitsverbetering (“mechanism of recuperation”). Het feit dat klanten vertrekken is het

begin van “deterioration”(verval) en niet reageren, zal de organisatie in verder verval brengen.

Hetzelfde kan gebeuren met medewerkers in een organisatie die niet tevreden zijn. Dit kan

onder andere het geval zijn bij RC en RA (Rizzo et al. 1970; Jackson & Schuler, 1985; Ngo et

al. 2005). De medewerker kan deze onvrede melden (voice) maar kan ook besluiten te

vertrekken (exit). Fight & Flight reacties worden in het psychologische domein gebruikt voor

de mogelijke reacties bij confrontatie met frustrerende dreiging of stress(Cannon, 1914, in

Mayes & Ganster, 1988). De voice of fight functie kent verschillende mechanismen; (1)

gestructureerde mechanismen vanuit de organisatie, (2) gebruik van persoonlijke macht door

positie en leiderschap en (3) “political” action. Political action is het gebruiken van de

machtscentra in de organisatie buiten de officiële hiërarchische structuren. (Mayes & Allen,

1977, in Mayes & Ganster, 1988). Het zien en kunnen gebruiken van “political influence” kan

bij ontstane RA exit gedrag verminderen (Bacharach & Lawler, 1980, in Mayes & Ganster,

1988). Jackson & Schuler (1985) concluderen dat RC en RA inderdaad effect hebben op de

organisatie en correleren met de “propensity to leave” (vertrekneiging). Of exit of voice

plaatsvindt, hangt volgens Hirschman (1970) onder andere af van de cultuur van de

organisatie en of deze ruimte biedt melding te doen en er vervolgens ook wat mee doet.

Gebeurt dit niet dan zal de medewerker vertrekken met een grote kans dat de organisatie niet

weet waarom de medewerker weggaat. De organisatie mist zo de kans om te leren. Rizzo et al

(1970) beschrijven exit als gevolg van role stress(functie stress) en Job satisfaction.

Commitment vermindert het gebruik van political influence door de medewerker bij RA. Het

verschijnsel loyaliteit matigt directe exit en schuift de reactie naar voice (Hirschman, 1970).

Loyaliteit is het verschijnsel waarbij het individu ervan overtuigd is dat de ontstane situatie

door (persoonlijke overtuiging) beïnvloeding uiteindelijk wel weer beter wordt en op basis

daarvan besloten wordt niet te vertrekken, maar er wat aan te doen. Echter ook zonder invloed

kan loyaliteit bestaan, dan door de overtuiging dat “iemand anders” iets aan de situatie zal

gaan veranderen. Een derde vorm van loyaliteit kan worden afgedwongen door de organisatie

zelf door zeer hoge “exit penalties” te stellen. Denk hierbij aan de maffia. Een vierde vorm

van loyaliteit kan ontstaan door de afwezigheid van alternatieven, waardoor geen exit

(19)

RC. Zij gebruiken onder andere emotionele uitputting als exit factor (propensity to leave). Er

is een significante relatie tussen RC, RA en de intentie om de organisatie te verlaten (exit).

Job satisfaction en emotionele uitputting blijken een mediërend effect te hebben op de intentie

om te vertrekken.

Faultlines

Faultlines (scheidslijnen) verdelen organisaties/teams/groepen in subgroepen op basis van één

of meer attributen die ontstaan zijn op basis van (gelijktijdige) afstemming van

persoonskarakteristieken (Lau & Murnighan, 1998; in Jehn & Bezrukova, 2010 ). Een

voorbeeld van een sterke faultlinesituatie is een groep waarin twee witte vrouwelijke

consultants en twee mannelijke zwarte accountants zitten (Greer et al. 2007). Bezrukova et al.

(2011) onderscheiden twee soorten afstemming van groepen in organisaties, namelijk

afstemming in groepen door persoonskarakteristieken en afstemming ten opzichte van de

context van de organisatie. Ze kunnen positieve maar ook negatieve effecten op (team)

prestaties hebben. Faultline theoretici zien het faultline construct als een voorspeller van

groepsprocessen en performance (Cramton & Hinds, 2005 in Bezrukova et al. 2011). Een

aspect van de organisatiecontext met relevantie voor een individu is de cultuur. Cultuur kan

worden omschreven als een set waarden en normen die binnen een groep, organisatie etc.

gedeeld worden en waaraan de groep zich houdt (Chatman & Barsade, 1995 in Bezrukova et

al. 2011). Echter een cultuur in een organisatie kan ook diverse subculturen bevatten

(Chatman et al. 1998, in Bezrukova et al. 2011). Greer et al. (2007) maken onderscheid in

perceived en objective faultlines, waarbij perceived, niet objectieve faultlines leiden tot

subgroepconflicten. Ook tonen zij aan dat objective faultlines het effect van perceived

faultlines versterken (modererend effect). Het onderzoek van Bezrukova et al. (2011) is

gericht op de vraag welk effect faultlines hebben op teamprestatie in verhouding met de mate

waarop de groepscultuur overeenkomt met de cultuur van het organisatie onderdeel waartoe

het behoort. De verschillen in “informational attributes”, zoals opleiding, functie, kennis,

expertise en duur van het dienstverband, blijken van invloed op de performance en het

groepsproces. Groepen met sterk afwijkende informational attributes hebben grotere

performance problemen. Het effect kan echter ook positief worden wanneer de focus sterk

gelijkgericht is. Dit kan bijvoorbeeld het financiële resultaat of het aantal publicaties etc. zijn.

Deze groepscultuur overeenstemmingen werken modererend op faultlines en

(20)

druk op performance binnen alle groepen de cohesie binnen het bedrijf en de “fun” versterkt

(Judge et al. 2001; in Bezrukova et al. 2011 ). Zo blijkt ook dat verkeerd sturen

(misalignment) het negatieve effect versterkt. Het teveel sturen op performance bij zwakke

(weak) faultlines kan persoonlijke stress opwekken, juist door de afwezigheid van een

subgroep waar het individu zich verzekerd weet van social support (Karasek, 1979; Latham &

Locke, 2006; in Bezrukova et al. 2011). Dan spelen faultlines een positieve rol voor het

individu als een soort veilige haven (Bezrukova et al. 2011 ). Greer et al. (2007) geven aan dat

als een individu deel is van een subgroep, maar dit zelf niet ervaart, twijfel aan eigen visie kan

ontstaan met als gevolg frustratie en terugtrekken. Thatcher & Greer (2008) hebben de

effecten van identity comprehension onderzocht. Dit betekent dat de mate van herkenning van

voor de persoon belangrijke attributen worden (h)erkend door belangrijke mensen in een

team. Is die erkenning er niet of in mindere mate dan kan dat effect hebben op de (1)

(21)

Organizational learning

Organizational learning wordt vaak gezien als middel om de competitie met de veranderende

externe omgeving de baas te kunnen. Dit is echter een beoogd resultaat. Organizational

learning is de manier waarop organisaties waarde toevoegen en kennis en routines organiseren

rond hun activiteiten binnen hun cultuur. Door de toegenomen “skills” van hun medewerkers

worden zij vervolgens efficiënter. Hierbij geldt dat leren door fouten ook leren is, leren door

individuen de gehele organisatie beïnvloedt en leren in de gehele organisatie moet en wel op

verschillende snelheden en niveaus. Leren is een voorwaarde voor adaptie van verandering en

verbeteren van efficiency (Dodgson, 1993). Argyris & Schon (1978, in Dodgson, 1993)

benoemen drie leerprocessen; single loop, double loop en deutero learning. Organizational

learning betreft het detecteren (signaleren) en corrigeren van fouten. Wanneer bij het

detecteren en corrigeren van een fout de werkwijze van de organisatie niet verandert, is dit

single loop learning. Het aanpassen van de organisatie op basis van de gedetecteerde en

gecorrigeerde fout is double loop learning. Deutero learning (ook wel triple loop learning,

Flood & Fromm, 1996. in Georges et al, 1999) kan worden omschreven als het vermogen om

single en double loop learning toe te passen en verder te ontwikkelen in de veranderende

context(Argyris & Schon,1978, in Dodgson, 1993). Triple loop learning creëert nieuwe

leerstructuren en strategieën op basis van de bestaande (Georges et al, 1999). Niet alleen het

leren is van belang om succesvol te blijven, ook “unlearning” is van belang wanneer de

werkelijkheid is veranderd en bestaand gedrag ongewenst is geworden (Hedberg, 1981.

Dodgson, 1993). Zero loop learning wordt tenslotte beschreven als het geconfronteerd worden

met (nieuwe) problemen en er vervolgens niets mee doen. Zero loop learning en single loop

learning komen het meeste voor in organisaties (Georges et al, 1999).

Signaleren en corrigeren bij RC en RA

(22)

middels de control mechanismen uit het framework van Ouchi (1979), zoals “Bureaucratic

Control, Market Control en Clan Control, rolconflicten reduceren. Floyd & Lane (2000)

ontdekken dat strategische vernieuwing veel veranderingen creëert in een organisatie.

Enerzijds kan dit leiden tot RC en RA, maar anderzijds ook ruimte geven om bestaande RC en

RA te verminderen of op te lossen. Organizational control mechanismen creëren consistentie

in gedrag. Floyd & Lane (2000) hebben het model van Ouchi (1979) omgebouwd naar een

strategisch vernieuwingsmodel en in de kwadranten de meest adequate control mechanismen

bij strategische vernieuwing benoemd.

Tabel Floyd & Lane (2000)

Het schema geeft inzicht in de mate van sturing van de processen onder verschillende

omstandigheden van de strategische vernieuwing en voorkomt daarmee onduidelijkheid, als

mensen tenminste geïnformeerd worden over de fase waarin zij zitten. Hirschman (1970)

geeft als een van de redenen voor loyalty dat medewerkers soms overtuigd zijn dat de situatie

wel een keer in hun voordeel zal veranderen. Stimuleren van voice door de organisatie kan als

mechanisme voor betere signalering gezien worden. Het structureren en organiseren van voice

mechanismen (Hirschman, 1970) lijken de exit optie te kunnen verminderen. Farrell (1983, in

Mayes & Ganster, 1988) bevestigt de invloed van voice op het verminderen van exit. Spencer

(1985, in Mayes & Ganster, 1988) geeft een positieve correlatie tussen het aantal

voicemechanismen in een organisatie en de verwachting en perceptie van oplossingskansen.

Het gebruik van “politics” als voicemechanisme wordt gezien als een “relatief” agressieve

manier van omgaan met spanning en is vooral gerelateerd aan spanning tussen de persoon en

de organisatie omgeving. Ook constateren zij dat de drie voicemechanismen (autoriteit,

organisatiemechanismen, politics) afhankelijk van de context in een logische volgorde zullen

worden aangewend. Zo zal de meest directe methode als eerste toegepast/geprobeerd worden

in de volgorde autoriteit, organisatie mechanismen en dan politics (Mayes & Ganster, 1988).

Tenslotte vermoeden zij dat politiek gedrag een “coalitie” achtergrond heeft, waarbij door

geven en nemen vooral individuele doelen nagestreefd worden. Conclusie is dat politics een

LOW HIGH

Stable competition Emergent competition

LOW . Renewal as deployment . Renewal as definition and . Reliance on bureaucratic controls deployment

. Reliance on Market and bureaucratic controls

Mature competition Hyper competition

HIGH . Renewal as deployment and . Renewal as continuous modification redefinition and . Reliance and Clancontrols modification

(23)

sterke vorm van voice gedrag is. De correlatie met exit is vrijwel nihil, waardoor ze als

onafhankelijk gezien kunnen worden (Mayes & Ganster, 1988). De relatie van performance

en politics wordt hier wel van belang ofwel de vraag of politics nu bijdragen aan het behoud

van medewerkers met een hoge performance of juist niet? Ook de leiderschapsstijl van de

leidinggevende blijkt van belang, waarbij aandacht, empathie etc. een rolconflict

verminderende functie hebben (House & Rizzo, 1972). Jansen et al. (2008) concluderen in

een onderzoek naar leiderschapsstijlen in organisaties die ambidexterity nastreven dat

transformational leadership binnen committed teams niet significant tot versterking van het

commitment van het team leidt. Zij constateren dat een intrinsieke leiderschapsstijl gekoppeld

aan extrinsieke individuele beloningen, zoals bonussen, zelfs contraproductief werkt.

Ambidexterity wordt als term gebruikt voor organisaties die gelijktijdig exploitatief en

exploratief innoveren (Benner & Tushman, 2003 in Jansen et al. 2008). Zij beschrijven dat in

dit soort hybride organisaties vele en vaak conflicterende doelen bestaan. De noodzaak van

sterke committed teams blijkt hierbij een voorwaarde. Dit strookt met de faultline theorie

bevindingen van Bezrukova et al (2011), waarbij een sterke teamfocus tot vermindering van

negatieve faultline effecten voert. Teh et al. (2009) hebben de invloed van Total Quality

Management (TQM) op rolconflicten onderzocht op verschillende aspecten van het TQM. De

zes onderzochte TQM aspecten zijn leiderschap, strategische planning, klantfocus, HR-focus,

procesmanagement en informatie analyse. Leiderschap, procesmanagement en informatie

analyse blijken rolconflicten te verminderen, maar het blijkt dat de HR focus rolconflicten

significant stimuleert. Naast diverse beperkingen die het onderzoek heeft, zoals het niet

hebben van controle groepen, “self reported data” en exploratief op een individuele role

stressor, geeft het wel aan dat rolconflict als een afhankelijke variabele gezien kan worden.

Dit in tegenstelling tot andere onderzoekers die dit als een onafhankelijke variabele

beschouwen (Chen et al., 2007 in Teh et al.2009; Ngo et al. (2005). Ngo et al (2005) stellen

dat heldere taakdefinities en taakbeschrijvingen RC en RA kunnen verminderen. Ook

stresstraining kan helpen. De “leader-member exchange” theorie beschrijft een

(24)

De discrepantie (service orientation discrepancy) tussen de verwachting van de klant en de

verwachting van de leidinggevende leidt tot rolconflicten. Professionele normen kunnen

conflicteren met formalisatie door (geschreven) procedures en voorschriften (Organ & Green,

1981 in Jackson & Schuler, 1985). Dit kan dan rolconflicten tot gevolg hebben. Bij

medewerkers zonder professionele normen kan formalisatie echter juist RC en RA

verminderend werken (Pearce, 1981. Rizzo et al.1970). De regels werken dan als een soort

bescherming. Naarmate het niveau en de invloed in de organisatie toeneemt, is deze behoefte

kleiner (Rizzo et al. 1970). Dat wil echter niet zeggen dat automatisch een hoger niveau in de

organisatie tot lagere kans op ambiguïteit en rolconflicten leidt (Jackson & Schuler,1985).

Promotie als middel is geen oplossing. Participatie in besluitvorming vermindert RC en RA,

waarbij het proces van communicatie naar de besluitvorming toe de beïnvloedende factor lijkt

te zijn (Jackson & Schuler, 1985). Het lijkt erop dat vooral het inzicht in de eigen prestatie

(performance) bij die communicatieprocessen effectief is (Klimoski & Hayes1980; Oliver &

Brief, 1977-1978; Taes, Wacker & Hughes,1979; in Jackson & Schuler 1985). Het detecteren

en signaleren van dormant en activated faultlines (Jehn. & Bezrukova (2010), kan bijdragen

aan het vroegtijdig signaleren van conflicten in de organisatie, waarbij ook RC en RA een

oorzaak of gevolg rol kunnen hebben. Aandacht van de organisatie voor identity verification

(Thatcher & Greer, 2008) ten opzichte van individuen kan job satisfaction positief

beïnvloeden en impliciet dan ook RC en RA.

De Controller en rolconflicten en rol ambiguïteit

Sathe (1978), geeft aan dat er sterk bewijs is dat de division controller zijn prioritering bepaalt

aan de hand van de positie die hij in de lijn heeft. Ook bestaat de kans dat het strikt bewaken

van regels en procedures (functional control vanuit de hiërarchische lijn) door controller met

als doel fouten te voorkomen remmend kan werken op innovatie en veranderingsprocessen.

Een organisatie in “stress” heeft de neiging meer te centraliseren, (“tighten controls”) en dit

betekent vaak niet dat de cijfers er beter van worden (Sathe,1978). Hopper (1980) ontdekt dat

de controller in zowel de decentrale positie als de centrale positie de wens van de

(25)

operaties te zijn. De managers krijgen daardoor inzicht in rapportages alvorens ze naar een

hoger echelon gaan en dit vergroot de kans op datamanipulatie. Anderzijds klagen centrale

controllers dat hun informatie naar “boven” als control instrument vaak onvoldoende is voor

de businessunit, maar dat ze slechts bezig zijn de “nutteloze’ vragen van “boven” te

beantwoorden. Ook neemt Hopper (1980) waar dat er een bijna structureel wantrouwen tegen

controllers in de organisatie is en dat afdelingen soms zelfs hun eigen cijfers in een apart

systeem bijhouden. De mate van ontevredenheid van controllers over hun relatie met de

businessmanager blijkt voor decentraal en centraal vrijwel gelijk te zijn. Hopper (1980) stelt

dat de perceptie van een aantal afdelingen is dat controllers zich als persoon vaak afzijdig

houden van “groepsactiviteiten” zoals management bijeenkomsten e.d. en als ze er zijn vaak

een onwillige houding uitstralen. De paradox is wel dat de rolconflicten bij controllers zelf

kleiner blijken als ze bij het management debat betrokken worden. Rupert (2010) concludeert

dat wanneer teamleden subgroepen ervaren en de afstand groot is, dit negatieve effecten op de

teamprestatie heeft. Het effect van Identity comprehension (Thatcher & Greer, 2008), waarbij

de erkenning van de controllerstaak en rol laag kan zijn, leidt ook tot een verminderde

teamprestatie. De werkdruk op de financial kant van het taakgebied brengt stress en

vermindert de tijd om de servicerol in te vullen. De spanning tussen de financial- en

servicerollen creëert RC en vervolgens stress. De controller kan de facto een boundary

spanning employee zijn. “Boundary spanner” effecten beschrijven de verwachtingen en

directe invloed van klanten op service medewerkers en deze kunnen conflicterend zijn met de

organisatie verwachting (Rafaeli,1989, in Chung & Schneider, 2002). Hij noemt vijf factoren

van directe klantinvloed op de servicemedewerker; (1) de fysieke omgeving, (2) gezamenlijke

tijd, (3) hoeveelheid feedback, (4) de hoeveelheid informatie die de klant geeft en (5) het feit

dat de medewerker weet hoe belangrijk de klant voor de organisatie is. Daartegenover staat de

organisatie en het management die de werkgevers rol en de beloningen geeft (power).

Wanneer er een discrepantie is tussen de beloning en de klantverwachting treedt er “service

orientation discrepancy” op die leidt tot RC. Jackson & Schuler (1985) vermoeden, zoals al

eerder aangegeven, dat meer complexe functies met veel verschillende contacten in

(26)

Volgens Newell & Simon (1972, in Gamble & Gibson 1999), is het duidelijk dat het

innovatieve managersgedrag weinig aanknopingspunten biedt om formeel en gestructureerd

doelen te evalueren en de relevante informatie te analyseren en vervolgens oplossingen, voor

strategische richtingen, aan te reiken op basis van een gezamenlijk afgesproken set van

waarden (en normen). De ambivalentie die de controller heeft zou dan kunnen ontstaan uit

discrepantie of onverzoenbaarheid van verschillende botsende control-mechanismen.

Ondernemingen verkeren in een spanningsveld rondom te nemen risico’s. Veel organisaties

benaderen risico’s dan ook op basis van databases en het verleden, terwijl innovatie en groei

daar weinig basis vinden. (Clarke & Varma, 1999). Zij stellen dat risico nog te weinig

integraal vanuit de organisatie wordt gemanaged. Met name de politiek lijkt een grotere druk

op de functionele rol van de controller te leggen (Maas & Matejka, 2009, Sathe, 1978). De

management service rol (Merchant & Van der Stede, 2012, chapter 14) of “local

responsibility ( Maas & Matejka, 2009) vraagt meegaan en het geven van ondersteuning in de

cultuur van de afdeling c.q. businessunit. De kans op verkeerde (mogelijk frauduleuze)

rapportages, met mogelijk grote maatschappelijke gevolgen, zou afnemen bij meer nadruk op

de functionele rol. Maas & Matejka (2009) stellen in hun onderzoek naar RC en RA vast dat

juist het vergroten van de nadruk op de functionele rol de kans op RC en RA groter maakt en

gelijktijdig de management service functie kleiner wordt. Peterson et al. (1995. in Gamble &

Gibson, 1999) concluderen dat RC en RA en stress negatieve effecten heeft op de transfer van

informatie binnen de organisatie. De persoonlijkheid van de controller zou effect kunnen

hebben op het cultuurverschil door de mate waarin hij gevoelig is voor sociale druk.

(Hartmann & Maas 2010). Zij beschouwen de persoonlijkheid vanuit de benadering van hoog

of laag machiavellistische karaktertrekken, terwijl Ten Rouwelaar (2006) zich richt op de

motivatie, persoonlijkheid en interpersoonlijke relatie van de controller met het management.

Conceptueel model

Organisatie model

(27)

organisatie heeft om in te spelen op de gesignaleerde gedragsreacties. Deze zouden

correctieve mechanismen genoemd kunnen worden. De mate waarin de mechanismen elkaar

beïnvloeden en de organisatie zich aanpast, zou het leervermogen (Organizational learning)

van de organisatie kunnen zijn. Dit wordt onderzocht en in een model weergegeven. De

“vigerende” structuur, werkwijze, afspraken, cultuur, leiderschap etc. kunnen als

organisatorische mechanismen/factoren gezien worden die een preventieve werking kunnen

hebben op het ontstaan van RC en RA. Signalering is het gebruik van mechanismen om RC

en RA pro actief te herkennen. De signalering kan twee gevolgen hebben; de eerste waarbij

geen verdere actie is vereist, maar wel terugkoppeling en eventuele aanpassing van de

bestaande set (preventieve) noodzakelijk is. De tweede waarbij actieve correctie van de

organisatie nodig is om de ontstane RC en RA te managen, verminderen etc. De correctieve

actie van de organisatie leidt ook weer tot een noodzakelijke terugkoppeling en eventuele

aanpassingen van de uitgangspunten, Double loop learning. Zo ontstaat een dynamisch

leerproces voor de organisatie, waarbij door terugkoppeling van de genomen actie bijstelling

van de vigerende mechanismen mogelijk is.

De onderzoeksvraag die voortvloeit uit de managementvraag zoals die in de introductie is

weergegeven luidt: Welke maatregelen kan een organisatie in welk stadium van ontstane of

dreigende RC en of RA nemen om de negatieve effecten hiervan voor zowel het individu als

de organisatie weg te nemen of te verminderen en hoe kan zij hier een continu leerproces van

maken? Het model geeft drie beinvloedingsmogelijkheden van de organisatie weer. In dit

onderzoek wordt de onafhankelijke variabele “organisatorische factoren”, structuur,

werkwijze, cultuur etc. een mogelijk preventieve functie toegedacht op het ontstaan van RC

en RA. De twee onafhankelijke variabelen ”persoonlijke factoren”en “organisatorische

factoren” zijn samen verantwoordelijk voor het al dan niet ontstaan van RC en RA. Zij

O r g a n i s a t i e p r o c e s p r e v e n t i e e n i n t e r v e n t i e v a n R o l c o n f l i c t e n R o l a m b i g u ï t e i t

Preventie Signa lering correctie

Aanpassing organisatie

(28)

hebben een medierende rol. De affectieve reacties worden eveneens als medierend beschouwd

op het gedrag. Het effect van faultlines is waarschijnlijk modererend op de gedragsreacties,

maar zou ook modererend op de affectieve reacties kunnen zijn en zelfs nog modererend op

het ontstaan van de rolconflicten en ambiguïteit zelf. Dit moet uit verder onderzoek blijken.

Vooralsnog wordt aangenomen dat ze modererend op de affectieve reacties zijn. De

afhankelijke variabele gedragsreacties die Schuler & Jackson (1985) benoemen leiden in dit

model tot drie mogelijke uitkomsten; exit, voice of loyalty, drie afhankelijke variabelen. Dit

onder invloed van de soort gedragsreactie. De mogelijk signalerende functie van de

organisatie heeft een modererende werking op de keuze voor exit, voice of loyalty. Tevens

kan de signalerende functie in tweede instantie nog een rol spelen bij de keus voor loyalty.

Wanneer tot “voice” besloten wordt, worden de mogelijk correctieve mechanismen van de

organisatie aangesproken. Wanneer de modererende functie (signaal) van de organisatie

onvoldoende werkt kan ook loyalty of exit het gevolg zijn. Overigens ook nog steeds voice,

omdat het individu zelf de keuze maakt. De genomen organisatorische actie heeft vervolgens

weer invloed op de gevoelens van RC/RA van het individu. Belangrijk is echter het mogelijke

leereffect voor de organisatie. De effectiviteit van de correctieve mechanismen en de

(mogelijke) aanpassing van de structurele organisatie mechanismen bepalen de mate van

double loop learning. In dit stadium is dit mediërend voor het effect op de organisatie. De

mate waarin de organisatie dynamisch omgaat met aanpassen van de leereffecten van de

preventieve, signalerende en correctieve mechanismen bepaalt vervolgens het triple loop

learning vermogen.

Het conceptueel model

Het conceptueel model geeft de variabelen en kenmerken weer die de effecten en gevolgen

veroorzaken. In onderstaand conceptueel model is het construct weergegeven van de te

onderzoeken afhankelijke variabelen, moderators en mediators. Het model is gebaseerd op

een combinatie van de meta analyse van Schuler & Jackson (1985), De exit, voice en loyalty

theorie van Hirschman (1970) en de faultline theorieën van o.a. Rupert (2010), Jehn &

Bezrukova (2010) en Bezrukova et al (2012). Hieruit volgen acht deelvragen:

1. Zijn er persoonlijke factoren die RC en RA bevorderen of juist verminderen?

2. Zijn er organisatorische mechanismen die bewust zijn ingezet om de kans op RC en

RA te beïnvloeden c.q. te verminderen (organisatie factoren)?

(29)

4. Hebben faultlines een bevorderende invloed op het ontstaan van RC en of RA?

5. Welke factoren beïnvloeden exit, voice of loyalty gedragsreacties?

6. Welke organisatorische mechanismen bevorderen de signalering van RC en RA bij

een medewerker, zodat voice ontstaat i.p.v. loyalty of exit?

7. Welke organisatorische mechanismen bevorderen de correctie van manifeste RC en

RA?

8. Welke organisatorische leereffecten bevorderen het verminderen van RC en RA

(Organizational Learning)?

Kenmerken van de variabelen

(30)

Tabel variabelen en kenmerken obv conceptueel model.

Onderzoeksmethodiek

Type onderzoek

De onderzoeksmethode is aan de hand van de Business Research Methods (Blumberg et al.

2011, chapter V) gestructureerd. Het onderzoek is exploratief van aard en is grotendeels

gebaseerd op kwalitatieve dataverzameling. Doelstelling is door middel van een beperkt

aantal te verzamelen data een beeld te krijgen of er een basis is het voorgestelde model als

Variabele Sub variabele kenmerken gevolg werking

Persoonlijke factoren locus of control determinant in of extern < intern > RC/RA Onafhankelijk

self esteem meer of minder < meer > RC/RA Medierend

need for achievement meer of minder <meer > RC/RA

Organisatie factoren strategische vernieuwing meer > meer < RC/RA Onafhankelijk

Preventie control mechanismen meer of minder overeenkomst <meer > RC/RA Medierend

chain in command duidelijker <duidelijk> RA/RA task identity meer of minder <meer > RC/RA feedback from others meer of minder <meer > RC/RA Leader consideration meer of minder <meer > RC/RA participation meer of minder <meer > RC/RA kwaliteitssysteem ja of nee ja > RC/RA embedded in Afdeling ja , nee ja < RC/RA

Rolconflict Afhankelijk

Rol Ambiguitëit Afhankelijk

Affectieve reacties locus of control (Abdel Halim) in of extern <intern>RC/RA afhankelijk

locus of control i.o. meer RC/RA meer externe LOC mediërend

job satisfaction meer RC/RA minder Job Satisfaction commitment meer RC/RA minder commitment involvement meer RC/RA minder involvement propensity to leave meer RC/RA meer Propensity to Leave tension & Anxiety meer RC/RA meer tension & anxiety emotionele uitputting meer RC/RA meer kans op Emotionele uitputting

Gedragsreacties absence meer negatieve affectieve reacties meer absence Afhankelijk

performance meer negatieve affectieve reacties minder performance Medierend

self ratings meer negatieve affectieve reacties negatievere self ratings others ratings meer negatieve affectieve reacties negatievere ratings from others objective ratings meer negatieve affectieve reacties negatiever

emotionele uitputting meer negatieve affectieve reacties meer emotionele uitputting

Exit vertrek wegens onvrede minder loyalty of voice meer kans op exit Afhankelijk

Loyalty commitment meer commitment meer kans op loyalty Afhankelijk

interne druk meer interne druk meer kans op loyalty externe mogelijkheden minder externe mogelijkheden meer kans op loyalty externe druk meer externe druk meer kans op loyalty

Voice org mechanismen meer en beter aanwezig meer kans op voice Afhankelijk

eigen initiatief meer eigen initiatief meer kans op voice Medierend

politics betere positie in org politiek meer kans op politics gebruik

Faultlines groepen en subgroepen meer herkenbaar aanwezig meer kans op RC/RA Afhankelijk

bij een groep horen meer erbij horen minder kans op RC/RA Modererend

dormant faultlines Attributen die tot Faultline groepen gaan leiden meer kans op Groeopsvorming activated faultlines Attributen die Faultline groepen gecreerd hebben groepsvorming ontstaan arrogante groepen Determinant Faultlines en RC/RA meer kans RC/RA en faultlines Leiding leidinggevende stijl bepaalt kans weinig leiding meer kans faultlines

Pro actieve signalering voice mechanismen ontwikkeld/georganiseerd beter is meer kans voice Onafhankelijk

organisatie factoren Modererend

Actie organisatie veranderen van de werkomgeving meer organisatie verandering

meer kan vermindering RC geven, maar ook meer door onduidelijkheid Afhankelijk

Correctie organisatie leadership beter leiderschap minder RC/RA betere correctie Medierend

serieus nemen RC-RA actie nemen

meer individueel geeft minder voice- meer organisatorisch aanpassen geeft meer voice Informeren goed informeren vermindering RC/RA

(stress) training betere training vermindering RC/RA effectief actie nemen effectiever correctie meer leer effecten

(31)

management concept te aanvaarden. Tevens is er dan aanleiding het voorgestelde model

verder te onderzoeken. De theorieën en modellen met betrekking tot RC en RA kunnen in de

regel als “mature” gezien worden. Het hier gepresenteerde model op basis van drie

geïntegreerde theorieën is echter “nascent” of kan in ieder geval als “hybride” worden

beschouwd (Edmondson & McManus, 2007). Hierdoor ontstaat extra aanleiding één en ander

vooral kwalitatief te onderzoeken.

Data verzameling

Het onderzoek is uitgevoerd in het najaar van 2013 en januari 2014 en is cross sectioneel van

aard. Op basis van het theoretisch kader is een vragenschema opgesteld, waarbij per vraag de

classificatie naar de kenmerken van het conceptueel model zijn gelegd. De empirische data

zijn verzameld bij vier controllers en vier HR managers van not for profit organisaties in

Nederland. De volgende organisaties hebben meegewerkt aan het onderzoek; TU Delft,

Radboud UMC Nijmegen, Gemeente Culemborg en Rijkswaterstaat (Nieuwegein). Not for

profit is een bewuste keus om de mogelijke bias tussen profit en non profit te verkleinen. Het

veldonderzoek valt in twee delen uiteen, namelijk een vragenlijst vooraf aan een half

gestructureerd diepte interview. De vragenlijst heeft als functie een aantal basisdata en

meningen vooraf beschikbaar te hebben. Enerzijds om de routinevragen tijdens het interview

zoveel mogelijk te voorkomen. Anderzijds om de te stellen vragen in het interview snel te

kunnen toespitsen en te verdiepen op de relevante onderwerpen. De vragenlijsten en

interviews voor de controllers en HR managers/adviseurs verschillen deels van inhoud. De

vragenlijst bij de controller vooraf heeft als doel vooraf enig inzicht te krijgen in de

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

O ojinruiiKino(k/iiji(iAcu¥i(CTioi||ajin(KTn 12 ajin

Vergadering van 25 september 2009, aanvang 10.00 uur , locatie gemeentehuis Son en Breugel.. 1

Algemeen Bestuur Regionaal College 25 september 2009 Agendapunt

Mogelijk weet u niet zo goed welke vragen u het beste kunt stellen of hoe u het beste voor elkaar kunt krijgen dat uw behandelaar uw vermoeidheidsklachten met u bespreekt en samen

Bovenstaande informatie is geschreven samen met artsen en (gespecialiseerd) verpleegkundigen van de genoemde afdeling(en).. De afdeling communicatie &amp; patiëntenvoorlichting

vloeroppervlakte waarvoor nog geen vergunning aanwezig is, is 64.449 m2 exclusief kelder en 76.738 m2 inclusief kelder, echter de bestemming is hiervoor wel aanwezig en naar

Om zekerheid te krijgen over de samenstelling van het materiaal, hebben wij de Omgevingsdienst West ~ Holland opdracht gegeven de grond te onderzoeken Dit zal plaatsvinden in de

De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) heeft in de afgelopen periode bij Rijkswaterstaat, regio Noord-Nederland (NN), een inspectie uitgevoerd naar de wijze waarop