• No results found

Rechtvaardiging. Enkele penschetsen. Raymond R. Hausoul

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Rechtvaardiging. Enkele penschetsen. Raymond R. Hausoul"

Copied!
43
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Rechtvaardiging Rechtvaardiging

Enkele penschetsen

Raymond R. Hausoul

(2)

RECHTVAARDIGING

Enkele penschetsen

(3)

Rechtvaardiging Enkele penschetsen Versie: 20.05 (juni 2020).

Dr. Raymond R. Hausoul

© 2020 Raymond R. Hausoul

Vind de nieuwste materialen op https://raymondhausoul.be.

## 43-8734-56826 ##

© 2020 –All rights reserved.

No part of this publication may be reproduced or be shared in any form without permission in writing from the autor.

(4)

Rechtvaardiging

Enkele penschetsen

Raymond R. Hausoul

(5)

Inhoudsopgave

1 Een historische mijlpaal...9

2 Een juridische vrijspraak...11

3 God, de rechtvaardige Rechter...13

4 Het dilemma van de rechtvaardige Rechter...15

5 De oplossing van de rechtvaardige Rechter...17

5.1 Gerechtigheid van God...17

5.2 De rechtvaardigingsplaats...18

5.3 Gods gerechtigheid en de zondaar...19

6 Historisch overzicht van de rechtvaardigingsleer...21

6.1 De rechtvaardiging binnen de kerk...21

6.2 Externe of interne rechtvaardigheid...21

6.3 De rechtvaardiging bij Augustinus...21

6.4 De gerechtelijke rechtvaardiging bij Melanchthon...23

6.5 De gerechtelijke rechtvaardiging bij Calvijn...24

6.6 Het concilie van Trente (1547)...26

7 De rechtvaardiging en de nieuwe mens...29

8 Rechtvaardiging en geloof...33

9 De betekenis van ‘geloof’...35

10 Rechtvaardiging en de wet...37

11 Rechtvaardiging en de voltooiing...39

12 Vredestichters op aarde in gerechtigheid...41

(6)

Over de auteur

Dr. Raymond R. Hausoul (1979) is predikant in Ieper en spreekt regelmatig in andere kerken. Als spreker en docent is hij met verschillende organisaties verbonden. Zijn academisch onderzoek richt zich op de thematiek van de nieuwe schepping, het koninkrijk van God en de vernieuwing door Gods Geest. Raymond is gehuwd met Belinda en beiden genieten van hun twee zonen, Adriël en Ilja.

https://raymondhausoul.be

(7)

R E C H T V A A R D I G I N G 7

Afkortingen van Bijbelboeken Gn Genesis

Ex Exodus Lv Leviticus Nm Numeri Dt Deuteronomium Jz Jozua

Re Rechters

Rt Rut

1Sm 1 Samuël 2Sm 2 Samuël 1Kn 1 Koningen 2Kn 2 Koningen 1Kr 1 Kronieken 2Kr 2 Kronieken

Ea Ezra

Ne Nehemia Es Ester

Jb Job

Ps Psalmen Sp Spreuken Pr Prediker Hl Hooglied

Js Jesaja Jr Jeremia Kl Klaagliederen Ez Ezechiël Dn Daniël

Hs Hosea

Jl Joel Am Amos

Ob Obadja

Jn Jona

Mi Micha

Na Nahum

Hk Habakuk

Sf Sefanja Hg Haggaï Zc Zacharia Ml Maleachi Mt Matteüs

Mc Marcus

Lc Lucas Jh Johannes Hd Handelingen

Rm Romeinen

1Ko 1 Korintiërs 2Ko 2 Korintiërs Gl Galaten Ef Efeziërs Fp Filippenzen Ko Kolossenzen 1Ts 1 Tessalonicenzen 2Ts 2 Tessalonicenzen 1Tm 1 Timoteüs 2Tm 2 Timoteüs Tt Titus Fm Filemon Hb Hebreeën Jk Jakobus 1Pt 1 Petrus 2Pt 2 Petrus 1Jh 1 Johannes 2Jh 2 Johannes 3Jh 3 Johannes Jd Judas Op Openbaring Andere werken

Tob Tobit Jud Judit

TEs Ester (Grieks) 1Mak 1 Makkabeeën

2Mak 2 Makkabeeën Wijs Wijsheid Sir Sirach Bar Baruch

BJr Brief van Jeremia TDn Daniël (Grieks) Man Manasse

Bijbelvertalingen

BGT Bijbel in Gewone Taal (2014) GNB Groot Nieuws Bijbel (1996) HB Het Boek (1997)

HSV Herziene Statenvertaling (2010) LXX Griekse Septuaginta (250–50vC) NB Herziene Naardense Bijbel (2014)

NBG Nieuwe Vertaling (1951) NBV Nieuwe Bijbelvertaling (2004) SV Statenvertaling (1977) TE Telosvertaling (1982) Vg Latijnse Vulgaat (390–405nC) WV Willibrordvertaling (1995)

Bij de hoofdstuk- en versindeling is gekozen voor de indeling van de NBV, omdat deze de wetenschappelijke uitgaven van de Hebreeuwse (BHS) en Griekse tekst (NA28) volgt. Waar geen Bijbelboek genoemd wordt, gaat het steeds om het boek dat eerder in de tekst is vermeld. Verder wordt de Godsnaam getrouw met ‘Jahweh’ weergeven en niet door HERE of iets dergelijks vervangen.

(8)
(9)

R E C H T V A A R D I G I N G EENHISTORISCHEMIJLPAAL

9

1 Een historische mijlpaal

De rechtvaardiging is een belangrijk sleutelwoord geweest in de geschiedenis van de Reformatie.1 Een van haar grootste invloeden was de vervanging van de term ‘verlost door genade’ met ‘gerechtvaardigd door het geloof’. Het dogma van de rechtvaardiging door geloof, werd een van de grootste doctrines in de geschiedenis. Het was de krijgsroep uit het hart van de Reformatie. Toch werd de leer van de rechtvaardiging vanaf de negentiende eeuw vergeten totdat er opnieuw aan het einde van de twintigste eeuw aandacht voor kwam.2 James Packer schreef nog in 1961 in het voorwoord van James Buchanans boek over de rechtvaardigheid:

Het is een feit van onheilspellende betekenis dat Buchanans klassieke boek, nu een eeuw oud, de meest recente en duidelijke studie bevat van de rechtvaardiging door geloof die het Engels sprekende protestantisme (zonder verder te kijken) heeft voortgebracht. Als we aan de hand van de grote van de literaire prestatie mogen oordelen, is er nooit een tijd geweest van zulke grote theologische activiteit als in de laatste honderd jaar. Maar tussen al die verschillende theologische interesses is er geen enkel boek voortgekomen dat zich op hetzelfde niveau bezighoudt met de leer van de rechtvaardiging.3

Het belang van de leer van rechtvaardiging is duidelijk, doordat het het centrale thema is van zowat elke prediking binnen de opwekkingsbeweging.4 Zo schrijft Jonathan Edwards over de wonderbare uitstorting van Gods Geest in Northampton (1738) dat ‘Gods werk wonderbaar zichtbaar werd onder ons en zielen zich bij Christus schaarden, die ze erkenden als Verlosser in wiens gerechtigheid alleen ze rechtvaardig verklaart hoopten te worden: zodat dit de leer was waarop dit werk in het begin gefundeerd was en waaruit het verder voortging.’5 Willem Velema en Jan van Genderen erkennen eveneens het belang van de rechtvaardigingsleer en vermelden: Met de boodschap van de rechtvaardiging is begin en het einde van de Bijbel en het midden van de heilsgeschiedenis gemoeid. Met dit onderwerp bevinden we ons in het hart van het evangelie en staat of valt het heil.6

(10)
(11)

R E C H T V A A R D I G I N G EENJURIDISCHEVRIJSPRAAK

11

2 Een juridische vrijspraak

Het woord ‘rechtvaardigen’ stamt uit de juridische wereld.1 Hierbij is het wel belangrijk erop te wijzen dat de Bijbelse opvatting van

‘gerechtigheid’ niet verbonden mag worden met een kille rechtsnorm, zoals dat het geval is bij het moderne begrip iustitia. ‘Gerechtigheid’ staat in de Bijbel telkens in relatie met God zelf en zijn liefdevolle, vaderlijke instructies. Ze vermengt zich niet met een correct naleven van pure regelgeving, maar met een hartelijke loyaliteit tegenover God als persoon.

Wanneer twee mannen een geschil hebben en ermee naar de rechter gaan, wordt in het vonnis de een vrijgesproken en de ander veroordeeld (vgl. Dt25:1). Dat ‘vrijspreken’ wordt in het Hebreeuwse weergegeven met zádáq en in het Griekse met dikaió. We lezen zodoende dat christenen

‘gerechtvaardigd (of: ‘vrijgesproken’) zijn van de zonde’ (Rm6:7). Iemand

‘rechtvaardigen’ betekent dus: ‘iemand onschuldig verklaren’, ‘iemands onschuld bewijzen’ of ‘recht verschaffen’.2 Iemand rechtvaardigen houdt in dat je die ander voor recht aanziet en hem vrijspreekt van schuld. Het is de vrijspraak van een aanklacht. Het tegenovergestelde van rechtvaardigen is vandaar ‘veroordelen’ of ‘schuldig verklaren’. Beide facetten worden tegenover elkaar geplaatst in Sp17:15: ‘Wie een goddeloze vrijspreekt en wie een rechtvaardige veroordeelt, deze beiden zijn de Here een gruwel’, en Rm8:33: ‘Wie zal beschuldiging inbrengen tegen uitverkorenen van God? God is het die rechtvaardigt’ (vgl. Ex23:7; Mt12:37; Hd28:4;

Rm5:16,18; 2Ts1:9; Jd1:7).3 Ten diepst gaat het rechtvaardigen in de Bijbel echter verder dan enkel het vrijspreken van zonde. Het wijst in het Nieuwe Testament vooral erop dat de gelovigen steeds meer het beeld van de Rechtvaardige Jezus Christus weerspiegelen. Jezus zelf is namelijk de Rechtvaardige bij uitstek (Mt27:19,24; Hd3:14; 7:52; 22:14; 1Pt3:18;

1Jh2:1).

Nu mogen we ‘rechtvaardigen’ niet verwarren met ‘vergeven’.

Vergeven betekent het niet meer toekennen van zonden, rechtvaardigen betekent het toekennen van gerechtigheid. Rechtvaardigen betekent dus niet het niet meer meer toekennen van onrechtvaardigheid. Anders zou de Bijbel niet kunnen zeggen dat God ‘is gerechtvaardigd in de Geest’

(1Tm3:16). Vergeving is negatief (opheffing van de verdoeming), rechtvaardigen is positief (geplaatst worden in Christus). Vergeving staat

(12)

12

in verband met de genade en barmhartigheid van God. Rechtvaardigen is het vrijspreken op grond van een rechtvaardig oordeel van God. Het hart van de berouwvolle zondaar verlangt naar die rechtvaardiging. Hij verlangt naar vrijmoedigheid op de dag van het oordeel (1Jh4:17).

(13)

R E C H T V A A R D I G I N G GOD, DERECHTVAARDIGE RECHTER

13

3 God, de rechtvaardige Rechter

Als er gesproken wordt over rechtvaardigheid, dan moet men bij uitstek denken aan de rechtvaardige God. Hij is de rechtvaardige Rechter over alle mensen. Hij scheert de schuldigen en onschuldigen niet over één kam. ‘Want Jahweh is rechtvaardig en Hij heeft gerechtigheid lief’

(Ps11:7). Als Rechter over de hele aarde moet Hij rechtvaardig handelen (vgl. Gn18:25). Hij is de rechtvaardige Rechter (Ps9:4; Jr11:20). God is volkomen rechtvaardig in zijn wezen en volkomen rechtvaardig in alles wat Hij doet. ‘Hij is een rots, Hij staat voor recht; alles wat Hij doet is volmaakt. Trouw is God, rechtvaardig en zuiver, in Hem is geen spoor van kwaad’ (Dt32:4). Die kennis betekent een conflict met de mens. Vandaar is het vooral Gods gerechtigheid die de mens vreest.

(14)
(15)

R E C H T V A A R D I G I N G HETDILEMMAVANDERECHTVAARDIGE RECHTER

15

4 Het dilemma van de rechtvaardige Rechter

God wordt in de Bijbel diverse keren opgeroepen om recht te spreken over zijn dienaren (vgl. 1Kn8:32). Rechtvaardiging is daarbij niet de bevrediging van een wraakzuchtige God. Het is een in volmaaktheid staan voor de heilige God. Als die heilige God echter rechtvaardig is en geen ongerechtigheid kan tolereren, hoe kan Hij zondige mensen dan rechtvaardigen? Hoe kan het in de Bijbelse zin van het woord weer goed worden tussen God en mens (vgl. Gn1:31)? Hoe kan de mens dan toch in zijn recht staan tegenover God (vgl. Jb9:2)? Want: ‘wie een goddeloze vrijspreekt en wie een rechtvaardige beschuldigt, zijn voor Jahweh een gruwel’ (Sp17:15; vgl. Ex34:7; Nm14:18; Dt7:9-10). De Heer kan vandaar de goddeloze zeker niet vrijspreken. Hij kan geen zonde door de vingers zien. Hij moet dus of de zondaar veroordelen, of zijn eigen gerechtigheid verloochenen. Anders zou Hij niet langer trouw zijn aan het woord dat Hij als bedreiging, vloek en oordeel heeft gesproken.

(16)
(17)

R E C H T V A A R D I G I N G DEOPLOSSINGVANDERECHTVAARDIGE RECHTER

17

5 De oplossing van de rechtvaardige Rechter

5.1 Gerechtigheid van God

Nergens is de oplossing voor het bovengenoemde dilemma zo theologisch doordacht en terminologisch uitgewerkt dan bij Paulus. Dat is vooral het geval in Rm en Gl.1 Paulus maakt duidelijk dat God in zijn wijsheid een andere uitweg vond: In Christus zijn wij voor God gerechtvaardigd. De apostel verbindt dat met de ‘gerechtigheid van God’.

Binnen het spreken over ‘rechtvaardigheid’ is het de uitleggers vooral te doen om dit begrip. Wat wordt hiermee bedoeld? Hoe moeten we de genitief ‘van God’ bij deze uitspraak uitleggen?

Aangezien het antwoord daarop van grote invloed is voor de uitleg van het evangelie, kunnen en willen we daar niet eenvoudig overheen gaan. Hoewel we ons willen hoeden voor te theologische spitsvondigheden en zijpaden, kunnen de verschillende posities als volgt weergeven, zonder hier op dit moment verder op in te gaan:2

God eigen gerechtigheid

(Joods vertrekpunt) Staat van gerechtigheid die de mens voor God heeft

(Romeins vertrekpunt) possessieve

genitief subjectieve genitief genitief van

oorsprong objectieve genitief Gerechtigheid

als eigenschap van God (zijn)

Gerechtigheid als handelen van

God (doen)

Gerechtigheid afkomstig van

God

Gerechtigheid die geldt voor God

God oordeelt de mens rechtvaardig

God is in Christus trouw aan zijn

verbond

God handelt rechtvaardig buiten het verbond om

Toegerekend door God

(staat)

Geschonken door God (eigenschap)

Eigenschap van de mens

In de brieven van Paulus zien we dat God rechtvaardig is, als Hij oordeelt over de tegen Hem zich kerende zonde (Rm3:5) en als Hij genade schenkt aan wie Hij het beloofd heeft (vs26; 2Pt1:1). De gerechtigheid van God houdt in dat als een zondaar zich tot God keert en pleit op het verlossingswerk van Jezus Christus, die persoon rechtvaardig is. Als God

(18)

18

zo iemand niet rechtvaardig zou verklaren zou Hij zelf onrechtvaardig zijn.

God staat niet slechts tegenover de mens. Hij neemt het tegen zichzelf voor de mens op. Christus is de Rechter die in onze plaats werd veroordeeld.3 ‘God heeft Hem die de zonde niet kende voor ons één gemaakt met de zonde, zodat wij door Hem rechtvaardig voor God konden worden’ (2Ko5:21). Genade wordt bewezen aan overtreders van de wet.

Dit gebeurt tegen alle verwachting in. Er vindt in de rechtspraak een onverdiende, ongedachte wending plaats, doordat wie onrechtvaardig is en veroordeeld moeten worden, rechtvaardig wordt verklaard.4 Schrenk spreekt vandaar over de ‘reddende rechtvaardigheid’.5 De rechtvaardige Vader vindt in de Zoon een basis om de mens te rechtvaardigen. ‘Hem heeft God voorgesteld als zoenmiddel door het geloof, in zijn bloed, om zijn rechtvaardigheid te tonen’ (Rm3:26; vgl. 5:9). Christus ‘is overgeleverd om onze overtredingen en opgewekt om onze rechtvaardiging’ (4:25). Het is nog opmerkenswaardig dat het woord ‘gerechtigheid’ in het Kantonees gevormd wordt door het karakter voor ‘lam’ (Yang) boven het karakter ‘ik’

(Wo) te plaatsen.6 Christus is het Lam Gods dat de zonden wegneemt en de zondaar rechtvaardigt (Jh1:29).

Door deze oplossing toont God zijn liefde tegenover ons, doordat Hij de zondaar redt, zonder zijn eigen gerechtigheid te verloochenen. Hoe waar zijn hier de woorden van de Psalmist: ‘Genadig is Jahweh en rechtvaardig; onze God is een Ontfermer’ (Ps116:5). Dat zijn andere uitspraken dan de vele theologische beschouwingen over de rechtvaardiging die vaak enkel exclusief met juridische taal werken. In zulke gevallen is er weinig ruimte voor de liefde, de innigheid en de overgave die bij dit aspect van het christelijke geloof horen.7

5.2 De rechtvaardigingsplaats

De rechtvaardiging vindt daar plaats, waar ook de genade bewezen wordt, namelijk voor de rechterstoel van God. God stelt zijn eigen recht niet buiten werking, als Hij goddelozen rechtvaardigt. Hij spreekt de goddelozen niet vrij of beschuldigt de rechtvaardig. Hij houdt zich aan zijn recht en wet. Dit plan van God is enorm bewonderenswaardig. ‘Wie zal Gods uitverkorenen aanklagen? God zelf spreekt hen vrij’ (Rm8:33;

HSV: ‘God is het echter die rechtvaardigt’). Het kerngedeelte dat het meeste over de onrechtvaardige zondaar die rechtvaardig voor God kan staan, spreekt, is Rm3:21-26:

(19)

R E C H T V A A R D I G I N G DERECHTVAARDIGINGSPLAATS

19

‘Maar nu is, buiten de wet om, gerechtigheid van God geopenbaard, waarvan door de wet en de profeten getuigenis gegeven wordt, namelijk gerechtigheid van God door geloof in Jezus Christus tot allen, en over allen die geloven; want er is geen onderscheid. Want allen hebben gezondigd en komen te kort aan de heerlijkheid van God, en worden om niet gerechtvaardigd door zijn genade, door de verlossing die in

Christus Jezus is.

Hem heeft God gesteld tot een genadetroon door het geloof, in zijn bloed, tot betoning van zijn gerechtigheid wegens het voorbij laten gaan van de zonden die tevoren hadden plaatsgevonden onder de verdraagzaamheid van God; tot betoning van zijn gerechtigheid in de tegenwoordige tijd, opdat Hij rechtvaardig is en hem rechtvaardigt die op grond van geloof in Jezus is.’

Doordat de gelovigen geloven in Christus, schenkt God hen vrijspraak. Hij spreekt ze ‘rechtvaardig’. Christus ‘is overgeleverd om onze overtredingen en opgewekt om onze rechtvaardiging’ (Rm4:25).

5.3 Gods gerechtigheid en de zondaar

Maarten Luther (1483-1546n.Chr.) zag ‘Gods gerechtigheid’ enkel als de komende straf. God de Rechter zou gerechtigheid uitoefenen en hem veroordelen. In de volgende tekst beschrijft hij hoe hij een nieuwe kijk kreeg op Gods gerechtigheid. In november 1515, schreef hij als professor Nieuwe Testament, aan de universiteit van Wittenberg, de volgende woorden:8

‘Graag wilde ik Paulus in de Romeinenbrief begrijpen. Minder erg dan koude voeten was de passage in het eerste hoofdstuk die me ervan weerhield: “gerechtigheid Gods wordt daarin geopenbaard” (Rm1:17). Ik haatte die passage. Het was de

“gerechtigheid Gods” die ik had leren te zien als de gerechtigheid waarin God rechtvaardig is en de onrechtvaardige zondaren straft. Ondanks dat ik onberispelijk als monnik leefde, voelde ik, dat ik een zondaar was die met een onrustig geweten voor God stond. Ik kon niet geloven dat ik Hem behaagde door mijn werken. Ver verwijderd van de liefdevolle gedachte dat de rechtvaardige God zondaren straft, haatte ik Hem. [...] Ik

(20)

20

wanhoopte ernaar om te weten wat Paulus in dit vers bedoelde.

Tenslotte, toen ik dag en nacht mediteerde over het verband van de woorden “gerechtigheid Gods wordt daarin geopenbaard, zoals geschreven staat de rechtvaardige zal door geloof leven”, begon ik de “gerechtigheid Gods” te begrijpen als dat waardoor de rechtvaardige door de genade van God leeft (geloof). Deze zin: “gerechtigheid Gods wordt daarin geopenbaard”, verwees naar een passieve rechtvaardigheid, waarbij de barmhartige God ons rechtvaardigt door geloof, zoals geschreven staat: “de rechtvaardige zal door geloof leven”. Deze ontdekking gaf me onmiddellijk het gevoel dat ik opnieuw geboren was en ik door open deuren het paradijs was ingegaan. Vanaf dat moment zag ik de hele Bijbel in een nieuw perspectief. [...] Nu, terwijl ik ooit de uitspraak “gerechtigheid Gods” haatte, hield ik ervan en prees ik het als de mooiste van alle uitspraken, zodat deze tekst van Paulus de deur tot het paradijs voor mij werd.’

Vanuit dit perspectief was het niet meer de zondaar die zichzelf door het doen van goede werken voor God rechtvaardig moest maken, maar was het God zelf die de zondaar rechtvaardig verklaarde. De zondaar werd verklaart voor wat hij in zichzelf niet was. Hij kon vergeleken worden met een gevangene die door God vrijgekocht was. De gevangene kon zich niet zelf vrijkopen, daartoe had hij niet de middelen. Hij was volledig afhankelijk van iemand buitenaf die hem kon verlossen uit zijn toestand.

Het erkennen van deze genade werd het hart van Luthers Reformatie.

(21)

R E C H T V A A R D I G I N G HISTORISCHOVERZICHTVANDERECHTVAARDIGINGSLEER

21

6 Historisch overzicht van de rechtvaardigingsleer

6.1 De rechtvaardiging binnen de kerk

In de westerse kerk is Paulus’ rechtvaardigingsleer van centrale betekenis geweest binnen de soteriologie.1 In de oosterse kerk heeft men zich veel meer toegespitst op de geschriften van Johannes en zich voornamelijk gericht op de incarnatie van de Logos en de daaruit resulterende relatie van de mens tot God.2 Binnen de westerse kerk is dit voornamelijk gekomen door de kerkvader Ambrosius en zijn leerling Augustinus.

6.2 Externe of interne rechtvaardigheid

Zowel Augustinus (354-430) als Luther (1483-1546) benadrukken dat God de zondaar die gelooft vrijspreekt. De zondaar kan zichzelf niet rechtvaardigen door zijn eigen gerechtigheid. God is actief en de mens passief in de rechtvaardiging. De Heer neemt het initiatief in de rechtvaardiging. Zo is de rechtvaardiging van de zondaar volledig gebaseerd op Gods genade en wordt deze ontvangen door het geloof dat eveneens een gave van God is (Ef2:8).

Augustinus en Luther verschillen echter in de vraag waar de rechtvaardigheid te lokaliseren was. Was de rechtvaardigheid intern in de gelovigen (Augustinus) of extern buiten de gelovigen (Luther: iustitia aliena)3 te vinden? Werd de zondaar tot rechtvaardige gemaakt (Augustinus, Lat. empartation) of als rechtvaardige gezien (Luther, Lat.

imputation)? Mogen we met Pesch stellen:4 ‘Genade is per definitie rechtvaardigmaking (iusti-ficatio)’? De Katholieke volgden de leer van Augustinus5, de protestanten hoofdzakelijk die van Luther.6

6.3 De rechtvaardiging bij Augustinus

7

Ambrosius (339-397) begint zijn De Vocatione Gentium (bet. ‘de roeping van de volkeren’) met de woorden: ‘De verlossing door het bloed van Christus zou waardeloos zijn en de voorrang van Gods barmhartigheid

(22)

22

boven de menselijke werken zou vervallen als de rechtvaardiging, die door de genade bewerkstelligd wordt, door voorafgaande verdiensten verworven zou worden. Dan zou de genade geen geschenk meer zijn van Degene die geeft, maar een loon voor degene die werkt.’

Vanaf de tijd van Augustinus werd het begrip ‘rechtvaardiging’ echter automatisch verbonden met (1) het moment waarop iemand rechtvaardig voor God verklaard werd; en (2) het proces waarin hij groeide in die rechtvaardigheid. Dat laatste maakte de rechtvaardiging vandaar afhankelijk van de intentie waarmee iemand geloofde.8 Wellicht had Augustinus’ eigen bekeringsweg en zijn confrontatie met Pelagius hem ertoe gedwongen om de rechtvaardiging als een ellendig proces van genezing en reiniging te gaan zien.9 De gelovige ‘verdient’ zijn rechtvaardiging door op de juiste manier te geloven in zijn geloof. Hierbij verwijst men op uitspraken die door Christus’ gedaan worden en in verband staan met het Koninkrijk van God:10 ‘Want Ik zeg u, dat als uw gerechtigheid niet overvloediger is dan die van de schriftgeleerden en farizeeën, u het koninkrijk der hemelen geenszins zult binnengaan’

(Mt5:20). De mens weet echter dat hij deze rechtvaardigheid niet uit zijn eigen kunnen kan bewerkstelligen.11 Hij eerst als de tollenaar die zeggen moet: ‘O God, wees mij, de zondaar, genadig!’ (Lc18:13). ‘Deze ging gerechtvaardigd terug naar zijn huis, in tegenstelling met de [Farizeeër die enkel op zijn eigen doen zag]; want ieder die zichzelf verhoogt, zal worden vernederd, maar wie zichzelf vernedert, zal worden verhoogd’ (vs14).

Automatisch volgt hieruit dat de rechtvaardiging dan een bijdrage van de mens is en pas in het eindoordeel volledig verwerkelijkt kan worden.12 We zijn dan niet rechtvaardig, we worden rechtvaardig. Dat is een redenatie die we niet meer in de Schrift terugvinden. Als de Bijbel namelijk zou spreken over ‘rechtvaardig maken’, zouden we het Griekse dikaiaxó verwachten.13 Integendeel! De voorbeelden geven er blijk van dat de mens (1) geroepen wordt om rechtvaardig te zijn, (2) erkennen moet dat hij een zondaar is, (3) gerechtvaardigd wordt door het geloof en (4) een rechtvaardig leven leidt. Doordat Augustinus en zijn navolgers voornamelijk bij het woord ‘rechtvaardiging’ denken aan het eerste en laatste facet, ontstaat er een spraakverwarring met protestanten die bij het woord ‘rechtvaardiging’ voornamelijk denken aan de middelste twee facetten. Zij wijzen dan samen met Paulus op Abraham, de vader van het vertrouwen. Abraham geloofde Jahweh in de omstandigheden waarin hij zich bewust was van het feit dat hijzelf geen enkele toevoeging meer kon

(23)

R E C H T V A A R D I G I N G DERECHTVAARDIGINGBIJ AUGUSTINUS7 23 doen om een kind te verwerken. Zijn geloof ontstond vanuit het diepe bewustzijn van zijn eigen krachte- en vruchteloosheid en zijn volledige overgave aan de macht van God.

‘En niet zwak in het geloof lette hij niet op zijn eigen al afgestorven lichaam, daar hij ongeveer honderd jaar oud was, en niet op het afgestorven zijn van de moederschoot van Sara; en hij twijfelde niet aan de belofte van God door het ongeloof, maar werd gesterkt in het geloof, terwijl hij God heerlijkheid gaf en ten volle verzekerd was, dat wat Hij beloofd heeft, Hij ook machtig is te doen. Daarom is het hem ook tot gerechtigheid gerekend. Het is echter niet alleen ter wille van hem geschreven dat het hem werd toegerekend’ (Rm4:19-23).

Die verwijzing naar Abraham gebeurt ook door Katholieken.14 Alleen valt het op dat binnen de Katholieke theologie de heiliging en rechtvaardiging nauw met elkaar verbonden zijn. Ze worden dan zo nauw verbonden dat er niet meer zuiver tussen kan worden onderscheiden.

Hierop ontstaat dan verzet vanuit het protestantisme. Verder moet worden bedacht dat de Griekse woorden dikaioun en dikaiósis (bet.

‘rechtvaardigen’) in de Latijnse Vulgaat vertaald werden met iustificatio en iustificare (bet. ‘rechtvaardig maken’). Zodoende valt binnen de rooms- katholieke theologie alle nadruk op de innerlijke vernieuwing.15 Dit aspect dat hierboven in punt (4) weergegeven wordt, wordt door protestanten minder met het begrip ‘rechtvaardiging’ uitgedrukt, maar met het begrip

‘heiliging’.

6.4 De gerechtelijke rechtvaardiging bij Melanchthon

Philip Melanchthon (1497-1560), Luthers navolger, maakte een duidelijk onderscheid tussen het moment waarop iemand rechtvaardig verklaard werd en het proces waarin iemand groeide in zijn rechtvaardigheid. Het eerste duidde hij aan met begrip ‘rechtvaardiging’, het tweede met de begrippen ‘heiliging’ en ‘wedergeboorte’. De rechtvaardigheid verandert de externe positie van de zondaar in de ogen van God, terwijl de wedergeboorte het innerlijk van de zondaar verandert.

Dit onderscheid was niet door Augustinus gemaakt.

Maarten Luther sprak al over de rechtvaardigheid die iemand

‘toegekend’ werd. Het begrip ‘toekennen’ is een vertaling van het Griekse

(24)

24

logizomai dat we elf keer in Rm4 vinden (vs3,4,5,6,8,9,10,11,22,23,24). Het

‘toekennen’ staat los van de eigen werken: ‘Aan hem nu die werkt, wordt het loon niet toegerekend vanwege genade, maar vanwege schuld. Aan hem echter die niet werkt, maar gelooft in Hem die de goddeloze rechtvaardigt, wordt zijn geloof gerekend tot gerechtigheid’ (Rm4:4-5).

Volgens Melanchthon beschouwt God de zondaar alsof hij een rechtvaardig voor de wet is. Melanchthon duidt dit aan met het begrip

‘gerechtelijke rechtvaardiging’ (forensische rechtvaardiging).16 De Heer verkondigt dit in het hemelse gerechtshof (Lat. foro, lett. ‘marktplaats’ of

‘binnenplaats’, het wijst op de plaats waar de Romeinen recht spraken).17 Door het geloof is de zondaar voor God bekleedt met de externe rechtvaardigheid van Christus (Lat. iustitia Christi aliena).18 ‘God heeft hem die de zonde niet kende voor ons één gemaakt met de zonde, zodat wij door Hem rechtvaardig voor God konden worden’ (2Ko5:21). De Nederlandse Geloofsbelijdenis maakt dit explicieter:19

‘Jezus Christus is onze gerechtigheid doordat Hij ons toerekent al zijn verdiensten en al zijn werken, die Hij voor ons en onze plaats heeft gedaan’

Tom Wright wijst terecht op de moeilijkheid van deze terminologie.20 Het is volgens hem zinloos om te spreken over een rechter die de aanklager of beklaagde zijn gerechtigheid toekent of schenkt:21

‘Gerechtigheid is niet iets dat in de rechtszaal kan worden overgedragen’.

6.5 De gerechtelijke rechtvaardiging bij Calvijn

Bij de Reformator Johannes Calvijn (1509-1564n.Chr.) is de rechtvaardiging nooit zo in het middelpunt gerukt als bij Luther. Calvijn houdt vast aan de toegerekende rechtvaardiging.22 Hij vertoont in zijn rechtvaardiging fundamentele overeenkomsten met Luther.23 Wel maakte hij geen duidelijk onderscheid tussen ‘berouw’ en ‘heiliging’.24 Beiden worden door hem als eenheid beschouwt. Daardoor kan hij samen met Augustinus in procesmatige termen over de verlossing spreken. Verder benadrukt hij, evenals Melanchton, dat ‘onze rechtvaardigheid niet in onszelf ligt, maar in Christus’ (Lat. iustitia Christi aliena).25 Wij worden niet gerechtvaardigd, omdat wij nu als mens rechtvaardig zijn (intern); we worden als rechtvaardig gezien, omdat wij van buitenaf rechtvaardig verklaard worden (extern). We zijn ‘in hoop’ rechtvaardigen, maar ‘in

(25)

R E C H T V A A R D I G I N G DEGERECHTELIJKERECHTVAARDIGINGBIJ CALVIJN

25

werkelijkheid’ zondaars. We zijn nog steeds zondaren, maar God ziet ons als rechtvaardigen (Lat. simul iustus et peccator).26

Als voorbeeld hiervoor verwijzen de reformatoren graag naar de naaktheid van Adam en Eva die door God extern bekleed werd met dierenvellen (Gn3:21) of naar Jeruzalem van wie de naaktheid door God eveneens extern bedekt werd (Ez16:8). Juist in dit simul iustus et peccator27 (bet. ‘tegelijk rechtvaardig en zondig’) zien we een karakteristiek verschil tussen Augustinus en de Reformatoren.28 Bij Augustinus was de zondaar geen rechtvaardige, maar groeide hij in rechtvaardigheid. Bij de reformatoren was de zondaar wel een rechtvaardige die niets meer kon bijdragen aan zijn rechtvaardigheid.

Nu is het onjuist om zoals Luther, Melanchton of Calvijn te zeggen dat de gelovigen de gerechtigheid van God wordt geschonken of de gerechtigheid van Christus. Erickson gaat een soortgelijke kant op en stelt:29 ‘de rechtvaardigheid van Christus wordt aan [de gelovige zondaar]

toegerekend’, vanuit deze opvatting zegt hij:30 God ‘ziet de gelovige samen met Christus en in de rechtvaardiging rechtvaardigt Hij beide samen. Het is alsof God zegt: “Zij zijn rechtvaardig!”’

De moeite hierbij is dat we nergens in de Bijbel lezen dat de rechtvaardigheid van Christus (doordat Hij bijvoorbeeld de wet vervulde) mij geschonken of toegerekend wordt? Waar lees ik dat God mij zijn gerechtigheid schenkt? Paulus schrijft in 1Ko1:30 dat ‘Christus Jezus ons geworden is: wijsheid van Godswege, gerechtigheid, heiliging en verlossing’. Dat betekent dat de rechtvaardigheid die wij bezitten gebaseerd is op datgene wat Christus is en voor ons deed.31 ‘Want zoals door de ongehoorzaamheid van de ene mens de velen tot zondaars zijn gesteld, zo zullen ook door de gehoorzaamheid van de Ene de velen tot rechtvaardigen gesteld worden’ (Rm5:19). Maar deze gehoorzaamheid bestaat niet uit het vervullen van een wet. De wet gaf immers nergens te kennen dat een rechtvaardig mens moest lijden. De gehoorzaamheid van Christus gaat boven de wet uit. Christus doet niet af van die wet, maar staat erboven: ‘Maar de wet is daarbij gekomen, opdat de overtreding zou toenemen; maar waar de zonde toenam, is de genade veel overvloediger geworden’ (vs20). De rechtvaardigheid die de gelovige nu bezit komt niet direct vanuit de wet, of vanuit Christus gehoorzaamheid aan die wet.

‘Maar nu is, buiten de wet om, gerechtigheid van God geopenbaard’

(Rm3:21). De wet geeft de zondaar ook geen rechtvaardiging. Ze doet precies het omgekeerde: ze veroordeeld de mens en daarvoor is de wet

(26)

26

goed (vs31). Maar gerechtigheid wordt mij niet door de wet geschonken, maar op grond van geloof in Christus (vs22). ‘Christus heeft ons vrijgekocht van de vloek van de wet door voor ons een vloek te worden’

(Gl3:13). Ik ben dus ‘niet in het bezit van mijn gerechtigheid die uit de wet is, maar van die welke door het geloof in Christus is, de gerechtigheid die uit God is, gegrond op het geloof’ (Fp3:9).

‘Ik stel de genade van God niet terzijde; want als de gerechtigheid door de wet is, dan is Christus zonder reden gestorven’ (Gl2:21). Als de mens gerechtvaardigd zou kunnen worden door de gerechtigheid van Christus, waarom moest Christus dan nog sterven? Welke plaats zou zijn dood dan hebben? Waarom zou God nog zonden aan het kruis moeten verzoenen die al door de rechtvaardige wandel van Christus goedgemaakt zijn? Waarom moest Christus sterven voor mensen die door zijn wandel gezien werden als volkomen rechtvaardig?

‘Gerechtigheid toekennen’ betekent dus niet dat iemand een gerechtigheid geschonken wordt, maar dat iemand rechtvaardig is. De uitspraak ‘Zal dan, indien de onbesnedene de eisen der wet in acht neemt, zijn onbesnedenheid niet voor besnijdenis gelden [Gr. logizomai, bet.

‘toerekenen’]?’ (Rm2:26), maakt dit duidelijk. Het onbesneden-zijn wordt hier gezien als besneden zijn. De onbesnedene wordt de besnijdenis niet geschonken, ze geldt als besnijdenis.

6.6 Het concilie van Trente (1547)

Tijdens het gesprek van Ratisbon (1541) werden het katholieke en reformatorische perspectief op de rechtvaardigingsleer bekeken. De protestanten hielden vast aan een externe gerechtigheid, terwijl de rooms- katholieken een interne gerechtigheid benadrukten.

Het concilie van Trente kampte vandaar tegen vier hoofdpunten van Luthers rechtvaardigingsleer:32 (1) Het wezen van de rechtvaardiging; (2) het wezen van de gerechtelijke rechtvaardiging; (3) het wezen van het rechtvaardigende geloof; en (4) de zekerheid van het geloof.

Betreffende het wezen van de rechtvaardiging nam het concilie opnieuw de gedachte van Augustinus over, die de weg van de rechtvaardiging als een proces van de wedergeboorte en vernieuwing van de mens zag.33 De rechtvaardiging bracht dus niet alleen een externe verandering teweeg (aldus Luther), maar ook een interne verandering.

Jakobus schreef immers ‘dat een mens uit werken gerechtvaardigd wordt en niet alleen uit geloof’ (Jk2:24). Vandaar kon de Psalmist over de

(27)

R E C H T V A A R D I G I N G HETCONCILIEVAN TRENTE (1547) 27 oudtestamentische priesters zeggen: ‘Laten uw priesters zich kleden in gerechtigheid, uw getrouwen juichen van vreugde’ (Ps132:9). De rechtvaardiging werd zodoende in het decretum de iustificatione (bet.

‘decreet over de rechtvaardiging’, 1547) als volgt gedefinieerd:34

‘Met deze woorden wordt de beschrijving van de rechtvaardiging van de goddelozen aangeduid: dat zij een overbrenging is van de staat waarin de mens wordt geboren als zoon van de eerste Adam, naar de staat van genade en “aanname onder de zonen” (Rm8:15) Gods, door de tweede Adam, onze Verlosser Jezus Christus; voorzeker deze overbrenging, kan, bekend gemaakt door het evangelie, niet zonder het bad van de wedergeboorte of het verlangen daarnaar, zoals geschreven staat:

“Wie niet herboren is uit water en de heilige Geest, kan niet binnengaan in het rijk Gods” (Jh3:5).’

De rechtvaardiging wordt hier duidelijk verbonden met wedergeboorte. Het begrip ‘rechtvaardiging’ kreeg voor Katholieken een andere inhoud dan voor protestanten. De katholieken dachten bij het begrip ook aan ‘wedergeboorte’ en ‘heiliging’, terwijl de protestanten deze verlossingsaspecten los van de rechtvaardiging zagen. Deze spraakverwarring zorgde voor veel verwarring bij gesprekken over het onderwerp. Een voorbeeld ervan zien we al tijdens het concilie te Trente in de uitspraak van Canon 12:35

‘Als iemand zegt: “Het rechtvaardigende geloof is niets anders dan het vertrouwen op de goddelijke barmhartigheid die wegens Christus de zonden vergeeft; of het is alleen dit vertrouwen waardoor wij gerechtvaardigd worden”, hij zij verdoemd.’

De katholieken misten hier namelijk het ‘heiligingsaspect’ dat in hun theologische taal nauw verbonden was met de rechtvaardigingsleer.36 Luther werd daardoor fout begrepen alsof hij een rechtvaardigheid zou verkondigen die volledig gescheiden zou zijn van de innerlijke verandering. Het concilie was er gevoelig voor dat iemand zou durven te geloven in een rechtvaardigheid voor God zonder te gehoorzamen aan een innerlijke vernieuwing. Luther maakte echter geen scheiding tussen deze twee aspecten van de christelijke geloofsleer, maar een onderscheid. Hij benadrukte bij de term ‘rechtvaardigheid’ het perspectief van Gods genade,

(28)

28

waaraan de mens niets door eigen werking kon toevoegen. De heiliging volgde bij Luther op Gods rechtvaardigheid en was dus niet de oorzaak van de vrijspraak van de zondaar. Het concilie van Trente noemde dit aspect eveneens door te vermelden:37

‘We hebben gehoord dat we rechtvaardig worden door geloof.

Geloof is het begin van de verlossing van de menselijke. Het fundament en de wortel van alle gerechtigheid. Zonder dit, zou het niet mogelijk zijn om welgevallig voor God te zijn’

Hans Küng wees er in zijn dissertatie in 1957 al op dat er tussen Trente en de rechtvaardigingsleer van de protestant Karl Barth geen wezenlijk verschil was. Hij spreekt bij Trente van polemisch-eenzijdige accenten en van onbegrip voor de reformatorische positie. Zorgvuldig is dit bewijs nog niet helemaal geleverd. Critici wijzen Küngs gedachte terecht door te verwijzen naar de Augustinaanse lijn van Trente.

(29)

R E C H T V A A R D I G I N G DERECHTVAARDIGINGENDENIEUWEMENS

29

7 De rechtvaardiging en de nieuwe mens

De reformatoren spraken bij de rechtvaardigingsleer hoofdzakelijk over het vergeven van de zonden. Doordat ze weinig oog hadden voor de nieuwe mens, waarover Paulus in Romeinen spreekt, kwamen ze bij de rechtvaardigingsleer niet veel verder. Maar niet alleen zijn de zonden door Christus’ bloed weggedaan, ook is de gelovige veranderd. Hij is met Christus in zijn nieuwe plaats verenigd. Romeinen 3:21-4:8 spreekt over het eerste: de dood van Christus. Romeinen 4:9-8:39 spreekt over het tweede: het verbindt onze rechtvaardiging met de opstanding van Christus. De opstanding van Christus verandert alles. We zijn met Hem gekruisigd en door Hem op een rechtvaardige manier in een nieuwe positie geplaatst. Wij zijn verbonden met de opgestane Heer en in deze positie typeert God ons als rechtvaardigen.1 Dat christenen zich vaak teneergeslagen en onderdrukt voelen in hun leven dient daarom plaats te maken voor hun nieuwe positie als rechtvaardigen in Christus.

De Bijbelse rechtvaardiging spreekt veel dan dat ons gerechtigheid van buitenaf wordt geschonken. De reformatoren hebben juist de rechtvaardiging die in verband staat met Romeinen 4:9-8:39 vergeten.

Daardoor kwamen ze niet verder dan te concluderen dat de mens tot in het diepst van zijn hart een zondaar voor God was. Dat zondige hart kon God niet rechtvaardig verklaren en wilde Hij ook niet verbeteren. Het zondige hart moest Hij veroordelen. God kon, volgens hen, enkel de mens een rechtvaardigheid van buitenaf toekennen. Hij kon enkel de ongerechtigheid bekleden met de rechtvaardige ‘kleren’ van Christus. De rechtvaardiging stond bij de reformatoren dus vooral in het coördinatenstelsel van de wet, die beschuldigt en veroordeelt.

Maar juist het verdere deel van Paulus betoog over de rechtvaardiging toont ons dat wij een nieuwe mens werden. We ontvangen niet enkel vergeving van God; we hebben ook een nieuwe positie voor God. Onze oude mens is met Christus gestorven en onze nieuwe mens is met Hem opgestaan. De oude mens kan en wil God in zichzelf niet rechtvaardigen – zoals de reformatoren correct erkenden.2 Maar de nieuwe mens kan God wel rechtvaardigen. De rechtvaardiging brengt met de verandering van

(30)

30

staat (rechtvaardig in plaats van schuldig) ook een positieve verhouding tot God met zich mee.3 Dat gebeurt door het werk van Christus: ‘God heeft hem die de zonde niet kende voor ons één gemaakt met de zonde, zodat wij door hem rechtvaardig voor God konden worden’ (2Ko5:21). Wanneer iemand zijn zondoffer bij de priester bracht, zag en onderzocht de priester niet de persoon, maar het offer. Zo is het ook in het Nieuwe Testament:

Als je naar God toegaat, dan zal Hij je niet onderzoeken. Hij onderzoekt jouw zondoffer, de Heer Jezus, die volmaakt is en zonder zonde, zonder vlek of gebrek.

Karl Barth schrijft:4 ‘Ondanks de trots van het menselijke onrecht is het door de dood van Christus opgerichte en in zijn opstanding proclameerde recht Gods, de basis van een nieuw, passend recht van de mens.’ Toch missen we in Karl Barths betoog een heldere verwijzing naar de nieuwe mens. Niet de oude mens wordt door God rechtvaardig verklaard, maar de nieuwe mens. Berkhof komt al dichter bij door de rechtvaardiging met de adoptie te verbinden. God steekt in de Zoon de hand uit naar de verloren zonen tot onvoorwaardelijke adoptie.5 Die oorsprong ligt niet in de wet, maar in Christus.

Paulus karakteriseert onze nieuwe verhouding tot God als vrede (Rm5:1). Die vrede sluit in zich de verzoening; de opheffing van de verhouding van vijandschap (vs9-10). De rechtvaardiging omvat dus niet alleen de vergeving en uitdelging van de zonden, maar ook dat God de toestand erkent waarin de mens zich bevindt die met Christus gestorven is.6 ‘Stelt uw leden niet voor de zonde tot werktuigen van de ongerechtigheid, maar stelt uzelf voor God als uit de doden levend geworden, en uw leden voor God tot werktuigen van de gerechtigheid’

(Rm6:13).

De zonden worden vergeven door Gods gerechtigheid en de nieuwe mens wandelt in de gerechtigheid van het geloof (Rm4:11). Het eerste staat in verband met de gerechtigheid van God – die Hij heeft –, het tweede in verband met de gerechtigheid uit God – die ik nu al als nieuwe mens mag hebben. Opdat ik in Christus ‘bevonden word, niet in het bezit van mijn gerechtigheid die uit de wet is, maar van die welke door het geloof in Christus is, de gerechtigheid die uit God is, gegrond op het geloof’ (Fp3:9).

We zien dit verschil trouwens niet alleen in de beschrijving van de rechtvaardiging, maar ook in de beschrijving van het geloof. In Rm3 gaat het om het geloof in Jezus Christus (vs22); in Rm4 gaat het om het geloof

(31)

R E C H T V A A R D I G I N G DERECHTVAARDIGINGENDENIEUWEMENS

31

in God (vs24). Bij het eerste gaat het om wat Christus gedaan heeft; bij het tweede gaat het om wat God gedaan heeft. Bij het eerste gaat het om Gods genade op grond van het bloed van Christus (Rm3:25); bij het tweede gaat het om Gods kracht. Bij het eerste houden we ons vast aan Christus uit vrees voor het oordeel van de rechtvaardige God; bij het tweede staan we bewust in alle rust tegenover God, omdat wij ‘gerechtvaardigd op grond van geloof, vrede hebben met God door onze Heer Jezus Christus’ (Rm5:1).

(32)
(33)

R E C H T V A A R D I G I N G RECHTVAARDIGINGENGELOOF

33

8 Rechtvaardiging en geloof

In het verleden zag men meermaals een contradictie tussen Paulus die schrijft dat de rechtvaardiging gebeurt ‘zonder werken’ (Rm4:4-6; vgl.

3:28) en Jakobus die schrijft dat ‘dat een mens uit werken gerechtvaardigd wordt en niet alleen uit geloof’ (Jk2:24).1 Hoe is dit met elkaar te rijmen?

Het antwoord ligt erin dat beide schrijvers over verschillende aspecten van de rechtvaardiging spreken. Paulus spreekt meer over de oorzaak van de rechtvaardiging, terwijl Jakobus spreekt over de gevolgen van de rechtvaardiging.2 Het eerste is de poort waardoor de zondaar vrijgesproken wordt, het tweede is het bewijs voor de omgeving, dat hij vrijgesproken is.

Paulus schrijft over het begin van de rechtvaardiging van Abraham (Gn15), Jakobus over het bewijs van die rechtvaardiging bij Abraham twintig jaar later (Gn22).3 Door die daad ‘is de Schrift vervuld die zegt: “En Abraham geloofde God, en het is hem tot gerechtigheid gerekend, en hij werd een vriend van God genoemd”’ (Jk2:23).

Niettemin weet ook Paulus, dat bij het gerechtvaardigd zijn door het geloof, het geloof niet alleen blijft, maar in de liefde zich openbaart (Gl5:6).4 ‘Zo bent ook u, broeders en zusters, dood voor de wet dankzij de dood van Christus en behoort u nu een ander toe: Hem die uit de dood is opgewekt. Ons leven moet vrucht dragen voor God’ (Rm7:4) Elders spreekt Paulus in dit verband over de vrucht van de Geest (vs22). De gerechtigheid die we door de rechtvaardiging ontvangen is bepalend voor ons leven. Het karakteriseert ons als nieuwe mens. De rechtvaardiging is geen geïsoleerd gebeuren, alsof men zijn leven zou kunnen voortzetten zonder dat de rechtvaardiging haar sporen in dat leven trekt. Ook de Reformatoren zien het leven van de christen als een dynamisch gebeuren, waarin de gelovigen groeit in heiligheid. Calvijn schrijft dat we Christus in stukken zouden scheuren, als we die heiliging van de rechtvaardiging zouden losmaken of als we de rechtvaardiging op zichzelf zouden stellen zonder te zeggen dat de heiliging bij de rechtvaardiging hoort.5 Het meest opvallende verschil tussen de rechtvaardiging en heiliging is, dat de heiliging een actieve opdracht is, terwijl de rechtvaardiging een gift is van buitenaf. Het subject van rechtvaardigen is God. Het subject van heiliging is de mens met God. De rechtvaardiging wordt in dit leven volledig

(34)

34

voltrokken, de heiliging zal pas volkomen zijn als we oog in oog staan met Christus.

De zonden die de gelovige doet, verwoest niet zijn positie als christen.6 God beschermt ons tegen de macht van de zonde door zijn rechtvaardigheid. We zouden de rechtvaardigheid vanuit dit perspectief kunnen zien als de beschermkleding waarmee we het gevecht tegen de zonden in ons leven aangaan.7 Zo legt Luther er alle nadruk op dat de effectief zichtbare genade pas na de gerechtelijke rechtvaardiging komt. Of om het met theologische begrippen te zeggen: eerst komt Christus-voor- ons (Lat. imputatio), dan komt Christus-in-ons (Lat. sanatio). Zo wijken de genade-sacramenten, waarmee de gelovige gerechtvaardigd moet worden, terug voor de persoonlijke relatie tussen God en mens. De verlossing komt door het vrijsprekende woord en bevrijdende geloof.8

(35)

R E C H T V A A R D I G I N G DEBETEKENISVANGELOOF 35

9 De betekenis van ‘geloof ’

Binnen de theologie is er al meerdere keren op gewezen dat het woord ‘geloof’ moet vertaald worden als ‘vertrouwen’.1 Deze betekenis draagt het woord binnen de reformatorische gedachten. Luther verklaart:2

‘Alles hangt af van het geloof. De persoon die geen geloof heeft is te vergelijken met iemand die de zee willen oversteken, maar enorme schrik en wantrouwen in de boot heeft. Daardoor blijft hij waar hij is, en wordt hij nooit verlost, want hij durft niet aan boord te gaan en de zee over te steken.’

Geloof betekent dus niet enkel geloven dat iets waar is. Het betekent dat men reageert op dat wat men gelooft. Dat men vertrouwt in wat men gelooft. Om te spreken in Luthers analogie: geloof betekent niet enkel geloven dat een schip bestaat – het betekent in het schip te stappen en jezelf aan het schip toe te vertrouwen.3 Het geloof is zo een onmisbaar element in onze ontmoeting met God. Zonder geloof kan de rechtvaardiging niet plaatsvinden.

Dit geloof noemt de Bijbel nergens een ‘werk’. Het ‘door’ (διά) in ‘door het geloof’ is instrumenteel (‘door middel van’) bedoeld en niet causaal (veroorzakend). Het geloof veroorzaakt niet de rechtvaardiging. Je wordt enkel gerechtvaardigd door Gods genadige handelen in Jezus Christus. Dit is te vergelijken met de lege hand die een bedelaar spontaan ophoudt wanneer hij een geldstuk aangeboden krijgt. Het openhouden van de hand is niet te typeren als ‘menselijke prestatie’. Het is geen daad om over naar huis te schrijven of je op te beroemen.4

In Jh6:29 vinden we het gesprek van de Heer Jezus met de joden.

Daarin blijkt het eigensoortig karakter van dit ‘geloofswerk’. Het staat als aangrijpend van Gods gratie tegenover het werk als prestatie.5 De inzet van de twistgesprek is de aanvaarding van de Heer Jezus over als het brood van het leven. Zonder geloof gaat het brood aan de toehoorders voorbij.

Het geloof is dus geen verdienste, maar slechts een hand die met het beloofde wordt gevuld. Het is te vergelijken met een drenkeling die in het water valt en om hulp schreeuwt. Wie zou dit ophouden van de hand of het schreeuwen om hulp als eigen gerechtigheid of een prestatie op eigen

(36)

36

rekening durven te onderschrijven? Daar komt trouwens nog bij dat het geloof zelf een geschenk van God is dat gewerkt wordt door de kracht van de heilige Geest (Ef2:8).

(37)

R E C H T V A A R D I G I N G RECHTVAARDIGINGENDEWET

37

10 Rechtvaardiging en de wet

Sinds de publicatie van E.P. Sanders’ Paul and the Palestinian Judaism (1977) is er een grote hoeveelheid informatie gekomen over de vraag hoe Paulus omging met de oudtestamentische wet. Vanuit de reformatorische interpretatie van Paulus geschriften is er een duidelijke scheiding door theologen gemaakt tussen de wet en de genade. Die scheiding is nog steeds zichtbaar door het Oude Testament uit te spelen tegen het Nieuwe Testament.

Sanders wijst echter op dat Paulus zich niet richt tegen de betekenis van de wet in het Oude Testament. De apostel keert zich veel meer tegen het gebruik van de wet zoals die, in zijn tijd, toegepast wordt door de Joden. Hij toont hetzelfde verzet tegen het judaïsme dat ook de Heer Jezus in de evangeliën vertoont.

(38)
(39)

R E C H T V A A R D I G I N G RECHTVAARDIGINGENDEVOLTOOIING

39

11 Rechtvaardiging en de voltooiing

Straks zal de verlossing aangekondigd worden als zijn gerechtigheid (Js46:13). In de aankondiging van de Messias zal Jahweh zijn gerechtigheid openbaren (23:6). Vandaar ook, dat het recht van God door de knecht wordt geopenbaard (42:1). De Messiaanse koning zal de armen in gerechtigheid richten (11:1-5). Hij maakt de Messiaanse naam uit Jr23:1 waar.

(40)
(41)

R E C H T V A A R D I G I N G VREDESTICHTERSOPAARDEINGERECHTIGHEID

41

12 Vredestichters op aarde in gerechtigheid

Op welke manier kan de kerk vandaag een vredestichter op aarde zijn?

(42)

1 C.H. Ratschow, Lutherische Dogmatik zwischen Reformation und Aufklärung, Vol. I, (Gütersloh:Güterloher Verlag, 1964), 143; H.E.

Weber, Reformation, Orthodoxie und Rationalismus, (Gütersloh:Gütersloher Verlag, 1937), 64.; H. Berkhof, Christelijk Geloof, (Nijkerk:Callenbach, 1975), 458; J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte Gereformeerde Dogmatiek, (Kampen:Kok, 1992), 552.

2 K.W. Allen, ‘Justification by Faith,’ Bibliotheca Sacra 135 (apr-jun. 1978): 110.

3 J.I. Packer, ‘Introductory Essay,’ in J. Buchanan, The Doctrine of Justification, (Londen:Banner of Truth, 1961), 2.

4 J.I. Packer, ‘Introductory Essay,’ in J. Buchanan, The Doctrine of Justification, (Londen:Banner of Truth, 1961), 2.

5 J. Edwards, The Works of Jonathan Edwards, Vol. I, (Londen:Ball Arnold & Co., 1840), 620.

6 J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte Gereformeerde Dogmatiek, (Kampen:Kok, 1992), 552, 586.

1 H. Berkhof, Christelijk Geloof, (Nijkerk:Callenbach, 1975), 451.

2 Vgl. F. Brown, S.R. Driver en C.A. Briggs, Hebrew and English Lexicon of the Old Testament (New York:Oxford, 1955), 842-843; J.A.

Zeisler, The Meaning of Righteousness in Paul (Cambridge:University, 1972), 18.Charles C. Ryrie, Die Bibel verstehen (Dillenburg:

Christliche Verlagsgesellschaft, 1996), 337.

3 M.J. Erickson, Christian Theology. Second Edition (Grand Rapids:Baker Books, 2002), 969-970.

1 D.M. Crossan en G.H. Tavard, ‘Justification. In the Scriptures,’ New Catholic Encyclopedia, Vol. VIII (New York:Thompson, 2003), 78.

2 N.T. Wright, Paulus van Tarsus. Een kennismaking met zijn theologie (Zoetermeer:Boekencentrum, 1998), 103.

3 J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte Gereformeerde Dogmatiek, (Kampen:Kok, 1992), 578.

4 J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte Gereformeerde Dogmatiek, (Kampen:Kok, 1992), 556; D.M. Crossan en G.H. Tavard,

‘Justification. In the Scriptures,’ New Catholic Encyclopedia, Vol. VIII (New York:Thompson, 2003), 79.

5 Schrenk, Theological Dictionary of the New Testament, red. G. Kittel en G, Friedrich, Vol. II, (Grand Rapids:Eerdmans, 1964-1976), 219.

6 Vermeldt in T. Anthony, Getemde Tijger, (Amsterdam:Ark, 2006), 249.

7 H. Berkhof, Christelijk Geloof, (Nijkerk:Callenbach, 1975), 452.

8 M. Luther, ‘Vorwort zu den Lateinische Werken (1545),’ Dr. Martin Luthers Werke: Kritische Gesamtausgabe, Vol. LIV, (Weimar:Bohlau, 1938), 185-186.

1 K. Barth, Kirchliche Dogmatik, Bnd. IV.1, (München:Evangelischer Verlag, 1932-67), 584v.; J. Baur, Salus Christiana. Die Rechtfertigungslehre in der Geschichte des christlichen Heilsverständnisses, Bnd. I, (Gütersloh:Gütersloher Verlag, 1968), 13v.

2 A. Theodorou, ‘Die Lehre von der Vergottung des Menschen bei den griechischen Kirchenvätern Ein Überblick,’ Kerygma und Dogma 7 (1961): 283-310.

3 Zie vooral: Weimarer Ausgabe 40/1.589.7v..; 38.205.28f.; 39/1.83.24v.

4 O.H. Pesch, ‘Rechtfertigung,’ Lexikon für Theologie und Kirche, red. W. Kasper, Bnd. VIII (Freiburg:Herder, 2001), 890.

5 D.M. Crossan en G.H. Tavard, ‘Justification. In the Scriptures,’ New Catholic Encyclopedia, Vol. VIII (New York:Thompson, 2003), 77.

T. van Aquino, Summa Theologica I-II.113.

6 W. Pannenberg, Systematische Theologie, Bnd. III, (Göttingen:Vandenhoeck und Ruprecht, 1993), 251; K.W. Allen, ‘Justification by Faith,’ Bibliotheca Sacra 135 (apr-jun. 1978): 112; A.E. McGrath, Christian Theology. An Introduction, (Oxford:Blackwell, 2001), 459.

Vgl. Concilie van Trente VII.

7 Zie verder: A.F.N. Lekkerkerker, Studies over de rechtvaardiging bij Augustinus, (Amsterdam:Paris, 1947); G. De Ru, De rechtvaardiging bij Augustinus vergeleken met de leer der Iustificatio bij Luther en Calvijn, (Wageningen:Veenman & Zonen, 1966);

A.E. McGrath, Iustitia Dei. A History of the Christian Doctrine of Justification, Vol. I-II, (Cambridge:University, 1986).

8 Vgl. V. Taylor, Forgiveness and Reconciliation (Londen:Macmillan, 1952), 57.

9 Vgl. Augustinus, Over de Geest en de letter 26.45; O.H. Pesch, ‘Rechtfertigung,’ Lexikon für Theologie und Kirche, red. W. Kasper, Bnd. VIII (Freiburg:Herder, 2001), 891.

10 D.M. Crossan en G.H. Tavard, ‘Justification. In the Scriptures,’ New Catholic Encyclopedia, Vol. VIII (New York:Thompson, 2003), 77.

11 F.-L. Hossfeld, ‘Rechtfertigung,’ Lexikon für Theologie und Kirche, red. W. Kasper, Bnd. VIII (Freiburg:Herder, 2001), 883.

12 T. van Aquino, Summa Theologica II-II.23.1; 25.5; G.H. Tavard en P. de Letter, ‘Justification,’ New Catholic Encyclopedia, Vol. VIII (New York:Thompson, 2003), 81.

13 J.H. Moulton en W.F. Howard, New Testament Greek, Vol. II (Edinburgh:T&T Clark, 1960), 397; W. Sanday en A.C. Headlam, A Critical and Exegetical Commentary on the Epistles on the Romans (ICC; Edinburgh:T&T Clark, 1958), 30-31; D.E.H. Whiteley, The Theology of St. Paul (Philadelphia:Fortress, 1964), 159.

14 D.M. Crossan en G.H. Tavard, ‘Justification. In the Scriptures,’ New Catholic Encyclopedia, Vol. VIII (New York:Thompson, 2003), 79.

15 D.M. Crossan en G.H. Tavard, ‘Justification. In the Scriptures,’ New Catholic Encyclopedia, Vol. VIII (New York:Thompson, 2003), 77.

16 W. Pannenberg, Systematische Theologie, Bnd. III, (Göttingen:Vandenhoeck und Ruprecht, 1993), 242; M.J. Erickson, Christian Theology. Second Edition (Grand Rapids:Baker Books, 2002), 969.

17 A.E. McGrath, Christian Theology. An Introduction, (Oxford:Blackwell, 2001), 458.

18 J. Calvijn, Institutie III.11.2; H. Berkhof, Christelijk Geloof, (Nijkerk:Callenbach, 1975), 454; K. Barth, Kirchliche Dogmatik, Bnd. IV.1, (München:Evangelischer Verlag, 1932-67), §61; Weimarer Ausgabe 1.593.37.

19 Nederlandse Geloofsbelijdenis, artikel 22.

20 N. Tom Wright, Paulus van Tarsus: Een kennismaking met zijn theologie, Evangelicale theologie (Zoetermeer: Boekencentrum, 1998), 100.

21 Ibid.

22 Calvijn, Institutie III.11-18.

23 W. van ‘t Spijker, Luther en Calvijn. De invloed van Luther op Calvijn blijkens Institutie. (Apeldoornse Studies 20; Kampen, 1985), 12- 14.

24 Calvijn, Institutie III.11.6; vgl. H. Berkhof, Christelijk Geloof, (Nijkerk:Callenbach, 1975), 456; J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte Gereformeerde Dogmatiek, (Kampen:Kok, 1992), 583.

25 J. Calvijn, Institutie III.11.23; M.J. Erickson, Christian Theology. Second Edition (Grand Rapids:Baker Books, 2002), 969.

26 The Solid Declaration of the Formula of Concord III.22. Zie ook: G.H. Tavard en P. de Letter, ‘Justification,’ New Catholic Encyclopedia, Vol. VIII (New York:Thompson, 2003), 84.

27 Voor het eerst genoemd in Luthers uitleg van de Romeinenbrief: Weimarer Ausgabe 56.272.17. Zie verder: P. Althaus, Die Theologie Martin Luthers, (Gütersloh:Gütersloher, 1962), 211vv.; O.H. Pesch, Hinführung zu Luther, (Mainz:Grünewald, 1982, 190vv.

28 J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte Gereformeerde Dogmatiek, (Kampen:Kok, 1992), 570.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

‘Deze eeuwige en onverdiende genade van onze verkiezing wijst en prijst ons de Heilige Schrift daarmede allermeest aan, wanneer zij wijders getuigt dat niet alle

Als iemand zich wil laten cremeren, omdat hij of zij niet wil dat mensen aan zijn graf komen wenen, dan is de vraag natuurlijk waarom deze persoon daar moeite mee heeft. Wat zit

Deze boom, die bij de Germanen symbool stond voor het leven, het licht en de zon, liet de christenen terugdenken aan de levensboom in het paradijs die herinnerde

Soms wordt er vanuit de verleden tijd in het slot van Jn3:3 (‘Toen stond Jona op en ging naar Nineve, overeenkomstig het woord van Jahweh. Nineve was een

(1) Wij vragen jullie echter, broeders en zusters, in verband met de komst van onze Heer Jezus Christus en onze bijeenvergadering tot Hem, (2) dat jullie niet zo snel in jullie denken

(1) De oude aan de uitverkoren vrouwe en aan haar kinderen, die ik in waarheid liefheb – en niet alleen ik, maar ook allen die de waarheid kennen – (2) op basis van de waarheid die

(22) Daarom, zo zegt Jahweh tegen het huis van Jakob, Hij Die Abraham heeft verlost: Nu zal Jakob niet beschaamd hoeven te worden, en nu zal zijn gezicht niet wit wegtrekken,

De voornaamste hiervan zijn het uit de medische sfeer halen van euthanasie, het afzwakken van de voorwaarde van ondraaglijk en uitzichtloos lijden en de introductie van