• No results found

Een overzicht, ruimtelijke weergaves en analyse van natte context vondsten van het neolithicum tot de vroege middeleeuwen in de gemeente Emmen (Dr.)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een overzicht, ruimtelijke weergaves en analyse van natte context vondsten van het neolithicum tot de vroege middeleeuwen in de gemeente Emmen (Dr.) "

Copied!
60
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Een overzicht, ruimtelijke weergaves en analyse van natte context vondsten van het neolithicum tot de vroege middeleeuwen in de gemeente Emmen (Dr.)

T. A. Abelen BA, s1653563 Masterscriptie Pre- en Protohistorie Studiejaar: 2010/2011

1

ste

lezer: Drs. A. Nieuwhof

2

de

lezer: Prof. Dr. D.C.M. Raemaekers

(2)

2 Inhoudsopgave

1 Inleiding 3

1.1 Inleiding 3

1.2 Stand van onderzoek 4

1.3 Onderzoeksvragen 8

1.4 Onderzoeksmethode 9

1.5 Bronnen 12

1.5.1 Geschreven bronnen 12

1.5.2 Kaarten 13

2 Theoretisch kader 14

3 De gemeente Emmen 18

3.1 Bewoningsgeschiedenis 18

3.2 Het veen rondom Emmen 20

3.3 Veen als offergebied, ijzermijn en deel van een verkeersnetwerk 21

4 Resultaten 24

4.1 Vertekeningen 24

4.2 Vondstspreiding 25

4.3 Materiaalcategorieën 27

4.4 Perioden 34

5 Conclusies 36

Dankwoord 38

Literatuur 39

Bijlagen 45

A: Kaarten 45

B: Catalogus groepscodelijst 56

C: Catalogus veldcodelijst 57

D: Catalogus 61

(3)

3 1. Inleiding

1.1 Inleiding

De natte-contextvondsten

1

is één van de meest fascinerende vondstgroepen die de bodem prijsgeeft. Vanaf het neolithicum tot in het eerste millennium na Chr. zijn artefacten achtergelaten in natte context.

2

Gedurende deze periode wisselen zowel de deposities als de culturen die in verband worden gebracht met deze deposities. Desondanks blijft het verband tussen artefacten en natte contexten bestaan en zet de depositie zich vrijwel ononderbroken voort. Wat deze vondsten bijzonder maakt is hun grote diversiteit, de soms compleet gave of juist opzettelijk beschadigde toestand waarin ze gevonden worden en de vindplaatsen die ver buiten de toenmalige huiselijke leefwereld lagen.

Dit fenomeen, dat talloze vragen opriep en mijn nieuwsgierigheid aanwakkerde, wilde ik bestuderen voor mijn masterscriptie. Als onderzoeksgebied had ik aanvankelijk de provincie Drenthe in gedachte en omdat Drenthe rijk is aan talloze beken en veentjes en grenst aan het voormalig Bourtangerveen. Na overleg met mede-studenten, mijn begeleider en op advies van de provinciaal archeoloog van Drenthe

3

, heb ik het onderzoeksgebied verkleind tot de gemeente Emmen (Dr.). Gezien de omvang en de complexiteit van het vondstmateriaal is dit een verstandige keuze geweest. De gemeente Emmen leende zich goed voor het onderzoek: binnen de onderzoeksperiode is het gebied regelmatig bewoond geweest;

4

het omvat meerdere (voormalige) beken, kleine veentjes en een deel van het uitgestrekte Bourtangerveen; het veen is relatief laat ontgonnen waardoor er minder archeologische informatie verloren is gegaan; bovendien zijn er voldoende NCV‟s gevonden, ook bekend als veenvondsten.

5

Er bestaat geen volledige documentatie van veel van de destijds gemelde vondsten noch een compleet overzicht van alle NCV‟s voor de gemeente Emmen. Deze vondsten zijn nooit in hun geheel onderzocht in meerdere ruimtelijke contexten of perioden. Het doel van dit onderzoek is om meer inzicht te krijgen in de depositie van NCV‟s in hun ruimtelijke context door het weergeven en beoordelen van nieuwe overzichten.

1 In het vervolg te noemen: NCV‟s.

2 Van der Sanden 1995a, 81 (Drenthe); Bradley 1990, 5 (Noordwest Europa)

3 Dr. W.A.B. van der Sanden, werkzaam bij het Drents Plateau te Assen.

4 Zie paragraaf 3.1: Bewoningsgeschiedenis.

5 Het gebruik van de term „veenvondsten‟ in de literatuur schept af en toe verwarring omdat er vaak niet alleen de vondsten uit het veen mee worden bedoeld, maar vondsten uit alle natte contexten. Dus ook vondsten die afkomstig zijn uit bronnen en beekdalen.

(4)

4 1.2 Stand van het onderzoek

Sinds de jaren tachtig is de belangstelling voor archeologische vindplaatsen in natte contexten gegroeid. Met natte contexten worden vondsten bedoeld die afkomstig zijn uit beekdalen, kleine veentjes en de grote hoogvenen. Deze belangstelling heeft zich ontwikkeld in de zogeheten wetland archeologie. Deze tak van de archeologie richt zich op gebieden die tijdelijk of permanent onder water staan of hebben gestaan. In Groot-Brittanië en Nederland heeft de wetland archeologie de grootste vlucht genomen.

6

Dit is mede te danken aan de omvangrijke veen- en kleigebieden in zuidwest Engeland en noord en west Nederland. In Drenthe is Dr. W.A.B. van der Sanden vanaf de jaren tachtig begonnen met het systematisch inventariseren van voorwerpen uit de provincie die afkomstig zijn uit natte contexten.

7

Zijn inventaris sluit aan op de voorafgaande studies van veenwegen

8

, veenlijken

9

en houten wielen

10

. In tabel 1 is een chronologisch overzicht

11

weergegeven van de gepubliceerde NCV‟s en auteurs. Later werden ook medewerkers en studenten van het Groninger Instituut voor de Archeologie betrokken bij de inventarisatie.

12

Dat met de inventarisatie pas zo laat is begonnen heeft waarschijnlijk te maken met de relatief weinig spectaculaire vondsten die het veen bloot gaf.

6 Dyson et al. 2006

7 Van der Sanden 1995a;1997;1998;2002a

8 Casparie 1987; Casparie 19XX

9 Van der Sanden 1990 (Drenthe)

10 Van der Waals 1964

11 Hiermee wordt de eerste publicatie van een deel of geheel van een categorie bedoeld, dus geen losse vondsten.

12 Prummel & Van der Sanden 1995; Van der Sanden & Taayke 1995 Figuur 1: De ligging van

de gemeente Emmen.

(5)

5

Tabel 1: Overzicht van gepubliceerde NCV‟s in Drenthe.

Materiaalcategorie Auteur(s)

Houten wielen Van der Waals 1964, Van Vilsteren 1996, Van der Sanden 1997b Schoeisel Groenman-van Waateringe 1970;1984;1988;1991

(Hamer)bijlen Achterop en Brongers 1979; Wentink 2007 Vuursteen Bloemers 1986; Ter Wal 1996

Veenwegen Casparie 1987

Veenlijken Van der Sanden 1990;1996;1998c Ploegscharen Van der Sanden 1990

Maalstenen Van der Sanden 1990; Van der Sanden 1998a

Aardewerk Van der Sanden en Taayke 1995, Bakker en van der Sanden 1995, Van der Sanden 1997a

Runderhoorns Prummel en Van der Sanden 1995

Haarvondsten Van der Sanden 1995b;2002a, Van Vilsteren 1996;

Edelhertgeweien Ufkes 1997

Wolkluwens Van der Sanden 1998b

Brons Essink en Hielkema 1997/1998

Wagens Van der Sanden 2002

Fibulae Van der Sanden 2005

Van der Sanden stipt in zijn onderzoek naar veenvondsten een aantal belangrijke punten aan.

De belangrijkste worden hieronder kort besproken.

Ten eerste toont hij aan dat de verspreiding van veenvondsten in een bepaalde mate een vertekend beeld geeft van de situatie.

13

Dit wordt volgens hem onder andere veroorzaakt door de vaak slecht bekende vondstomstandigheden uit de tijd van de grootschalige verveningen (17

e

en 18

e

eeuw). In die tijd bestond er simpelweg geen wetenschappelijke belangstelling voor veenvondsten. Dit heeft er ook toe geleid dat we veel vondsten missen uit die periode, onder andere vondsten die na hun ontdekking weer verloren zijn gegaan. Van het veengebied in de zuidoosthoek van Drenthe bestaat een minder vertekend beeld dan anders.

Omdat de grootschalige vervening daar pas in het begin van de 20

ste

eeuw op gang kwam, kon het nog aanwezige veen onderzocht worden.

14

Hierdoor is er relatief veel bekend over de ontwikkeling van het veen en de vondsten afkomstig uit het veen bij Emmen.

15

Ten tweede merkt Van der Sanden op dat NCV‟s niet tot nauwelijks gedateerd kunnen worden op basis van de context waarin ze zijn gevonden. Wil men toch een datering hebben dan is men aangewezen op de C14-methode, een tijdrovende en dure dateringsmethode.

16

Als laatste toont Van der Sanden aan dat de materiaalcategorieën over verschillende tijdslengtes zijn gedeponeerd. Zo zijn runderhoorns bijvoorbeeld over een zeer lange periode,

13 Van der Sanden 1995a, 80

14 Casparie 1972, 18

15 Casparie 1972 (veenontwikkeling); Van der Sanden, pers. comm.

16 Van der Sanden 1995a, 81

(6)

6

van het vroeg neolithicum tot in de late middeleeuwen gedeponeerd,

17

terwijl de depositie van houten wielen zich alleen lijkt te concentreren in het neolithicum.

18

NCV‟s worden vaak als offers geïnterpreteerd. Offers zijn voorwerpen die aan bovennatuurlijke krachten, zoals goden worden aangeboden. Het doel van een offer kan zijn om hulp te ontvangen, te bedanken, vergiffenis vragen of een goede gezindheid te krijgen.

Hierbij kan men bijvoorbeeld ook denken aan het afdwingen van een goede oogst of vruchtbaarheid door middel van een offer. Voor archeologen is het zeer lastig om vast te stellen aan welke bovennatuurlijke wezens de vroegere mens offerde en met welk(e) doel(en).

Bovendien is het onderscheiden van offervondsten en niet-offervondsten geen onomstreden zaak.

19

Wanneer voorwerpen in natte context worden gevonden dan is dat een gewichtig argument voor een interpretatie als offer. Van der Sanden gebruikt dit argument onder andere om het grootste deel van de Drentse NCV‟s als offervondsten te interpreteren.

20

Hij ziet de veenlagen waarin de vondsten zijn gedaan als belangrijkste aanwijzing voor een natte context.

21

Daarnaast heeft Van der Sanden de Drentse NCV‟s in een breder kader onderzocht waarbij hij een verband legt met soortgelijke vondsten buiten Drenthe, voornamelijk in Noord-Duitsland en Denemarken. Zo zijn er parallellen in het buitenland bekend van aardewerk

22

, dierenbotten

23

, veenlijken

24

, en wagenwielen

25

. Over het algemeen worden deze vondsten als offervondsten geïnterpreteerd.

Bekende vindplaatsen waarbij gedacht wordt aan offerplaatsen zijn bijvoorbeeld Oberdorla

26

(Duitsland), Rislev

27

(Denemarken) en Skedemosse

28

(Zweden). Het verband tussen de buitenlandse vondsten en de Drentse veenvondsten ondersteunt volgens Van der Sanden de interpretatie van Drentse NCV‟s als offervondsten. Andere gebruikte en belangrijke argumenten zijn opzettelijke beschadiging van voorwerpen of de compleetheid van voorwerpen.

29

Uit de inventarisatie van NCV‟s blijkt dat de traditie van het deponeren van voorwerpen in natte context niet eindigde met

17 Prummel & Van der Sanden 1995, 114

18 Van der Waals 1964, 53

19 Zie hoofdstuk 2.

20 Van der Sanden 1995a;1995b;1997a;1997b;1998a;1998b;1998c;2002a

21 In hoofdstuk 2 wordt dit argument uiteengezet en bekritiseerd.

22 Becker 1970; Brindley 1986

23 Teichert 1974; Prummel & Van der Sanden 1995

24 Bennike & Ebbesen 1986

25 Kunwald 1970

26 Teichert 1974

27 Møhl 1961

28 Hagberg 1967

29 Van der Sanden & Taayke 1995, 185

Figuur 2: Versimpelde weergave van de veronderstelde wisselwerking in een offerproces.

(7)

7

de komst van het Christendom in de loop van de vroege middeleeuwen. De depositie gaat door tot ver in de middeleeuwen en zelfs daarna. Kennelijk werden de heidense praktijken voortgezet, met of zonder de goedkeuring van de kerk.

30

Figuur 3: Het uitzonderlijk goed geconserveerde veenlijk van Tollund (Dk). De man dateert uit de ijzertijd en er wordt aangenomen dat het om een offer gaat.

30 Van der Sanden 1995, 81; Hoofdstuk 20.2.2 NOaA

(8)

8 1.3 Onderzoeksvragen

De deelvragen zijn geordend naar volgorde van de hoofdstukken en zijn tevens de stappen van mijn onderzoek geweest. In paragraaf 1.4 (onderzoeksmethode) is elke vraag uitvoerig besproken en wordt per vraag de aanpak ervan uiteengezet.

Hoofdvraag:

I. Welke NCV‟s zijn er gevonden in de gemeente Emmen?

Deelvragen:

II. Hoe onderscheid men NCV‟s van andere vondsten?

III. Wanneer is een NCV een offer en hoe maakt men dit onderscheid?

IV. Hoe is de ruimtelijke spreiding van NCV‟s in de gemeente Emmen?

V. Zijn er verschillen in ruimtelijke spreiding tussen verschillende materiaalcategorieën?

VI. Welke ruimtelijke veranderingen in de depositie van NCV‟s zijn waarneembaar door

de tijd heen?

(9)

9 1.4 Onderzoeksmethode

I. Welke NCV‟s zijn gevonden in de gemeente Emmen?

De hoofdvraag is de belangrijkste vraag en staat centraal in dit onderzoek. Dat komt omdat het overzicht van de NCV‟s de archeologische databank is, waarmee vervolgens de deelvragen IV t/m VI zijn beantwoord. De 152 NCV‟s uit de gemeente Emmen zijn ondergebracht in een catalogus (bijlage D). In de catalogus is relevante informatie per NCV weergegeven in 26 kolommen. Informatie zoals locatie, materiaal, toestand, datering en datum van de vondst is, voor zover bekend, opgenomen.

31

Het in kaart brengen van alle gevonden NCV‟s in de gemeente Emmen is geen haalbare opgave. Zoals al eerder genoemd, ontbreken er veel gegevens en missen er vondsten.

De catalogus is een combinatie van gepubliceerde NCV‟s en gemelde vondsten in het online registratie- en informatiesysteem van de Rijksdienst voor het Cultureel Ergoed: Archis.

32

Om te achterhalen welke vondsten oorspronkelijk uit Archis afkomstig zijn, zijn deze in de catalogus gemarkeerd met een asterisk na het catalogusnummer (C_NR*). Vondsten die niet afkomstig zijn uit Archis hebben geen asterisk na het catalogusnummer. De herkomst van de gegevens uit Archis is divers, evenals de kwaliteit van de informatie. Bij het gebruik van gegevens moet gelet worden op de bruikbaarheid en de kwaliteit van de informatie.

33

Voor de gemeente Emmen is een test gemaakt om te kijken hoe bruikbaar en volledig de gegevens uit Archis zijn. In deze test zijn alle Archis-vondsten uit de gemeente Emmen geplot op het AHN en weergegeven in figuur 4 (links). Ter vergelijking zijn in figuur 4 (rechts) de Archis-vondsten in de gemeente Emmen weergeven op het AHN

34

inclusief de vondsten uit de catalogus. Links „missen‟ er vondsten omdat de Archis database sterk afhankelijk is van de vrijwilligheid van vinders om vondsten te melden. Als de vinder dit niet zelf doet of door iemand laat doen is de kans dat de vondsten uiteindelijk toch in de database terechtkomen zeer klein.

35

Uit deze test blijkt dat vooral de oudere vondsten en de vondsten waarvan de vondstlocatie niet exact bekend is, zich niet in de Archis database bevinden.

II. Hoe onderscheid men NCV‟s van andere vondsten?

De opzet van de catalogus is afgeleid van de Archis database en aangepast voor dit specifieke onderzoek. De gepubliceerde vondstgegevens zijn vergeleken met de Archis-vondsten en de Archis-vondsten zijn waar nodig verbeterd, aangevuld of gewist. Om een kwalitatief hoogwaardige lijst van natte context vondsten te produceren zijn er bepaalde afwegingen en aannames gedaan. Zo zijn er alleen vondsten opgenomen waarvan met zekerheid bekend is, of

31 Specifieke informatie omtrent de catalogus: de gegevens die in de groepsvelden zijn opgenomen wordt beschreven en uitgelegd in de CGCL (Catalogus groepscodelijst; bijlage B) en de gebruikte veldcodes in het CVCL (Catalogus veldcodelijst; bijlage C). De CVCL is voor een deel gebaseerd op het Archeologisch Basis Register, een codelijst die gehanteerd moet worden bij het programma Archis.

32 www.archis2.archis.nl

33 http://www.cultureelerfgoed.nl

34 Het Actueel Hoogtebestand Nederland.

35 Pers. comm. A. Sloos (senior medewerker Archis)

(10)

10

voldoende aanwijzingen voor zijn dat ze in een natte context zijn achtergelaten. Hier moet ook weer rekening gehouden worden met het veengebied als dynamisch landschap, dat dus niet altijd nat is geweest (zie hoofdstuk 3 en bijlage A, kaart 11). Een groot aantal oppervlaktevondsten uit de lagere delen ten westen van Emmen wekten de schijn in natte omstandigheden te zijn gedeponeerd.

36

Qua datering is het mogelijk dat deze vondsten, vooral aardewerk en stenen bijlen, afkomstig zijn uit natte context. Maar omdat het om oppervlaktevondsten gaat kan vrijwel nooit met zekerheid gezegd worden dat ze in natte context zijn gedeponeerd. Op bronzen voorwerpen bijvoorbeeld wijst zogenaamde moeraspatina (donker) op natte omstandigheden. Maar deze patina kan ook lang na de depositie van het brons ontstaan zijn, waarbij de schijn van natte depositie wordt gewekt.

Doorslaggevend is de combinatie van een aantal aanwijzingen die duiden op natte depositie zoals veen als vondstlaag, een relatief lage ligging, eventuele sporen op het object zelf, graad/staat van conservatie en datering. Wanneer de exacte locatie van een vondst bekend is kan een datering uitwijzen of de locatie tijdens die periode nat is geweest. Vanaf het neolithicum tot en met Romeinse tijd groeit het veen en wordt het gebied rondom Emmen natter. Daarom is de kans dat oudere vondsten in natte omstandigheden zijn gedeponeerd vaak kleiner dan bij jongere vondsten in hetzelfde gebied.

III. Wanneer is een NCV een offer en hoe maakt men dit onderscheid?

In hoofdstuk 2 wordt deze vraag behandeld en worden verschillende benaderingswijzen uiteengezet om een beeld te geven van hoe de archeologie NCV‟s verklaard en op basis van welke argumenten.

IV. Hoe is de ruimtelijke spreiding van NCV‟s in de gemeente Emmen?

V. Zijn er verschillen in ruimtelijke spreiding tussen verschillende materiaalcategorieën?

VI. Welke ruimtelijke veranderingen in de depositie van NCV‟s zijn waarneembaar door de tijd heen?

De aanpak van deelvragen IV t/m VI was fundamenteel dezelfde. Hiervoor is kaartmateriaal gegenereerd met de gegevens uit de catalogus in het programma ArcMap geanalyseerd.

37

Arcmap is zogeheten GIS-software, waarbij GIS staat voor Geographical Information System.

Met deze software is het mogelijk om ruimtelijke gegevens te tonen, kaarten te maken en analyses uit te voeren. De vondstlocaties die zijn weergegeven in de catalogus zijn gebruikt om de NCV‟s te plotten op verschillende kaarten. Het AHN, paleogeografische kaarten van Nederland, de Geomorfologische Kaart Nederland en een topografisch militaire kaart van 1850 zijn gegeorefereerd

38

en gebruikt als referentiemateriaal tijdens het onderzoek en om de resultaten overzichtelijk weer te geven (zie bijlage A). Aan de hand van deze kaarten zijn per vraag bepaalde ruimtelijke elementen van de NCV‟s geanalyseerd. De resultaten van

36 In paragraaf 4.1 wordt dit verder toegelicht.

37 Onderdeel van ESRI ArcInfo versie 9.3.1

38 Het positioneren van digitale kaarten zodat ze op elkaar passen.

(11)

11

deelvragen IV t/m VIII zijn besproken in hoofdstuk 4. Deelvraag V is met behulp van statistiek en de chikwadraattoets verder uitgewerkt dan andere deelvragen.

Figuur 4: Links: Alle vondsten uit de Archis-database in de gemeente Emmen weergegeven op het AHN. Rechts: Alle vondsten uit de Archis-database in de gemeente Emmen inclusief de vondsten in de catalogus (rood) weergegeven op het AHN.

(12)

12 1.5 Bronnen

In deze paragraaf wordt een korte en kritische toelichting gegeven op de meest geraadpleegde bronnen voor dit onderzoek. Zo wordt er ingegaan op de betrouwbaarheid en nauwkeurigheid van de bronnen en de kaarten. Voor een volledig overzicht van gebruikte bronnen kan de literatuurlijst worden geraadpleegd.

1.5.1 Geschreven bronnen

Op een enkele na zijn alle NCV‟s in de catalogus afkomstig van secundaire bronnen. De meeste NCV‟s werden ontdekt door veenarbeiders of particulieren die het veen staken in het begin van de vorige eeuw. Hoeveel vondsten hiervan verloren zijn gegaan is onbekend. De vondsten die wel werden gemeld, werden destijds via schoolmeesters of andere geletterde belangstellenden onder de aandacht gebracht van het Drents Museum te Assen of het Biologisch Archeologisch Instituut te Groningen.

39

Dit gebeurde via briefpost, waarin melding werd gemaakt van de nieuw ontdekte veenvondsten. Een groot deel van deze brieven zijn nog steeds aanwezig in het archief van het Drents Museum. Niet alleen via briefpost maar ook door middel van krantenberichten kwamen veenvondsten onder de aandacht. De brieven en krantenberichten dienen als belangrijke bronnen voor onder andere Van der Sanden‟s inventarisatie van NCV‟s. Omdat de vondsten veelal in het begin van de 20

ste

eeuw werden gedaan zijn veel van de mensen die betrokken waren bij de ontdekking van de vondsten nu overleden. In veel gevallen kan er daarom geen navraag of controle worden gedaan naar vondsten of vondstomstandigheden. Gegevens van NCV‟s die zijn gebruikt voor de catalogus worden over het algemeen betrouwbaar geacht maar zijn niet honderd procent nauwkeurig. In de catalogus wordt vermeld wanneer de vondstlocatie niet exact bekend is of wanneer gegevens onvolledig zijn. NCV‟s waarvan aan de echtheid behoorlijk kan worden getwijfeld zijn niet opgenomen in de catalogus.

1.5.2 Kaarten

Het gebruikte kaartmateriaal bestaat uit vier kaarten: het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN), de Geomorfologische Kaart Nederland (GKN), paleogeografische kaarten van Nederland (PKN) en een topografisch militaire kaart van Nederland van 1850 (TMKN 1850).

Het AHN is een bestand met voor heel Nederland gedetailleerde en precieze hoogtegegevens. Het is vervaardigd door Rijkswaterstaat en de Waterschappen en wordt in de eerste instantie gebruikt voor watersysteem- en waterkeringenbeheer.

40

De Geomorfologische Kaart Nederland geeft een beeld van de reliëfvormen en de processen die daaraan ten grondslag hebben gelegen. Na 40 jaar kartering is een landsdekkende kaart voltooid in 2003. Voor de vervaardiging is gebruik gemaakt van hoogtekaarten, het AHN, bodemkaarten, geologische kaarten, literatuur en veldwerk. De

39 Het Drents Museum bestaat sinds 1854 en het BAI is opgericht in 1920.

40 Van der Zon 2011, 4

(13)

13

GKN wordt voornamelijk gebruikt voor de monitoring van het reliëf, archeologie, ruimtelijke planvorming, onderzoek en educatie.

41

De paleogeografische kaarten van Nederland (zie kaart 11, bijlage A) zijn landschapsreconstructies van verschillende periodes in het Holoceen, namelijk van: 9000, 5500, 3800, 2750, 500 v.Chr. en 50 en 800 n.Chr. De eerste paleogeografische kaarten van Nederland zijn door dr. W.H. Zagwijn in 1986 gepubliceerd in „Nederland in het Holoceen‟.

Sinds het verschijnen van het werk van Zagwijn is er veel nieuw geologisch, sedimentologisch, archeologisch en historisch-geografisch onderzoek uitgevoerd dat betrekking heeft op Nederland in het Holoceen. Kaart 11 in bijlage A is een gedeelte van het resultaat van de laatste onderzoeken. De paleogeografische kaarten worden vooral gebruikt om de ontwikkeling van het landschap in kaart te brengen en voor de archeologie. In het kader van een nieuw onderzoeksproject van het TNO, de ROB en de RWS

42

worden de huidige paleogeografische kaarten aangevuld en verbeterd om daarmee geo-archeologische verwachtingsmodellen op te stellen.

43

De topografische militaire kaart van Nederland van 1850 (zie kaart 9, bijlage A) is een nauwkeurige, gekleurde kaart van pre-industrieel Nederland. De kaart is tussen 1836 en 1856 vervaardigd het op het Topografisch Militair Bureau met als doel om voor het eerst een topografische kaart voor heel Nederland te maken. De veldminuten zijn gemeten door officieren van het Bureau van de Militaire Verkenningen.

Alle vier de kaarten staan bekend om hun volledigheid, nauwkeurigheid en betrouwbaarheid. Als gebruiker kan ik dit beamen. De makers hebben kennis van zaken en betrekken vaak meerdere ervaren partijen om te kwaliteit van de kaartgegevens te waarborgen.

41 Koomen & Maas 2004

42 De Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek, de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek (is sinds april 2006 onderdeel van de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten) en de Rijkswaterstaat.

43 NOaA hoofdstuk 25.1

(14)

14 2. Theoretisch kader

 Deelvraag III: Wanneer is een NCV een offer en hoe maakt men dit onderscheid?

In de gemeente Emmen zijn (met uitzondering van de veenwegen, constructies, grondsporen, houtskool, ijzeroer, palen en planken) 119 NCV‟s aangetroffen. Een deel van deze vondsten is ongetwijfeld niet met opzet in het water terechtgekomen. Mensen kunnen nou eenmaal voorwerpen verliezen. Het andere, grotere deel is met opzet in het water achtergelaten. Over dit deel bestaat in de archeologie enige discussie, want waarom zou men voorwerpen achter laten in het water? Hiervoor worden verschillende verklaringen aangedragen: 1) de voorwerpen zijn bewust achtergelaten omdat men er van af wilde; 2) de voorwerpen zijn achtergelaten om later weer opgehaald te worden maar zijn vergeten; of 3) de voorwerpen zijn offers. Men is het er over eens dat niet alle met opzet gedeponeerde NCV‟s tot de eerste en tweede categorie behoren. Maar over hoe de offers onderscheiden moeten worden van de andere categorieën is men het minder eens. In tabel 2 wordt duidelijk dat er onder onderzoekers geen unanimiteit bestaat over de variabelen die indicatief zijn voor een offerdepositie. De genoemde criteria worden hieronder toegelicht en bekritiseerd.

44

Tabel 2: Criteria gehanteerd door verschillende auteurs om onderscheid te maken tussen offerdeposities en niet-offerdeposities. Naar: Fontijn 2002, 16.

Context Voorwerp

nat/droog type behandeling associatie45 schikking

Thomsen 1845 +

Worsaae 1867 + + +

Müller 1876 + +

Müller 1886 +

Petersen 1890 + +

Neergaard 1897 +

Müller 1897 + + +

Kjaer 1915 + + +

Kjaer 1927 + +

Broholm/Møller 1934 +

Broholm 1949 + + +

Hundt 1955 +

Aner 1956 + +

Ørsnes 1959 +

Baudou 1960 + + +

Thrane 1961 + +

Stjernquist 1970 + +

Jensen 1973 +

Stein 1976 + + + +

Knudsen 1978 + +

44 Gebaseerd op de indeling van Bradley 1990 en Fontijn 2002.

45 Associatie met andere voorwerpen binnen de depositie.

(15)

15

Kubach 1979 + +

Liversage 1980 +

Von Brunn 1981 + + +

Levy 1982 + + + + +

Geißlinger 1984 + + + +

Willroth 1984/85 + + +

Kubach 1985 + + +

Mandera 1985 +

Larsson 1986

Orrling 1991 +

Hansen 1991 +

Johansen 1984/1993 +

1. Context: nat/droog

Uit de tabel wordt duidelijk dat het meest fundamentele verschil tussen offervondsten en niet- offervondsten vaak gemaakt wordt op basis van de context. Een natte context duidt op offervondsten, een droge context niet. Dit onderscheid is gebaseerd op de terugvindbaarheid van voorwerpen. Vondsten die gedeponeerd zijn in natte contexten waren niet bedoeld om teruggevonden te worden. Vondsten die gedeponeerd werden in droge context kon men wel makkelijk terug vinden.

De simpele classificatie kan verder worden onderverdeeld, maar dat is niet altijd even functioneel. Vondsten uit natte context kunnen worden verdeeld naar het landschapstype waar ze zijn gevonden, bijvoorbeeld rivieren, meren, bronnen en venen.

46

Vondsten uit droge context kunnen gemakkelijker bestudeerd worden, omdat er simpelweg veel meer van zijn.

Bovendien kan de context waarin ze worden gevonden, gemakkelijker worden onderzocht.

Deze verschillen maken het mogelijk dat er een complexere onderverdeling te maken valt.

Het belangrijkste onderscheid wordt gemaakt tussen nederzettingsvondsten, grafgiften en geïsoleerde vondsten. De laatste categorie kan ook onderverdeeld worden naar de landschapsvorm waar ze zijn gevonden, zoals heuveltoppen, bergpassen, grotten en rotsspleten. Echter bevindt het grootste deel van de geïsoleerde vondsten zich niet in een dergelijk uitgesproken landschapstype, maar op minder opvallende locaties. Vondsten op deze minder opvallende locaties worden daarom soms gemarkeerd met stenen. Er wordt aangenomen dat deze markeringen bedoeld zijn om de terugvindbaarheid van de depositie te verhogen. Dergelijke deposities worden daarom minder snel als offervondsten geïnterpreteerd.

47

De nat/droog-classificatie is niet waterdicht. Niet alle deposities op het land zouden gemakkelijk terug te vinden zijn, sommige deposities werden te diep begraven.

48

Omgekeerd is het goed mogelijk dat deposities in het water werden verstopt met de intentie om ze wel ooit weer op te halen. Zo liet Hagen in het Nibelungenlied (Germaans epos) de schat in de Rijn zakken met de intentie deze ooit weer op te halen.

49

Andere deposities zouden simpelweg niet terug te vinden zijn zonder een herkenningspunt. Deposities die in droge context zijn

46 Levy 1982

47 Levy 1982

48 Stein 1976

49 Vestergaard 1987

(16)

16

gevonden kunnen ten tijde van de depositie zijn achtergelaten toen de omstandigheden ter plekke nog nat waren. Omgekeerd geldt hetzelfde, deposities afkomstig uit veengebieden hoeven niet achtergelaten zijn in natte omstandigheden.

2. Voorwerp: type

Een andere, pragmatische benadering is het scheiden in type materiaal. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen werktuigen, wapens en versiering op basis van de verschillende productie- en distributiewijzen van elke groep. In het bodemarchief is dit onderscheid soms aanwezig, wanneer meerdere objecten van exclusief één type worden gedeponeerd.

50

Vondstmateriaal uit grafcontext suggereert dat een dergelijk onderscheid soms gebaseerd is op basis van geslacht en soms op basis van status.

De keerzijde van deze benadering is dat het in de praktijk slecht toepasbaar is. De typen materialen sluiten elkaar in geen geval uit. Zo zijn er voorbeelden van rijkelijk versierde wapens

51

en worden sommige simpele wapens soms onder de noemer werktuigen geplaatst.

52

Bovendien is er in deze scheiding geen ruimte voor deposities met een gemixte samenstelling.

3. Voorwerp: behandeling

De wijze waarop een voorwerp is behandeld is het oudste en een van de meest gehanteerde criteria (zie tabel 2). De classificatie kent twee mogelijke onderverdelingen die naast elkaar gebruikt kunnen worden. De eerste verdeling is tussen gebruikte en ongebruikte voorwerpen.

Ongebruikte voorwerpen worden over het algemeen beschouwd als offerdeposities, gebruikte voorwerpen niet.

53

De tweede verdeling is tussen complete en bijna complete voorwerpen en gefragmenteerde voorwerpen. De complete of bijna complete voorwerpen worden over het algemeen geassocieerd met offerdeposities, gefragmenteerde voorwerpen niet.

54

Het bezwaarlijke van deze benadering is dat beide onderverdelingen omgedraaid kunnen worden, wat sommige onderzoekers dan ook doen. Broholm is bijvoorbeeld van mening dat gebruikte voorwerpen juist een indicatie zijn van een handelsvoorraad.

55

De ongebruikte voorwerpen zouden bedoeld zijn geweest om mee te handelen en niet om te offeren. Eveneens geven Worsaee en Levy aan dat fragmentatie een indicatie kan zijn van een offerdepositie.

56

4. Voorwerp: associatie (met andere voorwerpen in de depositie)

Een alternatieve en simpelere manier om offerdeposities te scheiden is door ze te verdelen op basis van associatie met andere voorwerpen in de depositie. In de regel komt dit neer op een verdeling tussen deposities van enkele vondsten en deposities van meervoudige vondsten.

Enkele deposities zijn zowel op het land als in het water gevonden. De enkele deposities zijn

50 Kubach 1979;1985, Geißlinger 1984

51 Harbison & Laing 1969

52 Ehrenberg 1977

53 Stein 1976; Levy 1982

54 Fontijn 2002; Levy 1982

55 Broholm 1949

56 Worsaae 1867; Levy 1982

(17)

17

lange tijd onderbelicht gebleven, mede omdat enkele vondsten gemakkelijk tot de groep verloren objecten werden toegewezen. Alhoewel sommige onderzoekers dit onwaarschijnlijk achten door de gave toestand waarin sommige vondsten zijn aangetroffen.

57

Het grootste probleem met meervoudige deposities is dat er vaak wordt aangenomen dat ze ook tegelijk zijn gedeponeerd. Vooral bij de meervoudige droge context deposities, waarvan aangenomen wordt dat ze makkelijk terug te vinden zijn, is het mogelijk dat objecten zijn toegevoegd aan, of verwijderd zijn van de originele depositie. Zo kan een oorspronkelijk meervoudige depositie geïnterpreteerd zijn als een enkelvoudige depositie. Het probleem van natte context deposities is dat veel contextdetails verloren gaan op het moment dat ze het water ingaan. Niet bij alle natte deposities is dit het geval, er zijn ook veendeposities opgegraven waarvan de context goed bekend is en intact is gebleven. Echter zijn vrijwel alle metalen riviervondsten in Europa zijn opgedregd. Zelfs al worden natte context vondsten bij elkaar gevonden, de nabijheid van vondsten is niet genoeg om aan te nemen dat de objecten op hetzelfde moment zijn gedeponeerd.

5. Voorwerp: schikking

Het door onderzoekers minst gehanteerde criterium is de schikking van voorwerpen in een depositie. Omdat bij het merendeel van deposities er geen sprake is van een speciale schikking van voorwerpen (zie tabel 2). De methode berust op de aanname dat voorwerpen die op een speciale manier zijn gerangschikt als offerdeposities beschouwd worden.

Voorbeelden van een speciale rangschikking zijn voorwerpen in een pot of bak, omringd of omsloten voorwerpen of parallel gerangschikte voorwerpen.

58

57 Kubach 1985

58 Levy 1982, 24

(18)

18 3. De gemeente Emmen

3.1 Bewoningsgeschiedenis

De gemeente Emmen beslaat de zuidelijke punt van de Hondsrug en het omliggende lagergelegen gebied. Van de Hondsrug gezien loopt het terrein naar het oosten en zuiden af via de vergraven veenvlakte van het Bourtangerveen tot aan de Duitse grens. De Hondsrug, die zich in noordwestelijke richting uitstrekt is van oudsher de doorgangsweg die Emmen met de stad Groningen en een groot deel van Drenthe verbindt. De Hondsrug en de gemeente Emmen staan bekend om de hunebedden en grafheuvels die er gevonden zijn.

Uit het neolithicum zijn talrijke vondsten bekend van zowel de droge als de natte delen (zie catalogus) van Emmen. Nederzettingssporen uit deze periode zijn schaars en complete huisplattegronden zijn niet aangetroffen.

59

Naast de weinige nederzettingssporen wordt de aanwezigheid van de neolithische mens bevestigd door het grote aantal hunebedden (10) in de gemeente.

In de bronstijd wordt het gebied intensiever bewoond. Hiervan getuigen de vele huisplattegronden van boerderijen die in de jaren zestig van de vorige eeuw aan het licht kwamen (zie figuur 5). Tijdens meerdere opgravingscampagnes van het toenmalige B.A.I. (nu G.I.A.) zijn er grote delen van bronstijdnederzettingen en grafheuvels blootgelegd in het gebied ten oosten van Emmen, in de nieuwbouwwijken Emmerhout en Angelslo. Ten zuiden van Emmen, in Noordbarge op de Hooge Loo en in de Bargermeer zijn bewoningssporen uit de midden bronstijd tot en met de Romeinse tijd gevonden.

60

59 Harsema 1992, 38

60 De Wit et al. 2009

Figuur 5: Bronstijd boerderijplattegronden die zijn opgegraven ten oosten van Emmen. Het zijn twee voorbeelden van de vele boerderijplattegronden die in de nieuwbouwwijken Emmerhout en Angelslo aan het licht kwamen. Het oudere huistype (boven), genoemd naar Emmerhout, is 28,5m lang. Het voorbeeld van het jongere type, genoemd naar Elp, is 31,5m lang. Schaal van de afbeelding 1:428.

(19)

19

Uit de ijzertijd zijn talrijke nederzettingssporen, grafheuvels en sporen van agrarische landgebruik bekend uit Emmen. Ten oosten van Emmen, nabij Emmerhout en Angelslo zijn grote delen van ijzertijdnederzettingen bloot gelegd (zie figuur 6). De vindplaatsen Noordbarge en Bargermeer zijn al genoemd als vindplaatsen van ijzertijdbewoning. Daar kan de Noordbargeres aan worden toegevoegd omdat er resten van huisplattegronden zijn aangetroffen daterend in de vroege en midden ijzertijd.

61

Nederzettingssporen uit de Romeinse tijd zijn bekend uit Noordbarge, Bargermeer, Noordbargeres

62

en de Emmeres

63

. In bijna alle gevallen gaat het om kleine boerennederzettingen.

Figuur 6: De ijzertijdbewoning en het landgebruik ten oosten van Emmen geprojecteerd op de vereenvoudigde bodemkaart. Op de kaart zijn de Celtic fields aangegeven, nederzettingssporen uit de ijzertijd en groot veenmeer dat ca. 1500 v.Chr. is ontstaan en ca. 500 v.Chr. plotseling leegstroomde.64 De grote rode stippen vertegenwoordigen grotere delen van ijzertijdnederzettingen. De kleine stippen vertegenwoordigen ijzertijdhuizen. De zwarte stip is het tempeltje van Bargeroosterveld dat dateert uit de Midden Bronstijd.

61 De Wit 2009

62 De Wit et al. 2009

63 De Wit 2003

64 Casparie 1972, 221

(20)

20 3.2 Het veen rondom Emmen

Figuur 7: Waterlopen, hoogveen en moerasveen in zuidoost Drenthe voor de veenontginningen en de kanalisatie.

In figuur 7 zien we de situatie in de omgeving van Emmen. Aan vrijwel alle zijden is de Hondsrug omgeven door hoogveen of het zogeheten Bourtangerveen. De enige delen moerasveen die binnen de gemeente Emmen vallen liggen rondom de waterlopen het Holsloots Diep, de Mussel Aa en de Delft (zie figuur 6). De Runde daarentegen is een hoogveenriviertje en is waarschijnlijk jonger dan de andere drie genoemde waterlopen.

Volgens Dr. W.A. Casparie begon de Runde zich ca. 3100 v.Chr. te vormen

65

en groeide deze pas vanaf 500 v.Chr., na het leegstromen van het aanwezige veenmeer (zie figuur 6) uit tot een beduidende waterloop. Het genoemde jaartal voor het ontstaan van de Runde correspondeert ruwweg met de datering van de eerste NCV‟s uit de buurt van het stroomgebied van de Runde. Deze eerste NCV‟s bestaan uit een zeer gave, complete, geheel versierde trechterbeker schaal

66

(3400-2850 v.Chr.) en een complete vuurstenen flintrechbijl

67

. De bijl behoord vermoedelijk tot de enkelgrafcultuur (2850-2450 v.Chr.).

68

Op figuur 7 en veel oude veel kaarten, zoals de Hottingerkaart van 1783 en de TMKN van 1850, wordt de indruk gewekt dat het veen een homogeen landschap moet zijn geweest.

Dit is vaak onterecht. Ten eerste kan er binnen een hoogveengebied in dezelfde periode een

65 Casparie 1972, 228

66 Catalogusnummer 60

67 Catalogusnummer 43

68 De locatie van beide vondsten is terug te vinden op kaart 5 in bijlage A, het zijn de meest rechts gelegen zwarte punten.

(21)

21

grote variatie zijn aan vochtigheid, hoogte, waterdoorstroming, flora en toegankelijkheid.

69

Ten tweede kan hoogveen erg dynamisch zijn in omvang. Groei of vermindering van het hoogveen is sterk afhankelijk van de neerslag en dus de heersende klimaatsomstandigheden.

De snelle toename van veen op de paleogeografische kaarten (zie kaart 11, bijlage A) en het ontstaan en leegstromen van het veenmeer in figuur 5 zijn goede voorbeelden van de dynamiek van een hoogveengebied.

3.3 Veen als offergebied, ijzermijn en deel van een verkeersnetwerk

De verhouding tussen de prehistorische mens en het veen kende meerdere gezichten. Het kon het domein van de goden zijn, de werkvloer waar men op de knieën ging om ijzer te winnen of het verraderlijke terrein dat men moest overbruggen om op de plek van bestemming te komen. Dankzij de conserverende eigenschappen van het hoogveen, zijn de sporen van de mens uitzonderlijk goed bewaard gebleven.

Uit de bronstijd is een groot aantal NCV‟s bekend (zie figuur 14), maar een van de meest bijzondere bronstijdvondsten is een vierpalig gebouwtje uit het veen bij Bargeroosterveld (zie figuur 8). Vierpalige constructies zijn in de prehistorie niet onbekend maar ze worden doorgaans niet in het veen aangetroffen (zie zwarte stip figuur 6). Op een nederzettingsterrein zouden we aan een spieker denken, op een begraafplaats aan een dodenhuisje of aan een ritueel bouwwerk, een tempeltje. Dat laatste is de meest gebruikelijke interpretatie van het bouwwerk. Dit idee wordt versterkt door de krans van veldkeien (zo‟n 3,50m in doorsnee) die het gebouwtje omgaf en de hoornvormige stukken hout die ter plaatse zijn aangetroffen.

70

Figuur 8: Het tempeltje van Bargeroosterveld. Links: de funderingsplanken, het onderstuk van de palen en de krans van veldkeien. Rechts: reconstructietekening van het tempeltje. Men vermoed dat de hoornvormige stukken oorspronkelijk aan de boveneinden van de hoekpalen hebben gezeten. De hoogte van de palen zal ca. 2,25m hebben bedragen.

69 Casparie 1972

70 Harsema 1992, 51

(22)

22

In het hoogveen ten oosten van Emmen zijn meerdere gebieden aangetroffen waar moerasijzererts aanwezig was.

71

Moerasijzererts is een vorm van ijzeroer. IJzeroer is de informele verzamelnaam voor alle ijzerverbindingen in de bodem. Moerasijzererts kan bestaan uit verschillende mineralen. De moerasijzererts in de gemeente Emmen bestond vrijwel geheel uit het mineraal sideriet. Sideriet is een vrij algemeen voorkomend mineraal en in het hoogveen komt sideriet het meest voor in siderietlenzen (zie figuur 9, nr.2).

72

Siderietlenzen variëren in diameter van minder dan 1m tot soms meer dan 10m, de dikte bedraagt normaal 30-60cm. In de vorige eeuw werd sideriet nog gebruikt voor de ijzerfabricage. Het is een zeer rijk ijzererts, ruim 50% van de gloeirest is zuiver ijzer.

73

Volgens Casparie moeten de siderietlenzen zichtbaar zijn geweest vanaf de Hondrug omdat ze het veen enkele centimeters opstuwen waardoor deze boven het veenoppervlak uitstaken.

Bovendien hadden ze een heel andere vegetatie.

74

Voor de winning van moerasijzererts uit het gebied ten oosten van Emmen zijn meerdere aanwijzingen gevonden maar het is nooit met zekerheid aangetoond. Bij de opgravingen van de ijzertijdnederzetting Emmerhout en op het Celtic field bij Angelslo zijn ijzerslakken gevonden.

75

Bovendien zijn er aanwijzingen gevonden voor graafactiviteiten in het

71 Casparie 1972

72 Booij 1986

73 Van Heuveln 1958

74 Casparie & Smith 1978, 254

75 Modderkolk 1970

Figuur 9: Verspreiding van ijzerrijke centra ten oosten van Emmen. 1 = ijzerrijk kwelveen gebied (met links ijzerrijke ader); 2 = concentratie van sideriet; 3 = oost-west georiënteerde dekzandrug;

4 = randzone van het veen.

Figuur 10: Gebieden rondom Emmen waar plaatselijk winbare hoeveelheden ijzeroer voorkwam.

(23)

23

siderietrijke veen ten oosten van Emmen.

76

Men zou hier kunnen denken aan turfgraven voor de brandstofvoorziening maar omdat het siderietrijke veen niet erg geschikt is als brandstof, is dit erg onwaarschijnlijk. Bovendien zou het verbranden van siderietrijk veen erg lastige slakken geven.

Een veenweg die vanaf de Hondsrug richting het siderietrijke veen is gebouwd, is een derde aanwijzing voor de winning van moerasijzererts.

77

De veenweg dateert in de late ijzertijd en is gebouwd van gevlochten matten van wilg die geplaatst zijn op een raamwerk van takken. De weg eindigt nabij de noordelijkste siderietconcentratie aangegeven in figuur 9.

78

In datzelfde veengebied ten oosten van Emmen zijn meer resten gevonden van veenwegen: twaalf in totaal.

79

Ze dateren van het neolithicum tot en met de late ijzertijd (zie bijlage A, kaart 2 en de catalogus). De totale lengte van de meeste veenwegen is niet vastgesteld maar van zes veenwegen wordt in ieder geval geschat dat ze langer moeten zijn geweest dan 2km. Qua lengte en breedte kunnen de veenwegen sterk van elkaar verschillen.

Zo zijn veenwegen XVI(Bou) bij Emmercompascuum, XVII(Bou) en XVIII(Bou) bij Bargeroosterveld zijn niet breder dan een halve meter, terwijl veenwegen XIV(Bou) bij Emmer-Erfscheidenveen, XIX(Bou) bij Klazienaveen-Noord en XXI(Bou) bij Nieuw- Dordrecht allemaal tenminste 2,5m breed zijn. In de eerstgenoemde gevallen spreekt men ook wel van voetpaden in plaats van veenwegen. Veenwegen zijn gebouwd om toegang te krijgen tot het veen en om het veen te overbruggen. Zo zijn er veenwegen, I(Bou) en XV(Bou), die zeer waarschijnlijk het Bourtangerveen doorkruisten en mogelijk deel uitmaakten van een verkeerssysteem.

80

Van andere veenwegen, XVIII(Bou) en XIX(Bou) is het duidelijk dat ze niet bedoeld waren om het Bourtangerveen te doorkruisen, deze worden in verband gebracht met het winnen van ijzeroer.

81

76 Casparie & Smith 1978

77 Veenweg XIV (Bou), catalogusnummer 65.

78 Voor de locatie van veenweg XIV (Bou), zie kaart 2, bijlage A.

79 Waarvan twee niet geverifieerd (zie catalogusnummers 149 en 150)

80 Casparie 1987, 63

81 Casparie 1987, 50-52

(24)

24 4. Resultaten

4.1 Vertekeningen

In een ideale situatie zijn de resultaten in paragrafen 4.2 t/m 4.4 en de kaarten in bijlage A te verklaren als een rechtstreekse afspiegeling van de bewuste keuzes gemaakt door vroegere samenlevingen en individuen. In werkelijkheid zijn er meerdere vertekeningen en selecties die een rol hebben gespeeld bij het verstoren van deze afspiegeling.

De eerste belangrijke vertekening is het verschil in onderzoeksgeschiedenis tussen drie zones in de gemeente Emmen. Op kaart 4 in bijlage A is de verdeling van zones weergegeven.

Het gaat om: het Weerdingecluster (WC), het Klazienaveen-Noordcluster (KNC) en de Zuidspreiding (ZS). In paragraaf 4.3 wordt de verdeling toegelicht.

In het KNC hebben jarenlang systematische opgravingen plaatsgevonden uitgevoerd door het B.A.I.

82

met als gevolg dat de kans dat daar een clustering van vondsten is ontstaan groot is. Een tweede gevolg van het intensieve onderzoek in het KNC is dat er waarschijnlijk minder sprake is geweest van materiaalselectie dan in de andere zones. Kleine, beschadigde of minder waardevolle vondsten (stukken leer bijvoorbeeld) zullen niet snel de aandacht van een veenarbeider hebben getrokken. Grote of opvallende vondsten zoals wielen of edelhertgeweien daarentegen wel.

De tweede, grote vertekening in onderzoeksgeschiedenis bevindt zich in het gebied van de ZS, ten westen van Emmen (zie kaart 4, bijlage A). In de lagere delen van dit gebied zijn, vooral in de laatste decennia van de 20

ste

eeuw, veel amateurvondsten gedaan die in Archis gemeld zijn als oppervlaktevondst. Deze vondsten zijn wel afkomstig uit de lage en natte gebieden, maar omdat het oppervlaktevondsten zijn kan er niet met zekerheid gezegd worden dat de vondsten ook daadwerkelijk uit natte context afkomstig zijn. Vondsten waarvan niet met grote zekerheid kan worden gezegd dat ze afkomstig zijn uit een natte context zijn niet opgenomen in de catalogus. Naar veel van deze vondsten is nooit goed onderzoek gedaan. De informatie die aan Archis ontleend kan worden is summier, onduidelijk en vaak onvolledig. Er wordt niet verwezen naar publicaties of de vondsten worden nergens vermeld. De ondervertegenwoordiging van vondsten in de ZS, in vergelijking met de andere zones, is hier voor een groot deel aan te wijten.

De derde vertekening is van ruimtelijke aard: de gemeentegrens tussen Emmen en Borger-Odoorn. Van zestien waarnemingen in het WC nabij de gemeentegrens is de nauwkeurigheid van de vondstlocatie laag (een mogelijke afwijking van 2500m).

Beschrijvingen zoals “Gevonden in het veen nabij de Mussel Aa” of “Gevonden in het veen van Weerdinge” laten vaak geen nauwkeurige locatiebepaling toe. De mogelijkheid bestaat dat enkele van de zestien waarnemingen gepubliceerd staan onder de gemeente Emmen maar oorspronkelijk uit de gemeente Borger-Odoorn komen, maar andersom is ook goed mogelijk.

In dat geval zou er sprake zijn van gemiste vondsten. Het aantal vondsten waarbij dit het geval kan zijn geweest is klein, niettemin is de kans aanwezig.

82 Harsema 1992; Casparie 1972

(25)

25 4.2 Vondstspreiding

 Deelvraag IV: Hoe is de ruimtelijke spreiding van NCV‟s in de gemeente Emmen?

De NCV‟s zijn geprojecteerd op verschillende kaarten (bijlage A) om de spreiding van vondsten aan te geven. Eén of meerdere natte context vondsten onder één waarneming worden weergegeven als een punt. De natte context waarnemingen worden afgekort tot NCW‟s.

Bijlage A,

Kaart 1: NCW‟s geprojecteerd op het AHN.

Kaart 2: NCW‟s en veenwegen geprojecteerd op het AHN.

Kaart 3: NCW‟s geprojecteerd op het AHN, waarnemingen met lage nauwkeurigheid in rood.

Kaart 10: NCW‟s geprojecteerd op het AHN met plaatsnamen.

De spreiding van NCV‟s is niet gelijkmatig, zoals kaart 1 weergeeft. In het noorden en oosten lijkt er veel meer sprake te zijn van clustering van NCV‟s dan in de rest van de gemeente Emmen. De clusters liggen bij de plaatsen Weerdinge (noord) en Klazienaveen-Noord (oost).

In de zuidelijke helft en in het westen van de gemeente zijn de vondsten gelijkmatiger verdeeld. In paragraaf 4.2 zijn drie zones genoemd: het Weerdingecluster (WC), het Klazienaveen-Noordcluster (KNC) en de Zuidspreiding (ZS). De verdeling van zones is door mij gemaakt op basis van de onregelmatige verspreiding van vondsten. Voor een weergave van de zones kan kaart 4 in bijlage A worden geraadpleegd.

Op kaart 4 is de gehele gemeente Emmen opgedeeld in drie zones waarin alle NCV‟s zijn verdeeld. Twee van deze zones, het WC en het KNC, zijn gelabeld als clusters: zones waarbij er sprake lijkt te zijn van clustering van NCV‟s. Bij de grootste zone daarentegen, de ZS, lijkt er veel minder sprake te zijn van clustering. Tussen de zones wordt onderscheid gemaakt op basis van de type spreiding van vondsten en de locatie, niet op basis van de bodemsoort of geomorfologie. Belangrijke kenmerken van de drie zones worden hieronder ter sprake gebracht en de belangrijkste plaatsnamen, streeknamen en toponiemen van elke zone zijn weergegeven in tabel 3.

Zone 1, het Weerdingecluster

Het Weerdingecluster is de verzameling van NCV‟s in het veen bij Weerdinge. De hoogste concentratie vondsten ligt in het gebied bekend als de Aschbroeken, wat vanaf de Hondsrug bij Weerdinge gezien het dichtstbijzijnde veen is. Op figuur 7 (hoofdstuk 3) en de TMKN van 1850 (kaart 9, bijlage A) is te zien dat het WC sterk correspondeert met de loop van het voormalig stroomdal de Mussel Aa. Zowel de Mussel Aa als het Weerdingecluster hebben een zuidoost-noordwest oriëntatie en zijn haaks op de Hondsrug gelegen.

Zone 2, het Klazienaveen-Noordcluster

(26)

26

NCV‟s van het Klazienaveen-Noordcluster clusteren zich rondom de plaats Klazienaveen- Noord. Op figuur 6 (hoofdstuk 3) en kaart 4 (bijlage A) is te zien dat het KNC ruwweg correspondeert met de locatie van het voormalige veenmeer dat daar heeft gelegen. Het veenmeer is waarschijnlijk ca. 1500 v.Chr. ontstaan en ca. 500 v.Chr. leeggelopen. Dit is de periode vanaf het begin van de midden bronstijd tot het begin van de midden ijzertijd (zie perioden, bijlage C). Slechts twee van elf NCV‟s die in de directe omgeving van het voormalige veenmeer zijn gevonden zijn niet in de periode 1500-500 v.Chr. te plaatsen. Van de andere negen zijn er drie NCV‟s van lage nauwkeurigheid (zie catalogusnummers: 42, 47, 70, 72, 97, 98, 41, 64, 110, 120 en 121).

Op kaart 9 (bijlage A) is een ruimtelijke associatie te ontdekken tussen vondsten in het KNC en het hoogveenriviertje de Runde. Kaart 9 geeft een weergave van de loop van Runde rond 1850, de kans is groot dat de loop van de Runde in de prehistorie niet identiek was aan de situatie zoals in 1850. Na het leegstromen van het veenmeer ca. 500 v.Chr. (zie figuur 6) is de Runde gegroeid en wellicht van loop veranderd.

83

In paragraaf 3.2 zijn twee vondsten genoemd (catalogusnummers 43 en 60) die in verband gebracht kunnen worden met de aanwezigheid van de Runde.

Zone 3, de Zuidspreiding

NCV‟s van de derde zone, de ZS, zijn in tegenstelling tot vondsten van andere zones minder geclusterd en meer verspreid. De naam ZS is licht misleidend omdat de zone niet alleen het zuiden van de gemeente beslaat, maar ook het zuidoosten en westen van de gemeente. Van alle drie de zones beslaat de ZS verreweg het grootste oppervlak, de hele zuidelijke helft van de gemeente Emmen.

In de ZS is er slechts sprake van een kleine clustering. Het gaat om vier maalstenen en zadelkweernen die allemaal rond dezelfde periode zijn aangetroffen nabij de grens met de gemeente Coevorden (catalogusnummers: 83 t/m 86). Drie nabij elkaar gelegen, uiterst westelijke waarnemingspunten vertegenwoordigen deze vier NCV‟s (zie ZS, kaart 4). Dat het enige cluster in de ZS uitsluitend bestaat uit bijna

84

alle maalstenen en zadelkweernen die in natte context gevonden zijn in de hele gemeente Emmen is opmerkenswaardig.

Dat er in de ZS geen clusters zijn aan te wijzen in de omgeving van voormalige waterlopen is op het eerste gezicht in strijd met de waarnemingen in het WC en het KNC. In figuur 6 is te zien dat er twee waterlopen geweest moeten zijn in de ZS: het Holsloots Diep en de Delft. De reden dat hier geen clustering is waar te nemen kan te wijten zijn aan de tweede genoemde vertekening in paragraaf 4.1. Dat in het voormalig stroomgebied van beide waterlopen wel veel mogelijke NCV‟s zijn aangetroffen. Maar omdat van veel vondsten niet bevestigd kon worden dat ze oorspronkelijk uit natte context kwamen zijn ze niet opgenomen in de catalogus (zie figuur 4).

Een andere uitzondering is de afwezigheid van veenwegen in de ZS (zie kaart 2). Op het AHN van Emmen is te zien dat de ZS gemiddeld relatief hoog ligt vergeleken met het WC en het KNC. Bovendien komt de veengroei in grote delen van de ZS pas laat op gang (zie

83 Casparie 1972

84 Drie van de vier waarnemingen.

(27)

27

kaart 11). Deze beide waarnemingen zijn argumenten voor een relatief goed natuurlijke toegankelijkheid van de ZS, waardoor de bouw van veenwegen in dit gebied wellicht niet nodig was. Een andere, simpele verklaring voor de afwezigheid van veenwegen in de ZS kan zijn dat de prehistorische mens weinig baat had bij toegang tot de zuidelijke en zuidoostelijke delen van de gemeente Emmen. Figuur 10 geeft waar er winbare hoeveelheden ijzeroer waren te vinden in de ZS: enkele kilometers ten westen van de plaats Emmen en in het uiterste zuiden tegen de huidige grens met Duitsland. Kaart 11 toont aan dat in het begin van de midden ijzertijd (ca. 500 v.Chr.) er tenminste 5km hoogveen tussen het zuidelijkste puntje van de zandgronden en het winbare ijzeroer in het zuiden zat. De winbare ijzeroer ten westen van Emmen moet tijdens diezelfde periode veel toegankelijker zijn geweest voor eventuele ijzerertswinning vanaf de Hondsrug dan de zuidelijke ijzeroer.

Tabel 3: Belangrijkste plaatsen, streeknamen en toponiemen van de drie zones.

Weerdingecluster: Klazienaveen-Noordcluster: Zuidspreiding:

Weerdinge Klazienaveen-Noord Klazienaveen

Nieuw Weerdinge Bargeroosterveld Barger-Oosterveen Weerdingerveen Nieuw Dordrecht Barger-Erfscheidenveen

Siepelveen Barger-Compascuum Amsterdamscheveld

Noordveen Emmer-Compascuum Nieuw-Schoonebeek

Aschbroeken Foxel Schoonebeek

Vledders Rundeveen Erica

Oosterveen Nieuw-Amsterdam

Noord- en Zuidbarge

4.3 Materiaalcategorieën

 Deelvraag V: Zijn er verschillen in ruimtelijke spreiding tussen verschillende materiaalcategorieën?

In deze paragraaf wordt ingegaan op waar welk type voorwerpen voorkomt of juist niet voorkomt en in welke mate. Er wordt aangetoond dat er waarschijnlijk selectie heeft plaats heeft gevonden. Waarbij er een verband is aan te wijzen tussen bepaalde type voorwerpen en bepaalde zones.

Voor de aanpak van deelvraag V zijn twee verdelingen gemaakt: de eerste is een indeling van de gemeente Emmen in drie verschillende zones: het WC, het KNC en de ZS. De tweede indeling is een classificatie van alle NCV‟s in type materiaal, in twaalf categorieën.

Het nut van deze verdelingen is het aantonen van kwantitatieve verschillen en

overeenkomsten tussen de materiaalcategorieën en tussen de drie zones, door gebruik te

maken van statistiek en de chikwadraattoets.

(28)

28 Classificatie van vondsttype

In tabel 4 zijn alle vondsten uit de catalogus opgenomen (met uitzondering van de veenwegen, constructies, grondsporen, houtskool, ijzeroer, palen en planken). Dit resulteert in een totaal aantal van 119 NCV‟s. De herverdeling van vondsten in twaalf grotere categorieën is deels om het aantal materiaalcategorieën overzichtelijk te houden en deels bedoeld om de statistische analyse van vondsten tussen de verschillende zones mogelijk te maken. Daarom zijn alleen materiaalcategorieën waarvan tenminste vier vondsten zijn gedaan, in een categorie ondergebracht. De materiaalcategorieën waarvan drie of minder vondsten bekend zijn, zijn opgenomen in de categorie overige vondsten. Met als gevolg dat een groot aantal vondsten in deze categorie valt. Voor een overzicht van alle materiaalcategorieën kan de catalogus raad gepleegd worden.

In de categorie aardewerk wordt als aantal niet de hoeveelheid scherven aangegeven maar het veronderstelde aantal hele potten, schalen of bekers. Bij één aardewerk vinplaats is het aantal potten dat aanwezig moet zijn geweest onbekend, de vinplaats met waarnemingsnummer 36102 (Weerdingerveen-Boerplaats). Bij deze vindplaats zijn drie onderscheidbare aardewerk vondsten aangetroffen. Van één van deze vondsten

85

wordt slechts het volgende vermeld: “scherven van grote versierde potbekers”. Omdat het onmogelijk is om hieruit op te maken hoeveel potbekers aanwezig geweest moeten zijn wordt deze vondst gerekend als één aardewerk vondst.

In de categorie stenen bijlen vallen zowel de natuurstenen bijlen als de vuurstenen bijlen. Bij deze categorie is hetzelfde aan de hand als bij het aardewerk. Van de vindplaats met waarnemingsnummer 423972 (Sleenerstroom) is het totale aantal stenen bijlen dat aanwezig moet zijn geweest onduidelijk. Er zijn slechts twee stuks bewaard gebleven,

86

maar volgens de vinder waren er meer stenen bijlen aanwezig. In dit geval is uitgegaan van drie stenen bijlen omdat niet met zekerheid gezegd kan worden hoeveel stenen bijlen er nog meer aanwezig moeten zijn geweest.

In de categorie runderhoorns worden de rechter- en linkerhoorn van hetzelfde dier geteld als één vondst, eveneens als twee bij elkaar gevonden losse hoorns die zeer waarschijnlijk tot hetzelfde dier behoorden.

Onder de categorie maalstenen e.d. zijn ook liggers, lopers en zadelkweerns gerekend, bij twee vindplaatsen zijn er een loper en ligger (of zadelkweern) bij elkaar gevonden.

87

. In de beide gevallen zijn de loper en de ligger samen gerekend als één vondst.

De categorie bronzen bijlen is een verzameling van drie typen bijlen: bronzen hielbijlen, bronzen kokerbijlen en bronzen vlakbijlen. In de categorie overige vondsten zijn alle vondsten opgenomen die niet in bovengenoemde categorieën vallen met uitzondering van de constructies, palen, planken, grondsporen en veenwegen.

Er zijn geen bijzonderheden op te merken bij de categorieën edelhertgeweien, stenen hamerbijlen, bronzen lanspunten, schoenen, veenlijken en wielen.

85 Catalogusnummer 15.

86 Catalogusnummers 124 en 125.

87 Waarnemingsnummer 423935 en 423936.

(29)

29

Tabel 4: Aantal waargenomen NCV‟s per materiaalcategorie en per zone.

Materiaalcategorie WC KNC ZS Totaal

Aardewerk 13 2 3 18

Stenen bijlen 0 4 6 10

Bronzen bijlen 7 2 5 14

Edelhertgeweien 8 0 0 8

Stenen hamerbijlen 1 2 1 4

Bronzen lanspunten 5 1 5 11

Maalstenen e.d. 0 0 4 4

Runderhoorns 6 2 2 10

Schoeisel 0 5 0 5

Veenlijken 4 2 1 7

Wielen 2 2 0 4

Overig 15 11 8 28

Totaal 51 33 35 119

In tabel 4 is de verspreiding van vondsttype over de drie zones weergegeven. Uit de tabel blijkt dat de vondsten van sommige categorieën regelmatiger of eerlijker verdeeld zijn over de zones dan andere. Het aardewerk of de edelhertgeweien bijvoorbeeld lijken onregelmatiger verdeeld te zijn over de drie zones dan de stenen hamerbijlen. De verdeling van edelhertgeweien is zeer onregelmatig, de verdeling van stenen hamerbijlen vrij regelmatig maar de verdeling van bronzen bijlen hangt daar ergens tussenin. Om er precies achter te komen welke verspreidingspatronen regelmatig genoemd kunnen worden en welke niet brengt een chikwadraatstoets ( een uitkomst.

Figuur 12: Aantal waargenomen NCV‟s per materiaalcategorie per zone.

0 2 4 6 8 10 12 14 16 18 20

ZS KNC WC

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Emmen (niet afgebeeld) ligt plangebied Wilhelmsweg binnen legenda-eenheid 'waarde 4'.. Dit staat voor middel- hoge

Hamminga is een inventariserend archeologisch veldonderzoek uitgevoerd aan het Noordeind 21 te Emmen, gemeente Emmen, provincie Drenthe (zie Figuur 1).. De aanleiding voor

Voor de gescheiden inzameling van afval (grondstoffen pmd en gft) bij maatschappelijke organisaties is dit van belang vanwege: - Aansluiting bij het programma Schoon

Middels een handtekening in maart van dit jaar (zie bijlage 1) markeerden alle zes schoolbesturen voor primair onderwijs in de gemeente Emmen en stichting Peuterwerk het begin van

1.2 Het woon- en leefklimaat voor omwonenden kan verminderen bij de verkleining van geurnormen De verkleining van bepaalde geurnormen (afstanden) betreft uitsluitend

Verwachting Op basis van het bureauonderzoek kan worden geconcludeerd dat in het plangebied een middelhoge archeologische verwachting geld voor de periode Paleolithicum

0 80 zand zwak siltig; sterk humeus matig fijn donker-grijs kalkloos A-horizont basis scherp; spoor. gele vlekken; spoor grijze

De samenhang tussen de regio zal steeds sterker worden, omdat de regio dit bewust stimuleert (toeristenpas en fusie VVV’s in januari 2003). Mensen komen sowieso niet alleen voor