Vraag nr. 87
van 18 december 1996
van mevrouw RIET VAN CLEUVENBERGEN Unesco-conventie cultureel erfgoed – Projecten voor grote sites
In opvolging van mijn schriftelijke vragen nr. 1 5 van 29 augustus 1995 en nr. 268 van 26 augustus 1996 ( r e s p. Bulletins van Vragen en A n t w o o rden nr. 3 van 2 oktober 1995, b l z . 84 en nr. 18 van 20 sep -tember 1996, b l z . 1072 – red.) en aangezien België de Unesco-conventie voor de bescherming van het cultureel en natuurlijk erfgoed van de wereld heeft o n d e r t e k e n d , had ik graag meer uitleg gekregen over de huidige voorstellen van de Ko n i n k l i j k e Commissie voor Monumenten en Landschappen van het Vlaams Gewest.
In 1995 werd door de toenmalige minister bevoegd voor Monumentenzorg al een voorstel gelanceerd van monumenten of sites die ter bescherming kon-den workon-den voorgedragen bij de Unesco. H e t betrof hier vooral afzonderlijke monumenten. De actuele visie op monumentenbeleid, dat wordt gekoppeld zowel aan cultuurhistorische compo-nenten als aan toeristisch-economische projecten, is er vooral op gericht grotere gehelen te bescher-m e n . Zo kan het bescher-monubescher-mentenbeleid beter aanslui-ten bij de historische ontwikkeling van een streek. In de vroegere niet-officiële lijst stond onder meer de basiliek van Tongeren vermeld. Niet alleen de aanwezigheid van Keltische resten, maar ook van het Romeinse en middeleeuwse patrimonium, d a t homogeen op een kleine oppervlakte is bewaard, zijn evenwel argumenten ten gunste van een even-tuele bescherming van de hele site To n g e r e n .E e n dergelijk totaalproject heeft een internationale uit-straling.
Ook het industriële patrimonium van de Limburg-se mijnstreek is een uitzonderlijk cultureel erfgoed. Nergens in Europa vindt men immers nog een aan-eenschakeling van alle mogelijke mijnvoorzienin-gen en de impact van deze industrie zowel op de leefomgeving als op de bewoning van een streek ( c f r. interpellatie van 15 mei 1996 tot de ministers Van Rompuy en Martens over het reconversiegeld voor de restauratie van mijngebouwen in Lim-b u r g ) . Bovendien werd heel wat van dit patrimoni-um beschermd.
Deze twee voorbeelden illustreren de kansen om belangrijke grote sites in hun geheel als cultureel erfgoed te laten erkennen.
1. Heeft de Koninklijke Commissie voor Monu-menten en Landschappen ook dergelijke groot-schalige sites in overweging genomen ? Zo ja, welke ?
2. Heeft de minister reeds initiatieven genomen o m , eventueel in samenspraak met de minister bevoegd voor To e r i s m e, voor deze sites een totaalproject te ondersteunen ? Zo ja, op welke manier ?
Antwoord
1. In haar advies van 5 september 1996 heeft de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen (KCML) verscheidene, ook gro-tere sites in hun geheel aangewezen met het oog op het eventueel indienen van voorstellen voor de Unesco-lijst van het Werelderfgoed.
Zo omvat het gemotiveerde advies van de KCML een aantal prioritaire voorstellen zoals de oude stadskern van Gent, de O.-L.-V.-Kathe-draal en het stadhuis van Antwerpen met onmiddellijke omgeving, en de binnenstad van Brugge.
Als b i j l a g e vindt de Vlaamse volksvertegen-woordiger de volledige tekst van het advies van de KCML.
Ik zal binnenkort aan de Vlaamse regering vra-gen om de procedure voor de aanvravra-gen tot erkenning bij de Unesco voor deze vier sites voor te bereiden. Ik zal evenwel voorstellen om de Vlaamse begijnhoven met prioriteit in te die-nen.
2. Er is mij geen totaalproject voor deze sites bekend. De ondersteuning voor het behoud van de beschermde monumenten die van deze sites deel uitmaken, wordt gerealiseerd binnen het kader van het algemeen stelsel van onderhouds-en restauratiepremies. Wel zullonderhouds-en er, nadat de Unesco haar eventuele erkenning heeft ver-leend, afspraken worden gemaakt met Toerisme Vlaanderen om deze sites te promoten.
( B ovenvermelde bijlage ligt ter inzage bij het secretariaat van het Vlaams Pa r l e m e n t , d i e n s t Schriftelijke Vragen – red.)