• No results found

ORIËNTATIE IN HET OUDE TESTAMENT

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "ORIËNTATIE IN HET OUDE TESTAMENT"

Copied!
276
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Bijbelwetenschappen Oude Testament Cursusboek

ORIËNTATIE IN HET OUDE TESTAMENT

Versie 7.3 (2019-2020)

Prof. Dr. Hendrik J. Koorevaar

© Copyright: Evangelische Theologische Faculteit v.z.w.

(2)
(3)

ORIËNTATIE IN HET OUDE TESTAMENT

Dr. Hendrik Koorevaar

INHOUDSOPGAVE:

1. Inleiding tot de studie van het Oude Testament ... 7

1.1. De waarde van het Oude Testament binnen wetenschap en geestelijk leven ... 7

1.1.1. De plaats van het Oude Testament binnen de theologie en de godsdienstwetenschap ... 7

1.1.2. De plaats van het Oude Testament binnen het geestelijke leven van vandaag ... 11

1.2. Inleiding tot het Oude Testament of Oriëntatie in het Oude Testament? ... 14

1.3. Wetenschappelijke disciplines bij de studie van het Oude Testament ... 20

1.3.1. De canon van het Oude Testament ... 20

1.3.2. De tekst van het Oude Testament ... 21

1.3.3. De wordingsgeschiedenis van het Oude Testament ... 21

1.3.4. De geschiedenis en geschiedschrijving van het Oude Testament ... 23

1.3.5. De archeologie van het Oude Testament ... 34

1.3.6. De godsdienst van het Oude Testament ... 36

1.3.7. De letterkunde van het Oude Testament ... 36

1.3.8. De exegese van het Oude Testament ... 39

1.3.9. De theologie van het Oude Testament ... 40

2. De canon van het Oude Testament ... 40

2.1. Het wezen van de canon en begripsbepaling ... 40

2.2. De omvang van de canon van het Oude Testament ... 42

2.2.1. Het vraagstuk van de juiste omvang ... 42

2.2.2. De Septuaginta en de apocriefen ... 43

2.2.3. De Samaritanus of Samaritaanse Pentateuch ... 50

2.2.4. De rollen van Qumran en pseudepigrafische literatuur ... 57

2.2.5. De antilegomena en het concilie van Jamnia ... 61

2.2.6. De Palestijnse canon (de Masoretische Tekst) ... 63

2.3. Het ontstaan van de canon van het Oude Testament ... 64

2.3.1. Canon en verzameling ... 64

2.3.2. De Tien Woorden als grondlegging van de canon ... 65

2.3.3. Samenvatting ... 71

2.4. De afsluiting van de canon van het Oude Testament ... 71

2.4.1. Inleiding ... 71

2.4.2. Het oude Jodendom over de afsluiting, indeling en volgorde van de Hebreeuwse canon ... 73

2.4.3. Afsluiting rond 100 of 200 na Chr. ... 77

2.4.4. Afsluiting rond 160 v. Chr. ... 79

2.4.5. Afsluiting rond 100 v. Chr. ... 80

2.4.6. Afsluiting rond 50 na Chr. ... 86

2.4.7. Afsluiting rond 400 v. Chr. ... 89

2.4.8. Samenvatting en conclusie ... 93

2.5. De opbouw van de canon van het Oude Testament ... 95

(4)

2.5.1. Inleiding ... 95

2.5.2. De opbouw van de (Latijns Hebreeuwse) canon van de protestantse kerken ... 96

2.5.3. De opbouw van de (Latijnse) canon van de Rooms-katholieke Kerk ... 97

2.5.4. De opbouw van de (Griekse) canon van de Grieks-orthodoxe kerk ... 99

2.5.5. De opbouw van de (Hebreeuwse) canon van de joodse synagoge ... 102

2.5.6. Het vraagstuk van de indeling en de volgorde van de Hebreeuwse canon ... 105

2.5.6.1. De oude bronnen over indeling en volgorde, met een evaluatie. ... 105

2.5.6.2. Getuigenissen over de indeling. ... 105

2.5.6.3. Getuigenissen over de volgorde. ... 106

2.5.6.4. Evaluatie van indeling en volgorde. ... 108

2.5.6.5. De achtergrond van de driedelige canon en de blokgrenzen... 114

2.5.7. Het vraagstuk van ingrepen in de bestaande boeken bij de eindvorming van de canon ... 118

2.5.8. Het Toramodel als eindgestalte van de Hebreeuwse canon ... 120

2.5.9. Het Ballingschap- en Terugkeermodel als eindgestalte van de Hebreeuwse canon ... 122

2.5.9.1. Inleiding ... 122

2.5.9.2. De afbakening van de drie hoofdblokken en de drie bedieningen ... 123

2.5.10.Conclusie over de opbouw van de canon ... 139

2.6. De structureel theologische boodschap van de canon ... 141

2.6.1. Inleiding ... 141

2.6.2. Het beginsel van begin en einde ... 143

2.6.3. Het beginsel van het centrum ... 146

2.7. Het gezag van de canon van het Oude Testament ... 149

2.7.1. Het gezag van de inhoud van het Oude Testament ... 149

2.7.2. Het gezag van de historisch literaire vorm van het Oude Testament... 150

2.7.3. Het gezag van het Oude Testament bij Jezus ... 152

2.7.4. De consequenties van het gezag van het Oude Testament... 153

2.7.5. De geestelijke achtergrond van de a-canonieke historische kritiek ... 159

3. De tekst, tekstoverlevering en tekstkritiek van het Oude Testament ... 160

3.1. Inleiding ... 160

3.2. Het doel van de tekstkritiek ... 162

3.3. De Hebreeuwse (en Aramese) tekst ... 163

3.3.1. De Masoretische tekst ... 163

3.3.2. De rollen uit de woestijn van Juda: Qumran en Muraba‘at ... 166

3.3.3. De Samaritanus ... 167

3.4. De oude vertalingen ... 168

3.4.1. De Griekse Vertalingen: Septuaginta e.a. ... 168

3.4.2. De Aramese vertaling: Targum ... 170

3.4.3. De Syrische vertaling: Peshitta ... 171

3.4.4. De Latijnse vertalingen: Vetus Latina en Vulgata ... 171

3.5. Tekstevaluatie of tekstkritiek ... 171

3.5.1. Fouten in de tekst ... 171

3.5.2. Het proces van evaluatie ... 173

3.5.3. Tekstvarianten en canonontwikkeling ... 175

3.5.4. Conclusie ... 178

3.5.5. Tekstkritische uitgaven en publicaties ... 179

4. Chronologie van het Oude Testament ... 181

4.1. Inleiding ... 181

4.2. Het Griekse en Romeinse tijdvak ... 182

(5)

4.3. Het Babylonische en Perzische tijdvak (ballingschap en terugkeer) ... 183

4.4. Het tijdvak van de verdeelde koninkrijken Israël en Juda ... 184

4.5. Het tijdvak van de uittocht uit Egypte tot en met het verenigde koninkrijk ... 185

4.6. Het tijdvak van de verbondsvaders en van het verblijf van Israël in Egypte ... 189

4.7. Het tijdvak van de oergeschiedenis ... 200

4.8. Evaluatie en conclusie over de chronologie van het Oude Testament ... 210

5. De documentenhypothese van de Pentateuch ... 219

5.1. Inleiding ... 219

5.2. Documentenhypothese als verhaal ... 222

5.3. Bedenkingen ... 226

5.3.1. Algemene reflectie ... 226

5.3.2. De datering van de documenten ... 227

5.3.3. Reflecties over de redacties... 228

5.3.4. Het Deuteronomische Wetboek van Josia en de altaars in de Pentateuch ... 230

5.3.5. De datering van de bronnen van de Pentateuch door historische projectie ... 238

5.3.6. Conclusies over de documentenhypothese van de Pentateuch ... 240

5.3.7. Evaluatie van het werk van Houtman ... 243

5.3.8. Een historisch-canonieke alternatief voor het ontstaan van de Pentateuch ... 244

5.3.9. Enige literatuur over de Pentateuch ... 245

6. Literatuur over het Oude Testament ... 247

6.1. Atlassen bij het Oude Testament ... 247

6.2. Bibliografie bij het Oude Testament... 247

6.3. Bijbelkunde van het Oude Testament ... 247

6.4. Canon van het Oude Testament ... 248

6.5. Commentaren op het Oude Testament ... 248

6.6. Concordanties bij het Oude Testament ... 250

6.6.1. Hebreeuwse concordanties OT ... 250

6.6.2. Griekse concordanties OT ... 251

6.6.3. Nederlandse concordanties ... 251

6.6.4. Concordanties andere talen ... 251

6.7. Exegese en hermeneutiek van het Oude Testament ... 251

6.8. Geschiedenis en archeologie van het Oude Testament ... 252

6.9. Godsdienst van het Oude Testament ... 255

6.10. Grammatica van het Hebreeuws en Aramees ... 256

6.11. Inleiding tot het Oude Testament ... 256

6.12. Jodendom: oude geschriften en oude geschiedenis ... 260

6.13. Letterkunde van het Oude Testament ... 260

6.14. Links voor de studie van het Oude Testament ... 261

6.15. Semitische talen ... 261

6.16. Software bij het Oude Testament ... 261

6.17. Studie van het Oude Testament ... 262

6.18. Tekst van het Hebreeuwse Oude Testament ... 262

6.19. Tekstkritiek van het Oude Testament ... 263

6.20. Theologie van het Oude Testament ... 265

6.21. Vertalingen van het Oude Testament ... 268

6.21.1.Vertalingstechnieken ... 268

6.21.2.Griekse Vertaling OT ... 268

6.21.3.Latijnse Vertaling OT ... 268

6.21.4.Nederlandse vertalingen ... 268

6.21.5.Engelse vertalingen ... 269

(6)

6.21.6.Duitse vertalingen. ... 269

6.21.7.Franse vertalingen ... 269

6.22. Websites literatuur Oude Testament ... 269

6.23. Wetenschappelijke tijdschriften en monografieën ... 269

6.23.1.Tijdschriften OT alleen ... 269

6.23.2.Andere tijdschriften ... 270

6.23.3.Monografieën ... 270

6.24. Woordenboeken in de grondtalen ... 271

6.24.1.Gewone Hebreeuwse woordenboeken ... 271

6.24.2.Theologische Hebreeuwse woordenboeken ... 271

6.24.3.Gewone Griekse Woordenboeken Oude Testament ... 272

6.25. Woordenboeken, encyclopedieën, lexicons, handboeken, gidsen (moderne talen)272 Schema van een datering van de boeken van het Oude Testament ... 275

Dekbladtekening: Sylvia Vanden Heede

(7)

1. INLEIDING TOT DE STUDIE VAN HET OUDE TESTAMENT 1.1. De waarde van het Oude Testament binnen wetenschap en geestelijk leven 1.1.1. De plaats van het Oude Testament binnen de theologie en de godsdienstwetenschap

Theologie of godgeleerdheid wordt als wetenschappelijke studie aan universiteiten bestudeerd. Theologie was in het Europa van de Middeleeuwen de moeder of leidsman van alle andere wetenschappen. Toen Europa steeds meer ontkerstende kwam de vraag op: hoe zit het met Jodendom, Islam, Hindoeïsme en Boeddhisme? Die godsdiensten hebben toch ook een theologie? Waarom studeren we in het westen uitsluitend christelijke theologie? Het antwoord op die vraag komt door de geschiedenis. Maar is dat niet een toevallig verschijnsel en wetenschappelijk niet te verantwoorden? In Cairo in Egypte bijvoorbeeld wordt er Islamitische theologie aangeboden. Kunnen we dan niet beter godsdienstwetenschap bestuderen? Dat is toch veel objectiever? Wat is dan de verhouding tussen theologie en godsdienstwetenschap?

Godsdienstwetenschap bestudeert alle godsdiensten (inclusief het Jodendom met het OT en het christendom met het NT) vanuit een positie van de menswetenschappen en niet vanuit de theologie. Het gaat over het verschijnsel van (tegenstrijdige) religieuze opvattingen en ervaringen door mensen. In het westen bestudeert men die merendeels vanuit een seculier of zelfs atheïstisch standpunt. Theologie is de studie over God. Men kan met theologie in wezen weinig of niets beginnen, omdat het begrip theologie het bestaan van het object ‘God’

veronderstelt. Maar dan is er de vraag: bestaat er zoiets als God? Hoe zit het met de goden uit andere godsdiensten?

In de christelijke theologie gaan we uit van de enige God die bestaat, de Schepper van hemel en aarde, zoals die in het OT en NT geopenbaard is. Theologie is dan de studie van de openbaring van God, zoals die in de Bijbel is neergelegd. Door de studie van de Schriften van Hem (de Tien Woorden) en over Hem (OT en NT), krijgen we concrete informatie over Hem en kunnen we Hem (beter) leren kennen.

Vroeger werd er aan de christelijke theologische faculteiten alleen theologie gegeven. In de huidige geseculariseerde westerse wereld biedt men theologie en godsdienstwetenschap samen aan. Hierbij zijn de grenzen tussen die twee niet altijd even duidelijk. Het is te verwachten dat in de toekomst de theologie steeds meer op de achtergrond zal komen en tenslotte verdwijnen. Er zal alleen godsdienstwetenschap overblijven.1 Dit is de consequentie van de secularisering in het westen.2 In 2013 is de theologische faculteit van de universiteit van Utrecht gesloten. Oudtestamentici zijn ontslagen omdat zij als dusdanig geen plaats in de faculteit godsdienstwetenschap kunnen hebben. Bij een christelijke universitaire instelling of universiteit zal er per definitie een theologische faculteit zijn, die het OT en NT als openbaringsgrondslag heeft.3 Daarnaast kunnen er godsdienstwetenschappen gestudeerd worden, òf als onderdeel van de studie theologie òf in een aparte faculteit

1 Dit verwachtte prof. dr. Wollie Kloete, decaan en oudtestamenticus aan de faculteit godgeleerdheid en godsdienstwetenschappen van de universiteit van de Westkaap in Kaapstad in Zuid-Afrika in 1997. Daar heeft het te maken met de overgang van een christelijk georiënteerd apartheidsregime (tot aan het begin van de 90er jaren van de 20e eeuw) naar een multicultureel zwart Afrikaanse ANC regering. Het is opvallend dat de ETF in 2003 van de Vlaamse regering niet alleen een bevestiging van de erkenning van theologie uit 1983, maar ook een erkenning van godsdienstwetenschappen heeft gekregen.

2 Voor een recente discussie in Duitstalige universiteiten, zie: Homolka, Walter / Pöttering, Hans-Gert (Ed.).

Theologie(n) an der Universität. Akademische Herausforderung im säkularen Umfeld. Berlin: Walter de Gruyter, 2013.

3 Kuyper, A., Encyclopaedie der heilige godgeleerdheid, II: algemeen deel (Kampen: J. H. Kok, 19092), p. 179- 294.

(8)

godsdienstwetenschappen. In de Evangelische Theologische Faculteit (ETF) is sedert 2004 voor het eerst de combinatie van theologie en godsdienstwetenschappen binnen de faculteit theologie mogelijk. De vraag zal uitgeklaard moeten worden: wat valt onder theologie en wat onder godsdienstwetenschap. De toedeling van de drie studierichtingen is uit opportuniteit gebeurd:

1) “Bijbel en Theologie” valt onder theologie.

2) “Kerk en Pastoraat” valt onder godsdienstwetenschap.

3) “Godsdienst en Onderwijs” valt onder godsdienstwetenschap.

Het diploma na drie jaar is “bachelor in de godgeleerdheid en godsdienstwetenschappen”.

In veel christelijke theologische faculteiten zijn er allerlei vakgroepen. In de ETF zijn er de volgende.

- Oude Testament.

- Nieuwe Testament.

- Systematische Theologie (Dogmatiek, Ethiek).

- Historische Theologie (Kerkgeschiedenis, Dogmageschiedenis).

- Praktische Theologie.

- Godsdienstwetenschap4 en Missiologie.

De vraag is hoe de studie van het OT binnen het geheel van de theologie staat.5 Bij sommige faculteiten bevinden Oude Testament en Nieuwe Testament zich in één grote vakgroep Bijbelwetenschappen. Vanuit de openbaring van God zijn OT en NT de grondslag voor elk ander onderdeel van de studie van de theologie. Deze openbaring is objectief aanwezig, zodat die het uitgangspunt en de norm is om elke andere studie aan te vuren, maar ook te toetsen.

De Systematische Theologie put uit de canon van OT en NT, en zet die informatie daaruit in een didactisch of wijsgerig schema. Het uitgangspunt voor ordening is de behoefte van een mens om de inlichtingen uit de Schrift op een rij te zetten in voor hem bruikbare categorieën.

Dit is een zeer waardevolle onderneming. In het verleden is dit vaak gebeurd in het schema:

theologie – soteriologie – antropologie. Welk schema men ook neemt, en welke onderverdeling men ook wil kiezen, het gaat om een menselijke categorisering achteraf.

Sommige dingen van de Schrift kunnen daardoor veel aandacht krijgen, en andere weinig of niet. Deze zwakheid is door de aard van systematisering onvermijdelijk. Telkens moeten we weer bij het OT en NT te rade gaan om de aanwezige onderwerpen te verbeteren of te corrigeren. De Bijbelse theologie en exegese zijn telkens weer de maatstaf. De geschiedenis heeft het volgende aangetoond: “De exegeet is de natuurlijke vijand van de systematicus”.6 Deze uitspraak is wat overdreven, maar zij heeft in het verleden geregeld haar waarde bewezen. De ethiek put uit de ethische uitspraken van het OT en NT, met als hoogtepunten de Tien Geboden en de Bergrede. De omzetting moet echter telkens weer aan Gods geboden getoetst worden, daar er telkens de neiging bestaat de normen in overeenstemming te brengen met de gangbare ideeën van de tijdsgeest. Dit geldt evenzeer voor de dogmatiek.

De Historische Theologie onderzoekt wat in de loop van de geschiedenis van de Kerk mensen hebben gedaan met betrekking tot de navolging van God en Christus. Het is waardevol, omdat we kunnen kijken waar onze dogma’s en levensnormen in onze huidige gemeente vandaan komen. Bijbelse waarden werden door belijdenissen en vernieuwingen aan volgende generaties doorgegeven, en niet alleen door het lezen van de Schrift. Waar komt bijvoorbeeld

4 Judaïsme valt niet onder Oude Testament of historische theologie, maar onder godsdienstwetenschappen.

5 Ebeling, Gerhard, “Die Wissenschaft vom Alten Testament”, Studium der Theologie: Eine enzyklopädische Orientierung. (Uni-Taschenbücher 446; Tübingen: J.C.B. Mohr / Paul Siebeck, 1977), p. 26-39.

6 Uitspraak van prof. dr. dr. Georg Huntemann tijdens colleges ethiek aan de Freie Evangelisch-Theologische Akademie in Basel, 1970-1975. (Nu: Staatsunabhängige Theologische Hochschule, Basel).

(9)

onze leer over de Drie-enigheid vandaan? Hoe belangrijk is die leer in onze postmoderne tijd?

Hoe Bijbels is die leer? De dogmageschiedenis geeft ons in het kader van de kerkgeschiedenis een antwoord op deze fundamentele vraag en toont hoe vooral in de eerste eeuwen met deze vraag is geworsteld. Zo’n studie verdiept. Toch moet het dogma telkens weer bekeken worden aan de hand van de Bijbelse getuigenissen.

Bij Praktische Theologie gaan we na, hoe we de wegen van God in de praktijk moeten omzetten. Het gaat om dingen als pastoraat, eredienst, catechese en Bijbelstudie, preekkunde, het houden van stille tijd, diaconale hulp. Maar ook zaken die een meer openbaar karakter kunnen hebben, behoren hiertoe, zoals doop, viering van het Maal van de Heer, opdragen van kinderen, huwelijksinzegening, begrafenis. Bij sommige disciplines kunnen we ons afvragen, of ze hier horen of bij een ander vakgebied. Behoort evangelisatie bij Praktische Theologie of Missiologie? Behoort Ethiek bij Systematische Theologie of Praktische Theologie? Telkens moeten we bij praktische zaken ons afvragen: wat zegt de Schrift hierover? Kunnen wij sommige dingen niet beter achterwege laten? Hebben wij geen belangrijke dingen laten liggen? Hierbij kunnen we bijvoorbeeld denken aan het opzeggen van Gods woord en een conflictorde. Het OT en NT moeten ons telkens aanzetten om nieuwe initiatieven te nemen, maar kunnen ook een bron van moed zijn om vraagtekens bij bestaande praktijken te zetten.

Praktijken van kerken uit het verleden neigen zich te vereeuwigen.

De combinatie van Godsdienstwetenschap en Missiologie is nieuw binnen de theologie.

Missiologie kan in een faculteit bij de praktische theologie behoren of een eigen vakgebied zijn. Bij Missiologie gaat om de uitvoering van de opdracht van Jezus om alle volken tot zijn leerlingen te maken. Hoe zit de boodschap in elkaar, die we verkondigen? Hoe duidelijker iemand zicht heeft in de inhoud van de boodschap en die op een rij kan zetten, hoe beter hij in staat is die boodschap aan anderen door te geven. Hoe ontvankelijk zijn mensen in hun verschillende culturen voor Gods boodschap, waar liggen de openingen, waar de hindernissen? Zijn er verbindingen met een bestaande godsdienst om daar aan te knopen, of betekent dat eerder een afzwakking van de boodschap? Is er in het OT ook zending, bijvoorbeeld Jona? Of gaat het om een andere insteek: Israël als priestervolk voor alle volken (Gen 12:1-3, Exod 19:5-6, 1 Petrus 2:5, 8-9)? Hierbij is het zendingsaspect in de betekenis van uitgaan secundair. Door de beantwoording van deze laatste vraag kan het OT een heel nieuwe bijdrage leveren. Zending in de smalle betekenis van het woord is immers niet de centrale vraag in de opdracht van Gods volk om als priesters te functioneren. Het gaat om ontmoeting en getuigenis door het leven in betrekking tot Gods geboden en God zelf. (Deut 4:6-8).

Als laatste blijft de vraag naar het OT in zijn betrekking tot het NT over. Het NT is door christenen uit de volken redelijk goed gekend, maar velen zijn onzeker wat ze precies met het OT moeten doen. Sommige dingen zijn goed bekend, zoals verschillende Psalmen en Jona.

Bij sommigen is het OT gezaghebbend, als het NT dat bevestigt. Maar heb je dan het OT nog wel nodig? Wat doe je met de rest? Het NT gaat heel anders met het OT om. De zaak is net omgekeerd. Het NT toont aan dat de dingen die in het NT gebeuren, helemaal in overstemming met het OT zijn. Het OT met de nadruk op de Wet van God en Mozes is het uitgangspunt om de gebeurtenissen en de aanspraken in het NT te verifiëren en te rechtvaardigen. Het NT wil zich uit het OT bewijzen. Het NT is pas geldig en waar, als het OT zegt dat het geldig en waar is. Met andere woorden: het NT zegt dat het OT de maatstaf en prioriteit is, en niet het NT. Telkens duiken opmerkingen op als: “opdat vervuld wordt wat geschreven staat in de Schrift”, of: “de Schrift kan niet gebroken worden” Bijvoorbeeld Mat 1:23, Joh 10:35. De Schrift van het NT is het OT. Volgens Crüsemann functioneert het OT als

‘waarheidsruimte’ van het NT. In het NT is de hoop van het Oude bekrachtigd en opnieuw

(10)

bevestigd.7 Als nu het NT zichzelf bewezen heeft door het OT, dan kan het OT niet opzij geschoven worden, want anders wordt dat boek weggedaan, waaruit het NT zijn gezag heeft gekregen. Het NT zou anders zijn eigen gezagsbasis uitschakelen.

Daarom is een verwaarlozing van het OT of een negatieve houding ten aanzien van het OT niet alleen in spanning met het OT maar ook met het NT zelf. Paulus zegt tegen de christenen uit de volken, dat zij geen afwijzende houding moeten hebben tegen de lijn van Gods volk in het OT.

“Indien nu enkele van de takken weggebroken zijn en gij als wilde loot daartussen geënt zijt en aan de saprijke wortel van de olijf deel hebt gekregen, beroem u dan niet tegen de takken! Indien gij u ertegen beroemt - niet gíj draagt de wortel, maar de wortel ú.”

(Rom 11:17-18).

De gelovigen uit de volken zijn (mede)takken en niet de wortel. Die wortel heeft te maken met de boodschap van het OT in verbinding met de joden, die door Jezus zijn einddoel bereikt. We kunnen het OT vergelijken met een romp en het NT met een hoofd. Zij vormen één lichaam. Het NT zonder een stevig OT wordt een waterhoofd. Het moet een gezond hoofd zijn dat op een gezond lichaam staat. “De Bijbel begint niet met Christus als Verlosser maar met God als Schepper”.8

Het OT is voor velen onbekend en daarmee een nieuw boek. Het is de grote uitdaging bij uitstek voor het geestelijke en intellectuele leven. Het NT ziet zich niet als vervanging van het OT, maar bouwt daarop voort en voert het ten einde. Daarom vindt het NT het onnodig die dingen (opnieuw) te behandelen, die reeds in het OT hun plaats hebben. De taak was immers te tonen, dat Jezus van Nazareth de verwachte Gezalfde (Messias) uit het OT was. Heel het OT is voorbeeld en maatstaf voor een leven in geloof en heiligheid. (1 Cor 10:6, 11). Het is Gods eeuwig boek. De ervaring heeft getoond dat als een christen zich het OT eigen maakt, zijn geestelijke leven veel sterker wordt. Hij krijgt een groeiend inzicht in het hele raadsbesluit van God. Het vacuüm wordt opgevuld. Het oude verleden ligt scherp voor hem, zodat hij het latere verleden in het NT en het heden beter kan plaatsen. Het verleden ligt als schat voor hem, waaruit hij kan putten. Jezus sluit zijn leer door middel van gelijkenissen en zijn uitwisseling daarover met zijn leerlingen in Matteüs 13 af met de uitspraak:

“Daarom is iedere schriftgeleerde, die een discipel geworden is van het Koninkrijk der hemelen, gelijk aan een heer des huizes, die uit zijn voorraad nieuwe en oude dingen te voorschijn brengt.” (Mat 13:52).

Het doel van Jezus was om Schriftgeleerden te hebben, die tegelijk leerlingen van het Gods Koninkrijk zijn. Het gaat om de hele voorraad, nieuw en oud, die Jezus bij zijn leerlingen wil zien. Die voorraad is goed voor het geestelijke leven van de leerling zelf, maar ook als hij optreedt als heer des huizes ten bate van anderen. Het doel van de studie van het OT is om een gezegende oude voorraad op te bouwen. In veel gevallen in het leven kan alleen de oude voorraad helpen.

Jezus zelf heeft een schitterend voorbeeld gegeven in Mat 4:1-11. Hij werd drie keer verzocht door de duivel. Drie keer versloeg Hij de vijand door een letterlijk citaat uit Deuteronomium.

(Deut 8:3, 6:16, 6:13). De Heer van het Koninkrijk overwon door het gebruik van het woord van het Oude Verbond. Tot zijn 30e jaar heeft Hij de opdracht uitgevoerd Gods woord uit het boek Deuteronomium van buiten te leren, zoals in Deut 6:6-7 en 11:19 beschreven staat.

Daaraan is licht verbonden. (Deut 30:11-14). Jezus citeerde dit woord uit de Wet, nadat Hij

7 Crüsemann, Frank. Das Alte Testament als Wahrheitsraum. Die neue Sicht der christlichen Bibel. Gütersloh:

Gütersloher Verlag, 2011. OTA 35/2, 2012, p. 461.

8 Uitspraak van de christelijke cultuurfilosoof Francis Schaeffer tijdens zijn colleges moderne cultuurfilosofie aan de Freie Evangelisch-Theologische Akademie in Basel, 1970-1975. (Nu: Staatsunabhängige Theologische Hochschule, Basel).

(11)

de Heilige Geest bij zijn doop had ontvangen. (Mat 3:16-17). Het woord van God in het OT behoort tot de bediening van de Geest. (Efese 6:17).

Het is belangrijk om het leven van de oude geloofshelden te kennen, die uit het geloof in de opdracht en de belofte van God leefden. Abraham, de man van het geloof bij uitstek, wandelde in de weg van de HEER, door recht en gerechtigheid te doen. (Gen 18:19). Hij luisterde naar God en nam Zijn dienst in acht: zijn geboden, zijn inzettingen en zijn wetten.

(Gen 26:5). Door geloof ontstond gehoorzaamheid, door gehoorzaamheid ontstond geloof.

Daardoor gaf God hem alles. (Gen 22:15-18). In Gen 26:5 vinden we dezelfde woordenschat over de wet als in Deut 6:1-2 en 12:1. Abraham als man van het geloof wandelde in de wet van God, nog vòòr de openbaring van die wet aan het volk Israël ten tijde van Mozes.

Wie als leerling van het Koninkrijk bijvoorbeeld de Reinheidswet en Heiligheidswet in Lev 11-24 gaat bestuderen, zal veel vragen krijgen. Die zullen hem aansporen om inzicht te krijgen in de heiligheid van God. Hij zal diep respect krijgen voor Gods heiligheid en onder de indruk van de schoonheid daarvan komen. Hij zal begrijpen waarom Gods volk zoveel beschermende maatregelen in acht moest nemen om met Gods heiligheid in Zijn Huis om te kunnen gaan. Ook zal hij een toenemend verlangen krijgen om een heilig leven met God te leiden. In dat proces zal hij bespeuren, hoe het gezag van het Koninkrijk in hem toeneemt. Hij wordt als de psalmist, die zich naar Gods Wet uitstrekt. Ja, hij hijgt van verlangen naar Gods geboden (Ps 119:131).

Het Oude Testament is daarmee de basis van alle andere takken van de theologie, inclusief het Nieuwe Testament. Alles vertrekt uit het OT. Wie in het OT sterk staat, zal een goede grondslag hebben voor de rest van de studie van de theologie en voor zijn persoonlijke leven.

Anders loopt hij het risico een groot geestelijk bouwwerk op een te zwakke grondslag te zetten. Dat gaat wringen. Indien het nu niet is, dan zeker later. Dit brengt ons naar de volgende paragraaf.

1.1.2. De plaats van het Oude Testament binnen het geestelijke leven van vandaag

We willen afsluiten met de vraag hoe het OT als boek uit een ver verleden geestelijke realiteit van nu kan zijn. Heel bekend is de uitspraak van Lessing, een Duitse schrijver uit de tijd van de Verlichting (Aufklärung, Enlightenment) van de 18e eeuw, over “der garstige, breite Graben” (de lelijke, brede kloof).9 Voor hem was dit de afstand tussen de kerkelijke leer op grond van het OT en NT, en tussen zijn eigen leven. Hij had geen brug. De postmoderne mens in west Europa heeft het nog moeilijker met de traditie van Israël als onderdeel van de beschaving van het oude Midden-Oosten, zoals het OT die betuigt.10 Onze huidige beschaving is immers zo totaal anders als die in het OT? Waarom zou die cultuur voor ons normatief zijn? Het is echter niet die cultuur die normatief is, maar het getuigenis over het handelen en de wil van God, zoals Hij zich binnen die cultuur geopenbaard heeft.

Er is echter in wezen geen verschil als we luisteren naar het getuigenis van iemand uit onze eigen beschaving, die iets bericht over wat hij gisteren met God heeft beleefd. De beschaving is weliswaar dezelfde, maar er is ondertussen een korte tijd voorbij en bovendien gaat het om een andere mens. De lelijke, brede kloof van Lessing is er ook dan. Het probleem ligt dus

9 Von Loewenich, Walther, Die Geschichte der Kirche II: Reformation und Neuzeit (Siebenstern-Taschenbuch 10; München und Hamburg: Siebenstern-Taschenbuch Verlag, 19693), p. 116.

10 Met de tijd van het Nieuwe Testament ligt het minder moeilijk, omdat alles plaats vond binnen de Grieks – Romeinse beschaving, die een sterke invloed op de latere west Europese beschaving uitoefende. Bovendien is het OT drie keer zo groot in omvang als het NT. Er is een inspanning over een langere tijd nodig, voordat we een werkbare kennis van het OT hebben.

(12)

dieper en dan stuiten we op het echte vraagstuk, namelijk de vraag naar God zelf en de betrekking met Hem.

Welke brug of bruggen zijn er die de kloof tussen de tijd en de inhoud van het OT en tussen ons in de postmoderne tijd aan het begin van de 21e eeuw kunnen overbruggen? Die vraag geldt evenzeer tussen ons en het NT. Nu kunnen we menen dat onze cultuur veel meer verwantschap heeft met die van het NT. Dan moeten de joden ten tijde van het NT ook een enorme kloof tussen hun tijd en cultuur en tussen die van het OT ervaren hebben. Is dat echter zo? Wat opvalt bij het lezen van het OT, is dat zowel het Jodendom en Christus een enorme eenheid en verbondenheid met het OT beleven. Voor hen is er een beleefde eenheid. Als wij ons meer met de tijd en cultuur van het NT verbonden weten, dan kan dat een hulpmiddel zijn om zo de brug naar het OT te bouwen, zoals de joden, Christus en de eerste christenen deden.

Toch is dat eerder een praktische tussenstap. Het gaat erom de principes van de brug te begrijpen en dan daarmee om te gaan. Alle bruggen kunnen in twee groepen verdeeld worden.

A. De ontologische of wezensmatige brug.

Deze brug richt zich op het wezen van God en het wezen van de mens.

1) God is de Schepper, die niet verandert.

Gen 1:1-2:3. Zijn geestelijk wezen en zedelijk karakter zijn onveranderlijk. Zijn wegen blijven dezelfde. Hij is dezelfde in het verleden, heden en toekomst. (Hebreeën 13:8).

2) De mens en de mensheid zijn gemaakt in het beeld van God.

Gen 1:25-26, 5:1-3. Dit beeld blijft hetzelfde. Vanuit dit beeld kan een mens gemeenschap hebben met de onveranderlijke God.

B. De traditiebrug: informatieoverdracht.

Het woord traditie bevat meerdere elementen. Het eerste element is de traditie als inhoud. Het gaat om de inhoud over wat God in het verleden gedaan heeft. Die openbaring in het verleden is dusdanig van waarde, dat die niet iets eenmaligs was voor een bepaalde persoon of bepaald volk, maar implicaties had voor alle mensen uit alle tijden en alle beschavingen. De inhoud daarvan weet een mens niet door innerlijk inzicht. Hij kan het niet weten. Het moet naar hem toegebracht worden. Toch is die inhoud niet levensvreemd voor hem, omdat die komt van die God in wiens beeld hij gemaakt is. En zo komen we op het tweede element van de traditie, namelijk de traditie als overdracht of transmissie. Het gaat erom hoe die inhoud van de traditie door een lijn van traditie doorgegeven wordt. Dan moet een mens een beslissing nemen: hij moet het zich toe-eigenen. Dat is het derde element. Hij gaat naar God toe en neemt zo deel aan zijn verbond.

1. De inhoud van de traditie.

De Wet met als kern de Tien Woorden, die door God zelf op steen werden geschreven. Het doel is dat die in het menselijke hart geschreven worden. Vergelijk Deut 10:16 met 2 Cor 3:1-6. Een verbond dat aan de wet werd vastgehecht, kon veranderd worden, maar de wet zelf niet. De Tien Woorden bevatten zowel zijn reddende en zegenende wil, als ook zijn gebiedende wil. Rondom die kern is de rest van de Wet uitgebouwd.

2. De toe-eigening van de traditie: het verbond.

Het verbond met de eerste generatie van Israël is normatief voor de tweede generatie, voor elke generatie later, en ook voor mensen uit andere volken. Zie Deut 29:14-15 (MT 29:13- 14). Vergelijk ook met Hand 2:39. Deelname aan het verbond geschiedt door toetreding tot dat verbond op uitnodiging van God aan alle mensen te allen tijde. Door tot het verbond toe te treden had een mens deel aan God en zijn wegen. Dit sluit vergeving, redding en heiliging in. Dit verbond moest telkens weer bevestigd worden. (Deut 31:9-13). In wezen is het toetreden tot het verbond een daad van bekering of toekeer tot God. Alleen zo kon

(13)

een mens zijn hart besnijden (Deut 10:16) en Gods woord in zijn hart geschreven worden (Deut 6:5). De formele toetreding tot het verbond biedt het kader van deelname aan Gods wegen aan, maar geeft geen waarborg voor vernieuwing van het hart.

3. De transmissie of overdracht van de traditie als inhoud.

God zelf wil dat het verleden vastgehouden en overgedragen wordt. De volgende punten moet Israël volgens God en Mozes aan de volgende generatie doorgeven.

a) Gods bevrijdende daden. (Exod 13:3, 8-10, 14-16). Dat gebeurde door jaarlijkse herinnering. Dezelfde handelingen moeten uitgevoerd worden als toen bij het oorspronkelijke gebeuren. Deze werden ondersteund door gewoontes als tekens op de hand en op het voorhoofd. Dan ging de zoon aan de vader vragen stellen over het waarom. De bevrijding uit Egypte met het paasfeest is het uitgangspunt. De sabbat en de jaarlijkse feesten liggen in het verlengde daarvan. (Lev 23). Ze herinneren aan Gods bevrijding en verzorging. Ook moest Israël drie keer per jaar naar de woonplaats van God op aarde reizen: op het Paasfeest (Ongezuurde Broden), Pinksterfeest (Wekenfeest) en Loofhuttenfeest. (Exod 23:14-17, 34:18-26, Deut 16:1-17).

b) Gods geboden. (Deut 6:4-9). De vader moest Gods woord van buiten leren. Hij zei dit zelf vier keer per dag op. Hij kon dit daardoor zijn zoon inprenten, dat wil zeggen telkens herhalen. Door tekens aan zijn hand en op zijn voorhoofd kon hij zich telkens het bestaan van Gods woord herinneren. Dat woord werd (telkens) in de poorten van de stad opgeschreven. De vader schreef het (daarna telkens) op de deurposten van zijn huis op. Dat woord leerde hij van buiten. Als hij dit woord ging memoriseren en daarna uitvoeren, was God met hem. (Jozua 1:7-8, Psalm 1:1-3).

c) Gods opgeschreven Wet. Dit is de epistemologische grondslag waardoor telkens weer geestelijke opwekking kon gebeuren, zoals die in de twee eerste punten beschreven staat. De Deuteronomische Wet werd in de woning van God, het centrale heiligdom van Israël bewaard. (Deut 31:24-26). Daarvan moest telkens weer een kopie voor allerlei doeleinden gemaakt worden.11

- Voor verbondssluiting in het land Kanaän. (Deut 27:2-4, Jozua 8:30-35). De wet werd op wit gekalkte stenen geschreven.

- Voor de toekomstige koning. (Deut 17:18-19). Hij moet daarin lezen en de inhoud toepassen. Dit moet op papyrus geschreven zijn. Ook voor een leider als Jozua was dit verplichtend. (Jozua 1:6-9).

- Voor didactische redenen. (Deut 6:4-9). De wet moest aan de binnenzijde van de stadsmuur aan het poortgebouw geschreven worden. (Deut 6:9). Dat zal ook op een wit gekalkte muur gebeurd zijn. Dit veronderstelt dat elke stad een exemplaar van de Wet (op papyrus) ter beschikking moet hebben. Elke Israëliet kon daarvan een tekst overschrijven en deze op de deurposten van zijn huis schrijven.12 Dit veronderstelt dat de gemiddelde Israëliet ten tijde van Mozes lezen en schrijven kon.13

11 Het gaat om

hn,v.mi

(mišnè) afschrift. (Deut 18:18). Dat is een tweede exemplaar, dat met het oorspronkelijke exemplaar (het origineel) gelijk staat. Het is identiek hetzelfde.

12 Misschien stond heel de Deuteronomische wet op dat (overdekte) deel van de stadsmuur van het poortgebouw.

Misschien stond daar telkens de tekst van de week of van de dag. Die kon de vader overnemen en opschrijven.

13 Zie verder Demsky, Aaron. Literacy in Ancient Israel [Hebrew]. The Biblical Encyclopaedia Library 28.

Jerusalem: Bialik Institute, 2012. http://www.bookreviews.org/pdf/8064_8817.pdf Zie ook Bauer, Uwe F. W.

“Schrift Trinken – Lesen Lernen (Num 5,11-31).” Communio Viatorum 55. Praag, 2010, p. 144-156. OTA 34/3 2011, p. 487. In Num 5:11-31 schrijft een priester de (mogelijke) vervloekingen op een blad (Bassëºper) en wast die (woorden) af in bitter water, dat een vrouw moet drinken, die (valselijk) van overspel verdacht wordt (Num 5:23-24). Dit wijst erop dat de oude priesters de schrijfkunst meester waren, maar ook de betreffende Israëlitische vrouw kon lezen, zodat ze het geschrevene kon controleren en begreep waar het om ging. “… B.

suggests that the woman’s drinking of the writing that has been washed off into the water makes her into a ‘text’

that the husband has to learn to read.”

(14)

De ontologische brug (de onveranderlijke God, de mens in het beeld van God gemaakt) doet zich telkens weer gelden. Het gaat om een innerlijke openbaring die ieder mens beleeft, en waardoor hij bepaald wordt bij het bestaan van God, en wel bij God als Schepper. Zie Ps 19:2-7 (eerste deel van Psalm 19) over de verkondiging van de schepping over de Schepper.

Zie Rom 10:18 (Rom 10:10-18). Een mens kan die innerlijke openbaring opzij leggen, maar dat neemt niet weg dat die er bij hem is geweest. Die innerlijke openbaring en de positieve reactie van iemand daarop is de grondslag voor de ontvankelijkheid van de boodschap van God in het verleden, zoals die in het OT (Wet) en NT (Evangelie) geopenbaard is. Die boodschap van Gods Wet komt van God Schepper, met wie ieder mens een ontologische verbinding heeft. Die boodschap komt door een lange lijn van overdracht naar hem toe. Zie Ps 19:8-15 (tweede deel van Psalm 19). Dan moet een mens beslissen of hij die boodschap wil ontvangen of niet. Door de aanvaarding van die boodschap uit een ver verleden (toetreding tot het verbond) wordt de ontologische verbinding omgezet in een levende verbinding van een mens met God. Die toetreding gebeurt altijd persoonlijk. David reageert persoonlijk in Ps 19:12-15 op de informatie over de Wet. Psalm 19 bevat zowel de openbaring van God in de schepping aan de mens (ontologisch) als de openbaring van God in de Wet (traditie). Deze psalm bevat een getuigenis over de totaliteit van de brug.

1.2. Inleiding tot het Oude Testament of Oriëntatie in het Oude Testament?

Tot op vandaag wordt vaak de uitdrukking “Inleiding in het Oude Testament” gebezigd. De term op zichzelf betekent, dat door een inleiding je een snellere en makkelijkere toegang wordt verleend voor het lezen en begrijpen van het Oude Testament. De beste manier hoe dat m.i. zou moeten gebeuren is om de hoofdinhoud, de hoofdboodschap, enkele sleutelbegrippen en sleutelverzen bij elk boek van het Oude Testament te geven. Verder kunnen daarna de hoofdtijdvakken en de theologische hoofdboodschappen van heel het Oude Testament gezamenlijk worden gepresenteerd. Dit lijkt veel op wat het vak Bijbelkunde inhoudt.

In de praktijk houdt Inleiding Oude Testament zich vooral met het ontstaan van de boeken van het Oude Testament bezig. In plaats van een inleiding te zijn, is het vak Inleiding Oude Testament ontwikkeld (ontaard?) tot een geleerde, vaak speculatieve discussie over het ontstaan van de boeken van het Oude Testament. Het is eigenlijk een zeer specialistisch vakgebied geworden.

Daarom heeft de ETF sedert 2004 besloten om het begrip Inleiding voor de studie van de vakgroepen van de theologie te verlaten, en het begrip Oriëntatie te gebruiken.

Enige Nederlandse oudtestamentici hebben in het verleden moeilijkheden gehad met de uitdrukking ‘Inleiding tot het Oude Testament’. Zij konden zich er moeilijk overheen zetten, dat het begrip en de inhoud elkaar zo goed als niet dekten.

De oplossingen zijn verschillend geweest.

1. Aalders heeft zijn boek “Oud-Testamentische kanoniek” genoemd.14 Zijn boek, dat een sterk bijbelgetrouw standpunt op historisch gebied heeft, houdt zich naast het ontstaan van de boeken van het Oude Testament ook bezig met het wezen van de canon van het Oude Testament.

14 Aalders, G. CH., Oud-Testamentische Kanoniek. J. H. Kok. Kampen 1952.

(15)

2. Vriezen heeft het vraagstuk nog eenvoudiger opgelost door zijn boek “Literatuur van Oud- Israël” te noemen.15 Konrad Schmid doet ook iets dergelijks. Het is een Literaturgeschichte des Alten Testaments. Hij verdeelt de boeken over perioden, waarin ze ontstaan zouden zijn.16 Hij begint met een inleiding over de Aufgabe, Geschichte und Probleme einer alttestamentlichen Literaturgeschichte. Daarna heeft hij de volgende perioden:

- Die Anfänge der altisraelitischen Literatur im Rahmen der syrisch-palästinischen Kleinstaatenwelt bis zum Aufkommen der Assyrer (10.-8 Jh. v. Chr.).

- Die Literatur der Assyrerzeit (8./7. Jh. v. Chr.) - Die Literatur der babylonischen Zeit (6. Jh. v. Chr.) - Die Literatur der Perserzeit (5./4. Jh. v. Chr.) - Die Literatur der Ptolemäerzeit (3. Jh. v. Chr.) - Die Literatur der Seleukidenzeit (2. Jh. v. Chr.).

Hij sluit zijn werk af met een hoofdstuk over Schriftwerdung und Kanonbildung.

3. Van der Woude heeft onder zijn redactie, samen met twaalf andere Nederlandstalige oudtestamentici een boek uitgeven met de naam: “Inleiding tot de studie van het Oude Testament”.17 Dit is geen inleiding in het Oude Testament zelf, maar een inleiding tot de verschillende disciplines van de wetenschap van het Oude Testament.

4. Ikzelf vraag me af of het niet beter is het begrip ‘Getuigenis van het Oude Testament’ te gebruiken.18 Als we van dit begrip uitgaan, kunnen we een discipline ontwikkelen, die zich richt naar het zelfgetuigenis van het Oude Testament. Dit geldt zowel voor zijn boodschap als voor de aanwijzingen in het Oude Testament zelf over zijn ontstaan, d.w.z. hoe een schrijver of een boek zelf zijn ontstaan ziet.

Harrison lost het vraagstuk anders op.19 Hij noemt zijn boek “Introduction to the Old Testament” en heeft veertien hoofdstukken.

1. De ontwikkeling van het oudtestamentische onderzoek.

2. De archeologie van het Oude Testament.

3. De chronologie van het Oude Testament.

4. De tekst en de canon van het Oude Testament.

5. De geschiedenis van het Oude Testament.

6. De godsdienst van het Oude Testament.

7. De theologie van het Oude Testament.

Daarna behandelt hij in zeven verdere hoofdstukken alle boeken van het Oude Testament.

Zo’n hoofdstuk krijgt bijna altijd eerst een bijzondere inleiding die gaat over de hoofdproblematiek van die groep boeken. Daarna wordt elk boek van het Oude Testament afzonderlijk behandeld, waarbij meestal de volgende onderwerpen aan bod komen:

- Naam en opbouw.

- Datum en auteurschap.

- Materiaal (of boodschap of theologie).

- De tekst.

Harrison heeft dus gekozen voor een dubbele aanpak.

15 Vriezen, TH. C., Van der Woude, A.S., Literatuur van Oud-Israël. Servire. Katwijk aan Zee 19848.

16 Schmid, Konrad. Literaturgeschichte des Alten Testaments. Eine Einführung. (Darmstadt: Wissenschaftliche Buchgesellschaft, 2008). Schmid dateert de boeken van het OT of delen daarvan veel later dan die boeken betuigen of suggereren.

17 Van der Woude, A.S. (red.), Inleiding tot de studie van het Oude Testament. J. H. Kok. Kampen 1986.

18 De vakgroep Oude Testament van de ETF is in de oriëntatiefase in samenwerking met de Freie Theologische Hochschule (FTH) in Giessen in Duitsland een Inleiding OT in vier talen te laten ontstaan. De eerste taal is Duits. De titel zal zijn: Das Zeugnis des Alten Testaments: Eine internationale Einleitung.

19 Harrison, R.K., Introduction to the Old Testament. Eerdmans, Tyndale. Grand Rapids, London 1969.

(16)

1. Een inleiding in de disciplines van de wetenschap van het Oude Testament, voorafgegaan door een soort geschiedenis daarvan.

2. De ontstaansvragen en de boodschap van de boeken van het Oude Testament.

Zijn benadering voldoet veel meer aan het begrip “inleiding”. Het is echter wel een groot, geleerd en erudiet werk. Meer dan 1200 blz.

Inleiding in het Oude Testament wordt vaak gesplitst in twee delen.

1. Algemene inleiding of canoniek.

Hier worden de vragen naar de canon van het Oude Testament behandeld en de vraagstukken die daarmee samenhangen.

2. Bijzondere inleiding of canoniek. Hier worden de vragen behandeld over het ontstaan, de datum en het auteurschap van de boeken van het Oude Testament.

Dit cursusboek Oriëntatie Oude Testament bestaat uit de volgende hoofdonderdelen.

A. Inleiding tot de studie van het Oude Testament.

Eerst stellen we vragen over waarde van het Oude Testament binnen wetenschap en geestelijk leven. Daarna is er een reflectie over de begrippen “inleiding” of “oriëntatie” van het OT. Ten slotte is er een overzicht van de deelgebieden of disciplines van de studie van het OT. Door dit overzicht ontstaat een kijk op het geheel. Enige onderwerpen, die later niet verdiept worden, krijgen wat meer aandacht.

B. Enige belangrijke onderwerpen hieruit worden uitgebreider onder de loep genomen.

Het gaat om die deelgebieden die met het geheel van het OT te maken hebben, waardoor vanuit één vraagstuk lengtelijnen door het hele OT getrokken worden, of die het hele OT op het oog hebben. Sommige onderwerpen zijn veel diepgaander behandeld dan andere. Het gaat om de volgende onderwerpen.

• De canon van het Oude Testament. De canon gaat over het Oude Testament in zijn geheel.

Wat is het wezen van canon? Hoe is die ontstaan? Wanneer is die afgesloten?

• De tekst van het Oude Testament. De canon bestaat uit boeken en hebben een uiterlijke literaire verschijning. Hoe is die overgeleverd aan de opvolgende generaties?

• De chronologie van het Oude Testament. Chronologie kan men zien als een korte vorm van geschiedenis. Daardoor kan de inhoud van de canon in historische volgorde geplaatst worden.

• De documentenhypothese van de Pentateuch. Deze theorie over het letterkundige ontstaan van de Pentateuch is sterk verbonden met een evolutionaire theorie over het ontstaan en ontwikkeling van de godsdienst van Israël. Beide vormen de basis van het academische denken over het OT in de 19e en 20e eeuw. Bij beide zijn zoveel zwakheden aangetoond, dat we mogen concluderen dat zij incorrect zijn. Toch blijven ze doorwerken in de universitaire kijk op het OT in de 21e eeuw. De kennis van de documentenhypothese en haar zwakheden is daarom van groot belang voor het begrijpen van het huidige polyfone academische denken over het OT.

• Exegese van het Oude Testament.

C. Een hoofdstuk met literatuurlijsten.

Het is een bron die nuttig is voor de verdere studie van het Oude Testament.

Verder is zijn er een schema van “een datering van de boeken van het Oude Testament”

toegevoegd. Dit is opgesteld door lic. Marcel Casier, op grond van de datering van het boeken van het OT in de cursusboeken: Priestercanon, Profetencanon en Wijsheidscanon.

(17)

In de meeste theologische faculteiten worden de vakken Bijbelkunde en Inleiding gescheiden gegeven. Aan de Evangelische Theologische Faculteit zijn die twee tot één cursus “Oriëntatie in het Oude Testament” geïntegreerd. Beide onderdelen hebben overzichtskarakter.

Daarna volgen de cursussen “Oude Testament 1” en “Oude Testament 2”. In de begeleidende cursusboeken worden de boeken van het OT door middel van vier hoofddelen behandeld:

1. De opbouw van het boek.

2. De boodschap.

3. Allerlei bijzondere vraagstukken.

4. Het ontstaan, de datering en het auteurschap.

Deze volgorde is een weerkaatsing van de verschuiving van interesse binnen de oudtestamentische wetenschap. (1) Eerst wordt de opbouw behandeld, omdat de schrijver hierdoor zijn hoofdklemtonen en zijn didactiek duidelijk maakt. (2) Daardoor krijgen we vaak licht op het volgende onderwerp, de boodschap van een boek. Uiteindelijk is de boodschap het belangrijkste, waar het om gaat. (3) Daarnaast zijn er allerlei andere vragen die in de loop van de tijd rond een boek werden opgeworpen. (4) Tenslotte behandelen we het auteurschap.

In het vroegere onderzoek stond dit vraagstuk op de eerste plaats. Het belang blijft groot, en werpt een afsluitend licht op de boodschap van het boek. Overigens, de volgorde van de 3 en 4 is niet dwingend. Die kan evengoed omgekeerd worden.

De vakgroep Oude Testament van de ETF heeft tijdens het opstellen van een vijfjarenplan rond 2010 voor de vakgroep bij elk van de leden het belang voor het schrijven van een nieuwe historisch-canoniek georiënteerde Inleiding in het Oude Testament vastgesteld. Op grond daarvan is een klein jaar lang uitwisseling van gedachten geweest, hoe we dit het beste zouden moeten doen. Dit heeft geleid tot een concrete opzet. Omdat het internationaal is, was deze taak voor onze vakgroep te groot om het alleen te doen. Nu was het voor ons duidelijk, dat binnen Europa juist in het Duitstalig gebied een belangrijke behoefte naar historisch- canonieke Inleiding bestaat. Daarom hebben we besloten om Duits als eerste taal te nemen en contact opgenomen met Walter Hilbrands, oudtestamenticus aan de Freie Theologische Hochschule in Giessen en hem om samenwerking gevraagd. Als het project doorgaat, zal de hoofdredactie uit twee oudtestamentici bestaan.

Hilbrands, Walter & Hendrik J. Koorevaar (Hrsg.). Das Zeugnis des Alten Testaments: eine internationale Einleitung. Leuven: Evangelische Theologische Faculteit, Giessen: Freie Theologische Hochschule, 2020.

Wij hebben een klein jaar van gedachten gewisseld, maar zijn nog niet tot een afsluiting gekomen. Het werk zal bestaan uit een Algemene Inleiding en een Bijzondere Inleiding. Bij de Bijzondere Inleiding zullen de boeken van het OT binnen het kader van drie hoofddelen behandeld worden. Elk van de vier hoofdonderdelen (1 + 3) zal een eigen redactie krijgen.20 Bij de Bijzondere Inleiding is er een consensus gekomen. De uitwisseling gaat nu vooral over de Algemene Inleiding. Welke onderwerpen moeten we daar behandelen en hoe diepgaand?

In dit kader heb ik in 2013 een onderzoek gedaan naar 25 werken over een tijd van 120 jaar tussen 1891 en 2010, die zich Inleiding Oude Testament noemen of monografieën zijn, die het gebied van de studie van het Oude Testament behandelen.21 De meeste werken hadden een

20 1. Algemene Inleiding: Geert Lorein (Evangelische Theologische Faculteit).

2. Priestercanon: Siegbert Riecker (Bibelschule Kirchberg).

3. Profetencanon: Mart-Jan Paul (Christelijke Hogeschool Ede).

4. Wijsheidscanon: Julius Steinberg (Theologische Hochschule Ewersbach).

21 Cornill, Carl Heinrich. Einleitung in das Alte Testament. J. C. B. Mohr (Paul Siebeck). Freiburg i. B. 1891.

Eißfeldt, Otto. Einleitung in das Alte Testament unter Einschluss der Apokryphen und Pseudepigraphen:

Entstehungsgeschichte des Alten Testaments. J. C. B. Mohr (Paul Siebeck). Tübingen 1964.

Pfeiffer, Robert H. Introduction to the Old Testament. New York, London: Harper & Brothers, 19415. Bentzen, Aage. Introduction to the Old Testament. Vol. 1, II. Copenhagen: G. E. C. Gads Forlag, 1948, 1949.

(18)

brede Inleiding, dat wil zeggen met een Bijzondere Inleiding voor alle boeken, ingeleid of gevolgd door twee of meer onderwerpen die tot Algemene Inleiding behoren. De volgende waarnemingen werden er gedaan.

“a. Beobachtungen auf der Ebene der Allgemeinen und Besonderen Einleitung zusammen.

- Die Unterscheidung zwischen der Allgemeinen und der Besonderen Einleitung ist schon vom Anfang da. (z.B. Cornill).

- In den meisten Fällen wurden die zwei Elemente in einem Band zusammengetragen. (z.B.

Pfeiffer).

- Das wurde organisatorisch nicht in zwei Hauptteilen untergebracht. Öfters bekam die Allgemeine Einleitung ein Hauptteil und wurde gefolgt von mehreren Hauptteilen der Besonderen Einleitung. (z. B. Childs).

- Ab und zu sind die Allgemeine Einleitung und die Besondere Einleitung in zwei verschiedenen Bändern ausgegeben. (z. B. Bentzen).

- In vielen Fällen wurden organisatorisch allgemeine Einleitungsfragen und besondere Einleitungsfragen mit einander vermischt. (z.B. Otto Kaiser)

- Einige Male wurde ein Buch AT Einleitung genannt, und enthielt (nur) eine Allgemeine Einleitung. (z.B. Luyten und Jagersma / Vervenne).

- Die allgemeine Einleitungsthemen werden öfters am Anfang behandelt (z.B. Harrison), oder am Ende (z.B. Möller), oder wurden verteilt über Anfang und Ende (z.B. Eißfeldt).

- Bei den meisten ‚totalen’ Einleitungen sind die allgemeinen Themen beschränkt und in Anzahl verschieden. 1: Kanon (Aalders). 2: Kanon, Text (Cornill). 3: Literatur, Kanon, Text (Eißfeldt). 4: Kanon, Textgeschichte, Biblizismus, Gesetz und Propheten (Möller). 5:

Young, E. J. An Introduction to the Old Testament. William. B. Eerdmans. Grand Rapids 1949, 19643.

Rowley, H. H. The Old Testament and Modern Studie. Oxford: Clarendon Press, 1951.

Aalders, G. CH. Oud-Testamentische Kanoniek. J. H. Kok. Kampen 1952.

Möller, Wilhelm & Hans & Grete. Grundriss für Alttestamentliche Einleitung. Berlin: Evangelische Verlagsanstalt, 1958.

Harrison, R. K. Introduction to the Old Testament. Grand Rapids, London: Eerdmans, Tyndale, 1969.

Kaiser, Otto. Einleitung in das Alte Testament. Eine Einführung in ihre Ergebnisse und Probleme. Gütersloh:

Gütersloher Verlagshaus Gerd Mohn, 19845.

Anderson, G. W. Tradition and Interpretation. Essays by Members of the Society for Old Testament Study.

Oxford: Clarendon Press, 1979.

Fohrer, Georg. Einleitung in das Alte Testament. Heidelberg: Quelle & Meyer, 197912.

Childs, Brevard S. Introduction to the Old Testament as Scripture. Philadelphia: Fortress Press, 1980.

Harrington, Daniel, S.J. Interpreting the Old Testament, A Practical Guide. Old Testament Message 1.

Wilmington, Delavare: Michael Glazier, 1981.

Rendtorff, Rolf. Das Alte Testament: Eine Einführung. Neukirchen Vluyn: Neukirchener Verlag, 1983.

Barton, John. Reading the Old Testament. Method in Biblical Study. London: Darton Longman and Todd, 1984.

Vriezen, TH. C. & Van der Woude, A. S. Literatuur van Oud-Israël. Servire. Katwijk aan Zee 19848. Luyten, J. Inleiding op de bijbel. Boek 1: het Oude Testament. Leuven, Amersfoort: Acco,19863. Van der Woude, A. S. (red.) Inleiding tot de studie van het Oude Testament. Kampen: J. H. Kok, 1986.

Jagersma, H., Vervenne, M. (eindredactie). Inleiding in het Oude Testament. Kampen: J. H. Kok, 1992.

Dillard, Raymond B., Tremper Longman III. An Introduction to the Old Testament. Leicester: Apollos, Inter- Varsity Press, 1995.

Zenger, Erich u.a., Frevel, Christian (Hrsg.). Einleitung in das Alte Testament. Kohlhammer Studienbücher Theologie 1,1. Stuttgart: Kohlhammer, 20118.

Baker, David W., Arnold, Bill T. (eds.). The Face of Old Testament Studies: A Survey of Contemporary Approaches. Grand Rapids: Baker, 1999.

Gertz, Jan Christian (Hrsg.) Grundinformation Altes Testament. Eine Einführung in Literatur, Religion und Geschichte des Alten Testaments. Uni-Taschenbücher 2745 M. Göttingen: Vandenhoeck & Ruprecht, 2006, 20104.

Schmid, Konrad. Literaturgeschichte des Alten Testaments. Eine Einführung. Darmstadt: Wissenschaftliche Buchgesellschaft, 2008.

(19)

Religion, Literatur, Geschichte, Kanon, Text (Pfeiffer). 7: Entwicklung der AT Forschung, AT Archäologie, AT Chronologie, AT Text und Kanon, AT Geschichte, AT Religion, AT Theologie. (Harrison). Wenn wir Text und Kanon als zwei Themen sehen, dann hat er 8 Themen. Harrison weckt hierbei den Eindruck, dass er ein Totalziel mit den Themen hat.

b. Beobachtungen auf der Ebene der Allgemeinen Einleitung allein.

- Die Publikationen mit einer separaten ‚Allgemeinen Einleitung’ oder Methodenübersicht scheinen mit ihren vielen Themen eine Totalübersicht als Ziel zu haben. Die Werke sind von einem Verfasser geschrieben oder von einem oder zwei Redaktoren bei einander gebracht.

- Die Anzahl der Themen sind verschieden, die Reihenfolgen sind anders und der Inhalt der Themen weichen beschränkt oder erheblich voneinander ab.

- Anzahl. Rowley: 12. Anderson: 13. Harrington: 12 + 2. Barton: 12 + 1. Vriezen + Van der Woude: 14 + 1. Luyten: 4 (groeperingen, met afwijkende niveaus en onderverdelingen).

Van der Woude: 13. Jagersma / Vervenne: 31. Baker / Arnold: 16.

- Die verschiedenen Themen der Allgemeinen Einleitung sind regelmäßig mit Themen der Besonderen Einleitung vermischt. Das ist besonders der Fall, wenn vielen Themen auf derselben Ebene angeboten werden. (Z.B. Bei den 31 Themen von Jagersma / Vervenne).

Das kann von einem breiteren Ansatz als ‚Essays’ verteidigt werden. (Z.B. Rowley). Aber vom Standpunkt einer konsequenten Systematologie geben solche Werke eher einen chaotischen oder Mischmaschartigen Eindruck. (Z.B. Psalms + History, bei Anderson und Rowley).

- Regelmäßig sind thematischen Hauptebenen und Unterebenen mit einander vermischt.

(Z.B. ‘Historiography’ + ‘Exile and After: Historical Study’, bei Baker und Arnold).

- Ab und zu sind Themen oder Anliegen vorhanden, wobei wir zweifeln können, ob sie überhaupt dazu gehören, oder ob sie vielleicht bei einem anderen Thema oder auf einer anderen Ebene untergebracht werden sollen. (Z.B. Der Biblizismus, bei Möller. Heilige Schrift der Juden und der Christen, mit drei Teilen, bei Zenger. Oder findet da eine eigenartige Form von Kanondiskussion statt?)

Welke conclusies kunnen we daaruit trekken? Hoe kunnen deze waarnemingen gebruikt worden als iemand opnieuw een Inleiding wil schrijven?

a. Eine Unterscheidung zwischen einer Allgemeinen und Besonderen Einleitung ist wertvoll.

Es gibt einige andere und variierende Begriffe, die im Wesen dasselbe ausdrücken wollen.

Die Allgemeine Einleitung. Es gibt einen minimalen und maximalen Ansatz.

- Bei einem minimalen Ansatz scheinen die betreffenden Verfasser sich nicht oder kaum von einer solchen Unterscheidung bewusst zu sein oder einen maximalen Ansatz gar nicht als Ihre Aufgabe zu sehen. In jedem Fall wollen sie sich beschränken. Die Wahl der wenigen Themen scheint mit den besonderen Interessen des Verfassers verbunden zu sein. Oder er wird beeinflusst durch was gerade in seiner Zeit oder seiner Umgebung wichtig ist. Oder es hat mit dem besonderen eigenen Akzent des Werkes zu tun hat. Die Anzahl der allgemeinen Themen bewegt sich meistens zwischen 3 und 5. Wenn die Anzahl größer wird, ist schon eine Bewegung Richtung Totalität vorhanden. Bei einem minimalen Ansatz ist die Wahl der Themen verschieden. Die Geschichte des minimalen Ansatzes hat sich als unbefriedigend, ja sogar willkürlich gezeigt. Dieser Ansatz kann mich nicht überzeugen.

- Bei einem maximalen Ansatz ist Totalität das Ziel. Aber es fragt sich: die Totalität von was?

Es handelt sich um Themen, aber das sind keine theologischen Themen, und auch keine inhaltlichen Themen, wie in einer Enzyklopädie. Wenn wir die Namen der Übersichtswerke oder die Namen der Allgemeinen Einleitung betrachten, werden folgende Worte gebraucht:

Modern Study (Rowley), Allgemeine Einleitung (Möller), Essays (Anderson), Interpreting OT: Practical Guide (Harrington), Reading OT: Method in Biblical Study (Barton), Literatuur oder Literaturgeschichte (Friezen, Konrad Schmid), Inleiding OT (Luyten, Jagersma /

(20)

Vervenne), Inleiding tot de studie van het OT (van der Woude), Face of OT Studies:

Contemporary Approaches.

Hier können wir sagen, dass die verschiedenen Titel zum Teil andersartige Hauptanliegen verraten. Also, sie decken dann einander im Wesen nicht. Trotzdem kommen einige gleiche Themen immer wieder zurück, trotz der total verschieden Aufschriften der Publikationen.

Wenn breitere Titel gebraucht werden, dann werden verschiedenartige Themen präsentiert, deren Verwandtschaft weit entfernt sein kann. Können diese in eine kleine Zahl (2, 3, 4) von Hauptgruppen untergebracht werden? Sollte es sich zeigen, dass diese Hauptgruppen weit voneinander entfernt sind, dann müssen sie auf irgendeine Weise mit einander in Verbindung stehen. Die alttestamentliche Forschungsgeschichte hat sich damit beschäftigt. Die Praxis aber ist, dass sie zusammengebracht werden. Wenn wir dann die Frage der Ordnung stellen, dann kann man kaum oder nicht so etwas wie eine überzeugende Philosophie oder Kategorisierung entdecken. Eine Art Philosophie des Inhalts und des Aufbaus der Allgemeinen Einleitung wird nötig sein.”22

Het curriculum van de ETF heeft voor de studie van het Oude Testament op dit ogenblik de volgende opleidingsonderdelen. Het gaat zowel om verplichte als facultatieve cursussen.

Bachelor 1: Inleiding Hebreeuws (7), Oriëntatie OT (4), Inleiding in de Methodiek Bijbelexegese: Oude Testament (2).

Bachelor 2: Oude Testament 1 (Priestercanon) (4), Hebreeuws Seminarie 1 (5), Oude Testament in Context (4)

Bachelor 3: Oude Testament 2 (Profeten- en Wijsheidscanon) (4), Hebreeuws Seminarie 2 (5), Seminarie Oude Testament (4).

Master 1/2: Old Testament Exegetical Methods (5), Approaches to Old Testament Studies (5), Aramaic (5), Old Testament Exegesis (The Theological Message of Civil Law texts) (5), Old Testament Theology (5).

In de loop van de afgelopen decennia is het curriculum telkens weer vernieuwd, aangepast en bijgesteld.

1.3. Wetenschappelijke disciplines bij de studie van het Oude Testament

Bij de academische bestudering van het Oude Testament zijn er in de loop van vooral de laatste twee eeuwen in het westen een aantal deelgebieden of disciplines ontstaan. Sommige hebben zich tot echte deelwetenschappen ontwikkeld. Zie Ebeling.23 Voor een overzicht voor terminologie en inhoud, zie Tate.24

1.3.1. De canon van het Oude Testament

Hierbij worden vragen behandeld als de afbakening van het Oude Testament. Waarom en hoe zijn de huidige boeken van het Oude Testament in de canon opgenomen en waarom andere niet? Hoe zit het bijvoorbeeld de apocriefen en de pseudepigrafische literatuur?

Verder wordt de vraag naar de indeling van het Oude Testament gesteld. Het gaat om de driedeling: wet, profeten en geschriften bij de Hebreeuwse Indeling. Bij de Griekse vertaling is die: de wet, historische boeken, dichterlijke boeken en de profetische boeken.

22 Koorevaar, Hendrik. Überlegungen Allgemeine Einleitung AT. Bertem, 2013-03-25 - 2013-07-22.

23 Ebeling, Gerhard, “Die Wissenschaft vom Alten Testament”, Studium der Theologie: Eine enzyklopädische Orientierung. (Uni-Taschenbücher 446; Tübingen: J.C.B. Mohr (Paul Siebeck), 1977), p. 26-39.

24 Tate, W. Randolph. Interpreting the Bible: A Handbook of Terms and Methods (Peabody, Mass.: Hendrickson, 2006).

(21)

Verder kunnen hier de vragen over de inspiratie en het gezag van het Oude Testament behandeld worden.

Tenslotte vragen we naar de laatste gezaghebbende persoon of groep die beslissend is geweest voor de afsluiting van de canon, de bevestiging van de reeds bestaande boeken en de indeling van de canon van het Oude Testament.

1.3.2. De tekst van het Oude Testament

Bij deze discipline gaat het over de vraag: hoe is het verder gegaan met een boek van het Oude Testament, grote delen van het Oude Testament of heel het Oude Testament, nadat dit voltooid was? Het gaat voornamelijk om het overschrijven en soms om het vertalen. Dit proces wordt transmissie genoemd.

Wie deden dat in het begin, laten we zeggen tussen 400 v. Chr. tot ongeveer 100 n. Chr.? Wie deden het daarna? Deden de ouden het met dezelfde nauwgezetheid als de nieuwen?

Zijn er bij het overschrijven fouten gemaakt? Hebben de overschrijvers wel eens opzettelijke veranderingen aangebracht? Zo ja, in welke periode en waarom? Kunnen wij fouten of veranderingen vaststellen? Hoe beoordelen wij afwijkingen tussen verschillende getuigen van eenzelfde tekst?

1.3.3. De wordingsgeschiedenis van het Oude Testament

Hier worden de vragen gesteld hoe een bepaald boek ontstaan is, welke processen zich hebben voorgedaan. Het gaat om auteurschap: wie heeft (hebben) het boek geschreven, datering, schriftelijke bronnen, mondelinge overlevering, de groep van zo’n mondelinge en schriftelijke overlevering. Verder wordt ook de vraag naar het redactionele proces gesteld.

Wie heeft de eindredactie gehad? Vanuit welk gezichtspunt werd dit gedaan? Wat voor gevolg heeft dit gehad voor de ordening en sortering van de stof? Dit is het onderwerp in de westerse bestudering van het Oude Testament in de laatste twee eeuwen geweest.25

Deze discipline bleek in de laatste twee eeuwen erg speculatief te zijn. Elkaar opvolgende theorieën zijn vaak tegenstrijdig met elkaar. Het hoofdprobleem is echter dat die vele stellingen in tegenspraak zijn met het eigen getuigenis van het Oude Testament over zijn inhoud, en vooral ook op historisch vlak. Dit is een historische kritiek of kritiek van het Oude Testament in negatieve zin. Deze historisch-kritische benadering is een a-canonieke benadering. Tegenover de historisch-kritische benadering staat de historisch-canonieke benadering, die een Bijbelgetrouwe benadering is. Alle historische getuigenissen worden ernstig genomen. Nu zijn er een aantal duidelijke getuigenissen in het Oude Testament over het ontstaan en auteurschap van zijn boeken. Er zijn echter veel gevallen waar dit ontbreekt of waar er hoogstens een indruk of aanwijzing bestaat. Er zijn dan geen nauwkeurige en definitieve antwoorden te geven. We kunnen echter wel het gebied afbakenen, waarbinnen het antwoord gevonden moet worden. Zo is het (bijna) bij alle boeken vast te stellen, na en voor welk tijdstip een boek geschreven moet zijn. Dit noemen we terminus post quem (grenslijn na welke), en terminus ad quem (grenslijn tot welke) of terminus ante quem (grenslijn vòòr

25 Kottsieper, Ingo. Schmitt, Rüdiger. & Wöhrle J. (eds.), Berührungspunkte: Studien zur Sozial- und Religionsgeschichte Israels und seiner Umwelt: Festschrift für Rainer Albertz zu seinem 65. Geburtstag (AOAT 350; Münster: Ugarit Verlag, 2008), p. 171-78. “L. reflects on the usage of the terms ‘author’ and ‘editor’ in recent scholarship on the Pentateuch (J. Van Seters; C. Levin). Since neither term is satisfying methodologically, L. suggests a third term: ‘collector.’ The biblical ‘collectors’ in an eclectic way collected whatever they could use and molded their traditions in a form that suited their purposes, arranged them and rewrote, even invented, whenever this was deemed necessary. L. opts against the terms ‘author’ and ‘editor’ because the contemporary connotations of these terms do not fit the situation of the origin of the biblical texts.”

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Abschließend läßt sich - auch als Empfehlung für Adop- tiveltern - festhalten, daß die Identitätsentwicklung von Adoptivkindern positiver verläuft, wenn sie möglichst jung

Ober die Herkunft der Swahili-Sprachen von Mosambik läßt sich auf Grund historischer und archäologischer Quellen das Folgende vermuten In fruh-islamischer Zeit entwickelte sich

zweiten Reckberg in Neuss-Grimlinghausen bekannt. Insgesamt gab es damit gegen Ende des i. Jahrhun- derts 30 Lager und Kastelle am Niedergermanischen Limes. Diese Zahl ist

Door deze kritiek in verband te brengen met de specifieke, niet-lineaire argumentatiestructuur, die zij bij Jacobi heeft ontdekt, laat Sandkaulen zien op welke wijze een

Wenn wir die Rolle repräsentativer Institutionen als Funktion von Kapitalakkumulation und konzentration betrachten, mussten staatliche Integrationsversuche ihr Wesen veran- dern

Überschaut man all diese Voraussetzungen, dann wird sofort klar, dass die Kirche sich schwertun wird, die Schrumpfung der vergangenen Jahrzehnte zu stoppen – nicht nur in Belgien

München, Berlin, and New York: Deutscher Taschenbuch-Verlag and Walter de Gruyter.

München, Berlin und New York: Deutscher Taschenbuch-Verlag und Walter de