• No results found

DE GEHELE WAARHEID VAN DE SCHRIFT

In document ORIËNTATIE IN HET OUDE TESTAMENT (pagina 154-160)

Het OT en NT getuigen op veel plaatsen de waarachtigheid (integriteit) van God en de betrouwbaarheid van zijn gegeven woord. Een aantal dingen moesten uitdrukkelijk van te voren opgeschreven worden, opdat deze een lange tijd later door de ontwikkelingen van de gebeurtenissen geverifieerd zouden worden. Deze dingen betuigen de intentie van de Schrift, dat het gaat om waarheid, om exacte aangelegenheden.

Het begrip waarheid is echter een uitgehold begrip geworden. Geregeld wordt het naar eigen idee ingevuld. Daarom moeten we het begrip waarheid nader specificeren om elk wanbegrip te verhinderen, en wel op grond van de getuigenissen van het OT.

3.a. De natuurkundige waarheid.

Alle uitspraken op natuurkundig gebied zijn correct. Bijvoorbeeld schepping in zes dagen, een universele zondvloed, de doortocht door de Rode Zee met watermuren links en rechts, de zon die gedurende de slag bij Gibeon onder Jozua een dag lang stil bleef staan. Maar ook wonderen als de drijvende bijl van Elisa en de verschijning van hemelse boodschappers. Het OT geeft er een iets andere benaming aan; het zijn 'de grote daden van God'. God schiep de natuur, beschikt er vrij over, en grijpt in, indien nodig, ook dwars tegen dagelijks ervaren wetmatigheden in.

3.b. De geschiedkundige waarheid.

Alle uitspraken op geschiedkundig gebied zijn correct. Deze uitspraken zijn regelmatig verbonden met die op natuurkundig gebied. Bijvoorbeeld: Adam en Eva, de wereldbevolking die ontstaan is uit de zonen van Noach, de taalverwarring en het ontstaan van de vele talen op één ogenblik, de historiciteit van de aartsvaders, de tien plagen in Egypte, de verovering van Kanaän met geweld in een beperkt aantal jaren. Deze gebeurtenissen worden ook betuigd als 'de grote daden van God’'.

3.c. De theologische waarheid.

Alle uitspraken op ethisch en theologisch gebied zijn correct en God gewild. God gaat zowel oordelen als redden. Noach wordt gered, maar de rest van de ongehoorzame mensheid wordt verdelgd. Hieronder vallen zowel heilsbeloften (zoals Ps 23), als onheilsverwachtingen (zoals de verdrijving van Israël uit Kanaän bij ontrouw).

Sedert het midden van de 18e eeuw (Verlichting) is er een brede stroom van inhoudskritiek (Sachkritik) op het OT geweest, die zich op deze drie gebieden uitstrekte.302

Op ethisch theologisch gebied werd er kritiek geleverd op de exclusiviteit van het Jahwisme.

De daarmee verbonden intolerantie tegen andere godsdiensten vond men aanmatigend en immoreel. De bron van deze beoordeling was echter wel de absoluutheid van het humanistische denken. Dit noemen we ethisch theologische vrijzinnigheid. Ook is er veel kritiek geweest op de natuurkundige en geschiedkundige uitspraken van het OT geweest, bijvoorbeeld schepping in zes dagen, de doortocht door de Rode Zee en opvallende wonderen.

De oorzaak lag in het beperkte voorstellingsvermogen van de betreffende denker: zo iets kan toch niet! De bron is echter het idee van een geschiedkundige driedimensionaliteit. Het gaat om een dogmatisering vanuit een stuk beperkte ervaring en waarneming. Die wordt

302 Legaspi, Michael C. The Death of Scripture and the Rise of Biblical Studies. Oxford Studies in Historical Theology. Oxford: Oxford University Press, 2010.

geëxtrapoleerd naar het verleden toe. We noemen dit natuurkundig geschiedkundig vrijzinnigheid.

Deze twee vormen van vrijzinnigheid zijn erg duidelijk. Er was duidelijke communicatie mogelijk. De één wilde niet zijn als de ander en men had er geen behoefte aan door de ander erkend of gewaardeerd te worden. Tegenover elkaar stonden vrijzinnig en orthodox, of liberaal tegenover positief. De historische inhoudskritiek als ook de historisch literaire kritiek komen voort uit deze oude vrijzinnigheid. Na de eerste wereldoorlog is er een nieuwe beweging op gang gekomen die als het ware de oude vrijzinnigheid heeft afgelost. Immers de oude vrijzinnigheid kon gemakkelijk getypeerd worden als ongeloof. De oude vrijzinnigheid had overigens geen bezwaar tegen deze kwalificatie. Bij de nieuwere stroming liggen de kaarten anders. Het gaat om de neo-orthodoxie. Een sterke nadruk ligt op de bijbel als het woord van God: God heeft gesproken. De historische inhoudskritiek en de historisch literaire kritiek gaan echter gewoon door en worden gewaardeerd. De vraag naar de natuurkundige of geschiedkundige exactheid van de getuigenissen van het OT wordt als een onbelangrijke aangelegenheid gezien. “De bijbel is geen geschiedenisboek”303 of “de bijbel is geen natuurkundeboek”. Hierbij wordt gesteld, dat wie dusdanige vragen stelt de bijbel niet begrepen heeft. Waar het wel om gaat is: wat is de boodschap van het boek, wat wil de schrijver ons zeggen, wat wil God ons echt duidelijk maken?304 Hierdoor wordt duidelijk, dat religieus existentialisme en Bijbels geloof als twee druppels water op elkaar lijken.

In wezen is er een scheiding gemaakt tussen de natuurkundige en geschiedkundige waarheid enerzijds, en de theologische waarheid anderzijds. Iets kan best theologisch waar zijn, ook als het historisch of natuurkundig niet correct is. Men betracht zichzelf als gelovig en wil als zodanig ook door de orthodoxe christenen erkend worden. Gebeurt dit niet, dan wordt dit als een vreselijke belediging en arrogantie ervaren. Het gevolg is, dat het gesprek nu veel ingewikkelder is geworden door inhoudsverandering van bestaande begrippen en een hypergevoeligheid op psychologisch gebied.

Hier is de neo-orthodoxie een typisch kind van haar tijd. Het gaat namelijk om een existentieel zoeken en ervaren van waarheid, ook als er intellectueel en reëel geen basis voor die waarheid aangewezen kan worden. De neo-orthodoxe benadering echter staat in scherpe tegenstelling tot het zelfgetuigenis van het OT. God spreekt en handelt in tijd en ruimte. De geschriften van het OT bieden zich aan, ook letterkundig, in tijd en ruimte. De theologische waarheid is daarom onlosmakelijk verankerd in tijd en ruimte.

Voorbeeld: de dood en opstanding van Jezus.

1. Natuurkundig. Jezus van Nazareth werd aan een kruis gespijkerd en stierf na een tijdje als gevolg van uitputting en infectie. Zijn bloedsomloop stokte. Drie dagen later werd Jezus weer levend. Zijn bloedsomloop functioneerde weer.

2. Geschiedkundig. Onder de Romeinse stadhouder Pontius Pilatus werd Jezus van Nazareth ter dood veroordeeld en aan een kruis ter dood gebracht. Hij werd begraven. Na drie dagen is hij opgestaan. Het graf was leeg. Hij trok weer 40 dagen op met zijn vrienden.

3. Theologisch. Deze Jezus van Nazareth is de beloofde Gezalfde van God. Hij is gestorven voor mijn zonden en opgestaan voor mijn gerechtigheid. Hij is de Heer over heel het heelal, zichtbaar en onzichtbaar, Heer over leven en dood.

303 Jagersma, H., Geschiedenis van Israël in het oudtestamentische tijdvak. J. H. Kok. Kampen 1979, p. 13.

304 Dit is niet de vraag waar het om gaat. Het OT is zeker geen geschiedenisboek op zichzelf. Het vraagstuk is echter, dat het OT veel geschiedenis bevat, en er aanspraak op maakt, dat de gepresenteerde informatie correct is. Het OT is geschiedkundig correct, ook als het geen geschiedenisboek in de huidige betekenis van het woord is, namelijk met een profane opzet.

Deze laatste waarheid, de theologische waarheid, is echter pas waar, als de eerste twee waarheden op natuurkundig en historische waarheid ook waar Zijn. Maar op persoonlijk vlak gaat het nog verder. Het persoonlijke geloof in de historisch natuurkundige waarheid is voorwaarde voor de persoonlijke deelname aan de theologische waarheid. “Want indien gij met uw mond belijdt, dat Jezus Heer is, en met uw hart gelooft, dat God hem uit de doden heeft opgewekt, zult gij behouden worden. Want met het hart gelooft men tot gerechtigheid en met de mond belijdt men tot behoudenis”. (Rom 10:9-10). “En indien Christus niet is opgewekt, dan is uw geloof zonder vrucht, dan zijt gij nog in uw zonden. Dan zijn ook zij, die in Christus ontslapen zijn, verloren”. (1 Cor 15:17-18).

Nu kan er geargumenteerd worden, dat het bij de opstanding van Jezus uit de doden wel om een erg centrale aangelegenheid gaat. Bij de rest gaat het niet om centrale dingen.

Deze positie heeft echter volgende bezwaren:

1. Deze Jezus wordt tegelijk beleden als Heer van alles en allen. Deze Heer heeft duidelijke uitspraken gedaan over het gezag van het OT en over allerlei andere aangelegenheden, inclusief historische en natuurkundige.

2. Wat is de maatstaf van wat centraal is en wat niet? Dit eindigt in subjectivisme, willekeurigheid en eindeloze posities. Er zijn dingen in de canon die meer aandacht krijgen dan andere. Daardoor zijn die andere niet onbelangrijk. Anders zouden ze niet opgeschreven zijn.

3. Een land wordt verdedigd aan de grenzen en niet bij de hoofdstad. Als er alleen bereidheid is de hoofdstad te verdedigen, dan is het hele land al verloren als de strijd bij de hoofdstad losbrandt. De kans om dan nog de hoofdstad te kunnen bewaren, is nihil. De vijand moet daarom gearresteerd worden als hij de grens overschrijdt.

Als we de geschiedenis van de Bijbelpositie van christenen in de laatste drie eeuwen bekijken, dan zien we vaak de volgende ontwikkeling. Eerst is er een geestelijke en theologische opwekking. De belijdenis van de Bijbel als onfeilbaar woord krijgt begeesterde nadruk. Woorden als orthodox en Bijbelgetrouw worden daarvoor gebruikt. Daarna flauwt het geestelijke leven wat af. De zedelijke waarden zwakken af. De eerste bedenkingen tegen enige Bijbelse getuigenissen worden geuit. Vaak begint het met Genesis 1. Daarna wordt die stroom van bezwaren steeds groter. Ten slotte wordt dit duidelijk aanvaard als intellectueel correct en geestelijk bevrijdend. Dit gebeurt vaak in theologische faculteiten. Het orthodoxe protestantisme uit de 16e eeuw werd zo ingehaald door de Verlichting rond 1750. Het protestantisme heeft daarna snel aan maatschappelijke invloed ingeboet. De ideeën van de Verlichting zijn in West Europa heilige waarden geworden. Dit heeft zijn afsluiting gekregen in de huidige secularisatie. In de eeuwen na de verlichting zijn er telkens nieuwe geestelijke bewegingen ontstaan. Het gaat om opwekkingsbewegingen, zowel het reveil, de nadere reformatie, de pinksterbeweging, de charismatische beweging, de evangelische beweging, die bijna altijd met zendingsbewegingen verbonden zijn. Een belangrijk kenmerk was dat opnieuw de kracht en de waarheid van Gods woord werd ervaren en beleden. Gezien de ervaring met de Verlichting waren deze bewegingen zich bewust van het gevaar van allerlei vormen van vrijzinnigheid en liberalisme. Toch zien we dat het boven beschreven proces van afzwakking ook daar niet altijd een halt werd toegeroepen.

Een typisch voorbeeld is het ontstaan, de groei, de stilstand en de achteruitgang van de Gereformeerde Kerk (Synodaal) in Nederland tussen 1880 en 2000. Henk Leene heeft een boeiend verslag geschreven over de waarde van de historiciteit van het OT bij gereformeerde theologen in de 20e eeuw. De strijd ging hoofdzakelijk over Gen 1-3. Op de synode van Assen in 1926 werd in de zaak Geelkerken voor de historiciteit van deze hoofdstukken

besloten. De bomen, de slang en het spreken van de slang zijn “zintuiglijk waarneembare werkelijkheden”. In de synode van Amsterdam in 1967 werd dit besluit herroepen. Er werd afscheid van de gereformeerde schriftbeschouwing genomen. Is het woord dan alleen literatuur geworden? Het creatieve en fictionele element is in veel OT geschiedverhalen groot.

Bij de verkondiging hebben ze echter nog steeds de taak om te verhelderen en te kritiseren.

Leene vergelijkt Gispen en G. Ch. Aalders, gereformeerde oudtestamentici uit de tijd 1920-1960, met Noort en Talstra, twee van de huidige tijd. “Familiegelijkenis tussen Gispen en Noort, Aalders en Talstra? Ik vraag me af of Aalders en Gispen bij deze verdwaalde nazaten nog bekende trekken ontwaard zouden hebben, of liever: ik weet haast wel zeker van niet. De afstand is … adembenemend”. Daarna probeert Leene te relativeren. "Ik vind ook dat men twee zaken niet moet verwarren: men kan zich verwant voelen met iemand en zijn wereld, ook zonder zich verwant te voelen met zijn ideeën.” 305 De scheiding tussen wereld en ideeën moet betwijfeld worden. Een wereld bestaat uit ideeën. Wijzigen de ideeën, dan verandert de wereld die uit deze ideeën is opgebouwd. Het zijn twee verschillende werelden geworden. De eerste wereld is objectief, verbonden met een subjectief of persoonlijk geloof. De tweede wereld is alleen subjectief, omdat de historische kritiek het objectieve onderuit gehaald heeft (natuurlijk alleen voor wie in de historisch-kritische hypothesen gelooft). De eerste wereld was een wereld die gekenmerkt was door absoluutheid, was groeiend en wervend. De tweede wereld wordt gekenmerkt door relativering en snelle numerieke achteruitgang. Is er een relatie tussen dit laatste en het verlaten van de oorspronkelijke historisch Bijbelse wortels?

Assen had in 1926 gelijk. De ontwikkeling van de opvatting over de OT geschiedenis in de theologie van Gereformeerde Kerken kan omschreven worden als: “Van historische realiteit naar fictionaliteit”.

De evangelische beweging wordt met dezelfde vraag geconfronteerd. Vanaf 1990 is er een verschuiving aan de gang van evangelicalisme naar neo-evangelicalisme.306 Wat is het verschil tussen die twee? Dat hangt van de definitie af. De evangelische beweging werd door enige pijlers gekenmerkt.

1. De eerste pijler is het kennen van Jezus Christus door geloof persoonlijk. Het gaat om een persoonlijke betrekking.

2. De tweede pijler is de navolging van Christus en een leven in heiliging. Het gaat om een heilige levenswandel.

3. De derde pijler is een leven in vertrouwen op God en zijn beloften in de Bijbel. Het gaat om een leven in geloof. Dit gaat gepaard met een inzet voor de uitbreiding van de Goede Boodschap en met de verwachting van het werken hier en nu door de Opgestane Gezalfde.

4. Een vierde pijler is van epistemologische aard: de Bijbel is Gods onfeilbaar woord en waar op alle vlakken: geestelijk (theologisch), zedelijk (ethisch), geschiedkundig, natuurkundig.

Het gaat om de eerbiediging van het (zelf)getuigenis, hoe de Schrift op alle plaatsen zichzelf begrepen wil zien.

De discussie gaat nu om de vierde en laatste pijler. Met deze vier pijlers is de evangelische beweging naar boven gekomen. Het neo-evangelicalisme heeft deze vierde positie gedeeltelijk losgelaten. Het is niet bereid zijn hand in het vuur te steken voor alle historische uitspraken in het OT (en NT). Waarom zou dat nodig zijn, als je door Jezus gered bent en met

305 Leene, H., “Wereldbeeld en geschiedenisbeeld. Honderd jaar Oude Testament in het GTT.” In Stocker, W., van der Sar, H. C. (red.), Theologie op de drempel van 2000. Terugblik op 100 jaar Gereformeerde Theologisch Tijdschrift. Kok. Kampen 1999, p. 61-87, citaat p. 84.

306 Zie voor een overzicht van de evangelikale beweging Elwert, Frederik / Radermacher, Martin / Schlamelcher, Jens. (Hg.). Handbuch Evangelikalismus. Religionswissenschaft 5. Berlin, De Gruyter, Transcript Verlag, 2017.

306 https://www.degruyter.com/view/product/479980

https://www.degruyter.com/view/supplement/9783839432013_Leseprobe.pdf

God leeft? Het aantrekkelijke van deze positie is, dat ze tot op zekere hoogte waar is. De zwakheid van het neo-evangelicalisme is echter, dat er geen maatstaf is, om een lijn te trekken tussen wat historisch opgeefbaar is en wat niet. De objectiviteit is verloren. De ene christen trekt de grens hier en de andere daar. Dat past goed in het huidige tijdsklimaat maar is willekeurig, inconsequent en daarmee intellectueel onhoudbaar. De historische uitspraken vormen één getuigenis, één gebied, één totaal land. En, zoals er reeds gezegd is, een land wordt aan de grenzen verdedigd, niet aan de hoofdstad. Het is te verwachten dat bij verdere toenemende invloed van het neo-evangelicalisme de kracht van de evangelische beweging verzwakt gaat worden. Als een christen of een kerk opnieuw de worsteling aangaat om het hele woord van God als inhoud van het geloof zich eigen te maken en zich daaronder buigt, zal de God van de Bijbel met hem zijn. Wij mogen op de dekking van Hem rekenen die gezegd heeft met hen te zijn die voor zijn Naam uitgaan en onderwijzen al zijn geboden te onderhouden (Mat 28:18-20). Het neo-evangelicalisme is bezig een stap te nemen, die de filosoof Francis Schaeffer de stap van vertwijfeling of wanhoop noemt.307 In de historische realiteit is er geen basis voor geloof, maar laten we toch maar geloven! Bij de historische benadering echter staat een mens in het historische verlengde van de oorspronkelijke situatie en is de verbinding tussen het heden en de oorsprong heel reëel.

Twee boeken hebben zich aan het begin van de 21e eeuw met die verschuiving bezig gehouden, de één vanuit een antropologische en de ander vanuit een theologische invalshoek.

Het verschijnsel doet zich niet alleen voor bij de evangelische beweging, maar ook binnen de orthodoxe reformatorische beweging. Die twee bewegingen zijn zeer met elkaar verwant en beïnvloeden elkaar. Het blijkt dat er niet alleen een verschuiving is ten aanzien van de visie op de Bijbel, maar ook op theologisch en ethisch vlak.

Pieter Boersema heeft vanuit een antropologisch standpunt een onderzoek gedaan naar de religieuze veranderingen in de Evangelische Beweging in Vlaanderen en Nederland gedurende de periode 1972 – 2002.308 Het gezag van de Bijbel heeft in die tijd een verschuiving meegemaakt. Op p. 116-124 worden allerlei accentverschillen genoemd.

Verschillende verschuivingen kunnen zeker als positief, verrijkend of aanvullend beoordeeld worden. Maar dat zijn ze zeker niet alle. Het lezen van de Bijbel is verminderd. Het toepassen van dit woord op het eigen leven is ook niet meer zo direct. Hij wijst op p. 299-300 dat het transcendente godsbeeld voor een deel verschoven is naar een meer immanent godsbeeld.

Jezus wordt meer gezien als een ‘persoonlijke schuilplaats’ dan de ‘redder van de wereld’.

“Er kan een verschuiving plaatsvinden van het dogma dat ‘God het levenspad bestuurt’, naar de beleving dat ‘God binnenkomt in het levensverhaal’.” Er is een verschuiving van theocentrisme naar antropocentrisme. Dat betekent dat de vraag naar het gezag van God Zelf niet meer zo sterk is.

Koert van Bekkum houdt zich in “Gods Woord in mensentaal” bezig met het gezag van de Bijbel. Hij laat verschillende orthodoxe als niet orthodoxe theologen aan het woord.309 De posities zijn daarom heel geschakeerd. Er is een ‘stille revolutie’ gaande in orthodoxe kring.

“‘Stille revolutie’ verwijst naar ontwikkelingen in de Gereformeerde Kerken (synodaal)

307 Schaeffer F., De God die leeft. Buijten en Schipperheijn. Amsterdam 1971.

308 Boersema, Pieter R., De evangelische beweging in de samenleving. Een antropologisch onderzoek naar religieuze veranderingen in de Evangelische Beweging in Vlaanderen en Nederland gedurende de periode 1972 – 2002. Proefschrift aangeboden tot het verkrijgen van de graad van doctor in de Sociale en Culturele Antropologie. Promotor: Prof. Dr. V. Neckebrouck. (Leuven: Katholieke Universiteit Leuven, 2004).

309 Van Bekkum, Koert, Wim Houtman & Reina Wiskerke, e.a., Gods Woord in mensentaal: denken over het gezag van de Bijbel (Barneveld: Nederlands Dagblad, 2003).

gedurende de tweede helft van de twintigste eeuw. De theologie wijdde zich er, met behulp van de moderne Bijbelwetenschappen, decennialang aan ontmanteling van de klassieke geloofsleer.”310 Sommigen willen echter die stille revolutie relativeren. Wanneer is een positie neo-evangelicaal? Er is een nieuwe zachte sfeer. Hier volgen enige citaten. “Een historische zondeval is onopzegbaar. Genesis 1-3 is meer dan poëzie. … Of er letterlijk en tuin en een slang zijn geweest, is mij van minder gewicht, al heb ik geen enkele behoefte dat te ontkennen.” (Dr. G. van den Brink) 311 “Ik heb niet zo’n behoefte aan de ‘naakte feiten’”. (Ds.

B. J. van der Graaf).312 De nadruk ligt in beide citaten op de behoefte van de gelovige. Maar dat is nu net het probleem. Het uitgangspunt mag niet de behoefte van de lezer zijn. Het gaat

B. J. van der Graaf).312 De nadruk ligt in beide citaten op de behoefte van de gelovige. Maar dat is nu net het probleem. Het uitgangspunt mag niet de behoefte van de lezer zijn. Het gaat

In document ORIËNTATIE IN HET OUDE TESTAMENT (pagina 154-160)