• No results found

Het boek Kronieken heeft inderdaad als boek in zijn geheel canoniek afsluitend karakter

In document ORIËNTATIE IN HET OUDE TESTAMENT (pagina 86-96)

Het heeft echter geen Hasmonees stempel (uit de tweede helft van de 2e eeuw v. Chr.), het bevat zelfs geen enkel voorafgaand Hellenistische karakter (na 330 v. Chr.), maar het draagt het stempel van de Perzische tijd.

7. De vraag naar een gezagsinstelling blijft onvermijdelijk. De man of groep die dat deed, moest op zijn minst aan zichzelf canoniek eindgezag toekennen. Het aanbrengen van veranderingen aan reeds langer (canoniek) functionerende boeken kan alleen maar gebeuren en aanvaard worden, als dat gezag erkend werd, indien zoiets überhaupt mogelijk zou zijn.

Zo'n instantie kunnen we in de (tweede helft van de) 2e eeuw v. Chr. niet aanwijzen. Daar Kronieken een Perzisch stempel draagt, zullen we in de Perzische tijd moeten gaan zoeken.

2.4.6. Afsluiting rond 50 na Chr.

Karel van der Toorn onderscheidt in 2007 bij de afsluiting van de Hebreeuwse canon niet drie fasen, zoals bij de klassieke Jamnia-theorie, maar twee fasen. Hierbij spreekt hij liever niet over de afsluiting van de canon maar over de afsluiting van het canonieke tijdvak.180 De eerste fase is ‘Ezra en de canonisatie van de Wet’ in de Perzische tijd rond 450 v. Chr. De tweede fase noemt hij ‘De sluiting van het canonieke tijdvak’. Dat wordt gekenmerkt door twee gebeurtenissen die met elkaar verbonden zijn. Tussen 300 en 200 v.

van Jhwh (Num 12:6-8). Vandaar dat Deut 34:10-12 gelijk vanaf de dood van Mozes uitgesproken en geschreven kon worden.

179 Deut 34 is de spil, waar alles om draait. Toch wordt juist aan deze tekst een waarde gegeven, die ver boven zijn eigen inhoud uit gaat. Deut 34 wordt als afsluitingsverschijnsel voor de Tora genoemd, maar juist het woord Tora komt niet in dit hoofdstuk voor. Bovendien is het de vraag, of Deut 34 werkelijk geschreven is als afsluiting van de canonblok Pentateuch. Wat we zeker weten is, dat dit hoofdstuk de afsluiting is van het boek Deuteronomium. Verder valt het te betwijfelen of er na het boek Deuteronomium wel zo’n grote insnijding in de canon plaatsvindt. Het boek Jozua sluit namelijk bewust aan Deuteronomium aan. De reeks boeken, die met Genesis is begonnen komt niet met Deuteronomium maar met het boek Koningen ten einde. Een insnijding na Deuteronomium is daarom secundair en is in wezen van praktische aard.

180 Karel van der Toorn, Scribal Culture and the Making of the Hebrew Bible, p. 248-264.

Chr. hebben de schriftgeleerden in de werkplaats van de tempel van Jeruzalem een uitgave van de Profeten, Psalmen en Spreuken voorbereid. Tegelijk formuleerden zij de leer van de afsluiting van het profetische tijdvak. Volgens die nieuwe leer had de Geest van profetie Israël na de dagen van Ezra verlaten. Directe openbaringen konden niet meer gebeuren.

Daarom kon Goddelijke verlichting alleen verkregen worden door de studie van de Wet en de Profeten. Mozes stond aan het begin en Ezra aan het einde. Van der Toorn geeft toe, dat de leer van het einde van het tijdvak van de openbaring niet in de Hebreeuwse Bijbel zelf geformuleerd wordt. Hij komt tot die conclusie op grond van de uitgave van de Kleine Profeten en Mal 3:22-24 (de Wet van Mozes en de komst van Elia), die hij beschouwt als een nawoord door de uitgevers. Hij wijst verder op het Misna-tractaat Sotah en Josephus (C. Ap.

1.40-41).181 Volgens Sotah verliet de Heilige Geest Israël na de dood van de latere profeten Haggaï, Zacharia en Maleachi. Daarom kon alles wat geschreven en heilig is alleen uit die tijd stammen. Als een geschreven tekst Goddelijk gezag wilde hebben, dan moest die de toets van de oudheid doorstaan. Daarom was er een grote toename van pseudoniem auteurschap in de Hellenistische en Romeinse tijd. Sommige auteurs daarvan hadden succes, zoals die van het boek Daniël, omdat dat boek werd opgenomen in de canon. Maar anderen mislukten zoals die van de Henoch literatuur. Tot die tijd hadden Psalmen, Spreuken en de Profeten alleen maar gecirculeerd onder de elite van de schriftgeleerden. Nu werd het ter beschikking gesteld van een algemeen publiek. Dit paste in het Hellenistische klimaat van het oude Nabije Oosten. Zo schreef de Babylonische priester Borossus een geschiedenis van Mesopotamië in de 3e eeuw v. Chr. en Manetho een geschiedenis van Egypte in de 2e eeuw v. Chr. De uitgave in Palestina was het joodse antwoord op het Hellenisme. Dit betekende een democratisering van de geschreven traditie. Door een nationale bibliotheek te publiceren, produceerden de schriftgeleerden een soort canon zonder die af te sluiten. Zij sloten de canon niet af, maar verklaarden het tijdvak van de openbaring voor afgesloten. Zij vonden het idee van een canoniek tijdvak uit. Dit dogma gaf de mogelijkheid om andere werken te ontdekken, die nog niet bekend waren, maar toch uit de canonieke tijd stamden. Een succesvolle vervalsing kon zo een plaats in de nationale bibliotheek krijgen. Daniël is een opmerkelijke illustratie daarvan. God had Daniël verteld dat hij zijn boek tot het einde van de tijd moest verzegelen (Dan 12:4). Daarom konden de lezers het begrijpen als een verklaring, waarom dit boek pas voor kort aan het licht kwam. Er schijnt tussen 250 v. Chr. en 50 na Chr. geen canon in de betekenis van numerus fixus van heilige boeken te zijn. De afsluiting van de canon schijnt het resultaat van een eventuele consensus tussen Farizese geleerden over de leeftijd en authenticiteit van bepaalde boeken te zijn. Daarna geeft hij overleggingen waarom ook de overige boeken van de Ketuvim zoals Prediker, Hooglied, Job, Kronieken, Ezra en Nehemia aanvaard zouden zijn. Daarbij gaat het niet over inhoud en ideeën, maar over auteurschap en oudheid. Van der Toorn geeft toe dat deze Hebreeuwse Schriftgeleerden anonieme mannen waren die hun aanwezigheid in de tekst verborgen.

We hebben aan dit voorstel het jaartal 50 na Christus als datum van afsluiting gegeven. Van der Toorn zegt dat niet uitdrukkelijk zelf, maar het is de laatste datum die hij noemt. Hij geeft ook geen reden waarom de canon toen definitief afgesloten zou moeten worden. Er hangt daarover een zware mist. Het gaat om de laatste jaren van de tempel in Jeruzalem.

Van der Toorn heeft sommige elementen, die ook in de vorige theorie(en) aanwezig waren, op een eigen manier bij elkaar geplaatst. Daarbij doet hij nieuwe voorstellen. Hij probeert de oorsprong van de visie over het stoppen van de profetie uit 1e eeuw v. Chr. te dateren. Hij kan echter voor een datum als 250 v. Chr. geen concreet getuigenis als bewijs aanvoeren.182 Opvallend is zijn concept van ‘de sluiting van het canonieke tijdvak’. Dat is de

181 Hij wijst verder op b. Yoma 9b; b. Sanh. 11a en y. So†a 9,13. (voetnoot 76, p. 364).

182 Het is veel veiliger om het idee van de stopzetting van de profetie als een latere reflectie in het Jodendom te beschouwen, waarom de canon werd afgesloten. En die reflectie kan wel eens onjuist geweest zijn. Er zijn

tijd van Ezra. Op zichzelf is dat een juist concept, en is gebaseerd op de getuigenissen van het oude Jodendom. Volgens het Jodendom houdt dat concept in dat in 400 v. Chr. de laatste canonieke boeken waren ontstaan en dat de canon toen werd afgesloten. Van der Toorn geeft echter aan dat concept een andere inhoud. Dit concept is volgens hem pas uitgevonden door schriftgeleerden en canonverantwoordelijken rond 250 v. Chr. Hij kan echter geen getuigenis van het bestaan van een groep voorleggen, die in die tijd dat idee en dat gezag had. Daarmee is alles niet alleen anoniem, maar ook onbekend. Verder stelt hij dat de canon niet in 250 v.

Chr. werd afgesloten, maar dat toen alleen het canonieke tijdvak werd gesloten. De canon bleef open. Door die stelling maakt hij voor zichzelf de weg vrij om boeken die later dan het canonieke tijdvak ontstaan zouden zijn, toch in de canon te laten opnemen, tot in de 2e eeuw v. Chr. en zelfs nog later. Die boeken moesten alleen uit de oude tijd stammen. De canonverantwoordelijken hadden daarmee gewoon een positieve archeologische instelling.

Datgene wat in vergetelheid geraakt was, kon toch immers opduiken!? Als we het verhaal van van der Toorn willen geloven, zijn we verplicht de bekwaamheid van de veronderstelde canonieke gezaghebbers te betwijfelen. Ze werden immers met succes door de pseudonieme schrijver van het boek Daniël om de tuin geleid!? Maar hier kunnen we de vraag stellen of van der Toorn niet een wensbeeld, een naïef verhaal opstelt met het doel om het gegeven van de afsluiting van de canonieke tijd tijdens Ezra aan de ene kant en een late datering van veel boeken van het OT aan de andere kant met elkaar te verzoenen?

Een speerpunt in het betoog vormt het boek Daniël in de 2e eeuw v. Chr. Maar hoe geloofwaardig is het dat van twee boeken, die ongeveer in dezelfde tijd in de 2e eeuw ontstaan zouden zijn (Henoch, Daniël), het ene niet en het andere wel werd opgenomen? Er zijn veel argumenten tegen een laat ontstaan van Daniël en ook tegen een late opname in de canon in de 2e eeuw v. Chr. Ik wil er enige noemen.183 Het orthodoxe Jodendom had een grote aversie tegen pseudografie. Die werd gewoon afgewezen. Het is onverklaarbaar dat de joden een boek gecanoniseerd hebben, waarvan reeds gebleken was dat het onjuist was. Het is menselijk begrijpelijk, dat de profetieën in de tijd van de crisis, 167 - 174 v. Chr., als hoop gezien zouden zijn. Nu bleek echter in 164 v. Chr. dat de Maccabeeën weliswaar succesrijk waren en Antiochus IV Epifanes kort daarop in een ander land om het leven kwam, maar tegen de verwachtingen in brak het Koninkrijk van God niet aan. De profetieën bleken onjuist te zijn.

Was er dan zoveel blindheid bij de joden dat het boek toch gecanoniseerd werd? Dit probleem wordt zelden door aanhangers van het idee van vaticinia post eventu behandeld. Wie dat wel doet is Childs. “Hoe was het mogelijk dat een geschrift, dat klaarblijkelijk het einde van de wereld voorspelde, bij de dood van Antiochus IV Epifanes, gecanoniseerd kon worden in een periode nadat het Griekse gevaar voorbij was?” Het probleem wordt nog groter voor Childs:

“Hoe was het mogelijk dat het Nieuwe Testament zo’n 250 jaar later de visioenen kon interpreteren als het vooruit zeggen van gebeurtenissen, die nog in de toekomst lagen?”

Volgens Childs is er nog een vraagstuk: “Hoe was het mogelijk dat een latere Maccabese auteur zijn eigen woorden ingekleed kon hebben in de mantel van een schrijver uit de ballingschap van de zesde eeuw?”184 De theorie veronderstelt een grote naïviteit bij de veronderstelde canonbevestigers in 2e eeuw v. Chr., die bij Henoch toch niet zo naïef blijken geweest te zijn.

andere antwoorden mogelijk. Bovendien hoeft de geest van profetie helemaal niet gestopt te zijn, maar er kwam alleen aan het ontstaan van canonieke boeken een einde.

183 Voor een uitgebreide behandeling, zie Koorevaar, Hendrik J. Wijsheidscanon: De 11 Wijsheidsboeken, versie 5.4. Leuven: Evangelische Theologische Faculteit, 2012-2013, “30.4. Het ontstaan, de datering en het auteurschap van het boek Daniël”.

184 Childs, B. S., Introduction to the Old Testament as Scripture. Fortress Press. Philadelphia 1980, p. 613-614, 616.

2.4.7. Afsluiting rond 400 v. Chr.

Het standpunt van het oude Jodendom is, dat de canon door Ezra en Nehemia zo’n 400 v. Chr.

werd afgesloten. Dit werd door de oude kerk gedeeld met betrekking tot de Hebreeuwse canon. Deze visie werd ook door de protestantse kerken overgenomen en verdedigd. Ruim drie eeuwen is dit daarna het meerderheidsstandpunt geweest. Na het ontstaan van de Jamnia - hypothese werd het oude orthodoxe standpunt een minderheidsstandpunt. Orthodoxe joden en christenen konden echter niet door de nieuwe hypothese overtuigd worden en hebben hun positie verdedigd en opnieuw verwoord. Dit is in 1898 op erudiete wijze gebeurd door W. H.

Green, professor voor bijbelse en oud - oriëntaalse letterkunde aan het Princeton Theological Seminary.185 Het is de vraag of zijn verdediging van de afsluiting van de canon rond 400 v.

Chr. tot nu toe in het orthodoxe protestantisme overtroffen is. Daarom is het de moeite waard om meer dan een eeuw later opnieuw aandacht aan hem te besteden. Dit standpunt is namelijk ook de positie van de orthodoxe evangelische christenheid.

In de tijd dat Green zijn boek schreef, waren er verschillende historische kritische theorieën over het ontstaan en de datering van de Pentateuch, Jesaja en Daniël, die zich in de 19-e eeuw ontwikkeld hadden tot hun hoogtepunt gekomen. Voor de afsluiting van de canon was vooral de datering van Daniël beslissend. Daniël werd gezien als een eindproduct uit de tijd van de Maccabeeën, 160 v. Chr. Men aanvaardde niet dat Daniël vanaf 550 v. Chr. zijn gezichten en dromen zelf had opgeschreven, zoals het boek betuigt (Dan 7:1, 8:1, 9:1-2, en zijn schrijfopdracht in 12:4). Men kon er niet bij, dat Daniël dingen vooruit zag, die in de eeuwen na hem zouden gebeuren, en in de 2-e eeuw v. Chr. in de persoon van koning Antiochus IV Epifanes een hoogtepunt zou hebben. Daarom moet het boek na die koning geschreven zijn.

Green behandelt de argumenten van de verschillende historisch-kritische theorieën uitgebreid en weerlegt die. Nu zitten wij honderd jaar later en het is interessant, dat de vraagstukken van toen nog steeds van groot belang zijn. De argumenten van Green hebben niet aan waarde ingeboet. Veel van deze historisch-kritische theorieën moesten in de loop van de 20-e eeuw losgelaten worden, ofschoon ze wel aanspraak op wetenschappelijkheid en daarmee op waarheid gemaakt hebben. Green komt tot de slotsom, dat de jongste boeken van het Oude Testament in de tweede helft van de 5-e eeuw v. Chr. werden geschreven en dat daarmee de canon werd afgesloten.

Het vraagstuk van de datering is veel te omvangrijk, om hierop zelfs maar bij benadering in te gaan. Aan de hand van één voorbeeld, het boek Daniël, wil ik aantonen hoe kwetsbaar heersende historische kritische hypothesen zijn. Het boek betuigt, dat Daniël zijn dromen, gezichten en openbaringen heeft ontvangen in de 6e eeuw v. Chr. ten tijde van de Chaldese (Babylonische), Medische en Perzische koningen Nebukadnessar, Belsassar, Darius en Kores (Dan 2:1, 19; 7:1; 8:1, 9:1, 23; 10:1). Daniël schreef die dingen op (7:1). Toch wordt Daniël in de 2e eeuw v. Chr. gedateerd, omdat de visioenen de Syrische koning Antiochus IV Epifanes op het oog heeft. Omdat echte openbaring niet werd aanvaard, werd dit als vaticinia post eventu (voorspellingen na de gebeurtenis) gezien. De geschiedenis van Israël van Babel tot Antiochus werd in de vorm van openbaring gepresenteerd. De datering in de 2-e eeuw v.

Chr. heeft men (later) willen ondersteunen door de datering van het Aramees en Hebreeuws in het boek. De talen zouden de kenmerken uit de tijd van de Maccabeeën dragen. Hoe zeker is dat? De ene zuil, de datering van het Aramees is volkomen onderuit gehaald. K. Koch moet in zijn overzichtswerk erkennen, dat de radicale kritiek met haar Maccabeeën-hypothese op het taalkundig vlak met de Aramese hoofdstukken van het boek Daniël in de laatste 150 jaar zijn

185 Green, W. H., General Introduction to the Old Testament: The Canon. Charles Scribner’s Sons. New York, London 1898 (Baker Book House. Grand Rapids 1980), p. 37-78, 93-118.

spel onmiskenbaar verloren heeft.186 Maar ook de grondslag van de andere zuil, de datering van het Hebreeuws is flink ondermijnd. Tussen het Hebreeuws van Daniël en dat van Qumran liggen eeuwen.187

Als dan het laatste boek van het Oude Testament in de tweede helft van de 5-e eeuw v. Chr.

ontstaan is, wanneer en door wie is dan de canon volgens Green afgesloten? Eerst zegt Green dat we geen positieve inlichtingen hebben, wanneer en door wie de heilige boeken werden verzameld en geordend. De canon werd afgesloten door het schrijven van het boek Maleachi, het laatste boek van de profeten rond 425 v. Chr. Hiermee wil Green zeggen, dat het Oude Testament zelf geen duidelijk getuigenis bevat, wanneer het Oude Testament als afgesloten canon is ontstaan. Als hij de latere joodse getuigenissen onderzoekt, komt hij tot de uitspraak, dat het niet onwaarschijnlijk is, dat Ezra een leidende rol had bij de verzameling en ordening van heilige boeken na de ballingschap en bij de vermenigvuldiging van afschriften voor een breed gebruik. Daarna kijkt hij, o.a. aan de hand van de boeken Ezra en Nehemia, of zoiets past. Hij komt dan tot de slotsom, dat het hoogst waarschijnlijk is, dat de canon werd samengesteld door Ezra en Nehemia, of in hun tijd.

De positie van Green is in de eeuw daarna tot op de dag van vandaag de opvatting geweest van degenen die zich richten op het historisch-canoniek getuigenis van het OT.188 Er is geen aanwijzing dat het OT informatie bevat, die dwingend later is dan de late dagen van Nehemia.

Is er sedert de tijd van Green echt iets nieuw gebracht voor dit standpunt? Van der Kooij besteedt in 1995 in zijn “overzicht van recente literatuur” over de canon geen aandacht aan de positie van 400 v. Chr.189 Dit kan erop wijzen, dat er hierover in de laatste decennia geen wetenschappelijke publicaties meer voor dat standpunt verschenen zijn. Toch wil ik wijzen op het werk van Ellis in 1991.190 Het is niet zo dat Ellis het jaar 400 v. Chr. behandelt en verdedigt. Wat hij wel doet, is dat hij de afsluiting van de canon in 160 v. Chr. op grond van het veronderstelde ontstaan van de laatste literatuur in die tijd, het boek Daniël, verwerpt. Hij geeft veel goede argumenten, waarom het boek Daniël veel langer bestaan heeft. Daarmee geeft hij de indruk, dat de canon veel eerder afgesloten is. Hij werkt dat echter niet uit en geeft ook geen nieuwe argumenten, omdat de hoofdklemtoon van zijn werk op iets anders ligt, namelijk op “het Oude Testament in het vroege Christendom”. Toch is er sedert Green wel een echte nieuwe bijdrage geleverd voor het orthodox standpunt, en dat is het onderzoek naar de functie van het boek Kronieken. Dat is tegen het eind van de 20e eeuw gebeurd.

Het boek Kronieken staat als laatste boek aan het eind van de Hebreeuwse canon. Juist die positie moet ons te denken geven. Het boek Kronieken is met het doel geschreven om de boodschap van het OT samen te vatten, af te sluiten en te verzegelen.191 Daarna kon er niets

186 Koch, K., Das Buch Daniel. Erträge der Forschung 144. Wissenschaftliche Buchgesellschaft. Darmstadt 1980, p. 45-46.

187 Archer, G. L., Das Hebräische im Buch Daniel verglichen mit den Schriften der Sekte von Qumran. Verlag Freie Evangelisch-Theologische Akademie Basel. Basel 1972, 1972, p. 5-16. Zie verder het hele werk van Waelkens, A., De datering van het boek Daniël vanuit taalkundig oogpunt. Het Hebreeuws van Daniël onderzocht. Verhandeling aangeboden aan de Evangelische Theologische Faculteit tot het behalen van de graad van licentiaat in de godgeleerdheid. Heverlee 1991, en in het bijzonder zijn Eindbesluit (p. 57-60).

188 Zo ook Gentry, Peter J. “The Text of the Old Testament”. JETS 52 (2009), p. 19-45.

189 Van der Kooij, A., De canonvorming van de Hebreeuwse bijbel, het Oude Testament: Een overzicht van recente literatuur. Nederlands Theologisch Tijdschrift 49. Boekencentrum. Zoetermeer 1995, p. 42-65.

190 Ellis, E. E., The Old Testament in Early Christianity: Canon and Interpretation in Light of Modern Research.

Wissenschaftliche Untersuchungen zum Neuen Testament 54. J.C.B. Mohr (Paul Siebeck). Tübingen 1991s, 1991, p. 41-46.

191 In het Duits: Koorevaar, H. J., Die Chronik als intendierter Abschluß des alttestamentlichen Kanons.

Jahrbuch für Evangelikale Theologie 11. R. Brockhaus Verlag. Wuppertal e.a. 1997, p. 42-76, voor een uitgebreide behandeling van dit onderwerp. In het Engels: Koorevaar, Hendrik J. “Chronicles as the Intended

Jahrbuch für Evangelikale Theologie 11. R. Brockhaus Verlag. Wuppertal e.a. 1997, p. 42-76, voor een uitgebreide behandeling van dit onderwerp. In het Engels: Koorevaar, Hendrik J. “Chronicles as the Intended

In document ORIËNTATIE IN HET OUDE TESTAMENT (pagina 86-96)