• No results found

I N H O U D V A N D I T N U M M E R

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "I N H O U D V A N D I T N U M M E R"

Copied!
34
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)
(3)

ONS EIGEN TIJDSCHRIFT

iiiiiiiiiiiii m i n i miim IIIII iiiiiiii i ii i i iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii ii iimiiiiiii i iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii iiiiiini i i min iiiiiniiiiii imi H O O F D R E D A C T E U R G E R H . V A N D I J K

ADRES VOOR TOEZENDING VAN A L L E LETTERKUNDIGE, MUZIKALE EN ILLUSTRATIEVE BIJDRAGEN, BEWIJSNUMMERS, RECENSIE-EXEMPLAREN, EN CORRESPONDENTIE: 'S-GRAVENHAGE, L A A N VAN MEERDERVOORT 89.

T EL. 90980.

ADRES VOOR BRIEFWISSELING OVER ADMINISTRATIEVE E N PUBLICITEITS- AANGELEGENHEDEN, TOEZENDING VAN BONS, RUILADVERTENTIES, RAAD- SELOPLOSSINGEN: FIRMA C. J. VAN HOUTEN & ZOON, WEESP, AFDEELING

ADMINISTRATIE VAN „ONS EIGEN TIJDSCHRIFT".

I N H O U D V A N D I T N U M M E R

v D H E T NIEUWE LAND (Geïll.) £3 M E T DE „ADELAAR" NAAR INDIË (Geïll.) 0 Dr M . M . de Graauw, VAN GOGH'S MENSCHENLIEFDE E N KUNST (Geïll.) 0 Thr" H . W. Sandberg, AANGESPOELD BIJ DEN VUURTOREN „HET WESTHOOFD" 0 v. D., VIJF EN TWINTIG JAAR ACTEUR (Geïll.) 0 H. Griep, 'NE SUKKELAER (met teekeningen van W. Heskes) 0 Jhr. Dr. C. de Marees van Swinderen, DOOR EN IN

PERZIË (Geïll.) 0 Ar. Kwink, VERZEN. 0 RUBRIEK VOOR JONGEREN: C. J. Zon-Kok, DE OVERMOEDIGE REGENDROPPELS

(Geïll. door Nora Schnitzler) 0 H. J. Box, DE ZWARTE DRAAK (Geïll. door W. Heskes) 0 Jacoba v. d. B., DIE TROUWE NERO 0 T. Baer von Hemmersweil, WAT H E T MANE- STRAALTJE VERTELDE (Geïll. door Netty Heiligers) 0 J. D. C. van Dokkum, VOSJE 0

VOOR VRIJE UURTJES. S

N O V . U I T G . C . J . V A N H O U T E N & Z O O N , W E E S P 1 9 3 0

Het nieuwe land

E E N T O C H T L A N G S D E Z U I D E R Z E E W E R K E N .

M

E N Z O U D A A R W E L A L L E N E D E R - landers eens naar toe willen sturen, naar het Kornwerderzand bij de Friesche kust, het Breezand midden in zee, D e n Oever aan 't uiterste oostpuntje van Wieringen; naar de „ L e l y " , aan den zuidpunt van den eersten gereedgekomen der vier groote polders, en naar Andijk waar reeds het koren

op den zeebodem groeit. 0 Ze zouden er nü moeten komen, in deze stadia van den

arbeid die daar wordt verricht: hier een eerste begin onder den zeespiegel; daar een eerste zichtbaar resultaat als weer een stuk dijk boven het water opduikt; verder een heelemaal gereedgekomen fragment (kilometers- lange „fragmenten" al!), met huizen erop, een post- kantoortje, winkels en scholen. E n nü moest men zien, heel het Nederlandsche volk en de jeugd vooral, den eersten grooten ingedijkten polder, die zienderoogen be- gint droog te vallen, den Noordwest- of wel Wieringer- meerpolder, waaruit op dit oogenblik de „ L e l y " en de

„ L e e m a n s " met een stoere geleidelijkheid het water i n kolkende stroomen overhevelen in wat nu nog Zuiderzee

is, straks IJselmeer zal zijn. 0 E n i n 1931 of begin '32, als de zware afsluitdijk gereed

zal zijn, en de N . - W . polder verkaveld zal zijn en men intusschen alweer bezig zal zijn aan den tweeden, den Noordoost-polder die aan Overijsel en Friesland wordt aangehaakt, dan moest die massale excursie nog eens worden herhaald. Want, zooals Coen 't eens over de.

1 Indien voorspelde, dat mag men nu al over de Zuiderzee- werken constateeren: daar gaat iets groots gebeuren. E n de wording daarvan in gang te zien, den opbouw daarvan door aanschouwen mee te beleven, aldus zijn goede oude land te zien groeien en het goede nieuwe land te zien oprijzen uit de golven, •— die kans mocht eigenlijk geen Nederlander van ons geslacht zich laten ontgaan.

—Pe dijk midden in zee in wording. Het Breezand, Mei 1929.

(4)

Bouwput voor de kunstwerken in deri afsluitdijk op het Kornwerderzand, met het aansluitend dijkgedeelte naar de Friesche kust. Luchtfoto K. L. M.

2

(5)

Ik vermoed overigens, dat het denkbeeld van zoo een nationale excursie de menschen die daar het werk doèn, doen door het te leiden, en doen door het uit te voeren, het bezige hoofd zou doen schudden, en dat de ver- wezenlijking ervan gegronde protesten zou uitlokken.

Want het moet niet prettig zijn bij moeilijken en verant- woordelijken arbeid door leeken op de vingers te worden gekeken, leekenvragen te moeten beantwoorden, leeken- bewondering een beetje in de goede richting te krijgen, en misschien zelfs aan leekencritiek aandacht te moeten geven.

Toch, ik geloof dat het goed zou zijn. Goed voor de Zuiderzeewerken en de plaats daarvan in de nationale belangstelling. E n vooral: goed voor ons volk dat, veelal bij gebrek aan kennis der prestaties zijner beste ver- tegenwoordigers, soms liever op eigen kunnen afgeeft of zich door anderen laat intimideeren, dan zich van de spankracht der Hollandsche energie en den durf der Hollandsche vooruitziendheid rekenschap te geven.

We lijden niet bovenmate aan nationalen trots; en dat is ongetwijfeld goed. Maar zijn we er ook wel niet vaak een beetje te nuchter en critisch voor, of van een wel eens wat te begrensde belangstelling? — en dat is dan

ongetwijfeld verkeerd. £3

* *

Wie er dan de gelegenheid toe mocht krijgen, die zou de Zuiderzeewerken moeten bezoeken op zoo een stormachtigen dag als wij er met een gezelschapje Ameri- kanen en vertegenwoordigers van Amerikaansche bladen mochten beleven. Want een boottochtje langs de stukken afsluitdijk, die daar van de kusten uit en midden in zee naar elkaar toe groeien, op een stralenden, windstillen Zonnedag moet wel een gemoedelijk pleizierreisje zijn;

en een tocht per directiebootje van den waterstaat, al is het dan ook de keurige „Vlieter", is dat bij een stevigen Noordwester, die elke minuut een heele serie stortzeetjes tegen de ruiten van de kapiteinshut smijt en tot boven de stoompijp doet opspatten, allerminst. E n toch schijnt dat, zoo onder neerkletsende piasbuien in de sluis- en werkputten, en van dat stampende bootje uit, de goeie manier: om namelijk het juiste respect te krijgen voor de kwaliteit van het werk dat daar, onder bijna alle weers- omstandigheden, allen dag van het vroege voorjaar tot diep in den herfst, nu al een paar jaar aaneen wordt verricht.

Onze kranige ingenieurs en werkbazen, en die stoere werk- lui die de sluizen bouwen en de dijken, en de bemanningen van al die baggermolens en lichters en sleepbooten, hebben ook het mooie weer niet voor 't commandeeren. E n toch moet die afsluitdijk klaar; en moet de Nocrd westpolder droog; en de proefpolder bij Andijk bewerkt. 0 Wij vonden het, nietwaar mijn tochtgenooten van dien ruwen stormdag in Augustus? misschien al een prestatie, om in al dat vlagende weer op de been en op dat dan- sende bootje overeind te blijven. E n intusschen hadden we niet anders te doen dan kijken. Kijken — naar wat de Zuiderzeewerkers deden, en hadden gedaan. 0

Dat was dan — zooals men onzen tocht had georgani- seerd — allereerst een 3 K . M . lang stuk dijk, van de Friesche kust naar de werken van het Kornwerderzand;

vandaar de vaart van een klein uur naar het kunstmatig te voorschijn geroepen eiland, ongeveer midden tusschen de Friesche en de Noord-Hollandsche kust, op de plaat

„Breezand", waar zich nu reeds een dijk van pl.m.

8 K . M . lengte met een heel havencomplex en een soort Klondike-dorpje midden in zee uitstrekt; en vandaar, na een dik uur varen, naar de westelijkste dijkgedeelten

die van Wieringen uit begonnen zijn, de werken bij Den Oever. E n dan de eerste afgesloten polder, tusschen Wieringen en Medemblik, de Noordwest-polder die aan Noord-Holland een stuk landwinst heeft toegevoegd ter grootte van de Haarlemmermeer, een nu nog slikkerige massa, wel reeds van kanalen doorsneden, en met een van de „ L e l y " uit duidelijk zichtbare reeds droge terp i n het midden. O m te besluiten met dat kleine, buiten verband met de groote polderwerken om, ge- wonnen stukje land bij Andijk, de proefpolder waar we, a raison van omstreeks 1 millioen gulden, i n de leer zijn bij de natuur, om door de hier opgedane ervaring straks, als de groote polders zoover zijn, tientallen millioenen

te kunnen besparen. gj Dat allemaal, in zijn groote lijnen en in vele détails

hebben we in één dag gezien, en men zou er een week lang over kunnen vertellen. Wat kan men dan, in een paar duizend woorden, veel meer doen dan een afdruk

te geven van enkele indrukken? m

* *

Die beginnen, als gezegd, aan de Friesche zeekust, een

eindje ten noorden van Workum. gj Daar zijn we uit den trein gespoeld, en i n een paar

Fordjes geladen, die ons langs morsige wegen naar den ouden zeedijk brengen. Ineens schieten dan de wagens zuidwestwaarts, zee-in, zou je denken — maar we rijden over een uitstekenden klinkerweg, aangelegd aan de binnenzijde der kruin van den breeden afsluitdijk.

E n nu we hier zoo veilig rijden, midden door de zee heen, over dien solieden weg in de beschutting van het hooge dijkgedeelte aan den noordkant, — nu moet ik

(6)

Het electrisch gemaal „ L e l y " bij Medemblik, aan de zuidpunt

van den eersten polder. Gezicht op de droogvallende gronden van de Wieringermeer- polder achter den ouden zeedijk.

plotseling denken aan onze school, de Lagere, de op- één-na hoogste klas. Daar hing aan den wand een kaart van het toekomstige IJselmeer. E n aangezien die school stond in een IJselstadje, was je er als jongen wel reeds voor geïnteresseerd. Je kende de Zuiderzee zoo'n beetje.

Van wandelingen er heen. Van boottochten naar A m - sterdam. E n dan van je romantische kameraadschap met de zoontjes van den Schoklandschen lichtwachter en eilandbewaker. Daar knikkerde je mee op de IJselkade, en intusschen vroeg je ze uit over dat wonderlijke, langgerekte, haast onbewoonde eiland waarvan je, op gezag van meneer en van de kaart-aan-den-wand, wist dat het bestemd was te verdwijnen. Want evenals U r k zou het net binnen den polderdijk vallen die maar eventjes loopen zou van Vollenhoven tot tusschen Lemmer en Stavoren. E n ook wist je iets van den grooten afsluitdijk die ergens tusschen Piaam en Zürich aan de Friesche kust beginnen zou en bij Wieringen uitkomen.

„ D a t zullen wij wel niet meer beleven", zeiden de ouderen ervan, „maar jullie rijden nog wel eens over dien d i j k . . . . "

Zoo was dat dan nu waar geworden. Een waarheid van nog maar eenige kilometers lang. Maar een werkelijkheid, en niet meer slechts een streep op een kaart: die geteekende profetie begon massieve realiteit te worden, wij rijden over dien dijk, nu, Augustus 1930. Aan weerskanten is het nog water. E n nog is dat water de echte, oude Zuiderzee.

Maar de afbakening van het toekomstige meer is dan toch begonnen. Wij beleven vandaag wat den ouderen, zooals zij toen weemoedig bedachten, niet meer was weggelegd.

Wij rijden over den dijk tot we stuiten: bij de werken

van het Kornwerderzand. 0

* *

E r zijn tijdens den rit vanzelf allerlei vragen opgekomen;

en hier, de gastvrijheid der charmante ingenieurs ge- nietend, krijgen we gelegenheid ze te stellen. D e wijsheid die we nu ten beste kunnen geven danken we aan hun geduldige uiteenzettingen, zooals we die later, uitvoeriger, bevestigd vinden in de prachtige albums „ D e afsluiting en gedeeltelijke droogmaking van de Zuiderzee" waaraan we ook de 2 groote afbeeldingen kunnen ontkenen.

Zoo leeren we tot onze verwondering dat de beteekenis van den dijk, afgedacht van zijn belang voor de toe- komstige landaanwinst, ook een geheel zelfstandige is, waaraan minstens evenveel waarde wordt gehecht. A l s zulke voordeden worden ons genoemd: het belang der vorming van een zoetwater-binnenmeer voor de water-

*) (Uitg. N.V. Handelsdrukkerij Holdert & Co., Keizersgracht 324, Amsterdam. Album I: fi.25. Album II: f 1.50).

voorziening van Noord-Holland en Friesland; betere afwatering van de aangrenzende gebieden; minder kost- baar onderhoud der Zuiderzeedijken; vermindering van het overstroomingsgevaar; vergemakkelijking van het verkeer (een strook van de dijk is voor spoorweg ge- reserveerd) enz. Alleen al het eerstgenoemde belang wordt getaxeerd een bate te vertegenwoordigen van 100 millioen gulden, een bedrag dat de dijkkosten ongeveer evenaart.

Informeerend naar de manier waarop zoo een dijklichaam wordt geconstrueerd vernemen we, dat de buitenkant gemaakt wordt van keileem, die eerst uit den zeebodem is opgebaggerd; en als daarvan een stevige dam is ge- stort wordt daarbinnen zand gestort of gespoten. Ter bescherming laat men groote kraagstukken van rijshout zinken die onder water den dijk stevigheid geven; boven water komt een basaltglooiing en dan een met gras begroeide „ m a t " van klei. A l die werkzaamheden ziet men thans in de onderscheiden stadia en vooral de tocht langs het Breezand, waar de dijk voortdurend bezig is a. h. w. de zee in te groeien, is in hooge mate instructief.

* *

Dat is het ééne gedeelte van de grootsche onderneming:

de afsluiting. 0 Maar ook het andere deel: de droogmaking is in vollen

gang. Want in afwijking van den aanvankelijken opzet:

eerst den afsluitdijk te voltooien en eerst daarna met de inpoldering te beginnen, heeft de leiding geoordeeld goed te doen gelijktijdig een eersten polder droog te leggen, den Noordwestelijken of Wieringermeerpolder. 0 Bij Den Oever, Wieringens oostpunt, stonden we aan het beginpunt van den dijk, die dezen polder na 3 jaar arbeid van de zee heeft afgesloten, bij Medemblik staan we aan het eind ervan. Dat is dus het eerste stuk „ k u s t "

van het toekomstige IJselmeer. Wat we, dezen Augustus- dag, bewesten den dijk, van den „ p o l d e r " ontwaren, verschilt nog in uiterlijk aspect niet zoo heel veel van het zeevlak aan den oostkant. Het is, voor het oog, nog meer water dan land. Maar reeds teekenen zich duidelijk eenige kanalen af tusschen de droogvallende gronden;

en als men ons aan de muren van het electrisch gemaal en op afbeeldingen toont hoe hoog het water stond toen met het droogmalen een begin werd gemaakt, begrijpen we dat we nog net op het nippertje zijn gekomen om den overgang van nat naar droog te beleven: eenige maanden later, en de zon zal den zeebodem beschijnen. E n over een paar jaar zal dit groote stuk nieuw land (20.000 H . A . ) het aanzien hebben verkregen als van den proefpolder welken we tot slot van den belangwekkenden tocht bezoeken.

4

(7)

Sluitgat van den Wieringermeerdijk, twee dagen voor de sluiting. Met een drijvende grijperkraan wordt keileem in het sluitgat gestort. Foto K. Maaskant.

(8)

De heer V a n Tijen inspecteert zijn toestel, (achter hem de be- kende Indië-vlieger Van der Hoop).

Met de „Adelaar"

naar Indië

E E N Z A K E N R E I S V A N 15000 K . M .

V

A N D A A G M E L D D E N D E K R A N T E N : het tweede postvliegtuig, dat gisteren van Athene naar Cairo is gevlogen, is vandaar van- morgen naar Bagdad vertrokken en in den

namiddag aldaar aangekomen. 0 Het staat er als een heel gewoon berichtje, tusschen

notarisbenoemingen en bijzonderheden omtrent de ont- snapping van twee gevangenen uit de „bijzondere" te

Scheveningen. 0 Wel, we zijn de ongewoonste dingen gewoon gaan

vinden. Een vlucht Griekenland—Egypte op één dag, en een volgenden dag Egypte—Perzië, dat komt midden tusschen allerlei andere berichten i n de krant; en het meest bewuste van onze gewaarwording is: een tikje ergernis dat de Turken dit postvliegtuig tot dien omweg

dwongen. 0 Maar denk u een oogenblik in, dat den ouden Grieken

verteld was: een mensch vliegt vanmorgen van Athenai weg, en vóór Helios i n de golven onderdompelt zal hij in Aigyptos zijn geland; en morgen fladdert hij van de monden van den Nijl over de woestijnen der barbaren naar het verre „land tusschen de rivieren" — de oude Grieken die, naar Paulus' woord, zoo gaarne met elk- ander de nieuwtjes op de markt bepraatten, zouden op den Areopagus met den wijzen mond vol klassieke

tanden hebben gestaan. 0 De oude G r i e k e n ? . . . . Onze grootouders! Wat zouden

zij groote oogen hebben opgezet, hoe sprakeloos van verbazing zouden zij hebben gestaan bij de kennis- neming van een communiqué als begin October in de kranten verscheen over den voorgenomen vliegtocht van een zakenman, i n zijn eentje, van Nederland naar de Oost.

Onze grootouders?.... 0 We kunnen gelooven dat een Blériot, toen hij zijn eersten,

gedurfden tocht over het Kanaal had volbracht, den eersten sprong door de lucht van de Fransche naar de Engelsche kust — het is minder dan één menschen- leeftijd geleden! — niet had durven droomen dat binnen een kwarteeuw een tocht als de thans beraamde op niemand meer den indruk zou maken van een roekeloos

avontuur. 0

Het is, wederom, een primeur. D e eerste maal dat een fabrikant, voor liefhebberij de vliegsport beoefenend, zijn toestel in dienst stelt van de „ z a a k " om haar ver- bindingen met de verre Aziatische gewesten nauwer te bevestigen. E n dat doet, niet als Van Lear Black die — hulde zij zijn pioniersarbeid! — als passagier zich toe- vertrouwde aan de kunde van twee geroutineerde be- roepsvliegers en mecaniciens. Maar die alleen i n den cockpit kruipt, en zijn handles hanteert, en zijn instru- menten afleest, zijn kaarten bestudeert, zijn route kiest, Zes tot acht uren aaneen, eiken dag een nieuw fragment vermeesterend van den tocht van vijftienduizend K . M .

Aan de mededeelingen, omtrent den tocht aan de pers verstrekt, ontkenen we de volgende persoonlijke en

zakelijke bijzonderheden: 0 De heer J . E . van Tijen, leider van de Export Afdeeling

der Van Houten's cacaofabrieken te Weesp, heeft zijn vlieg-opleiding ontvangen bij de Nationale Luchtvaart School te Amsterdam, waar hij op 27 Maart jl. zijn vliegbrevet behaalde. Zijn toestel, de P H - A F N , is van het Pander-type E G 100 met een 100 P . K . D e Havil- land Gipsy motor en draagt den naam van „Adelaar"

naar het bekende fabrieksmerk der firma V a n Houten.

Het toestel is geheel voor het maken van dezen grooten tocht ingericht. De passagiersruimte heeft plaats moeten maken voor het inbouwen van een extra groote benzine tank; de bestuurders-zitplaats is voorzien van mist- vlieginstrumenten en alle verdere benoodigdheden en navigatiemiddelen, welke tot het maken van een derge- lijk groote reis noodzakelijk zijn. O m op kleine terreinen te kunnen landen, is het voorzien van remmen op de wielen, terwijl een metalen schroef is gemonteerd, ten- einde tegen zware regenbuien en het tropische klimaat bestand te zijn. O m het toestel tegen de felle zonnestralen te beschermen, is het geheel in aluminium-kleur uitge- voerd, terwijl de geheel stalen fuselage voor het gebruik

in de tropen is geprepareerd. 0 Het gereedmaken der kaarten geschiedde door den

vlieg-technischen dienst der K . L . M . , en ook het Ministerie van Waterstaat, bureau Luchtvaart, verleende

zijn medewerking. 0 De route, die gevolgd zal worden is dezelfde als die,

De vlieger gaat aan boord van de „Adelaar".

(9)

D e „ Adelaar" heeft den tocht aanvaard.

welke door onze K . L . M.-vliegers elke veertien dagen met de luchtpost wordt afgelegd. Het ligt geenszins in

f

b e c

}peling van den heer Van Tijen om een „record-

vlucht" te maken, integendeel; in vele plaatsen denkt hij meerdere dagen door te brengen, teneinde aldaar zijn Zaken af te doen. Voorts zal hij uit den aard der zaak bij Zeer ongunstig weder den tocht niet forceeren en in dat geval beter weer afwachten, hetgeen zonder bezwaar kan geschieden, daar het vliegtuig als verkeersmiddel toch enorm veel sneller is dan welk ander vervoer-

middel ook. @

* *

In den morgen van 15 October stond de glanzende t u k

6 1

* °

P h e t v l i e

§

v e l d

Schiphol gereed. De dagbladen nebben ook onzen lezers den eenvoud van het afscheid beschreven en de bijzonderheden van het vertrek, -.enige „uitgeleiders", die daartoe door de firma Van Houten in de gelegenheid werden gesteld, vergezelden de „Adelaar" in een twee-motorig K . L . M . vliegtuig een eindweegs op de eerste étappe naar Berlijn, waar de laatste pasformaliteiten verricht moeten worden.

In vergelijking met het groote verkeersvliegtuig kwam de kleine Pander ons wel zeer nietig voor, toen dit naar het einde van het vliegveld was getaxied waar het draaide en recht op de vele toeschouwers aan kwam vliegen. Het K.L.M.-vliegtuig nam daarop ijlings zijn passagiers aan boord, kwam los van den grond en verdween in de richting Weesp. Want daarheen had ook de „Adelaar" de vlucht genomen om met eenige ronden boven kantoren en fabrieken van de firma Van Houten afscheid te nemen. Aan het vaart verminderen

van ons vliegtuig bemerkten wij reeds spoedig het voorwerp onzer achtervolging te hebben ingehaald.

Op ongeveer een steenworp afstand zagen wij het vlieg- tuig zacht op en neer deinend in de lucht. Alle be- wegingen aan boord van de kleine Pander waren nauwkeurig te volgen. Wonderlijk mooi stak de kleine glanzende romp met de lichte nationale kleuren af tegen de heldere lucht. Een kleine wending, de groote Fokker gaat boven de Pander uit en weldra zagen wij den heer van Tijen nu rechts van ons vliegen. Op den achtergrond komen de Plassen in zicht, waartegen het silhouet van het vliegtuig afsteekt, het geheel levert een tafereel op van bijzondere schoonheid.

Van de daken der verschillende fabrieks- en kantoor- gebouwen der firma Van Houten wordt enthousiast gewuifd, op één der daken zien we met groote letters

„Goede Reis" geschilderd. g De Adelaar zet recht koers naar het Oosten, de reis

naar verre landen is aanvaard.

Als dit blad onze lezers bereikt, zal naar wij hopen de heer Van Tijen het grootste deel van den op 15 October

aangevangen tocht reeds hebben afgelegd. Q De koene vlieger kan zich vergezeld weten van de harte-

lijke belangstelling van duizenden Nederlanders. Maar ongetwijfeld zullen de berichten over de vorderingen op het geweldige traject door geen lezers met warmer en levendiger deelneming worden gelezen dan door onze trouwe O. E. T.-ers, uit wier naam wij ons wel mogen veroorloven den „Adelaar" een voorspoedige en succes- volle reis en een behouden aankomst in Nederlandsch-

Indië toe te wenschen! g

(10)

Groententuin.

Vincent van Gogh's menschenliefde en kunst

D O O R D R . M . M . D E G R A A U W .

D

E G E S C H I E D E N I S V A N I E D E R E K U N S T , en zoo ook van de schilderkunst, verschijnt aan hem, die haar naspoort, als een geschiedenis van veldslagen, eene rechte histoire de batail- lesl Het moge mij nog eens vergund worden, hier later de verrijzing van Vincent van Gogh's machtige figuur meer bizonder uit dat oogpunt te bezien: hoe hij de expressionist werd en de anarchist van de schilderij na en nog tijdens de regeering der impressionisten, die zooals ge weet het opene buitenlicht brachten in lichtend antwoord op de zwaarder gestemde Barbizonners en den Rubensachtigen romantiker Delacroix; en och, Delacroix had wat hem betreft te voren de woede van de onpoëtische classicisten moeten ondergaan, die i n 't begin der 19e eeuw (David!) de artistieke vertegen- woordigers waren van de opkomende burgerij (Fransche Revolutie en Eerste Keizerrijk), maar ook de classicisten hadden natuurlijk hun voorgangers moeten overhoop loopen, zij hadden de weelderigheid der rococo veracht, de zoete en speelsche schilderkunst der achttiende eeuwsche luxe-wereld van het Lodewijken-hof. 0 Histoire de batailles! Natuurlijk is negen tiende van het openbare leven steeds op de hand van hen, die op 't oogenblik zelf aan 't bewind zijn, en zoo werden elk op zijn beurt de classicist, de romanticus, de Barbizonner, de luminist tegengewerkt en voor nietswaardig uitge- scholden door de kunstenaars, wier rijk gevaar liep onder de bestorming der jeugd, en op gelijke wijze mishandeld door heel den aanhang, waarover gevestigde machten,

ook gevestigde kunstmachten, altijd beschikken kunnen: de officieele i n - stituten, de pers, de publieke opinie.

Vincent van Gogh heeft persoonlijk nauwelijks een uiterlijke bataille meegemaakt: zijn korte leven gaf hem enkel den tijd de volstrekte misken- ning te beleven, die aan den eigen- lijken „oorlog" voorafgaat. Hij heeft in de acht jaren, dat hij schilderde, van welke acht jaren slechts de vier laatste kunnen worden gerekend tot een meer openbare werkzaamheid te behooren (zijn Franschen tijd), niet anders vernomen dan het unanieme Zwijgen rondom hem en niet veel anders gezien dan een lichten spot- lach. Enkele belangrijke schilders- tijdgenooten, en een heel enkele buitengewoon zeldzame leek hebben dezen als een krater kokenden jongen kunstenaar, meestal nog met matige reserve bewonderd. M e n heeft den vroeg gestorven apostel bij zijn leven eenvoudig niet-ernstig genomen.

Van Gogh kwam te vroeg voor zijn tijd. Geboren in '53 is hij reeds ge- storven i n 1890, denk eens aan!

Twintig jaar later zou de fijnzinnige, in die dagen was hij onder-directeur van het Rijksmuseum, Willem Steenhoff, nog de grootste moeite hebben een zuinig paar van Vincent's schilderijen een plaatsje te geven in zijn moderne afdeeling hier i n Amsterdam Heel de heerschende kunst-meening verzette zich toen nog tegen dat „eerbetoon" aan zoo'n „kinderachtigen"

schilder, een man „zonder talent". Thans, volle véértig jaar na zijn dood, nu de kunstkenners in alle landen sedert lang een niet meer te miskennen geluid hebben doen hooren over de grootheid van o n z e n . . . . landge- noot, gewordt Vincent van Gogh ook de officieele

erkenning in 't land zijner geboorte. 0 Laat ons vooral niet vergeten vast te stellen, dat hiermee

over niemand de staf gebroken wordt! Wat hier kan geconstateerd worden over het Nederlandsche leven: dit Eig. Ir. V . W. van Gogh.

Heuvellandschap.

(11)

achter blijven bij de grootheid der feiten, is een algemeen, geen louter Nederlandsch verschijnsel! Ook geloof ik volstrekt niet, dat thans de officieele erkenning reeds uiting mag heeten van een officieel begrip. De veldslag, waarvan ik sprak, is echter door deze erkenning ook ten onzent (door Vincent) gewonnen, en het is van alle tijden en er is ook niets tegen, dat de verslagenen zelf het hoogste loflied zingen van den overwinnaar....

Zoo doen zij thans in het openbaar. Wie echter in de binnenkamers luistert, en in de tram de soms wat luide gesprekken zijns ondanks opvangt, die weet dat zelfs nu na veertig jaren het begrip van Vincent's kunst nog slechts de apanage is van een minderheid. 0 Vóórdat een kunst in zekeren zin in de massa gaat leven,

Zijn meermalen vele tientallen jaren van noode geweest.

Van verscheidene kunstenaars van de eerste grootte en uit onze nieuwe geschiedenis weet men zelfs het graf niet aan te wijzen, zoo weinig troffen zij bij hun leven het hart der menigte. E n toen Stendhal, die naar veler, en ook mijne meening den mooisten Franschen roman schreef der 19e eeuw (le Rouge et le Noir), omstreeks 1840 door Balzac geprezen werd temidden van een algemeene verguizing, moet de staalscherpe kunstenaar hebben gezegd: ik vind dit merkwaardig, ik dacht eerst omstreeks 1880 te zullen worden gewaardeerd....

Zoo koel van uitdrukking was Vincent van Gogh zeker nooit! Vincent was het tegendeel van nuchter en ver- standelijk. H i j , boordevol menschelijke warmte, heeft zich verweesd gevoeld in een wereld, die niets begreep van het brandende van zijn verlangens en van zijn kunst.

Een apostel noemde ik hem, noemde men hem trouwens meer dan eens. Zijn apostelnatuur openbaarde zich vroeg, toen zijn, op menschenliefde gerichte ziel een uitweg zocht in de geordende maatschappij, die met Zichzelve tevreden scheen, maar Vincent was niet te- vreden, noch met zichzelf noch met wat hem omringde.

Hij nam de Christusfiguur als een voorbeeld, na te volgen niet alleen later in den Hemel, maar reeds in hare volledige menschelijkheid hier op aarde, zoover hij vermocht. Hij geleek in deze periode op die jonge lieden, die door Tolstoi en Dostojevsky worden beschreven, die wezens die met hun diepliggende goedheid en groote onbeholpenheid door het leven heenstolperen, zoodat

Weefgetouw. E i g . Kröller-Müllerstichtüig.

De barmhartige Samaritaan.

een mengsel van liefde, bewondering en medelijden

jegens hen u overmant. g Had Dostojevsky den jongen Vincent in de Borinage

gekend, toen hij van huis tot huis rondging i n de ge- zinnen der aan drank en overmatigen arbeid ónder- gaande mijnwerkers, wanneer hij de kroegen intrad, niet in een uniform of in de kleeding van den burgerheer die hij was — een domineeszoon — maar in lompen en het gezicht verwaarloosd, of zelfs wel opzèttelijk met steenkoolstof bevuild (om één te zijn met die arme menschen), Dostojevsky zou naast de hoofdpersoon uit zijn roman de „ I d i o o t " een Vincent hebben ver-

eeuwigd 0

Van Gogh is dan ook niet een groot schilder, zooals andere groote schilders. Zij denken aan hun prachtige fantazieën, zij denken aan zichzelf. Een altruïstisch ge- voel is maar zelden in hun levensdrift van gróóte be- teekenis. De wereld is materiaal voor hen. Bij Van Gogh is het altruïsme integendeel overheerschend. Hij wilde goed doen. Hij wilde den mènschen wat geven. Hij heeft sommige dingen geschilderd met den opzet, ze te kunnen hangen in een stulp, waar de geringsten wonen.

Het apostolaat heeft hij dus nimmer verlaten, ook niet

als kunstenaar. ^ In Brabant en Drente teekenend en later schilderend,

zocht hij de misdeelden, en beeldde hen af, om henzelf) voor henzelf. Het donker overheerscht in die dagen vol- komen in zijn kunstwerken. Eerst als hij in Parijs be- landt, bij zijn broer en beschermer Theo, en kennis maakt met het lichte, en lichtende palet der impressionisten, heeft in hem, wat zijn schoonheidservaring betreft een omwenteling plaats, die het licht zoekt, de zonnesterkte,

(12)

de groote vreugde der schepping. Zijn schilderijen

schijnen voortaan lofliederen op het licht. g) Maar ook dit kon hem niet bevredigen. Terzelfder tijd

ontmoette hij echter het werk van Eugène Delacroix voor het eerst, den grooten romanticus, dien ik in den , aanvang van dit opstel reeds noemde, den worstelenden geweldenaar met de materie, volger van Rubens en Michel Angelo: Delacroix is wellicht de hartstochtelijkste van alle 19e eeuwsche Fransche schilders geweest, en het is de in lijnen en kleuren zich uitende felheid van Zijn temperament, die Van Gogh heeft getroffen als geen andere kunst, de kunst van Millet wellicht uitge- zonderd: Millet toch raakte Van Gogh's priesterschap;

Van Gogh's apostolaat vond daar een weerspiegeling i n ; Millet, zoo schreef Vincent aan zijn broer Theo"

„heeft de leer van Christus geschilderd", en inderdaad, zoo één kunst vol is van Christelijk mededoogen, en den mensch verheft tot een kind Gods, niemand die hooger dit uitdrukte, in „onzen tijd", dan Tean Francois

Millet. v

Van Gogh's drift was: de waarheid zeggen in 't belang van de menschen. Maar hij zocht die waarheid zóó scherp, zóó fel, zóó expressief mogelijk uit te drukken,

haar te prenten tot in de binnenste diepten van de geesten der menschen; zoo was hij en werd hij, die lyricus bleef, steeds meer tevens de „expressionist". Op dien weg bizonderlijk spoorde hem Delacroix' werk aan.

Delacroix was kracht. Zijn menschen schenen uit een groote sage te stammen, zijn paarden leken voor goden bestemd ter hemelbestorming; net als de groote Renais- sancist, dien men in Michel Angelo alle komende eeuwen zal blijven huldigen, en net als Rubens zag onze schil-

der het aardsche in gróót formaat g) Dat was zijn geest, die zoo min klein kon denken als

leven. Toen hij, na onder den invloed der andere groote kunstenaars en van de ook bewonderde Japanners te zijn uitgegroeid, te Arles in Zuid-Frankrijk eindelijk geheel vnj-uit begon te schilderen, heeft hij gedurende de twee, zonder twijfel gelukkigste jaren van zijn leven zoo ongeveer iedere drie dagen een schilderij gemaakt., een onmenschelijk pogen, een zoo aangrijpende periode omvattend van schepping, dat de kunstenaar in over-

spanning ten onder ging. gj Van Vincent van Gogh kan getuigd worden, dat hij

— als van uiterst weinige andere menschen kan worden gezegd — in liefde zijn leven heeft opgebrand. g)

„Aangespoeld" bij den vuurtoren

„Het Westhoofd"

Een fragment uit mijn kano-tocht van Kijkduin naar Duinkerken.

D O O R H . W . S A N D B E R G .

I

K Z I T N U W E E R O P M I J N P A R I J S C H E kamer, waar ik van 't winter ook zat en hoor, als van ouds, de gramofoon zijn deuntjes djengelen over de hoog-omsloten binnenplaats, het gebabbel van een paar Russische meisjes, dat uit een der open ramen komt, het gezang van een Italiaan, dat opstijgt van be- neden uit de banketbakkerij, de nasale tongval van een

paar Chineezen, die boven mij wonen. gj Als ik mij ver voorover buig uit mijn raam zie ik op den

beganen grond mijn bootje liggen, mijn blauwe bootje

„ D e Vliegende V i s c h " en er naast mijn pagaai, die, naar het schijnt, trouw de wacht houdt. Zooals een hond zijn voorpooten heeft uitgestrekt en ook zijn achterpooten — op zijn voorpooten heeft hij zijn kop gelegd — zoo

rust mijn pagaai naast de boot. g) De boot heeft meer geleden van den tocht dan ik.

Heelemaal vooraan en heelemaal achteraan bevinden zich zwarte strepen, omdat zij gerepareerd is, daar zij lek was geworden of dreigde te worden. Het euvel is nog niet geheel verholpen, maar ik hoop en verwacht ook, dat dit weer volkomen i n orde gebracht kan worden, want mijn bootje, dat ik al drie jaar in mijn bezit heb, voor een andere boot te moeten missen, dat zou mij aan het hart gaan. Ik ben aan „ D e Vliegende V i s c h " gehecht.

Zooveel heb ik al met mijn kano doorleefd, dat het is, alsof wij het samen doorleefd hebben. Ik kan volkomen begrijpen, dat Lindbergh, toen hij met zijn „Spirit of St.-Louis" van New York te Parijs aankwam, zei: „We

did ït. ' Zijn vliegtuig en hij waren één, werkten samen.

Zonder nu eenige vergelijking te trekken tusschen de prestatie van Lindbergh en de mijne, zeg ik toch ook:

„ W e did it, mijn kano en ik, wij hebben samen de reis

Kijkduin—Duinkerken volbracht!" g) M i j n tocht ligt achter mij als een droom, waar ik nog

naar terug verlang. Toen ik, na op 1 Augustus j.1. uit Kijkduin te zijn vertrokken, den i8en Augustus de haven van Duinkerken binnenvoer, meende ik, dat ik het prettig vond, dat de tocht was geëindigd. De ver- moeienis deed haar rechten wel gelden. Maar zoodra ik in een benauwde rookcoupé zat van een trein en weer in het stadsleven was ondergedompeld, kreeg ik heimwee naar mijn verre stranden, mijn verre goudgele stranden, die daar verlaten liggen en alleen wachten op mij, kreeg ik heimwee naar het altijd van aspect wisselende water en de ruime horizon van de zee, kreeg ik heimwee naar de verrassingen van eiken dag, naar het nieuwe dorp of stadje, dat ik iederen avond binnentrad, naar de avon-

turen, die mij nimmer voorbijgingen. g)

„ A y , jaa, jieh, jooh, zing dan lieve zee, Zing dan mijn lied,

M i j n lied, dat vergeten is en nadenken.."

Zoo zong ik eens over de zee, en zoo heeft de zee voor mij gezongen, die achttien dagen, dat ik rondzwierf langs de kust van Holland, België en N.-Frankrijk.

10

(13)

In het geheel heb ik vermoedelijk een 400 K . M . ge- pagaaid, in totaal ongeveer 75 uren, met een gemiddelde van 5 K . M . per uur, dat hing af van wind, stroom en tij. Tegen stormwind in heb ik zeker niet meer dan een paar kilometer per uur „gemaakt", met wind achter of opzij en het zuidertij mee bereikte ik ongetwijfeld een snelheid van 8 a 10 K . M . Van den beginne af aan is het mijn plan geweest niet verder te gaan dan Duinkerken, omdat tusschen Duinkerken en Calais de rotskust begint.

Daarlangs met een kano te gaan, die niet langer dan 3.90 M . en niet breeder dan 60 c . M . is, moet, volgens ervaren zeelui, zooals bijv. mijn vriend Groen, de Scheveninger, die vijftig jaren op zee gevaren heeft, een onmogelijkheid zijn. Of het geheel en al onmogelijk is, vraag ik mij echter af. M e n zou, meen ik, bij constant mooi weer, ver in zee kunnen uitloopen en van haven tot haven kunnen varen. Maar toch zou dit niet anders dan een roekeloos tarten van het noodlot zijn, want bij de minste ontijdige verslechtering van het weer zou men gedwongen zijn aan land te loopen en tengevolge van de rotsen zou men onontkoombaar zijn bootje of zijn leven

en waarschijnlijk beide verspelen. - gj M i j n tocht naar Duinkerken buitenom langs de Zuid-

Hollandsche en Zeeuwsche eilanden en de door de dubbele branding moeilijke Belgische kust was al ge- vaarlijk genoeg. M i j n vrind, de zeeman, werd het dan ook niet moe, den geheelen zomer te herhalen: „ S a n d - berg, vóórdat je weggaat, zal ik je eerst maar eens goeien- dag zeggen". Dat was zijn manier om zijn bezorgdheid te kennen te geven. A l s ik dan zei, dat ik altijd voor- zichtig zou zijn en overal om raad en daad zou vragen, dan knikte hij, zooals de Scheveningers gewoon zijn te doen, heftig met het hoofd en antwoordde: „Just, zoo mot je het anleggen" en gaf mij verder al de wijsheid van zijn vele zeemansjaren. Tegenover zijn twijfel zette

|k mijn plan de campagne aan hem uiteen en vroeg hem meermalen, soms wat angstig: „ O p die manier moet het toch mogelijk zijn, niet Groen?" Waarop hij, terwijl hij hoofdschuddend de anderen aankeek, niet anders

antwoordde dan: „ J è , j è . " g) Maar ikzelf, ik was meestentijds vol vertrouwen op het

welslagen van mijn tocht en ik leefde den geheelen Zomer in angstige spanning, tot den dag van mijn ver- Tuï- ^ .w a s gelukkig niet net ziek, mijn kano was ge- lukkig niet net stuk gegaan, alles was wel aan boord.

Maar buiten boord was de toestand minder gunstig. Het weer liet zeer, zeer veel te wenschen over. Ik heb dan ook niet meer dan 3 mooie dagen gehad, dagen, die in alle opzichten mooi waren. In Blankenberghe moest ik 4 dagen werkeloos blijven liggen wegens den storm, te Burghsluis, op het Zeeuwsche eiland Schouwen werd IK gedwongen gedurende 2 dagen het stillen van de stijve Zuid-Wester bries af te wachten, voordat ik de meer dan 10 K . M . breede Ooster-Schelde kon over- steken en de overige dagen zat ik öf in den storm óf in

regen en felle tegenwind. gj

&n toch! In deze omstandigheden heb ik veel meer beleefd dan ik bij mooi, zonnig weer beleefd zou hebben en zou ik bijvoorbeeld als pleziervaarder voorbij den vuurtoren „ H e t Westhoofd" op het eiland Goeree zijn gevaren, terwijl ik er nu den 4en Augustus, op een Maandag, ben „aangespoeld", na twee uren in een noodweer te hebben gezeten, waartegen ik tenslotte den verbitterden maar ongelijken strijd moest staken. Toen ben ik gevlucht naar dien rooden vuurtoren, dien ik mt het duin zag oprijzen en naar de menschen, die dien

vuurtoren bedienen tot hulp van iedereen, die op de kust in nood verkeert, en ben door hen ontvangen als een verloren zoon. Deze belevenis is voor mij het mooi- ste, wat ik op mijn interessanten tocht ondervond en ik zal ze hier, vanaf den dag tevoren tot en met den dag van mijn vertrek, uitvoeriger dan ik het in een van mijn dagbladartikelen kon doen, voor u verhalen.

ZONDAG 3 AUGUSTUS.

VERTRAAGD VERTREK.

Ik ontwaak om vier uur nieuwe tijd in mijn kooi aan boord van de Goeree 18, die i n de haven van Goeree ligt tusschen een aantal andere visschersschuiten i n . Het is vrij donker in het achteronder, waar alleen een petro- leumlampje, zooals wij die bij onze antiquairs in de winkel zien hangen, een spookachtig licht verspreidt.

Even moet ik mij bedenken, waar ik ben: o ja, het is de derde dag van mijn kano-tocht. Gisteren ben ik in den namiddag het Haringvliet overgestoken tusschen de eilanden Voorne en Goeree. Ik heb daar zeven kwartier over gedaan en vond daarna gastvrije ontvangst bij de schippers in Goeree-haven. Zelf bleven die van Zaterdag op Zondag thuis slapen, mij hadden zij echter gratis onderdak aangeboden aan boord van hun blazer. Bij de besprekingen van den vorigen avond bij het flakkerend petroleumlampje, waarbij we gebogen over mijn kaarten wel samenzweerders leken i n het laaggedrukte roefje, hadden zij mij aangeraden om om 3 uur 's ochtends' ouden tijd, weg te gaan. Je pakt dan nog een mooi

„achter-ebbetje", zeiden zij, het eiland rond. M e t eb moet u namelijk weten, heb ik aan de Hollandsche kust drie uur voor en drie uur na laagwater het zuidertij mee, hetgeen mij het dubbele scheelt in snelheid vergeleken met tij tegen, het noordertij. Is het echter om drie uur geen mooi weer, hadden zij mij verder aangeraden, ga dan maar om half negen, dan heb je de echte eb.

Ik werk mij uit mijn benauwde kooi en voor ik 'wat heb aangeschoten om te kijken, hoe het buiten is, stoot ik ettelijke malen in de bekrompen ruimte mijn hoofd.

Het lokt mij niets aan in het driekwart donker uit te varen en als ik na veel tasten via het stikdonkere ruim van het schip op het dek ben gekomen, constateer ik, bibberend, met genoegen, dat het „niks gedaan" is.

Regenwolken jagen langs het schemerduistere, sterren- boze firmament en het motregent. Ik kijk naar mijn kleine blauwe bootje op de voorplecht. Het ligt er best, niemand is er aan geweest. M e t dit gure weer is het geen doen om, alleen gekleed in een zwempak, roeibroekje, roeishirt en desnoods pull-over, in het donker langs een kust te varen, die mij onbekend is. Het is een vreemde gewaarwording voor mij, daar op die naar versche teer ruikende schuit te staan en uit te staren over vochtig- dampende weilanden, donker water en schepen die naast elkander liggen te soezen en te droomen ' D r i e nachten geleden sliep ik nog in een gewoon bed, in een gewoon huis, in een gewone stad en nu, waar ben ik ineens verzeild geraakt? Welke wonderlijke levensbegeerte heeft mij hierheen gedreven? Ik weet het op dit moment zelf niet. Maar ik besluit het „achter-ebbetje" te laten voor wat het is, daal omzichtig de trap af, de nog zwartere donkerte in en loop gebukt op het lichtje af in het achteronder. Ik wring mezelf met slangenmenschachtige bochten door de smalle entrée van mijn kooi en kruip met welbehagen weer onder de wol.

O m half tien zomertijd ben ik opnieuw op en gereed

(14)

om mijn tocht voort te zetten. Het is stralend zonweer en er waait een stijve Zuid-Oosten wind. Ik mag dus niet ver i n zee gaan, daar ik anders bij het aanwakkeren van de wind niet meer terug zou kunnen. Terwijl ik het Haringvliet uitvaar en de N . - W . hoek van het eiland Goeree rond, duiken er af en toe nieuwsgierige Goereeërs uit de duinen op. Zij volgen mij uit de verte, want het strand en de banken er voor gelegen zijn zeer breed, met belangstelling. Een strekt die belangstelling tot vlakbij uit. H i j steekt het strand over in een schuine hoek, aan het einde waarvan hij mij met mijn boot moet aantreffen, dicht langs de kust varende. Hij stapt zoo regelrecht op mij af, dat de gedachte bij mij opkomt of hij niet iets goeds of kwaads in den zin heeft. Ik vraag mij werkelijk af, wat de man w i l , vooral daar ik in een

„ z a k " tusschen twee banken ben gekomen, straks dus niet verder kan en mijn kano over de bank naar de open Zee moet sleepen. De man loopt op drie meter afstand van mij, zoo dicht kan ik langs de kant varen met dit spiegel- gladde water, waarin ook bijna geen branding is. Dat duurt zoo een kwartier, hij zegt niets, ik zeg ook niets.

Naar blijkt is deze wandeling niet anders dan het meest stoïcijnsche bewijs van een hevige belangstelling. Wan- neer ik de boot over de bank moet brengen, helpt de

man mij met bereidwilligheid. @ Ik kies nu volle zee, om niet ten tweede male in een

bankenzak te belanden en geniet inwendig nog wat na van deze eigenaardige Goereesche uiting van interesse.

Het weer is mooi, de kleur van de zee lichtgroen, de duinen en het strand zijn witgeel en daartegen steekt de egaal-blauwe hemel prachtig af. Bij Ouddorp aan Zee zie ik een houten ververschingstent staan. E r zijn ook een paar hokjes bij voor baders. Ik loop er aan land om een kopje koffie te drinken en wat chocola te eten.

Dan ga ik verder. De wind wakkert aan. Ik heb hem steeds heviger tegen, van de kust af. Ik vaar een hooge duinhoek voorbij, met strandhoofden ervoor in zee en dan ineens zie ik, aan een mast op het duin, nog vóór een vuurtoren, die ik nu pas in het oog krijg, de stormbal hangen. A y , denk ik bij mezelf, dat gaat mis. Ouddorp, dat nog vele uren roeien, aan den zuidkant van het eiland ligt, het Brouwershavensche Gat i n , naar binnen toe, zal ik, nu de stormbal uithangt, wel niet halen. Ik roei echter nog door. Weldra kan ik nog wel tegen de wind in, maar ik houd niets meer over, d. w. z., dat mijn kracht nog iets sterker is dan de windkracht, maar niet veel meer. Zou de wind dus uitschieten, dan zou ik geen voldoende kracht overhouden om met mijn

kano op het strand te loopen. @ E r komen drie jongens aan en ik vraag hun, wat de

juiste beteekenis is van die stormbal. Ze zeggen mij, dat er een Zuid-Wester storm wordt verwacht. Ik zet de vaart stop en schuil met de jongens onder tegen de duinen, bij paal 23, tegen de regen, die neerzwiept. Het zijn koeienjongens en ook de koeiendrijver, onder wiens bevelen zij staan, komt bij mij een praatje maken. Heel anders dan in Holland grazen hier de dieren op het duin, waartusschen nog wat gras schijnt te zitten. A f en toe vertoont zich zoo'n herkauwer vlak boven onze hoofden en kijkt ons zoo dom mogelijk aan. Wij hebben het allemaal koud. Ik haal mijn pull-over uit de nauwe kleerenbergplaats achterin mijn kano. Die geeft mij een

beetje een gevoel van behagelijkheid. E3 M e n vertelt mij, dat bij de volgende kaap, daar, waar-

achter de vuurtoren staat, vele en gevaarlijke banken liggen. Ik durf daarom niet door te gaan naar Ouddorp

en keer, als de lucht even is opgeklaard, naar de tent van Ouddorp a. Z . terug. Dat was voor mij een heel besluit, want terugkeeren was iets, dat ik niet op mijn programma had staan. Vooruit, dat was het eenige woord, dat ik had willen kennen. Maar ik zag in, dat het niet anders kon.

„IK HOUD VAN DE ZEE".

Dat is ook het mooie van zoo'n tocht en überhaupt van kano-en op zee, dat men op het juiste oogenblik moet weten te beslissen. Dat men moet weten te beslissen, wanneer men aan wal moet loopen, wanneer men moet doorzetten en wat men in moeilijke gevallen moet doen.

Het kano-en op zee, dat ik beoefen, niet als sport, maar louter uit liefde voor de zee, staalt de zenuwen, de spieren en de tegenwoordigheid van geest. Daarnaast geeft het iemand, wie de eenzaamheid van de zee gelijk Alain Gerbault aantrekt, een zeldzaam genot. De zee verveelt nooit. A l s ik maar op de wijde uitgestrektheid van de zee dobber, vlak op het water, zoodat ik het met de hand kan aanraken, is het mij alsof het geluk door mij heenstroomt. E r zijn menschen, die van mijn tocht gezegd hebben: het is waaghalzerij, die gezegd hebben:

wat een roekelooze dwaas, maar wat gaat mij dat aan?

Ik heb den tocht gedaan voor mijn plezier, ik schrijf erover voor mijn plezier, omdat ik journalist ben, wat heeft iemand anders er verder mede te maken? Ik houd van de zee, van een zee, die kalm is als een meer en van een zee, die raast en woelt als water in een borrelende ketel. Het is een genot voor mij mijn kracht en behendig- heid te zetten dwars tegen de natuur-elementen in. Op Zee stijgt de droom van het leven in mij op als een tastbare werkelijkheid, op zee voel ik mij een mensch in den oervorm van zijn bestaan, hetgeen een buiten- gewone sensatie is in onze verciviliseerde maatschappij.

Dat beteekent niet, dat ik de menschheid schuw.

Ik houd ook van Parijs, omdat ook daar het leven een hartstocht is, zij het in een geheel tegenovergestelde gedaante. O m het leven dus te voelen tot in mijn vinger- toppen (heeft niet Clemenceau gezegd: „ D e bedwelming van het leven ligt in de doodsverachting"?) en te ge- nieten van de schoonheid der natuur, die nergens mooier is dan op zee, heb ik dezen tocht ondernomen. Et pour

le reste, ce qu'on en dise, je m'en fiche. Q Ik kom opnieuw aan de strandtent in Ouddorp a. Z .

aan, maar nu kletsnat en doodmoe. Ik heb mijn kano de laatste duizend meter moeten sleepen door het water, gebukt loopende langs de kant, omdat de regenbuien, die door de wind werden voortgezweept, mij verblinden.

Vriendelijke handen brengen mijn boot hooger het strand op. Een boom van een kerel staat bij den ingang van „ H e t Paviljoen" en zegt eenigszins geringschattend tot het magere, niet groote kereltje, dat ik maar ben:

„Laat me je handjes es kijken of er ook blaren op zitten"?

Gedwee toon ik ze hem, tevens met trots, want ik heb geen last van blaren. De boom van een kerel is P. Besuyen, een bekend duiker uit Ouddorp, waar haast alle duikers vandaan komen. Hij is thans eigenaar van de tent. In een badhokje mag ik mij verkleeden. Spoedig rammelt, dicht tegen den wand aan, het electrische orgel met zijn ordinaire deuntjes. Ik zal het overal aantreffen langs de kust, daar waar menschen zijn, hoe mooi de streek ook is. 't Is gruwelijk, zooals de menschen de schoonheid van de natuur breken door al die rammelsnertmuziek.

Als ik nu nog eens fijne vioolmuziek hoorde aan het

(15)

strand of bij zee, dat zou wat anders zijn. Vaak heeft het mij gespeten, dat ik mijn viool niet mee kon nemen op mijn tocht om ergens op een goudblond strand, waar

niemand was, te spelen. 0 Alleen ditmaal, in dat badhokje, waardeerde ik het

electrische orgel. Zoo koud heb ik het en zoo moe ben ik, dat die muziek mij in het behaaglijke leven van warmte en gezelligheid terugvoert. Ik maak, voorzoover dat mogelijk is onder het aankleeden, de vroolijkste danspasjes. Straks een warm bord soep, dat lijkt me

de hemel toe. 0 In de tent praat ik wat met Besuyen, die zich vol be-

wondering toont voor mijn tocht. Hij vertelt van zijn werkzaamheden aan de Koningsbrug in Rotterdam en bij de lichting van de „Soerakarta". Hij wijst mij door het raam op het strand de dochter van den beroemden Sperling, die zich zoozeer onderscheidde bij de redding der schipbreukelingen van de „Berlin". 's Avonds doe ik een dansje met haar in de tent en ga dan welgemoed

slapen in het hotel boven op het duin. 0 Zal ik morgen verder komen? Ik hoop het, en ik wil het.

MAANDAG, 4 AUGUSTUS.

NOODWEER BIJ „STORMKAAP".

Als ik opsta, zie ik, dat het buiten troosteloos weer is, Zoo somber, guur en naargeestig, dat er moed voor noodig is om het te trotseeren. Maar de wind is gedraaid, die heb ik straks achter in den rug en de zee ligt wonder- lijk kalm. Het giet, maar terwijl ik ontbijt, al gekleed in mijn nog halfnatte roeipakje, want er logeert toch niemand anders, gaat de harde regen over in een lichte motregen. O m 7 uur ga ik naar de houten tent beneden op het strand. Zoo verlangend ben ik om in elk geval te vertrekken, het verloren stuk van gisteren weer in te halen, dat ik niet eens op het duin naast het hotel ga Zien of de stormbal nog uithangt heel in de verte.

De knechts, die om zeven uur beneden zouden zijn, Zijn er nog niet. Ik kan niet bij mijn pagaai en kan zelf ook niet schuilen voor de fijne al mijn goed doordringende motregen. Ik kruip in een badstoel, na mijn pull-over te hebben aangetrokken en mijn pet te hebben opgezet, dan druipt het water niet zoo langs mijn gezicht. Rillend Zit ik gehurkt in de badstoel te wachten, een schamel hoopje verkleumdheid. Maar het vuur, dat eiken dag in mij brandt, het vuur om te willen slagen, n'importe welk weer, n'importe welke omstandigheden, doet mij alles met genoegen dragen. N a vijf minuten verschijnt de eerste knecht, dan de tweede en samen dragen zij mijn kano naar zee. Ik stap in en schiet weldra vlug op.

Maar nauwelijks ben ik eigenlijk aan het varen of de eene gietbui volgt op de andere, slagregens zijn het, die de wind voortjaagt over het water. Eerst heb ik de wind en de buien nog achter in den rug, dan, tot overmaat van ramp, draait de wind bliksemsnel en blaast weer uit het Zuid-Westen, d. w. z., pal tegen en van den landkant af. 't Is of de duivel er mee speelt, want als ik na een uur worstelen tegen den storm en regen in, door de duisternis en het water, dat maar neerstroomt, niets meer zie en aan land loop, hopende nu voorbij die v e r v l . . . . paal 23 van gisteren te zijn, ontdek ik als ik naar de paal loop, die op het strand staat, dat ik b i j . . paal 23 ben. Maar thans vertik ik het toch om voor de tweede maal terug te keeren. Voor mijn part mag de hel losbreken, maar verder komen zal ik. Voorloopig echter is het noodweer en moet ik wachten. De storm-

bal hangt nog steeds uit. Ik loop op het eenzame strand heen en weer, de armen over elkaar geslagen, klapper-

tandend van de kou. g) Zoodra het even wat minder regent, zoodat ik tenminste

zien kan op zee, ga ik door. Ik rond een tweede kaap en nader de „ S t o r m k a a p " . Dat is de Zuid-Westelijke hoek van het eiland Goeree, door mij zoo genoemd, omdat ik er dit noodweer aantrof.

Op een 150 M . achter het strand, midden in de duinen, staat de vuurtoren „ H e t Westhoofd". De slagregens zijn weer niet van de lucht. Ik pagaai dicht langs den kant, maar ik kan niet eens zien of ik er 10 meter of 50 meter vandaan zit, want door de dichte regenval verlies ik alle afstandschatting. De zee is één donkergroene deinende massa. Zij heeft een angstwekkende kleur, die mij nog onbekend was. Zee, lucht en water, alles vloeit samen tot een verschrikkelijk element, dat mij bestookt met felle hevigheid. E n ik ben daar alleen en worstel om vooruit te komen. Een vreemde situatie, een schilderij van Delacroix waardig. Bij de „ S t o r m k a a p " begint de rafeling van de banken en ik laat mijn kano op het strand loopen om haar voorbij deze gevaarlijke punt te sleepen, maar zelfs vlak langs de kant worden de golven zoo onstuimig, dat ik bang ben, dat zij de boot zullen stuk- slaan. Tegelijkertijd zetten regen en wind er een nog heviger tempo op en ranselen en striemen mijn toch al doornatte body. Ik vertwijfel. Zoo gaat het niet langer.

E r is een grens aan alle kunnen en uithoudingsvermogen.

E n . . . . ik ben immers vandaag verder gekomen.

Met mijn laatste krachten haal ik mijn boot ver op tot onder tegen de duinen, neem de waterdichte zak met mijn kleeren uit het „achteronder" en ren als een vluch- teling door de duinen naar den vuurtoren toe. Ik ben klets en kletsnat, het water druipt langs mijn lichaam.

Ik heb maar één begeerte: schuilen, om bij te komen.

Zoo moe was ik tenslotte geworden, dat ik het laatste uur in mijn strijd tegen de elementen af en toe i n mij- zelf Fransch, Duitsch of Engelsen heb gepraat. Dat is bij mij een uiting van moeheid of verdriet. Ik zei bijv.

tegen mezelf: „ J e suis fatigué, trés fatigué, mais allons, en avant" of „ N o , no, it is impossible to c o n t i n u e " . . . .

„Weiter, weiter, immer wei ter". Maar nu, naar den toren loopende, spreek ik niet eens meer in mezelf. Ik zie een viertal huizen, die ik eerst niet had bemerkt en ik heb nog net de kracht om mijn besluit te wijzigen en ik loop op de huizen af. M i j n pagaai heb ik bij mij, mijn zwemvest om en ik drijf van het water. E n zoo, wonderlijke D o n Quichotte-verschijning, betreed ik het erf van het eerste huis. Ik loop door de moestuin, klop tegen de deur. Die wordt op een kier geopend. Direct schiet een woedende hond naar voren en gaat tegen mij te keer. „ D o e die hond weg", roep ik, „ m a g ik hier even schuilen?" D e hond wordt verwijderd en men doet

mij open. Q

Ik zie niet anders dan verschrikte gezichten. M e n dacht, dat ik uren in zee had gedreven en nu eindelijk was' aangespoeld. Ik deel mede, dat ik met een kano door het noodweer langs de kust ben gekomen. M e n ontvangt mij allerhartelijkst. In de schuur mag ik van kleeren verwisselen, men hangt mijn natte plunje, zoodra de regen heeft opgehouden, in de wind, men haalt mij binnen in de huiskamer en geeft mij heete koffie en een paar eitjes. Ik word verzorgd als de meest welkome gast. Iedereen is vriendelijk en hartelijk voor mij. Ieder- een van het gezin van den lichtwachter J . van der Klooster. Want ik ben te land gekomen bij een van de

(16)

vier lichtwachters van den vuurtoren, die in het eerste huis woont met zijn vrouw en drie van zijn kinderen, Cor, een jongen van een jaar of zeventien, Coba, een iets jonger meisje en Corrie, het jongste dochtertje. De moeder en zuster van zijn vrouw en een neefje tref ik ook aan en niet te vergeten de hond Bobby, met wie ik gauw goede maatjes word. Als ik nog een kokend heet kippensoepetje gehad heb, dat zoo verrukkelijk smaakte als nog nooit iets mij gesmaakt heeft, voel ik mij weer

geheel de oude. 0 Van vermoeidheid, kou of nattigheid geen spoor meer.

Het is verbazingwekkend, zoo spoedig als het organisme van een mensen zich weer herstelt. De vrouw van den lichtwachter is als een moeder voor mij. M e t haar vriendelijk gezicht en vriendelijke woorden doet zij mij weldadig aan. De kinderen kijken vol belangstelling naar mij, maar zeggen eerst, een beetje verlegen, weinig.

Even later komt de man thuis. Ik kan het direct goed met hem vinden, hij is hartelijk en mededeelzaam. Daar het ondertusschen droog is geworden, gaan de licht- wachter en zijn kinderen, die nieuwsgierig zijn naar mijn kano, met mij mee naar het strand. A l s zij het kleine bootje zien liggen, hebben zij uitroepen van verbazing.

De lichtwachter en zijn zoon tillen „ D e Vliegende V i s c h "

op hun schouders en loopen er mee weg, alsof zij geen 42 K i l o weegt. Zij brengen haar naar den vuurtoren.

Bij den vuurtoren ontmoet ik den opzichter, den chef van dit gedeelte der Rijkskustverlichting, den heer J. Troost. H i j is een robuste figuur, die mij met meer dan gewone voorkomendheid van dienst is. De kano mag beneden in den vuurtoren staan, goed beschut voor de

orkaan uit het Zuid-Westen. 0

OP DEN VUURTOREN.

Daarna gaan de lichtwachter met zijn zoon en de ho::d Bobby met mij naar boven om mij den vuurtoren te laten zien. Ik ben opgetogen over dit prachtige stuk werk. Ik beklim 234 treden, voordat ik boven ben. Op een eerste ommegang bevindt zich het archief (waarin later het verhaal van mijn wedervaren zal worden opge- borgen) en reserve-materiaal. Op een tweede ommegang zijn slaapsteden voor het vuurtoren-personeel. Heelemaal bovenaan, op 50 M . hoogte, ligt de open ommegang, die evenwel voor een derde gedeelte nog beschut is.

In het beschutte gedeelte ontmoet ik lichtwachter Blok, die den omtrek verkent en nauwelijks als wij boven zijn, op de buiten-ommegang de vlag gaat hijschen, omdat hij een verkeersvliegtuig heeft waargenomen, dat tegen de woedende storm optornt. Buiten op den toren raast de orkaan langs onze hoofden en maakt tegen den kop van den vuurtoren een geweld, alsof er een sneltrein voorbij dendert. Wij moeten tegen elkaar schreeuwen, willen wij ons verstaanbaar maken. Zoodra het vliegtuig voorbij is, wordt de vlag, die hevig aan het touw rukt, weer neergelaten. D e bedoeling van deze manouevre was, dat de machine, ingeval zij een noodlanding zou

willen doen, de windrichting zou weten. 0 Lichtwachter Klooster laat mij door groote en kleinere

kijkers zien, die een geweldige sterkte hebben. Wanneer ik over de kokende zee uitkijk met het bloote oog, onder- ken ik geen enkel schip. Maar door een zware staande draaibare kijker wijst de lichtwachter mij twee groote schepen, die in een hel witgeel licht stampende over de zee hun weg vervolgen. M e n ziet bij tijd en wijle de voorstevens en dan weer de achterstevens. Het is een

benauwend gezicht deze schepen in de volle zee te zien, terwijl de storm met het kwartier in kracht toeneemt.

Ik word van verschillende dingen op de hoogte gebracht, die de kustverlichting en het reddingwezen betreffen.

Het is een geheel nieuw leven, dat zich aan mij voordoet, een leven van plichtsbetrachting, hulpvaardigheid en onvermoeide oplettendheid. Ik voel een diepen eerbied voor deze mannen, de lichtwachters en den opzichter, die altijd, dag en nacht, trouw op hun post zijn en door hun waakzaamheid en juiste beslissingen in twijfel- achtige gevallen al vele menschenlevens hebben gered.

Lichtwachter v. d. Klooster is overtuigd, dat ik i n de boeken sta genoteerd. Daar ben ik: Zondag, „ E e n toerist met kano bij de Groenendijk op het strand vertrokken uit Kijkduin*) en moet naar Brouwershaven. 2.35, Toerist met kano bij Groenendijk van strand gegaan en naar binnen gaande (d. w. z. terug) 3.25 bij ijzeren baak geland en kano bij strandtent gezet". Maandag, „7.40, Toerist met kano bij Flauwewerk langs het strand uit- komende en bij de 5 hompels aan het strand gekomen."

Het is de broer van den opzichter, een andere der vier lichtwachters (er is nog een vijfde hulp-lichtwachter), die mij hedenochtend tegen den storm in heeft zien worstelen. H i j had mij op het strand zien staan rillen en beven en door het duin zien loopen als een verdronken

kat. 0 Ik vind het buitengewoon leuk mijzelf zoo in de boeken

te zien opgeteekend van dien steenen kolos, die zoo onbeweeglijk stond toen ik kwam aangevaren, net alsof hij aan dat kleine bootje niet de minste aandacht wijdde.

Ik had gedacht eenzaam en alleen op zee te zwerven en ziet: er werd over mij gewaakt. Was er iets met mij gebeurd, dan had men vanaf den vuurtoren Stellendam of Ouddorp opgebeld en was men met een motorbootje

of de reddingboot naar mij gaan zoeken. 0 Ik verneem, dat de lichtwachters van alle mogelijke

lichtseinen en vlaggeseinen op de hoogte zijn. Zij kunnen ook vanaf den toren lichtseinen en vlaggeseinen geven.

Ik blader in dikke boeken, waarin al die seinen opge- teekend staan en bewonder de kunde en de kennis van deze mannen. Op een klein electrisch toestelletje tikt de lichtwachter in korte of lange lichtstreepjes en licht- punten mijn naam. Het gaat zoo vlug, dat het niet is bij te houden. Ik denk bij mezelf: wij, menschen als ik, zijn gestudeerde menschen, wij denken soms, dat wij al aardig knap zijn, maar deze eenvoudige menschen hebben evenveel in hun hoofd als wij. Het zijn bekwame

koppen. 0 Dan dalen wij naar beneden. Cor loopt zoo vlug, dat hij

twee minuten eerder beneden is dan ik en ook het wapperende staartje van de hond Bobby verdwijnt spoedig om een bocht van de wenteltrap. Wij gaan eten en 's middags fiets ik met den heer v. d. Klooster naar Ouddorp toe, dat op meer dan een uur gaans ligt. Hij doet wat inkoopen en ik bekijk het mooie dorpje. Onder-

weg praten wij honderd uit. 0 De vier huizen bij „ H e t Westhoofd" zijn van alle mo-

derne gemakken voorzien. Zij zijn flink groot. Het Rijk zorgt goed voor de mannen op deze posten, maar zij zijn dan ook niet de eersten de besten. Meestal kennen zij het grootste gedeelte van de kust en hebben zij ge- varen. Opzichter Troost heeft bij Breskens gezeten, op het lichtschip Maas en weet ik waar niet al. Ook de

*) Dat ik uit Kijkduin kwam en door moest naar Duinkerken was den opzichter Troost vanuit Goeree-haven gemeld.

(17)

lichtwachter v. d. Klooster heeft jaren op het lichtschip Maas gediend en verder aan andere kustgedeelten.

s Avonds gaan wij allemaal, ook de vrouwen en kinderen, naar het ontsteken van het licht kijken. De opzichter vertelt op weg naar den toren en ook als wij boven zijn de prachtigste verhalen van dingen, die zich op de kust hebben afgespeeld. Het is een genot naar hem te luis- teren. Eenvoudigweg vertelt hij, maar wat een kracht en doorzettingsvermogen spreekt er uit al die geschiede- nissen. A f en toe valt lichtwachter Klooster hem bij en halen zij samen, wat voorviel en diepen indruk maakte, weer op. Zoo hoor ik van „ T h e Pelgrim" van Capt.

Drake, waarmede deze alleen uit Amerika overkwam en die in 1928 op de banken voor de kust — men wijst Ze mij — stuksloeg. Ik hoor van de ramp met de reddingboot bij de Hoek van Holland, welke aan acht helden het leven kostte. Heelemaal vanaf den vuurtoren op het eiland Goeree heeft men dit drama gevolgd, dus van een enormen afstand. De lichtwachter, die toen dienst had, telefoneerde aan den opzichter: „Weet u ook of de reddingboot van den Hoek van onderen rood is?"

>Ja", antwoordde deze. „ N u , dan ligt hij om", ver- klaarde de waarnemer. Direct belde de opzichter door naar Rotterdam en daar kwam het bericht van „ H e t Westhoofd" even gauw aan als van Hoek van Holland.

N u zal het licht worden aangestoken. In den kop van den toren glimt al het koper, dat men er zich in spiegelen kan. Wij begeven ons op de smalle binnen-ommegang, de allerhoogste. De reusachtige bol met verschillend geslepen prisma's draait daar langs. Tengevolge van den verschillenden stand der prisma's geeft dit vuurtoren- licht drie snel op mekaar volgende lichtbundels en dan een verduistering. Het licht zelf, dat brandt, is maar een kleine vlam van gas, dat uit pharoline ontwikkeld is. De sterkte van de uitstraling, door de kristallen prisma's teweeggebracht, bedraagt bij normaal zicht 2 0 , bij mooi

weer wel 30 zeemijlen. (54 K . M . ) 0 Ik kijk uit over het land, de zee en de zeegaten, die in

schemer liggen en waarover de vuurtoren zijn witte stralenbundels steeds helderder gaat werpen en ik staar m de langs mij draaiende niet verblindende maar wel fel glanzende bol met al zijn tientallen reepen glas. Door den storm „aan land gespoeld" heb ik iets meegemaakt, dat ik mijn leven lang niet meer zal vergeten. Vlak bij {nu staan de lichtwachter en zijn gezin en de opzichter.

Zij zijn mijn vrienden. Als het al heelemaal donker is, dalen wij naar beneden, in druk gesprek gewikkeld. Ik slaap in het huis van den lichtwachter in een geïmprovi- seerd bedje. Vóór ik de dekens over mij heen trek, schuif ik het gordijn voor mijn raam opzij en kijk naar buiten. D e storm raast nog. In de donkere nacht gloeien de smalle vensters langs de wenteltrap van den vuurtoren als in een film. Begeerig neem ik dit voor mij ongewone beeld in mij op. Dan ga ik slapen.

Morgen, als het goed weer is, zal ik deze gastvrije men- schen en den vuurtoren, waarvan ik ben gaan houden, weer verlaten. Want het parool is: altijd maar verder.

DINSDAG, 5 AUGUSTUS.

VERTREK.

Wonderlijk zoo gauw als het weer wisselt in deze slechte Augustusmaand. O m 7 uur 's ochtends is het nog regen- achtig, de hemel ziet er nog grijs uit, maar de barometer loopt vooruit, de wind is gaan liggen en opzichter Troost voorspelt mij een schitterende dag. Tegenover die mede-

deeling sta ik eenigszins wantrouwig. Daarmee heb ik ongelijk, want het weer wordt prachtig, het is één van de drie mooie dagen van mijn tocht, met zon en geen wind. Ik ben den opzichter aan zijn huis gaan bedanken voor al zijn inlichtingen en hulpvaardigheid. Zijn vrouw is nog niet bij de hand en ik zal pas later het genoegen hebben haar te ontmoeten, als ik na afloop van mijn tocht, voor enkele dagen naar Holland teruggekeerd, niet kan nalaten de plek, waar ik zoo gastvrij ontvangen

werd, nog eens te bezoeken. g Ik neem hartelijk afscheid van de familie V a n der

Klooster, voorzoover die niet naar het strand meegaat en dan gaan wij allemaal, de lichtwachter, zijn kinderen en de opzichter incluis, naar den vuurtoren. D e kano wordt te voorschijn gehaald, vele handen helpen haar dragen en zelfs neemt opzichter Troost haar alleen op zijn nek en brengt haar over de laatste duinen tot op het strand. De zee is nog wild. Dat komt van de na- deining. Een orkaan kan wel plotseling gaan liggen, maar het water blijft nog een tijdje rumoerig. In een kring staan allen om mij heen. D e waterdichte zak met mijn kleeren gaat in het achteronder. Ik druk, een beetje ontroerd, iedereen de hand, stap in en schiet door de branding. Ik wuif éénmaal terug, zit direct tusschen de woeling van de banken en kan dus niet nog eens wuiven.

Ik heb de handen vol werk om het evenwicht te bewaren en niet teveel zeewater over te krijgen. Toch word ik wel flink nat. Met dezen golfslag zou ik nooit naar den Ossenhoek, een punt bewesten Brouwershaven zijn over- gestoken, wist ik niet, dat men mij op den vuurtoren in het oog houdt en hulp spoedig bij de hand kan zijn.

Ik vaar eerst onder langs de duinen naar binnen toe.

Eindelijk ben ik de „ S t o r m k a a p " gepasseerd. D a n wil ik recht oversteken, de enorme plas water over, als ik geroep hoor. Ik kijk om en zie vier witte gedaanten, die enthousiast wuiven en juichen. Het zijn schilders, die in de nabijheid van den vuurtoren hebben gewerkt en gisterenmiddag een kopje koffie kregen bij de v. d.

Kloosters. Zij hebben toen vol belangstelling mijn kaarten bestudeerd. N u zijn zij dat heele eind, een stuk dwars over het eiland, komen fietsen om mij te zien wegvaren. Zij hadden zooveel over het bootje gehoord,

zij wilden het nu zien ook. g Ik wuif terug, wend de boeg en pagaai recht over naar

den Ossenhoek op het eiland Schouwen. Zoodra ik onder de duinen uitben en omkijk, krijg ik de trotsch oprijzende vuurtoren weer in het oog. Ik zwaai met de hand, want men let daar natuurlijk op mijn verschijnen.

Midden in het Brouwershavensche Gat moet ik over de Paardenplaat nog even door het water waden, omdat er met laagwater zoo weinig diepgang staat, dat ik bang ben mijn pagaai te breken. Daarna krijg ik weer diep water en kom vlug vooruit. N a anderhalf uur ben ik

aan den overkant. ^ Over mijn reis langs de zeezijde van het eiland Schouwen

en dan de Ooster-Schelde op tot Burghsluis zal ik niet breed uitweiden. Stralend schijnt de zon. M e t het zuidertij mee vlieg ik vooruit. Even voor Renesse waar- schuwt men mij vanaf de kant met groote bezorgdheid voor draaikolken; later blijkt mij, dat die niet veel te beteekenen hebben. Een paar visschersschuiten kruisen tusschen de eilanden in. E r is een Goereesche boot bij.

Op een gegeven oogenblik laveert zij in mijn nabijheid, de bemanning komt naar voren loopen en begroet mij spontaan. Ik ben voor hen geen onbekende. Bij Renesse land ik en eet ik wat. Daarna zal ik doorvaren, negen

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

organisation/company to paying 25% of the rental price as a deposit 10 working days after receiving the invoice from BelExpo and the balance, being 75% of the rental price, at

Uiteindelijk zouden binnen deze drie straten ongeveer 30 bomen behouden kunnen blijven, mits het oude riool niet verwijderd zou worden en de bomenrij voldoende stabiliteit heeft.

Knowing about these two changes of object can help a chemist to be intelligible while using chemical language in the communication with non-chemi sts... gaat het helemaal

c) Controleer daarmee de tinkosten voor de reuze kuboter van 6 m hoog. d) Geef een formule waarmee je de verfkosten kunt berekenen voor een beeld met een hoogte van h cm. e)

Tijdens seizoen gaan we zeer regelmatig naar de dierenarts (dierenkliniek Van der Sluis). Grote doel is niet of nauwelijks antibiotica te geven. Daarom gaan we tijdig naar

Ik wil mij de komende twee jaar inzetten voor een werkomgeving waar iedereen zich gewaardeerd en aangemoedigd weet en voor een transparant bestuur dat oor en oog heeft voor wat er

Ze gaat op zoek naar antwoorden in Gods Woord en verbindt deze Bijbelse waarheid aan het dagelijks leven van ons als moeders. In het boek tref je bij elk hoofdstuk vragen aan die

Il faudra les mémoriser. Quand on regarde cette liste de plus près, on constate que la plupart de ces verbes sont très souvent utilisés. Le fait de les connaître sera donc