• No results found

Door en in Perzië

In document I N H O U D V A N D I T N U M M E R (pagina 21-27)

D O O R JHR. D R . C . D E M A R E E S V A N S W I N D E R E N .

E

N K I J K N U E E N S E V E N N A A R B E N E D E N " , beduidde mij de piloot van het Duitsche vlieg-tuig, dat mij in zes uren, hoog over de grillige bergruggen van Bagdad naar Teheran had ge-dragen. E n toen ik aan dien stillen wenk gevolg gegeven had, ziet, toen ademde ik werkelijk een oogenblik op, want onder mij lag de Perzische hoofdstad weinig anders dan een oase in een woestijn. Een oase in een woestijn van steenen en zand, een oase in een woestijn die was als een onmetelijke vlakte in geel en bruin, een oase waarin het zonder twijfel goed toeven moest zijn, want ik ontdekte slanke cypressen, vriendelijke vijvers, heer-lijke tuinen en dit alles overkoepeld door een stralenden Zonnehemel.... inderdaad Perzië van uit de lucht scheen mij op dat oogenblik iets gansch bijzonders

te Zijn. s

Bi) nadere kennismaking valt dat alles trouwens wel een neel klein beetje tegen. Het is niet de stad en het is ook niet het land waarvan men als kind heeft gedroomd, dat men heeft gehuld in dat weefsel van wonderlijke fantasieën en ongebreidelde verbeelding, dat alleen het ergens héél verweg aan het vage, onbestemde starend kinderoog vermag voor tetooveren. Maar toch het is een heerlijk land met zoo ongeveer drie kwart jaar een strak gespannen zonnehemel en het is een stad, waar hard wordt gewerkt om het licht uit het westen langzaam

maar zeker te doen doordringen i n de duisternis van het oosten. Het is een wonderlijk land dat ik zwervend doortrok, schommelend op den ruigen rug van den goedmoedig voortsjokkenden kameel en dat ik door-kruiste — nu eens hangend op de bonkige schoften van een kleinen, taaien ezel, dan weer tusschen allerlei pakken, kisten, koffers, manden en zakken weggestopt, als ware ik — instee van een levend alsook levendig stuk inventaris, niet anders dan een brok doode bagage dat i n allerprimitiefste vrachtauto's over de stoffige landstraten van dit uitgestrekte rijk wordt v e r v o e r d . . . . Ik zwierf jarenlang door den roezigen Balkan en ik ben dan ook aan luxe en comfort niet gewend. Beter en duidelijker ook nog: ik ben er geen oogenblik door ver-wend. Ik was — en ik ben dat nog steeds — met bitter weinig tevreden, maar ik wil twee dingen in mijn leven nimmer ontberen, zijnde mijn vrijheid en mijn avon-turen. E n wie aldus dit land van Leeuw en Zon wenscht te doorkruisen, van west naar oost en van noord naar zuid, hem kan ik niet beter aanraden dan dit: doet zooals ik het heb gedaan, neem kloek — en vooral — blijmoedig allerlei kleinere en grootere inconveniënten op u, en Perzië zien is niets anders dan een onafgebroken

genieten.... g

Ik kwam in Teheran — de stad die eigenlijk een baby

Een der vele stadspoorten met haar fascineerende kleuren van blauw, geel, groen en zwart

onder de Perzische steden is — maar dan toch altijd voor onze westersche begrippen reeds een baby op jaren — binnen door een van die heerlijk betegelde poorten die door de frissche, fleurige kleuren van haar tegels, zoo wonderwel in dit landschap van tintelende tinten schakeeringen passen. Blauw, geel, groen en zwart, dat zijn wel de voornaamste kleuren van deze weliswaar niet zeer oude toegangswegen, maar die toch iets zeer aparts hebben en van een groote bekoring zijn.

Ik stond ervan versteld te zien hoe men met man en macht bezig was de stad te moderniseeren, met koorts-achtige ijver was men bezig het oude en vèrouderde op te ruimen en af te breken, heele huizenrijen lagen tegen de grond, en breede boulevards in aanleg bewezen mij, dat die moderniseeringsdrang niet in woorden alleen bestond. Maar of al dat afbreken nu ook wil zeggen dat daar per se iets nieuws en moderns voor in de plaats komt — t j a . . . . dat zou ik u werkelijk niet graag onder eede willen verklaren. E n ik geloof dan ook dat een van mijn Perzische vrienden het heusch zoo onjuist nog niet uitdrukte, toen hij mij in vertrouwen vertelde, dat het hier in deze streken nog heel wat anders is iets ouds tegen de grond te smijten als er ook iets nieuws voor in de plaats te stellen. De facade, zoo zei hij, kan nog zoo prachtig zijn, maar daarom hoeft wat daarachter ligt en niemand kan zien, nog niet even mooi en modern te z i j n . . . 0 Intusschen bleek de stad er eenige, niet al te slechte, hotels op na te houden, en een ervan deed zelfs den bezoeker in reuzenletters kond van het niet geringe ge-beuren dat het zelfs op een badkamer bogen kon. Dat is geen gekheid in deze streken waar het over het alge-meen met de hygiëne hoogst droevig is gesteld. E n toen ik den volgenden morgen dan ook het straatleven eens nader bestudeerde, toen viel mij al heel spoedig zooveel gelijkenis met mijn geliefden Balkan op, dat ik geloof in mijn vriend, waarvan ik u hierboven vertelde, een eerste klas psycholoog te hebben g e v o n d e n . . . . 0

Neen, dat — en laten wij nu maar eens een véél te groot woord gebruiken — dat „beschavingsproces" bestaat nog voor een héél groot deel op het geduldige papier.

Want men vergete niet, dat de tegenwoordige Shah nog steeds met groote moeilijkheden heeft te kampen, en dat met name de priesters hardnekkig vasthouden aan Zeden, gewoonten en gebruiken die men niet ongestraft veranderen of — nog rationeeler — afschaffen kan, wil men tenminste niet — wat er bereids hervormd en ver-beterd is — hopeloos bederven. Wie hier regelend en ordenend wenscht op te treden heeft dat langzaam en zéér voorzichtig aan, te doen. De Shah heeft den wagen van Staat, die onder de laatste heerschers uit het ge-slacht der Kadscharen hopeloos in de modder van vooroordeel, traditie e n . . . . corruptie in den meest ver-schillenden vorm was blijven vastzitten, weer aan het rollen gebracht, hij heeft niet geaarzeld op te ruimen wat opgeruimd moest worden, en na zich eenmaal de ietwat verbleekte kroon aller Koningen op den breeden sol-daten-schedel te hebben gezet — een centraal beheer ingesteld. Hier moet gehoorzaamd worden. Oproerige stammen — en dat waren er vele — werden er niet onduidelijk op gewezen, dat de tijden van ongebreidelde vrijheid eens en voorgoed voorbij dienden te zijn, vlieg-tuigen bombardeerden de ongehoorzame heeren wanneer zij toonden dezen eisch niet al te best te hebben begrepen, en al te ondeugende stamhoofden werden eenvoudig daar geïnterneerd, waar de regeering in staat was een waak-zaam oog op hun doen en laten te houden. Ik hoop op dezen merkwaardigen heerscher later nog wel eens terug te komen, honderden verhalen, het eene nog schooner, fantastischer e n . . . . ongeloofwaardiger dan het andere, werden mij verteld, en zélfs wanneer men maar veiligheidshalve aanneemt dat er vrij zeker zoo ongeveer drie kwart van gelogen is, dan nog is het zielige overschot van een diergelijke qualteit, dat men eerlijk bekennen moet, dat

de tegenwoordige rijksbestuurder een man is, aan wien het land ontzettend veel te danken h e e f t . . . . De tegenwoordige generatie staat dan ook voor een zeer groot gedeelte aan zijn zijde, en men kan de bedoeling van deze jonge men-schen niet beter sa-menvatten dan in het antwoord dat zij mij gaven op mijn vraag hoe zij zich de ontwikkeling van hun vaderland dach-ten, te weten dat men er naar streeft het rijk in politieken zin onafhankelijk te maken, nieuwe ethi-sche grond- en richt-lijnen voor het land op te stellen en overal maatregelen van hy-giëne in het leven

De stratenbegieter

te roepen zooals men die in het westen allang k e n t . . . .

Van hygiëne gesproken E3 De Balkan is vuil, maar Perzië doet

daar maar bitter weinig voor onder, en wanneer ik niet vooraf grondig was gewaarschuwd nóóit een droppel water te drinken van de hoedanig-heid en samenstelling als de man uit het volk dat pleegt te doen in t r o u w e . . . . deze causerie hadde zeer vermoedelijk nimmer het licht ge-zien. Waterleiding bestond er — ver-leden jaar tenminste — nog niet, dit onontbeerlijke vocht komt uit de bergen en vloeit dan in een soort van beek tusschen de straat en het trottoir. Schoon is het niet meer —en een tikkeltje duidelijker

—hetisaller-smerigst, groezelig, drabbig en goor. M e n smijt er in wat men op een zeker oogenblik maar kwijt wenscht te zijn, en van tijd tot tijd zet men de watertoevoer in de eene straat stop, om het dan door een andere te leiden. Zoodra de Pers er de kans toeziet, trekt hij een stop uit het kanaaltje en voert aldus op listige wijze het niet voor hem bestemde vocht naar zijn eigen tuin, waar het stroomt in een vriende-lijk vijvertje waarin allerlei schoongekleurde goudvisschen rondspartelen, waarin men borden en vaten afwascht, waarin men zich de handen kuischt, waarin ik zélfs in een onbespied oogenblik het dienstpersoneel van mijn gastheer de ietwat stoffige voeten zag reinigen en waaruit het volk ook liefst nog d r i n k t . . . . Dat is een questie van w e n n e n . . . . menschen die het weten konden ver-telden mij, dat het den dorstige ook nog zeer wel be-komt. Hij is er nu eenmaal aan gewoon. E n een Ameri-kaansch dokter is zelfs zoover gegaan te beweren dat, wanneer de Perzen het water •— zooals wij — gefiltreerd of gekookt zouden gaan drinken, het niet heel lang zou duren of zij Zouden tegen datzelfde wa-ter niet meer

immuun Z i j n . . . . Maar er is op dit gebied nog veel meer wat den

vreemde-ling ietwat zonderling aandoet, en dat is bijv. de ma-nier, waarop

de heeren straatsproeiers de straten stof-vrij probeeren

te houden.

Dan ziet men deze heeren over de wegen sloffen (want de Pers die haast heeft moet nog ge-boren worden)

Kameelenkaravaan in een Perzisch dorp.

met een groote leeren zak, waarin hij het te plengen vocht uit een beek aan de kant van den weg heeft ver-zameld. E n al voortslenterend knijpt hij af en toe in dezen zak, waarop het water met een breeden gulp te voorschijn breekt en aldus het werk verricht, dat een moderne sproeiwagen minstens honderdmaal vlugger en

beter zou kunnen doen. g

Perzische „fakir".

Toen ik den volgenden morgen wakker werd, en de ramen van mijn kamer wijd open gooide om die heerlijke bron van licht en lucht en leven gelegenheid te geven in vollen omvang naar binnen te stroomen, ontdekte ik met het leven in mijn Balkan een al zeer treffende gelijkenis. Diezelfde heerlijke wanorde die juist omdat het geen orde, maar „ m a a r " wan-orde is, van een zoo zeldzame bekoring kan zijn. Want daar lag, vlak voor mijn hotel in de druk begane straat, lekker luierend in het brandende zonnetje een kameel, en de pakken stonden — keurig gerangschikt, op het trottoir. O m den ruigen hals had het hier langzaam uitstervend schip der woestijnen een streng hemelsblauwe kralen, een middel dat zéér geschikt heet te zijn eventueele ziekten te weren, en den eigenaar van dezen filosoof onder de dieren ont-dekte ik aan den overkant, waar hij zich in een bruinen mantel van kameelenhaar als een bal in elkaar had ge-rold en in een portiek de slaap des rechtvaardigen sliep.

Hij had zich zoo in elkaar geknoedeld, dat een niet ter-zake kundige hem ongetwijfeld voor een of ander pak zou hebben versleten, dat een vergeetachtige geest in een zwak oogenblik had laten liggen of dat van een der vele door de straten denderende vrachtauto's was ge-rold . . . . E r was intusschen geen sterveling die eraan dacht het dier tot opstaan te bewegen of er den eigenaar op attent te maken dat het gevaarte ietwat belemmerend op de passage w e r k t e . . . . men wandelde er eenvoudig omheen en eerst toen het slaapje uitgeslapen was, ver-dween deze zonderlinge stoffage van de drukke straat.

Officieren, gevolgd door hun ordonnansen, joegen in vlotten ren voorbij, kranige figuren die in Perzië een rol van beteekenis vervullen; mannen die op den diep gebogen rug zoo ongeveer een half huishouden ver-voerden, wurmden zich door de menigte, deelden ette-lijke opstoppers uit wanneer hun niet snel genoeg vrijen doortocht werd verleend, en brachten mij telkens weer in verwondering dat zij onder het toch niet zoo geringe gewicht van een piano of schrijfbureau niet middendoor knapten E n daartusschendoor denderden de

Perzische vrouwen bij een godsdienstoefening.

vrachtauto's, oude en dikwerf in al hun voegen en naden knersende vehikels die in getraliede kooien een dergelijke last vervoerden, dat het een wonder mag heeten dat zij na de eerste kilometer nog steeds niet den allerlaatsten

adem u i t b l a z e n . . . . 0 Overal bleek mij de invloed van het bolsjewistische

Rusland, men hoorde veel Russisch spreken en men kon op verschillende winkels uithangborden met de Russische letters lezen. E n ook in de bazaar — de levensader van elke oostersche stad, ontdekte ik menig voorwerp, dat mij bewees dat de Russische invloed hier allesbehalve een fictie kan worden genoemd. Cigaretten-kokers waarop het Sovjetwapen in vuurroode kleuren prijkte, katoentjes waarin de kop van Lenin was ver-werkt, — de Russische heeren schijnen in het noorden van Perzië een niet onvruchtbaar terrein voor hun funeste propaganda te hebben. Deze bazaar is een der bitter-weinige waar ge nog enkele werkelijk Perzische kunst-voorwerpen koopen kunt; hoe langer hoe meer worden deze winkelbuurten niet anders dan stapelplaatsen van allerlei westersche prullen en massa-artikelen die de moeite van het aankijken niet waard zijn, en hoe verder men naar het zuiden komt, hoe grooter de desillusie wordt voor hem, die droomt in deze verzameling van boch-tige straatjes en stinkende steegjes iets werkelijk waardevols te kunnen inslaan. Vlak bij deze bazaars ontdekte ik een groot plein, vroeger de Kanonenplatz geheeten, maar in den loop der tijden voor meer vreedzame doeleinden bruikt. M e n bewondert hier alweer die heerlijk ge-kleurde tegels die de „Imperial Bank of Persia" zulk een frisch en fleurig tintje geven en kan een zeer loonende studie maken van allerlei figuren die men in westersche landen vruchteloos zoekt. Als daar bijv. zijn: de heeren die zich priesters noemen, maar weinig anders dan bedelaars zijn, zoogenaamde Derwischen die in het Zonnetje den Koran prevelen, gedichten fabriceeren, op handige wijze speculeeren op de naieviteit der voorbij-gangers een en groote handigheid toonen te bezitten in de negatieve toepassing van het woord dat het zaliger is te geven dan te ontvangen.... D e bedelaars zijn trouwens niet enkel en alleen aan het oosten inhaerent, maar zoo veel van deze ongure en ongunstige klanten als in Perzië heb ik nog nimmer gezien. Het is eenvoudig een ramp. Dreinend en drenzend versperren zij u den

weg, zij loopen u achterna wanneer zij daar tenminste niet te lui voor zijn, zij hurken op de hoeken der straten en hangen tegen de huizenrijen en wanneer u de gulheid des gemoeds eenmaal te pakken h e e f t . . . . in een mini-mum van tijd zijt ge door al uw kleingeld h e e n . . . . Over het geld is ook nog wel het een en ander te ver-tellen, iets heel merkwaardigs, want ge kijkt in den beginne vreemd op, wanneer ge daar uit de bovenge-noemde bank de menschen ziet komen met in hun handen wit linnen zakjes vol blinkende tomanen. Maar hoe vreemd het ook schijnen m o g e . . . . het is zeer ge-makkelijk want het bankpapier is voor de verschillende Perzische steden niet hetzelfde, en ik herinner het mij bijv. weer, hoe op de biljetten die ik in Teheran tot mijn beschikking had, gestempeld stond dat zij: ,,only payable at T h e h e r a n " . . . . waren. E n toen ik mij dan ook opmaakte mijn tocht naar het Zuiden voort te zetten, had ik het niet alledaagsche gevoel als schreed daar temidden van het drukke stadsgewoel niets meer of minder dan e e n . . . . vorst, hebbende en houdende in zijn handen een welgevulden buidel vol allergenoeglijkst rammelende m o n e t e n . . . . Het pleit wel voor de veilig-heid in Perzië dat men met dergelijk verleidelijk rin-kelende zakjes rustig en ongehinderd over de straat kan wandelen en toen ik over dit verschijnsel met mijn Perzische vrienden sprak, grepen deze gretig de gelegen-heid aan er op te wijzen, dat men hier op zeer duidelijke wijze een der vele zegeningen kon zien van de preven-tieve werking der straf. Als ik het wel heb — ook ik ben onder de hand aan zooiets als mijn tweede jeugd begonnen en heb dientengevolge de wijze lessen van mijn professor i n het strafrecht niet al te duidelijk meer voor den geest — als ik het wél heb, dan legde deze zeergeleerde heer er inderdaad den nadruk op, dat men bij de toepassing der straf het beginsel der humaniteit nimmer uit het oog mocht verliezen. Zeer waarschijnlijk hebben de Perzische studenten nimmer een dergelijk geleerd heer aan het woord gehoord want de straf in Perzië is alles behalve humaan. Een paar jaartjes gratis en op staatskosten in een Hollandsche gevangenis te mogen logeeren is er weinig anders dan een kwalijk hoog genoeg te schatten weldaad bij. Want ik kan u de verzekering geven, wanneer ge op uw wandelingetje een man voor u uit ziet loopen die maar één inplaats van twee handen heeft en wanneer ge weet dat het afkappen van die ontbrekende hand de straf is verbonden aan het zich vergrijpen aan eens anders g o e d . . . . dan neem ik aan dat ieder Europeaan er nog wel eens even over na zal

den-ken voor en al-eer de grenzen van het mijn en dijn te over-schrijden . . . . Natuurlijk is ook in deze

barbaarsche rechtspleging in den loop der tijden wel een verandering ten goede

in-getreden, maar wanneer men weet dat

een paar jaar Schoenlapper i n Teheran.

geleden een bakker die te licht brood had verkocht in zijn eigen oven werd verbrand — zelfs het feit dat het in 's mans eigen oven gebeurde schijnt mij geen reden tot dankbaarheid voor den betrokken persoon te zijn — en dat een ander die 't een of ander ongeoorloofds had uitgevoerd met zijn oor aan een paal werd vastgespijkerd, dan blijkt daar toch wel vrij duidelijk uit, dat van een rechtspleging in modernen zin nog niet kan worden

gesproken 0 Doch de mentaliteit van den oosterling staat zoovele

mijlen ver van die van den bewoner der westersche landen af, dat een vergelijking al heel moeilijk te trekken valt en ik mij daaraan dan ook maar niet heb gewaagd.

Ik heb er mij toe bepaald angstvallig mijn handen in de zak te houden en er mij verder over verheugd, dat de veiligheid in dit verre land dermate groot is dat wij „beschaafde" westerlingen er op menig punt gerust

een voorbeeld aan nemen k u n n e n . . . . 0 Toen ik over het bovengenoemde plein slenterde, had

ik een alleraardigste ontmoeting met een dier reeds beschreven derwischen, een ontmoeting die mij hierom Zoo imponeerde, daar de derwisch in questie naast zijn

ik een alleraardigste ontmoeting met een dier reeds beschreven derwischen, een ontmoeting die mij hierom Zoo imponeerde, daar de derwisch in questie naast zijn

In document I N H O U D V A N D I T N U M M E R (pagina 21-27)

GERELATEERDE DOCUMENTEN