• No results found

Vaderlandsche Letteroefeningen Jaargang 1818 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vaderlandsche Letteroefeningen Jaargang 1818 · dbnl"

Copied!
1515
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Jaargang 1818

bron

Vaderlandsche Letteroefeningen. G.S. Leeneman van der Kroe en J.W. IJntema, Amsterdam 1818

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_vad003181801_01/colofon.htm

© 2009 dbnl

(2)

Boekbeschouwing.

Acta saecularia Academiae Groninganae complectentia Orationes et Carmen in natali eius ducentesimo publice dicta die X Oct. 1814.

edidit H. Muntinghe, Acad. Gron. Rector. Groningae, apudI.

Oomkens. 4to. pp. XLVI, 243.

T.A. ten Berge, Curatorum Universitatis Groninganae Praesidis, Allocutio ad Professores, et H. Muntinghe Rectoris eiusdem Universitatis Magnifici Oratio, habitae die VI Nov. 1815. &c.

Groningae, apudI. Oomkens. 4to. pp. 51.

Annales Academiae Groninganae 1815-1816. H. Muntinghe Rectore Magnifico, E. Tinga Actuario. Groningae, apudI. Oomkens. 1817.

4to. pp. XII, 246. f 4-16-:

Het zou eenen schijn van partijdigheid hebben, van welke wij niet gaarne met grond beschuldigd wierden, indien, na het verslag der Jaarboeken vanLeiden's en Utrecht's Hoogescholen, niets dergelijks ten aanzien vanGroningen verscheen - Groningen, zoo belangrijk voor het gansche noordelijk gedeelte onzer voormalige vereenigde gewesten, en met zoo veel regt bogende op verscheidene hoofdlichten in hun vak, voorheen en thans nog aan deze Hoogeschool schitterende. Doch terwijl wij, bij het geven van gemelde verslag, deAnnales van Groningen nog wachtende waren, en tot derzelver aankomst de pas ontvangeneActa saccularia besloten te laten liggen, zijn er nu ook nog de Redevoeringen bij gekomen, tot de installatie der herstelde Akademie betrekkelijk. Dit vormt, te zamen, eenen geheelen voorraad, en maakt het ons ondoenlijk, veel meer van denzelven te zeggen, dan hetgeen in de opgave van den

Vaderlandsche Letteroefeningen Jaargang 1818

(3)

inhoud, den algemeenen aard en aanleiding, als ook de stellers der onderscheidene stukken, bestaat.

Om dan naar de tijdsorde te beginnen, zoo is uit de openbare nieuwspapieren bekend geworden, dat het tweede Eeuwfeest der gemelde Hoogeschole inviel op den 10 October des jaars 1814, en dat hetzelve, in tegenwoordigheid van den Souvereinen Vorst, (nu onzen geliefden Koning) benevens zijne Gemalin en verscheidene hooge personaadjen, onder een' ontzaggelijken toevloed van menschen, vrolijk en plegtig is gevierd. Van dit voorgevallene, nu, ontvangen wij, na twee jaren vertraging der uitgave, verslag en bijlagen in dezen bundel; bestaande, na opdragt aan Z.M. en korte voorrede van den RectorMUNTINGHE, in eene beknopte geschiedenis van het gebeurde, door den Hoogleeraar der Geschiedenissen en OudhedenVAN EERDE; eene kerkrede en gebed, ter opening van het tweede Eeuwfeest, in het Hollandsch, door den godgeleerden ProfessorTINGA; eene Oratie vanMUNTINGHE, met annotatiën tot breedere ontvouwing van het lot en den luister der gevierde stichting in het afgeloopen tijdperk; een dichtstuk, toegezongen aan den Vorst, door den nu overleden HoogleeraarRUAR DI, en wederom een kleiner aan dezen laatsten, door deszelfs schoonzoon, den begaafden AdvocaatTRESLING; eindelijk eene Oratie van den hooggel.B.DE LA FAILLE, den HeerJ.C.DRIESSEN

openlijk bevorderende tot de waardigheid van Doctor in de Wijsgeerte; met de dankzegging van den laatsten, en ten slot nog eene Elegie van Ds.FOCKENSte Sneek.

Het tweede, minder lijvige, boekdeeltje bevat, volgens den titel, eene aanspraak van den Heer CuratorTEN BERGEin de moedertaal, en eene Oratie ter inwijding, door den Rector. Deze stukken, omtrent een jaar na de voormelden uitgesproken, schijnen dus mede eene poos ongedrukt te zijn blijven liggen, en kunnen, hoe wél gesteld, en hoe veel tot lof der nieuwe orde en wetten op het herstelde

Akademiewezen ook behelzen-

Vaderlandsche Letteroefeningen Jaargang 1818

(4)

de, die vrolijke en dankbare geestdrift bij ons niet meer opwekken, welke wij ons van de vermelding der gehoudene redevoeringen enz. teLeiden en Utrecht, ter zelfde gelegenheid, nog herinneren.

De Jaarboeken bevatten: orde der lessen teGroningen, te Franeker; de namen der Hoogleeraren teDeventer; de opgave der prijsstoffen voor 1816 (volgens de nieuwe inrigting jaarlijks voor de studenten uit te schrijven); eene lijst der inaugurele dissertatiën of verhandelingen, bij iemands bevordering tot Doctor in een of ander vak geschreven en verdedigd; vervolgens eene Oratie vanMUNTINGHE: ‘over het verzuim der verstandsbeschaving, als de hoofdoorzaak des bederfs van den Christelijken Godsdienst in de Middeleeuwen,’ gehouden op den 10 Oct. 1816 bij het nederleggen des Rectoraats, bij welke gelegenheid ook kortelijk verslag van het voorgevallene in den afgeloopen jaarkring geschiedt; de bekroonde

prijsverhandelingen vanP.BOELES,Th. Cand.,H.VAN SONSBEEK,Jur. Cand.,J.L.C.S.

VAN DER KOLK,Med. Stud. enF.BINKES,Jur. Stud. te Franeker) geheel afgedrukt;

eene Oratie van den Vrieschen HoogleeraarDE CRANE, tot gelijk einde als die van

MUNTINGHE, ‘overJOHAN MAURITS, Vorst vanNassau, bijgenaamd den Amerikaan,’

ook afzonderlijk, zoo wij meenen, in het licht ge even; en eindelijk een levensberigt vanLADISLAUS CHERNAC, in leven Hoogleeraar in de Wijsgeerte te Deventer, door denKunst- en Letterbode reeds in het Hollandsch overgenomen.

Ziedaar, Lezer, de breede lijst der stukken, in deze drie banden bevat! Gij zult ons, zekerlijk, gaarne toegeven, dat het moeijelijk zou zijn, omtrent elk derzelven in bijzonderheden te gaan. In het algemeen getuigt alles van de belangstelling en den ijver, de vreugde en den bloei aan deze vaderlandsche stichting voor geleerdheid en wetenschap. Het grootste gedeelte heeft betrekking op de oude en nieuwste geschiedenis der Akademie - alles belangrijk op den oogenblik en voor

Vaderlandsche Letteroefeningen Jaargang 1818

(5)

de deelgenooten aan de onderscheidene feesten, maar niet even zeer voor den koelen lezer. Deze meesmuilt misschien zelfs wel bijVAN EERDE's Latijnsche schets van zeer Hollandsche festiviteiten.... of verbeeldt zich, dat Ds.FOCKENSal te ijverig geweest is om zijne gezamenlijke Akademievrienden meteen eene foort van onsterfelijkheid te bezorgen .... of krijgt zelfs medelijden met de arme dames (of Dame?) die, na een goed Hollandsch stuk, nog een Latijnsch hadden aan te hooren, dat, naar onze schatting, wel een paar uur zal geduurd hebben.... ja vraagt misschien, of het wel zoo noodig zij, (misschien is het ook wet) dat de stukken van leerlingen, tot loutere oefening geschreven en als blijken van vlijt bekroond, allen in het licht verschijnen. Waar, echter, de geleerdeMUNTINGHEde voorname woordvoerder is, daar mist niemand veel goeds en schoons te hooren; en die redevoering

inzonderheid, in welke hij aan geene bepaalde herinneringen gebonden was, zal ook door iederen bevoegden regter met genoegen worden gelezen. De

prijsverhandelingen vallen niet allen even zeer onder onze beoordeeling; doch er zijn er gewisselijk bij, die den vervaardigers tot groote eer verstrekken. Wij willen niemand noemen, om niemand van een deel der reeds ingeoogste vreugde te berooven. Dat allen op den ingeslagen weg voortgaan; en eene duurzamer en hooger belooning zal hun niet ontgaan!

Heil u dan, achtingwaardige zetel der wijsheid, die twee eeuwen met zoo veel roems bestondt, en thans met jeugdige kracht herbloeit! Heil u, wier Eeuwfeest zoodanige stof tot dankbare herinnering opleverde, zoodanige verbreiders van dezelve vondt, zoodanige deelnemende toehoorders in uwe heiligdommen teldet!

Heil u, die zoo voortgaat op den regten weg der kennis, als ons nu reeds is gebleken!

Heil u, met uwe waardige zusters, door ons als de drie Bevalligheden, ja meer dan die, te eeren! Heil allen van boven, van den Vader der Lichten!

Vaderlandsche Letteroefeningen Jaargang 1818

(6)

Nieuwe Bijdragen ter bevordering der kennis en verbetering van den Eerdienst, het Leeraarsambt en Kerkelijk Bestuur. Iste Deel, 3Stukken; IIden Deels 1ste Stuk; met een Bijvoegsel, behoorende tot het Isten Deels 2de Stuk, zijnde eene Verzameling van Wetten, Reglementen e.z.v. voor de Hervormde Kerk. Te Zutphen, bij H.C.A.

Thieme. 1816, 1817.In gr. 8vo. Te zamen f 7-10.:

Hartelijk verblijdde ons de wederverschijning van een werk, hetwelk, met andere nuttige Tijdschriften, door de ongunst of het geweld der vorige dagen, verdrongen was. Gelijk weleer, toen het onder eenen anderen titel verscheen, alzoo is het ook nu der lezing en beoefening waardig van alle Leeraars, aan welken de eer en invloed der belangrijke bediening, die hun is toevertrouwd, ter harte gaat. Hetzelve behelst, in welgeschrevene verhandelingen, heilzame onderrigtingen, verstandige wenken, oordeelkundige opmerkingen en aanwijzingen, hoe een Leeraar zoo wel in zijn onderwijs en prediken, als in zijne herderlijke besturing en verkeering, deszelfs groote verpligting vervullen, en het edele doel, hetwelk elk waardig Evangeliedienaar nimmer vergeten mag,de bevordering van kennis, geloof en godsvrucht onder zijne Gemeente, bereiken kan. Daarenboven deelt dit Mengelschrift al de nieuwe verordeningen mede, welke in de Hervormde Kerk zijn tot stand gebragt, benevens sommige inrigtingen, in andere landen ingevoerd, die gezamenlijk een goed overzigt geven over het Hervormd Kerkelijk Bestuur en deszelfs tegenwoordige gedaante.

Het is niet mogelijk, van al de voorkomende stukken verslag te geven. Van de meesten verklarende, dat zij belangrijk zijn en overweging verdienen, willen wij van eenigen meer bijzonder gewagen. Zeer behaagde ons eene verhandeling, in het Isten Deels 1ste Stuk, die ten opschrift

Vaderlandsche Letteroefeningen Jaargang 1818

(7)

heeft:Moeten de Leeraren ook hun best doen, om met hun prediken genoegen te geven; en hoe moeten zij het aanleggen, om hierin wél te slagen? Menig ernstig woord wordt hier gesproken, en treffend aangewezen, datgenoegen te willen geven niet des Leeraarshoogste doel mag zijn; veel minder, dat hij de bereiking van dit doel, op eeneverkeerde wijze en door ongeoorloofde middelen, behoort te zoeken;

maar dat hij er naar streven moet, om zijne Gemeente teleeren, te stichten en te verbeteren, waardoor hij, ook met minder uitwendige begaafdheden, bij alle weldenkenden eere verwerven en roem bij God hebben zal. Elk Dienaar van het Evangelie handele naar dezen regel, en niemand predike zichzelven, maar Christus, zijnen Heer! - Niet onbelangrijk is insgelijks een ander vertoog, in hetzelfde 1ste Stuk voorkomende, hetwelk overde verpligting eens Leeraars, om zijne Gemeente te leeren kennen, handelt, en vooral voor dezulken, die in landelijke Gemeenten zijn geplaatst, nuttige lessen en aanwijzingen geeft ter besturing van hun gedrag.

In het 2de Stuk hebben twee verhandelingen onze aandacht getrokken. De eene:

overhet regt der beroeping van Leeraars in de Hervormde Christelijke Kerk in de Nederlanden. De andere: over den eigen aard en het daaruit spruitend regt der Diakoniën bij de Gereformeerden. (Welke verhandeling in het 3de Stuk wordt voortgezet.) Deeerste bestrijdt het zoogenoemde jus patronatus, collatie, aggreatie, floreenstem, of hoe men dan ook de eigenmagtige aanstelling eens Leeraars of den beslissenden invloed op deszelfs verkiezing heeten mag, en draagt eene eenvoudige, met den geest des Christendoms en der kerkelijke verordeningen en gebruiken meer overeenkomstige, wijze van beroeping voor. Het zal den Schrijver van dit verstandig, door bewijzen gestaafd, betoog welligt niet aangenaam zijn, dat hetzelve bij de hooge Kerkvergadering niet in aanmerking schijnt gekomen te wezen. Het jus patronatus met al zijne aangenomene regten is niet alleen in stand geble-

Vaderlandsche Letteroefeningen Jaargang 1818

(8)

ven, maar nader bevestigd en uitgebreid; daar, oogenschijnlijk, wanneer men art.

24 en 25 van hetSynodaal Reglement op de Vacaturen e.z.v. vergelijkt, aan de Collatoren meerder vrijheid en regt is gegeven, dan aan de Kerkeraden, de wettige vertegenwoordigers der Gemeente zelven. Detweede, reeds in 1810 geschreven, doch in onzen tijd althans niet minder gewigtig, geeft over deDiakoniën der Hervormden een vrij naauwkeurig en volledig overzigt; handelt, in het algemeen en in het bijzonder, over haar' oorsprong, bestemming, beheer, voorwerpen harer bedeeling, en verschillende wijzigingen daarvan; en staaft, op onbetwistbare beginselen van het regt en des Christendoms, het zekere en heilige van dit eigendom, zoodat de Diakonie-goederen en inkomsten, die enkel en alleen eene bezitting en administratie der Hervormden zijn, en met publieke en politieke administratie niets gemeens hebben, ook aan geene anderen, dan aan behoeftige lidmaten, door geene anderen, dan door Diakenen, en op geene andere wijze, dan naar het doel dier inrigting zelve, kunnen en mogen besteed worden. Eere hebbe de Schrijver, die zoo vrijmoedig spreekt, en eene edele poging waagt, dat de zaak der Hervormde Gemeenteärmen behartigd worde!

In het 3de Stuk komen mede nuttige opstellen voor. DeRegelen ter bevordering van verscheidenheid in het telkens wederkeerend prediken ter voorbereiding voor het Avondmaal, in den geest der instelling dier plegtigheid, zijn zeer bruikbaar voor Predikanten, die zoodanige aanwijzing behoeven. Wij gelooven nogtans, dat derzulken getal niet groot is. Alwie toch over de heilige Nachtmaalsinstelling en plegtigheid nadenkt, zal gereedelijk vele en treffende oogpunten hebben, waaruit hij dezelve beschouwen en voordragen kan, allen in den geest der instelling, dat is, ter verkondiging van des Heeren dood, als de eenige oorzaak van schuldvergeving en zaligheid. Waar ook dit oogpunt gemist wordt, waar niet alle vermaningen, lessen, voorschriften, besturin-

Vaderlandsche Letteroefeningen Jaargang 1818

(9)

gen, opwekkingen en vertroostingen, bij dit gewijde Feest, uit deze hoofdwaarheid des Christendoms worden afgeleid, - men moge er veel waars en schoons zeggen, eene Nachtmaalsleerrede wordt er niet gehouden. Daarom kunnen wij ook zoo weinig genoegen nemen in het werkje vanE.KLOSE,des Heeren Nachtmaal, een boek tot stichting voor geoefende Christenen, omdat het de bron van ware,

Christelijke, Evangelische stichting niet aanwijst. - Het kleine stukje:Hoe bevordert men eene meer talrijke bijwoning van het bijzonder godsdienstig onderwijs? berigt den gelukkigen uitslag van de pogingen eens waardigen Leeraars, die voor het, zoo noodzakelijk, katechetisch onderwijs in zijne Gemeente lust en ijver had, en zijne moeite ter verkrijging van vele leerlingen met het gunstigste gevolg zag bekroond.

Het ware te wenschen, dat gelijke ijver alle Leeraars bezielde, en zij ook even zoo gelukkig in hunne pogingen slaagden. Men klaagt, en niet zonder redenen, over toenemend verval in kennis en godsdienstigheid; maar men vergete, bij deze klagte, niet, dat het verzuim van bijzonder godsdienstig onderwijs eene der voornaamste corzaken van dit bederf is! Mogt de waarlijk schoone en doelmatige verordening op het godsdienstig onderwijs, door de Synode beraamd, nieuwe geestdrift verwekken en gewenschte verbetering daarstellen! - Niet zeer vleijend is hetBerigt van den droevigen staat van den openbaren Godsdienst in de Gemeente te Alibi en Alicubi.

Ongelukkig behelst het veel waarheid. Dergelijke Gemeenten, als h er eene geschetst wordt, en Predikers, aan Ds.PRAVITENAXgelijk, zijn niet uitgestorven. Wie kent geene Gemeenten, welke zulke voorgangers hebben, en roem dragen op dit voorregt; die andere Leeraars onchristelijk veroordeelen, en van elders vrienden en bekenden uitnoodigen, om haren Predikant, die bij de oude regtzinnige leer blijft en van alle nieuwe inrigtingen een' afkeer heeft, te komen hooren? Zij verminderen echter, die inderdaad onregtzinnige voorstanders der regtzinnigheid; en

Vaderlandsche Letteroefeningen Jaargang 1818

(10)

wij hebben alle hoop, dat zij spoedig ten grave zullen dalen!

Het IIden Deels Iste Stuk bevat, behalve eenige Gouvernementsbesluiten en Gemeenteverordeningen, verscheidene gewigtige verhandelingen. Het geschrift van den met roem bekendenEWALD, over de vraag:wat maakt den Leeraar eerwaardig? is vol menschenkennis, wijsheid en godsvrucht; het verdient aller opmerkzaamheid en betrachting: zoo zal niemand ergernis geven; maar ook niemand, gezocht, ergernis nemen. Zeer doelmatig zijn deBedenkingen over het verval van den openbaren Eerdienst, deszelfs oorzaken en middelen tot herstel.

Meer dan immer te voren kunnen over dit heerschend gebrek klagten worden aangeheven. De bijwoning van den openbaren Godsdienst vermindert zigtbaar, en ouden van dagen zien met droefheid op het ongodsdienstig en verbasterd nageslacht neder. Met hoogen ernst gewaagt de Schrijver van die schandelijke, Godonteerende traagheid; met kennis van zaken wijst hij derzelver verschillende oorzaken aan; en gansch niet onuitvoerlijk zijn de middelen tot herstel, door hem voorgedragen. Wij erkennen met hem, dat de Kerkbesturen, vooral de Kerkeraad in elke Gemeente, veel kunnen bijdragen tot herstel, en menigwerf beklagen wij ons over de bijna geheele verwaarloozing der kerkelijke tucht; maar de Burgerlijke Overheid moet voorgaan, en de wetten tegen de ontheiliging van den dag des Heeren, gestreng en zonder aanzien des persoons, handhaven. Wijs en weldadig zijn daaromtrent de bepalingen, door onzen geëerbiedigden Koning gegeven. Maar wat wordt er van derzelver uitvoering? Ze worden, bijzonder op de dorpen, misschien afgekondigd en zorgvuldig bewaard, maar ras vergeten en nimmer gehandhaafd. Waar ook de Hoofden en Bestuurders des volks den openbaren Godsdienst verwaarloozen, zoo niet versmaden, hoe zullen zij deszelfs ontheiligers willen of durven straffen? Wij zelven hebben er meermalen de treurige ervaring van gehad. - Doch genoeg: de Schrij-

Vaderlandsche Letteroefeningen Jaargang 1818

(11)

ver, die zijne belangrijke bedenkingen mededeelde, hebbe zegen op zijne poging!

- HetIets over de Formulieren, in den uiterlijken dienst gebruikelijk (Liturgiën), kan menigen onkundigen, die niet weet, wat hij weten moet, en die echter berispen wil, beschamen en - leeren. - Overde Huisbezoekingen geeft de weleerw. HeerH.W.

LE SAGE TEN BROEK, Predikant te Haamstede, gepaste aanmerkingen, ten betoog, dat derzelver tegenwoordige inrigting meer nadeel baart dan voordeel sticht, en derhalve eene verbetering allezins noodig heeft. Zekerlijk, het doen van huisbezoek op gezette tijden, eens of tweemaal des jaars, vóór de Nachtmaalsviering, met den meesten spoed verrigt, zal door geen' Eeeraar, die zijne eigene ondervinding raadpleegt, voor zeer doelmatig en belangrijk verklaard worden. Maar behoeft dan ook dit werk met zoo groote overhaasting te geschieden? Zouden er niet eenige dagen toe afgezonderd en besteed kunnen worden? En welk Leeraar, die aan zijne verpligting getrouw wenscht te zijn, zal daartoe zijnen tijd te dierbaar achten? - Hoe zeer wij gevoelen, dat de voorslag des Schrijvers, omvan tijd tot tijd de gansche Gemeente te bezoeken, en tot die bezigheid éénen dag of gedeelten van

onderscheidene dagen in de week af te zonderen, lofwaardig is en in beoefening heilzaam wezen zoude, meenen wij nogtans, dat menig Leeraar, bijzonder in talrijke Gemeenten, en bij voortzetting van eigene oefening, die zich niet slechts tot het opstellen van leerredenen bepaalt, alras dit goede voornemen zal moeten opgeven, zijne bezoeken verminderen, en tot de oude gewoonte wederkeeren. Evenwel, wij herhalen het, de voorslag is edel en nuttig: elk, die kan, volbrenge denzelven, en zij de herder en leidsman zijner Gemeente! - Het lezenswaardigVerslag, aangaande den staat van den Godsdienst in de Provincie van Oostvlaanderen, hoofdplaats Gent, door den verdienstelijken LeeraarA.GOEDKOOPmedegedeeld, zal den opmerkzamen, die in de goede zaak des Christendoms belang stelt, met vreugd

Vaderlandsche Letteroefeningen Jaargang 1818

(12)

en dank vervullen over de aldaar bewaard geblevene en thans meer toenemende godsdienstige kennis onder de ingezetenen. In weerwil van alle vervolging en mishandeling, handhaafde zich in deze oorden eene kleine Gemeente, die onder den naam van denVlaamschen Olijfberg, welks hoofdplaats Maria Hoornbeke is, bekend staat. Merkwaardig waren hare lotgevallen, groot dikwijls de verdrukking, welke zij onderging; maar zij genoot ook de gunstige zorg van onze godsdienstige Landsvaderen en andere edele menschen, en de almagtige bescherming des Vaders, welke voor haar aanwezen, in die gewesten van bijgeloof en dwaling, waakte. Thans heerscht aldaar vrijheid van Godsdienst en geweten. Het meer verlicht bestuur der latere Vorsten uit het Huis van Oostenrijk, en onder dezen de roemwaardigeJOZEFII, bovenal de wijze en weldadige regering van onzen Koning, werkten zulk eene heilzame verandering. Ook de Schrijver van dit verslag deelt in dezen schoonen lof; de diensten, welke hij bewezen heeft en nog bewijst aan de Kerk van Christus, hebben hem bij Roomsch en Onroomsch hooge achting verworven. - Bij dit gunstig berigt steekt onaangenaam af het medegedeelde van een Duitsch Geleerde aan den Verzamelaar dezerBijdragen, aangaande de gesteldheid van het R.K. Kerkwezen in het Munstersche ten jare 1816. Aldaar is de geest nog bitter en liefdeloos, onchristelijk en vervolgziek, vijandig tegen alle verlichting en burgerlijke verdraagzaamheid. Zelfs zoo willekeurig en hevig handelt, in dit land, de Generaal-vicariusCLEMENS, Vrijheer, Droste van Vischering, dat hij zijne onderhoorige Geestelijken verboden heeft, gemengde huwelijken van Roomschen met Protestanten kerkelijk in te zegenen, omdat het hem, van staatswege, ontzegd was, van de getrouwden, gelijk hij te voren beval te doen, eenen eed te laten afnemen, om al de kinderen, uit zulke gemengde huwelijken geboren, in de R. Kerkleer te zullen opvoeden.

Uit deze vrij uitvoerige opgave zullen onze Lezers

Vaderlandsche Letteroefeningen Jaargang 1818

(13)

zien, dat dezeBijdragen alle aanbeveling verdienen. - Aanmerkingen van eenig gewigt hebben wij op geene verhandeling: misschien zoude de stijl in sommigen van dezelven meer zuiver, vloeijend en aangenaam kunnen zijn. Alleenlijk geven wij aan de Verzamelaars in bedenking, of het niet beter ware, meerdere onderwerpen uit de zoogenoemde Pastoraal-Theologie, ofCura Pastoralis, te doen behandelen, en dezelven, onder eenige bijzondere afdeelingen (rubrieken), in eene systematische orde te rangschikken, en de Gouvernementsbesluiten en stukken van dergelijken aard afzonderlijk te verzamelen en uit te geven. Voor het overige behaagt ons zeer de geest van vrijmoedigheid en bescheidene waarheidsliefde, welke in dit geschrift doorstraalt; en het is onze hartelijke wensch, dat niet een eenig goed woord te vergeefs gesproken, noch een eenige nuttige wenk vruchteloos zal gegeven zijn!

Het Leedgevoel der Roomsch-katholijken, over de droevige scheuring in Gods Kerk, geschetst in eene Leerrede, over Hand.

XX: 29, 30. Gehouden op den Feestdag van het derde Eeuwgetijde der Hervorming, door H. van Lottom, R.K. Priester te Amsterdam.

Te Amsterdam, bij Geysbeek en Comp. 1817. In gr. 8vo. 32 Bl. f :-7-:

Ten einde den geest en de waardij van dit bitterLeedgevoel te doen kennen, bepalen wij ons tot de enkele opgave van hetgene de R.K. PriesterVAN LOTTOM, onder andere, bl. 23, der goede Gemeente wegens den bravenLUTERop de mouw spelt, en de mededeeling eener letterlijke vertaling van het aldaar aangehaalde stuk.

Zie hier de plaats!

‘Tegen het uitdrukkelijk gebod vanJEZUS CHRISTUS, die het huwelijk tot deszelfs oorspronkelijke

Vaderlandsche Letteroefeningen Jaargang 1818

(14)

instelling had terug gebragt (Matth. XIX.), moest hij [LUTER] ook de veelwijverij begunstigen, daar hij aan den KeurvorstPHILIPPUSvanHesse, ter voldoening van deszelfs geile lusten, veroorloofde twee vrouwen te gelijk te bezitten (Consult Luth.

N. 21 en 22.): voorzeker eene schoone Evangelische vrijheid!’

En zie daar het stuk!

Antwoord van Luter aan den Landgraaf Philip van Hessen wegens deszelfs dubbel huwelijk.

[De omstandigheid was deze. - De LandgraafPHILIPvan Hessen was met eene blinde drift bevangen voorMARGARETHA VAN SAAL, en wilde haar trouwen,

niettegenstaande hij echtgenoot en vader was. Hij wist den Godgeleerden van zijne (Hervormde) partij hunne toestemming af te persen, hetwelk hun en den Landgraaf vele onaangenaamheden veroorzaakte. Het onderstaande, nu, is hetadvies, hetwelk

PHILIPdoorBUCERvanLUTERenMELANCHTONvragen liet.]

‘Naardien Uwe Vorstelijke Genade ons door den Heer Dr.MARTINUS BUCERUS

eenige langdurige gewetensbezwaren, en daarbij eene bedenking heeft voorgelegd, met overhandiging van Uwe enz. genadig schrijven. Hoewel het ons moeijelijk valt in zulk eene haast te antwoorden, zoo hebben wij echter D.MARTINUSniet zonder schrijven en antwoord willen laten vertrekken.

En vooreerst zijn wij hartelijk verheugd, en danken God, den Vader van alle genade, goedheid en barmhartigheid, dat Hij Uwe enz. weder uit die gevaarlijke ziekte heeft geholpen, en bidden, dat Hij Uwe enz. naar ligchaam en ziel tot zijnen lof wille sterken. Want, gelijk Uwe enz. ziet, zoo is de arme Kerk klein en verlaten, en heeft in waarheid vrome Heeren en Regenten noodig; gelijk wij niet twijfelen, of God zal maken,

Vaderlandsche Letteroefeningen Jaargang 1818

(15)

dat er sommige blijven, schoon er allerlei aanvechting plaats heeft.

En op de vraag, waarover D.BUCERUSmet ons heeft gesproken, antwoorden wij vooreerst dit: Uwe enz. weet en verstaat zelf, dat het een groot onderscheid is, eene algemeene wet maken, of in eenig geval, om gewigtige redenen, en toch naar Goddelijke uitspraak, eenedispensatie bezigen; want tegen God geldt ook geene dispensatie. Nu kunnen wij niet aanraden, dat men openlijk invoere, en dus ter wet make, dat eenen iegelijk toegestaan zij, meer dan ééne echtevrouw te hebben.

Wanneer men nu daarover iets wilde laten drukken, dan konde Uwe enz. in de meening komen, dat het voor eene algemeene wet te houden zij, waaruit groote bezwaren en ergernis zouden volgen. Weswege dit volstrekt niet geschieden moet;

en verzoeken wij Uwe enz. zelf in 't oog te houden, hoe zwaar het wegen zoude, zulk eene wet bij de Duitsche natie te hebben ingevoerd, waardoor in alle huwelijken verandering zoude te vreezen zijn. Wilde men daartegen inbrengen: wat voor God regt is, dat moet algemeen toegelaten worden; dit is met onderscheid. Wanneer God het geboden heeft, en het een noodzakelijk ding is, dan gaat zulks door; maar wanneer het noch geboden noch noodzakelijk is, dan moet men andere

omstandigheden ook in het oog houden. Dus:

Vooreerst, God heeft het huwelijk in dier voege ingesteld, dat slechts twee zullen bij elkander zijn, zoo lang zij beiden leven, en niet meer. Dat beteekent de spreuk:

Deze twee zullen één vleesch zijn. Dat is dus in 't begin ook zoo gehouden. Maar Lamech heeft het voorbeeld ingevoerd, meer vrouwen bij elkander te hebben, hetwelk van hem in de Schrift gemeld staat als eene inbreuk op den eersten regel.

Naderhand is het bij de ongeloovigen eene gewoonte geworden, tot dat Abraham en zijne nakomelingen meer vrouwen hebben genomen. En het is waar, dat zulks in de wet is toegestaan, gelijk de tekst zegt 5 Mos. XXI:15.Indien ie-

Vaderlandsche Letteroefeningen Jaargang 1818

(16)

mand twee vrouwen heeft, enz. Maar omdat overeenstemt met het eerste begin, en de schepping, dat een man niet meer dan ééne vrouw hebbe, zoo is zulk eene wet te prijzen, en alzoo in de Kerk aangenomen; en men moet daar geene andere wet tegen maken, maar haar staande houden. Want Christus herhaalt de spreuk:

En deze twee zullen één vleesch zijn, Matth. XIX:5. En herinneren wij ons, hoe het huwelijk ten eerste wegens de menschelijke zwakheid is bepaald. Maar wanneer in 't een of ander gevaldispensatie gegeven wierd, b.v. wanneer sommigen, onder een vreemd volk gevangen, aldaar gevrijd hebben, en, ontslagen, hunne vrouwen medebragten; it. wanneer langdurige zwakheid oorzaak gave, wanneer iemands vrouw melaatsch ware; wanneer in al zulke gevallen de man nog eene vrouw name met raad van zijnen Pastoor, niet om eene wet te maken, maar om in zijne behoefte te voorzien: dan kunnen wij dezulken niet veroordeelen.

Dewijl het nu eene andere zaak is, eene wet invoeren, en eene andere,dispensatie geven; zoo bidden wij in onderdanigheid, dat Uwe enz. bedenke, vooreerst, dat op alle wijze belet moet worden, dat de zaak niet openlijk in de wereld kome, als eene wet, die een iegelijk magt hadde op te volgen. Ten andere, dewijl het geene wet zijn zal, maar eenedispensatie, zoo gelieve Uwe enz. de ergernis in 't oog te houden, namelijk, dat de vijanden van het Evangelie zouden schreeuwen, dat wij waren gelijk de Wederdoopers, die vele vrouwen te gelijk genomen hebben. It. dat de

Evangelischen zulk eene vrijheid, namelijk den echt te ontbinden, en ook

verscheidene vrouwen naar hun welgevallen te nemen, zochten en goedkeurden.

It.wat de Vorsten doen, dat wordt veel breeder uitgemeten, dan wat bijzondere personen doen. It. wanneer andere bijzondere personen zulk een voorbeeld hooren, dan begeeren zij eene gelijke vrijheid; gelijk men ziet, hoe ligt eene zaak algemeen wordt. It. Uwe enz. heeft eenen wilden Adel, waarvan velen, gelijk in alle landen, van wege de groote

Vaderlandsche Letteroefeningen Jaargang 1818

(17)

voordeelen, die zij uit de Domstichten getrokken hebben, vijandig en aangekant zijn tegen het Evangelie. Zoo weten wij zelve, dat van sommige groote Jonkers zeer onvriendelijke taal is gehoord geworden. It. welk een geschreeuw zouden de Papisten onder alle volken maken, om Uwe enz., die door Gods genade thans eenen goeden naam heeft en gevreesd is, om die zaak verachtelijk te maken.

Omdat dan nu zoo veel ergernis bij elkander komt, bidden wij in onderdanigheid, dat Uwe enz. dit wél bedenke. Maar dat is ook waar, dat wij Uwe enz. bidden en vermanen, hoererij en echtbreuk te mijden. Wij hebben sinds langen tijd ons zeer bekommerd, daarover, dat wij vernamen, dat Uwe enz. met zulk eenen verkeerden lust bezet zijt, waaruit ligtelijk straffe Gods en gevaar konde volgen. En bidden, dat Uwe enz. zulk een gedrag buiten den echt niet voor eene kleine zonde houde, gelijk de wereld het in den wind slaat. Want God heeft de ontucht vaak streng gestraft, gelijk van den zondvloed geschreven staat, en de straf van David en andere getuigen.

En Paulus spreekt dikmaals gelijk 1 Cor. VI:9, 10. Want op het geloof moet eene gehoorzaamheid volgen, opdat men niet tegen het geweten en Gods gebod handele, 1 Joh. III:21.Indien ons geweten ons niet verdoemt, enz. En Rom. VIII:13. Wanneer wij vleeschelijken lust, enz.

Wij halen dit daarom aan, opdat bedacht worde, dat God met zulke zonden niet den spot wil drijven, gelijk misschien sommigen zulk eene heidensche verbeelding hebben. Wij hebben ook met vermaak gehoord, dat Uwe enz. zoo ernstig daarover klaagt, en over zoodanige zonde berouw heeft.

Zoo rusten ook op Uwe enz. zoo vele zware zaken, die op de geheele wereld betrekking hebben; waarbij komt, dat Uwe enz. van een fijn en niet sterk gestel is en niet veel slaapt, zoodat billijk is, dat Uwe enz. het ligchaam hierin ontzie, gelijk vele anderen doen moeten. En men leest vanScanderbeg, dat hij inzon-

Vaderlandsche Letteroefeningen Jaargang 1818

(18)

derheid zijn krijgsvolk tot kuischheid vermaand, en gezegd hebbe, dat eens mans blijmoedigheid door niets meer lijde dan door onkuischheid. It. wanneer Uwe enz.

nóg eene echtgenoote hadde, vreezen wij, dat de booze gewoonte zich evenwel zoude roeren.

Daarom gelieve Uwe enz., uit aanmerking van alle deze oorzaken, ergernis, andere zorgen en lichamelijke zwakheid, dit gevaar wél te bedenken. Gelief ook in 't oog te houden, dat God Uwe enz. schoone jonge Heeren en Freules met deze Gemalin heeft gegeven, en 't met haar voor lief te nemen, gelijk anderen met de hunne moeten geduld hebben, om ergernis te mijden. Want wij zijn in 't geheel niet van voornemen, Uwe enz. aan te zetten, iets in te voeren, wat lastig ware. Want de landschappen en anderen mogten ons deswege moeite willen aandoen.

Zoo is het tegenwoordig de wijs in de wereld, dat men gaarne de schuld op de Predikanten werpt, wanneer er iets gebeurt, wat lastig is, en men heeft allerlei te vreezen.

D.MARTINUS LUTHER.’

Rusland en de Nederlanden, beschouwd in derzelver wederkeerige betrekkingen; door Mr. J. Scheltema, Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw, Lid van het Koninklijke Instituut en andere Maatschappijen van Wetenschap. Iste Deel. Te Amsterdam, bij H.

Gartman. 1817.XVI en 408 Bl. f 3-16-:

Bij het tweede Deel van het met zoo veel goedkeuring ontvangene en weldra geheel uitverkochte werk:PETER DE GROOTEin Holland en te Zaandam, had de beroemde Schrijveriets aangaande de vrocgere betrekkingen der Nederlanders met Moscoviën in een aanhangsel gezegd; dan, bij zijne verplaatsing naar 's Hage, vond hij op dit stuk in 's lands Archiven zoo vele gewigtige

Vaderlandsche Letteroefeningen Jaargang 1818

(19)

bijdragen, dat, bij de noodig gewordene hersmelting en vergrooting van het bovengenoemde werk, ditiets tot het voor ons liggende boekdeel aangroeide;

weshalve dan ook de titel moest veranderd worden.

In eene keurige inleiding wordt de bedoeling en de aard des werks ontwikkeld.

Geene Oorlogen, geene daarop betrekkelijke treurigheid noch vernielende

Staatkunde zal den Lezer vermoeijing aanbrengen: den Koophandel, dezen band der Natiën, zien wij hier nieuwe betrekkingen openen, tot heil der daarin deelende Volken; betrekkingen, zoo heilzaam voor de beschaving vanRusland, zoo voordeelig en vereerend voorNederland, hetwelk alle zijne mededingers, zelfs Engeland, de loef afsteekt, en welks hooge Regering alles doet, om denmoederhandel naar de Oostzee te begunstigen, met eenen uitslag, die tot de vorming vanPETERden Grooten aanleiding gaf, en Rusland in een Europeesch Rijk hervormde, welks invloed opEuropa's Staatkunde vooral in de jongste tijden zoo heilzaam geweest is.

Van de vroegste tijden af haalt de HeerSCHELTEMAzijn werk op, en verdeelt het invier tijdperken: 1) vóór de verheffing van het huisROMANOW, 2) gedurende de regering van CzaarMICHAëL FEODOROWITSCH, 3) onder CzaarALEXIS, en 4) onder CzaarFEODOR. Reeds in de dertiende Eeuw bestond er eenige betrekking tusschen de beide landen door hetHanze-verbond of de Hansa, waarvan Groot Novogorod zoo wel alsAmsterdam, Deventer, Zutphen en Middelburg leden waren. IWANII, de eerste, die den naam vanGrootvorst met dien van Czaar verwisselde, (zieLEVESQUE, Histoire de Russie) een wreede, maar niet onverlichte Despoot, kneusde wel voor altijdNovogorod's al te republikeinsche welvaart, (door een' vroegerenIWANreeds in de vijftiende Eeuw geknakt) maar trachtte nogtans door het invoeren van vreemde kunstenaars en handwerkslieden zijne barbaarsche Natie te ontbolsteren en te beschaven. Meer dan driehonderd waren te dien einde reeds in 1547 teLubeck bijeen; doch

Vaderlandsche Letteroefeningen Jaargang 1818

(20)

handelsnijd der Oosterlingen verijdelde hunne overeenkomst, die de Eeuw van

PETERmisschien reeds 150 jaren zou vervroegd hebben. Hierbij waren wel vele Duitschers, doch ook voorzeker vele Nederlanders, als zijnde deze gewesten toen, (zegt de vereerder en navolger vanHOOFT)op het breedst van hun bloeijen, gepropt met nering en welvaart tot dartelheid toe. Bijna gelijktijdig opende een toeval den Engelschen den weg naar de Witte Zee en de Dwina, en zij werden doorIWANmet opene armen in zijn Rijk ontvangen. De Schrijver meent zelfs, datIWANnaar eene toevlugt inEngeland zou hebben omgezien, als zich wegens zijne wreedheid in Rusland niet veilig achtende. Weldra namen de Nederlanders, na 't opgaan van den dageraad der vrijheid, die alle krachten deed ontwaken, deel aan den handel der Witte Zee; en het was op hun voorstel, ten gevolge der ontdekking van Schipper

ADRIAAN KRIJTvanVlissingen, dat de stad Archangel bij de toen eerst gebruikte haven van dien naam in 1585 werd aangelegd. Allengs werd de alleenhandel der Engelschen bekrompen, besnoeid, en de werkzaamheid der Nederlanders deed hunne scheepvaart in die zelfde evenredigheid klimmen. Ongetwijfeld was de uitvoer der meestal ruwe voortbrengselen vanRusland voor Neêrlands handel en zeevaart van het grootste belang. Kort hierna hadden de drie beroemde reizen der

Nederlanders plaats, ter ontdekking van eenen doortogt om de Noordoost, van welke de Schrijver hier een naauwkeurig verslag geeft, vooral van de laatste onder

BARENDSZenHEEMSKERK. Merkwaardig zijn hierbij de veleNederlandsche namen, aan landen op de Noordkust vanAzië en bij Nova Zembla gegeven, in later' tijd verloren geraakt of door anderen verdrongen, even als, in deZuidzee, Amsterdam, Rotterdam en Middelburg, doorCOOKin de barbaarsche inlandsche namen herdoopt.

(Waarom is men alleen omtrent ons zoo onregtvaardig?) Intusschen was ook te Narva, doorIWANveroverd, eene stapelplaats voor deNederlanders geopend. Maar de

Vaderlandsche Letteroefeningen Jaargang 1818

(21)

weldra uitgebrokene binnenlandsche onlusten in hetRussische Rijk stremden allen handel. Even al in het Oosten, werd de eene geweldenaar aldaar in weinig tijds door den ander' vervangen, die, op zijne beurt, na eene kortstondige regering, voor een' derden moest bukken.Polen roeide hieronder, en bezette Moscow. Toen gebeurde in 1612, juist twee Eeuwen vóór de bezetting en verlossing vanMoscow in onze dagen, die gedenkwaardige Omwenteling, welke het inlandsche huis van

ROMANOWop den troon plaatste, waarvan de afstammelingen (door de vrouwen) dien alsnog bekleeden. MICHAëL, de eerste Czaar uit dit huis, was zeer welgezind omtrentNederland, en er werden onder zijne regering niet minder dan vier plegtige Gezantschappen (in 1614, 1615, 1618 en 1631) naarHolland gezonden, deels ter aankweeking van handelsbetrekkingen, maar ook wel voornamelijk om hulp in geld en manschap tegen dePolen te bekomen. Merkwaardig is het, hoe beide partijen, deRus in het aandringen, de Hollander in het beleefdelijk weigeren van hulp, het gevaar van beider gemeenschappelijke vijanden, deJezuiten, doen gelden, als welke toen de geheeleRoomsche Christenheid op hunnen duim deden draaijen) de Czaar over hunnemachinatiën klagende, om het Pausdom in Rusland in te voeren, en voornamelijk deNederlanders, om reden te geven, dat zij zich niet konden ontblooten. Het schijnt, dat de gedurige hoop van deze hulp te zullen erlangen, en de bekomene vrije uitvoer van krijgsbehoeften uitHolland, den Czaar in zijne vriendschappelijke gezindheden versterkte: althans nog in het laatste Gezantschap, door hem naar 's Hage gezonden, (in 1631) werd op bijstand aangedrongen. Van onze zijde gingen ook twee Gezantschappen naarRusland; het eerste onder de HeerenVAN BREDERODE,JOACHIMIenBASS, die op hunne reis in 1615 het Rijk in de uiterste ellende, en vooralNovogorod bijna in puin vonden, en wier oogmerk over 't geheel mislukte; het werd reeds voor de grootste gunst

Vaderlandsche Letteroefeningen Jaargang 1818

(22)

gehouden,dat zij de klare oogen van den Czaar mogten zien! - het tweede onder de HeerenALBERT BURGHenJOHAN VAN VELTDRIEL, in 1630, die, zeer prachtig ten gehoore toe laten, onder andere het voorstel deden, om den landbouw inRusland door kundige personen, daartoe uitHolland overgekomen, te verbeteren, en aan deNederlanders bij uitsluiting den Russischen graanhandel roe te staan. Beide voorstellen werden geweigerd, schoon de Ge anten voor 't overige niet kwalijk voldaan naar huis keerden. Jaarlijks groeide de handel aan; enOLEARIUS, Schrijver bij een avontuurlijk Gezantschap uitHolstein, 't welk den handel van andere volken moest onderkruipen, zag eene menigteHollanders in Moscoviën gevestigd. Maar de dood vanMICHAëLveranderde de zaak: hoewel reeds terstond door zijn' Zoon

ALEXISeen plegtig Gezantschap naarden Hage werd afgevaardigd, zoo waren deze zaakgelastigden alles behalve rekkelijk; hunne eischen waren buitensporig, en, weigerde men hun iets, zoo waren er terstond bitse klagten gereed. De goede

FREDRIK HENDRIK, reeds aan zijne laatste ziekte kwijnende, moest zich, ten gevalle dezer misselijke Heeren, nog kommerlijk overeinde houden, daar alles in hunne tegenwoordigheid staan moest.

Maar deze last was gering, en zou met het vertrek der Gezanten hebben opgehouden; doch de handel werd ook zeer wezenlijk belemmerd, de tollen van 2 op 6 ten honderd verhoogd, en eene menigte daden van willekeur omtrentHollanders uitgeoefend. Gelukkig voor denNederlandschen handel, dat de Engelschen zich hiervan niet bevoordeelen konden: de Koningsmoord vanKARELI deed alle hunne voorregten ophouden, en kostte zelfs aan hunne kooplieden, inRusland gevestigd, de vrijheid. Intusschen was ook van onze zijde een Gezantschap naar den nieuwen Czaar gezonden;ALBERT BURGH, voor de tweede maal daartoe benoemd, overleed inRusland, dochCOENRAAD, zijn Zoon, kweet zich daarvan op eene vrij voldoende wijze,

Vaderlandsche Letteroefeningen Jaargang 1818

(23)

hoewel onder zeer ongunstige omstandigheden: hij was onder andere getuige van een vreesselijk oproer, waarin de KanselierCZESTOFFvermoord werd. Veel

ongunstiger werd eenEngelsch Gezantschap, onder LordCARLISLE, na de herstelde Koninklijke Regering, afgezonden, inRusland ontvangen. Nogtans bleven er nog steeds gewigtige punten, ook met ons, te vereffenen. JACOB BOREEL, in 1664 afgezonden, was meer staatsman dan koopman, en niet smijdig genoeg, om zich, ten behoeve des handels, naar de hoofsche grillen van eenOostersch Despoot te vlijen. Hij was de LordAMHORSTvan zijnen tijd. NICOLAAS HEINSIUS, als bemiddelaar tusschenZweden en Rusland naar Moscow gezonden, geraakte daar in verdenking, dat hem 't hart te zeer naarZweden hing, waar hij Resident was, en hij werd zeer koel ontvangen. DeRussen gaven bij verscheidene gelegenheden te kennen, dat niet zij deHollanders, maar de Hollanders hen noodig hadden; dat hun Rijk en Czaar bij niets te vergelijken waren, enz. Eindelijk ging, na eene tweede bezending uit Rusland, - die veel heuscher en rekkelijker was, dan de eerste onder deze Regering, -KOENRAAD VAN KLENCK, een voornaam koopman, die zelf teMoscow een huis had, als Gezant der Staten derwaarts, en verkreeg meer, dan alle zijne voorgangers. Het is waar, dat de voorbeeldelooze pracht van zijn Gezantschap juist geschikt was, om de nog onbeschaasdeRussen door uiterlijke praal te verblinden, en dat de geschenken ongemeene gunst moesten winnen: doch zou dit alles, zonder de bekwaamheid des Gezants, het gewenschte doel aan een Hof, in partijen verdeeld, en waar, gedurende het verblijf des Gezants, de Czaar overleed, wel schaars bereikt hebben. Dit doel was niets anders, dan deelneming in den toenmaligen grooten Oorlog tegenFrankrijk (in 1674), door een vertoon van magt op de grenzen van Ingemerland te doen; iets, 't welk de Zweden uit Duitschland zou lokken, - en de vrije doorvoer vanPerzische goederen van de Kas-

Vaderlandsche Letteroefeningen Jaargang 1818

(24)

pische naar de Witte Zee door Rusland heen. Dit laatste punt werd gaaf ingewilligd.

(Eene vroegere poging, om den handel in zijde uitPerzië met eigene schepen te drijven, en waartoe ook veleHollanders waren aangenomen, was door een' opstand derKozakken te leur gesteld.) Slechts omtrent de tollen kon hij niets verkrijgen: de Russen hadden het stelsel van sommige, ook hedendaagsche, nieuwelingen in de Staatshuishoudkunde, die niet schijnen te weten, datlage belastingen op den in- en uitvoer het zekere middel zijn, om 's lands schatkist te vullen, door den handel op te beuren. De BaronVAN KELLERbleef naKLENCK's vertrek als Resident teMoscow van 1676 tot 1697, het jaar der reize vanPETERden Grooten. Hij was een echt Gezant volgensHUYGENS,een eerlijk spie. Gedurende de korte regering vanFEODOR

II. (1675 tot 1682) ontrustten kabalen het hof: dochFEODOR, hoe zwak van ligchaam, wist scherp door deze klippen heen te zeilen; hij verbrandde zelfs de

geslachtregisters, die zoo veel aanleiding tot geschillen gaven, en was dus de waardige Broeder vanPETERI, met wiens regering het volgende Deel zal beginnen.

Ten slotte worden nog opgegeven de voorwerpen van handel, de toenemende kunstbehoeften derRussen, (vooral zigtbaar in het korte tijdsverloop tusschen de Gezantschappen vanCARLISLEenVAN KLENCK- 1663 en 1674 - want wij kunnen, ook bij de onderstelling van meerdere gunst voor deHollanders, deze vordering niet geheel buitensluiten) en met reden aangemerkt, dat de wrijving, niet alleen door den handel, maar ook door het verblijf van veleNederlandsche kunstenaars in Rusland veroorzaakt, die reeds in 1637 alleen te Nischney-Novogrod een getal van honderd beliepen, op de persoonlijke beschaving derRussen een' gunstigen invloed moest hebben, schoon ook het verkeerdeAziatische handelsstelsel van dwang en monopolie nog in wezen bleef. - Als aanhangsel dienen een zeldzame brief van CzaarMICHAëL, aan PrinsMAURITS, alsSouverein dezer landen, geschreven,

Vaderlandsche Letteroefeningen Jaargang 1818

(25)

(van eene Gemeenebestregering hadden deze lijfeigenen geen begrip) in een' kreupelen, platduitschen stijl, dochofficiëel, vertaald; met het antwoord, en het Recredentiaal, aan de Russische Ambassadeurs in 1632 gegeven; voorts nog eenige nalezingen en bijvoegsels.

Wij hebben gemeend, om de nieuwheid der zaken, een eenigzins uitvoerig verslag van dit vaderlandsch voortbrengsel te moeten geven. Zelfs al waren wij door vitzucht bezield, het zou ons bezwaarlijk gelukken, gebreken van belang in dit uitmuntend werk te ontdekken, dat ongetwijfeld (gelijk meer geschriften van den HeerSCHELTEMA) de zeldzame eer der overzetting van eenNederduitsch gewrocht in andere talen zal genieten. De stijl is duidelijk, naar het onderwerp geschikt, en dus ook, waar het pas geeft, krachtig en vol nadruk. Vooral munt in dit opzigt uit de voortreffelijke opdragt aan onze algemeen beminde en geachte Kroonprinses; welke opdragt nog eene andere verdienste heeft, van namelijk der Natie te doen zien, dat eene haar zoo dierbare persoon ookreeds vroeg belang gesteld heeft in hare taal. Mogt dit voorbeeld algemeen nagevolgd worden! en mogten onze hoofsche Juffers, die er, in spijt van gezond verstand en vaderlandsliefde, eene eer in stellen, de arme taal des valschen vreemdelings en pas ontzetten verdrukkers te spreken, - mogten deze toch blozen, haremoedertaal slechter te kennen, dan de verhevene Dochter van Rusland hare aangenomene!

Eenvignet op den gegraveerden titel stelt den optogt naar het Binnenhof der leden van het vierde of laatsteRussische Gezantschap onder CzaarMICHAëL, in den jare 1631, immers gedeeltelijk, voor. Wij zullen ons, na de verschijning des tweeden Deels, hetwelk nog dit jaar het licht moet zien, haasten, door deszelfs aankondiging het verlangen van het Publiek te voldoen.

Vaderlandsche Letteroefeningen Jaargang 1818

(26)

Vaderlandsche Poëzij en Liederen van Mr. H.A. Spandaw. Te Groningen, bij J. Oomkens. 1817. In gr. 8vo. VIII en 76 Bl. f 1-10-:

SPANDAWheeft zich reeds door verscheidene meesterstukken eene plaats onder onze eerste Dichters waardig gemaakt: en gewis - zoo waarachtig gevoel, door edele onderwerpen bezield, den echten Dichter uitmaakt, kan deze bundel niet anders, dan zijnen roem en dien der vaderlandsche Poëzij verhoogen; ja wij kunnen zeggen, dat, schoon sommige zijner vroegere gedichten wel eens rijker waren als gewrochten der verbeelding, met één derzelven nogtans zoodanig, naar ons gevoel, den echten toon getroffen heeft, dien de Dichter bedoelde te treffen: de opwekking van echte, hartelijke Vaderlandsliefde. Ongelukkig de NoordelijkeNederlander, wie hij ook zij, die deze gezangen ongeroerd kan lezen! De Dichter tokkelt alle snaren, op welke het oud-Nederlandsche hart is gestemd: alles, wat ons dierbaar is, vrijheid, onafhankelijkheid, volksroem, godsdienstige verdraagzaamheid, belooning van verd ensten, herinnering aan de onsterfelijke Vaderen, onze vrouwen, kinderen, onze taal alles heeft hij in dezeVaderlandsche Poëzij vereenigd, om ons hart magtig te roeren; en het schijnt, dat de vaderlandsche Dichter, even als de vaderlandsche gelauwerde Redenaar, de taal van den laatsten vrijenRomeinschen

Geschiedschrijver heeft voor oogen gehad:Omnes omnium caritates patria una complexa est. Wij verblijden ons zeer, te vernemen, dat eenige edeldenkende stadgenooten des Dichters zijnen wensch, om ooknationale muzijk bij deze volksliederen te bekomen, reeds aanvankelijk door het uitloven van eereprijzen trachten te vervullen.

De toon is, zoo als wij reeds met een woord zeiden, geheel voor het gevoel: de verbeeldingskracht zal hier weinig bloemen vinden, die trouwens dezer verhevene, zedige Zangnimf minder wél zouden staan. Zoo de Dichter over 't geheel eene manier gevolgd ware - en dit gelooven wij niet - het zou die vanTOLLENSzijn: maar deze overeenkomst laat zich meer uit deharmonische zamenstemming van beider ziel verklaren, die het eenvoudig groote, het roerende, hetgeen de ziel zonder gedruisch verheft, boven het schelklin-

Vaderlandsche Letteroefeningen Jaargang 1818

(27)

kende, en hetgeen men wel eens bij uitsluitingstout noemt, verkiezen. - Onder de zeventien liederen of gedichten dezes bundels is er ook één onberijmd,Nederland genaamd. De Dichter maakt daarvoor eene verontschuldiging, die hij, onzes inziens, niet behoefde. Waarom zou toch in onze schoone, rijke taal het rijmonontbeerlijk zijn voor de Dichtkunst, wanneer (om nu niet eens van de Ouden te spreken, die eene meer bepaaldequantiteit van lettergrepen hadden) Engelands grootste Dichters,

SHAKESPEARE,MILTON,THOMSON,YOUNG, dat juk van zich afwerpen, om in rijmelooze voetmaat eene voorbeeldelooze hoogte te bereiken? Wanneer inDuitschland de hoogere bloei der Poëzij zich juist van het invoeren der onberijmde maat dagteekent, sedert welke eenKLOPSTOCK,KLEIST,RAMLER,VOSS,GÖTHEen zoo vele anderen hunne onsterfelijke liederen gezongen hebben, - waarom zouden dan wij, wier taal juist den overgang maakt tusschen die derDuitschers en Engelschen, niet het voetspoor vanBELLAMYmogen drukken? Of heeft deze misschien van de natuur een uitsluitendPrivilegie bekomen, om in rijmelooze maat te dichten? Wij vreezen, dat de geest der navolging vanFransche poëzij nog onder deze onbepaalde veroordeeling der rijmelooze maat schuilt. Het is waar, deFransche taal, die trotsche bedelaarster, zoo alsVOLTAIREhaar noemde, kan het rijm niet ontberen; doch wat heeft dit met ons te maken? Maar wij willen daarom niet ontkennen, dat het maken vangoede rijmelooze verzen, hoe schijnbaar gemakkelijk, juist aan grootere moeijelijkheden dan het rijm onderhevig is. Wij vinden daarvan in deze gedichten zelve een bewijs. In het reeds genoemde stuk,Nederland, (bl. 6) lezen wij tweemaal:

Hier zijn blijkbaar te vele lange lettergrepen, hetwelk in de lezing belemmert. Even zoo in het volgende:

Vreemdeling! kent ge 't land, wa rva faām ū

Wij zeggen dit geenszins, om dit gedicht als minder schoon

Vaderlandsche Letteroefeningen Jaargang 1818

(28)

dan een der anderen te doen voorkomen. (want het is integendeel een der fraaisten) maar om onzen Dichter, wanneer hij het moeijelijke, schaarsbetredene pad onzer rijmelooze Poëzij wilde bewandelen, voor klippen of banken te waarschuwen. - Hoe waar en hartverheffend is niet zijne taal in het slot van dezen zang!

Vreemd'ling! dat stipje.... ja, dat is ons Neêrland!

Klein is 't, maar rijkernog dan heel Europa:

Rijker in wijzen, in staatsliên, in helden, Rijker in dienters, die de ed'len bezingen.

Nederland noemt hen niet; zij zijn ontelbaar:

Nassaus! en Evertsens! Trompen! en Ruiters!

Hoofden! en Vondels! en Grooten! gij leeft steeds In onze harten en in onze zangen!

Dit laatste couplet duidt aan, dat hetnog in het voorgaande niet bepaaldelijk op den tegenwoordigen tijd ziet, maar onzengeheelen rijkdom omvat. Het Lied van Nederland, aan den Koning, is een welgeslaagd Wilhelmus van Nassauwen, reeds voorheen elders gedrukt, doch nu ten gevalle derZuid-Nederlanders veranderd.

Heerlijk is het volgende, in trippelmaat,De Verdraagzaamheid; en wij zeggen vooral, in spijt van alleJezuitsche streken der Proselytenmakers en Obscuranten onzer dagen,Amen op het laatste:

Ja, vrijheid van godsdienst is 't heiligste goed:

Dat zullen wij vlek'loos bewaren!

't Is duur eens gekocht voor der vaderen bloed, In tachtig verschrik'lijke jaren;

Dit pand is ons dierbaar, als leven en eer:

Geen dwing'land, geen bloedraad ontrukt het ons weêr!

Voor Vrijheid en Vaderland is in den smaak van het Volkslied vanTOLLENS. De Heer

SPANDAWzegt in hetzelve, op bl. 23, in naam derNederlanders: En wereldburgers zijn wij niet. Indien hij het verkeerde, baatzuchtige: ubi bene, ibi patria, hier bedoele, geven wij hem volkomen gelijk; doch anders zien wij niet, waarin een echte

wereldburger van eenen menschenvriend verschilt, en in dien zien weten wij toch,

Vaderlandsche Letteroefeningen Jaargang 1818

(29)

dat de HeerSPANDAWzelf een wereldburger is. Wij kunnen niet zeggen, dat ons de maat van het lied op den edelenVAN KINSBERGENbijzonder behaagd heeft.

Overheerlijk - een der juweelen van dezen bundel - isNeêrlands Zeeroem; en wij kunnen ons niet weêrhouden, daaruit nog de volgende coupletten af te schrijven:

Ziet Neêrlands Maagd! Waar zij verscheen, Daar zwelt het al van zegen;

Verkwikkend daalt, op hare treên, Een specerijen regen;

De geur van morgenlandsche vrucht Bewierookt Hollands vrije lucht.

En blinkend zweven voor haar' voet De saam vande viktorie;

In haar gevolg is de overvloed;

Haar lijfstaffiert de glorie;

Zij houdt de weegschaal van het regt, Als zij der volken pleit beslecht.

CLAASENSheldendaad, die eene lont in de kruidkamer wierp, om zich niet over te geven, wordt waardiglijk bezongen in het gedicht,Heldenmoed. Hij, die weet, hoe gelukkigSPANDAWdeVrouwen bezingt, zal niets gemeens verwachten van het dichtstukAan de Nederlandsche Vrouwen, die hier bepaaldelijk uit een vaderlandsch oogpunt beschouwd worden. Ook zal hij zich niet bedrogen vinden. Vooral het tweede couplet iszacht als fluweel en satijn en heeft wel iets van het mollige van

HOOFT. HetVaderlandsch Afscheid, de Klagt eener vaderlandsche Vrouw, en Aan Vrouwe R.G. van Merlen, geboren Star Lichtenvoort, zijn in denzelfden edelen geest, die geene bilijke tranen, geen gevoel der menschheid uitsluit, maar toch niet wil, dat het gemoed daardoor zich van heilige pligten zal laten aftrekken of in wanhoop dompelen. Vol heerlijke geestdrift is hetKrijgslied, gelijk Het Feest van Waterloo;

en wij verlangen hartelijk, dat alle onze Mannen en Jongelingen niet alleen, maar ook onze Schoonen, vooral in de Hofstad en in de hoogere kringen, den Dichter mogen nazingen, wanneer hij in het laat-

Vaderlandsche Letteroefeningen Jaargang 1818

(30)

ste stuk van dezen bundel:De Nederlandsche Taal, zich aldus laat hooren:

Neen! Neêrland staat zijn' taal niet af!

Vloek tref' hem, die, verwijfd en laf, Nog in het Fransch gareel blijft stappen!

Wat bralt hij op den naam vanvrij?

Wie vreemden slaafs poogt na te klappen, Is rijp voor vreemde slavernij.

Handschrift, langs een onbekend kanaal gekomen van St. Helena, of Levensbeschrijving van Napoleon Buonaparte, door hem zelven.

Uit het Fransch, volgens de tweede uitgave. Te Rotterdam, bij Arbon en Krap. 1817.In gr. 8vo. 158 Bl. f 1-10-:

Er zijn geschriften, welke, met den schijn, of zelfs de bedoeling, van aan de waarheid hulde te doen, eene tegenovergestelde uitwerking hebben, en eenen geest

aanwakkeren, welke eindelijk niet alleen het bederf van bijzondere personen, maar zelfs van geheele volkeren veroorzaakt; geschriften, welke, over de misdaad een' bevalligen sluijer werpende, en beproefde waarheden verduisterende, het oordeel van minkundigen benevelen, en hunne aandacht van die strikken afleiden, waarin eene onvermijdelijke dwaling hen storten doet. Van dien aard beschouwen wij het voor ons liggende werkje, dat, bij eene oppervlakkige lezing, ons den vernederden dwingeland dikwijls niet alleen doet verschoonen, maar zelfs belang voor hem inboezemt; doch waarin men, bij een naauwkeurig onderzoek, die fijngesponnen misleiding en dien geest van bedwelming ontwaart, waardoor hij zich aan geheel Europa en zelfs aan andere werelddeelen, op zulk eene verschrikkelijke wijze heeft bekend gemaakt.

Het stuk heeft den naam van door hemzelven gesteld te zijn. Ware dit inderdaad zoo, dan zou men moeten verwachten, dat de menschheid, zoo dikwerf door hem bedrogen, zich hierdoor niet zou laten wegslepen: dan, helaas! in vele gevallen is de hardste ondervinding niet genoegzaam ter leering, en de verregaandste ligtgeloovigheid maakt velen on-

Vaderlandsche Letteroefeningen Jaargang 1818

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Was hij in het vorige Deel den Constitutionélen van 1791 niet zeer genegen, de vergelijking met de mannen des bloeds doet hier de schaal ongemeen te hunnen voordeele overhellen.

Vaderlandsche Letteroefeningen Jaargang 1837.. J EZUS en de misdadigers aan het kruis, of Tafereel der begenadiging van den zondaar. ‘Wordt het gebeurde voorgesteld, en wel op zulk

Het is te hopen, dat een Schrijver van zoo veel aanleg, en zoo zeer met de anatome subtilior ingenomen, nog eens op dit onderwerp zal terugkomen, en, door zich minder te haasten,

De spreker zelf noemt dit stuk eene lofrede (bl. 131) ‘dat de vereenigde hulde van zijne drie oudste zoonen aan de schimmen van DE HEER , in wien deze eenen onderwijzer vonden die

- ‘het vroom gevoel en de teedere naauwgezetheid van geweten van eenen NEANDER , het bedaarde onderzoek van een GIESELER , het bespiegelend talent van een BAUR en DORNER , de

beweert naemlyk, dat men, by het woord Satan, in de twee eerste Hoofdstukken, niet heeft te denken op dat hoofd der booze geesten; maer dat de Dichter, onder die benaming, welke zo

Vaderlandsche Leezers, berigt, niet ten oogmerke te hebben met veele of zwaare Boekdeelen te voorschyn te komen, doet het plan, 't geen hy zich voorgesteld, en in eene breede

den te flrooken , en aan waare bedoelingen te beantwoor- den. Men meent dan klaar en duidelyk dingen te zien , welker geheele beftaanlykheid fomtyds twyfilachtig is, en welke ,