• No results found

Aarnout Drost, Schetsen en verhalen · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Aarnout Drost, Schetsen en verhalen · dbnl"

Copied!
496
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Aarnout Drost

bron

Aarnout Drost,Schetsen en verhalen. G.J.A. Beijerinck, Amsterdam 1835

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/dros003sche01_01/colofon.htm

© 2009 dbnl

(2)

Aarnout Drost,Schetsen en verhalen

(3)

DENW A A R D I G E N O U D E R E N END E R D I E R B A A R S T E VAN DEN

OVERLEDENE

Aarnout Drost,Schetsen en verhalen

(4)

WORDEN DEZE BLADEN ALS EEN BLIJK VAN EERBIED EN DEELNEMINGOPGEDRAGEN

DOOR DE

UITGEVERS.

Aarnout Drost,Schetsen en verhalen

(5)

[Voorwoord]

‘Vroeg sterven behoort tot de idealen van een dichterlijk leven,’ schreef schertsende in de lente des verledenen jaars de jongeling, wiens laatste Werken wij in deze bladen het Publiek aanbieden. Toen had hij zelf niet gedacht, dat de wezenlijkheid het toepasselijke dier woorden op eene zoo harde proef zoude stellen. Weinige maanden later tastte eene uitterende ziekte zijne nog versche levenskrachten aan, en sleepte hem met tragen, maar zekeren gang ten grave. Hoe onderworpen hij ook ware aan den wil der Voorzienigheid, was het echter zigtbaar, dat hij zich met angstig verlangen aan de hoop eens langeren levens vast-

Aarnout Drost,Schetsen en verhalen

(6)

klemde. Wij bezochten hem dikwijls, en wie zijne vermagerde leden, zijn ingezonken en flikkerend oog, den wegstervenden blos op zijne wang, zijne verlengde

wezenstrekken aanschouwde, kon de bezorgdheid niet ontveinzen, welke zoo vele voorboden des doods bij hem opwekten; maar met een' helderen glimlach, met inspanning, om eenen schijn van gezondheid te vertoonen, trachtte de arme lijder de belangstellende bloedverwanten en vrienden, die hem omringden, te misleiden.

Zijn strakke blik vorschte uit, of gij zijne blijde verwachting op een spoedig herstel niet met hem deeldet. Zoo ras zijne inwendige kwaal eenige verademing toeliet, keerde hij tot zijne boeken en geschriften terug, verdiepte zich in de Geschiedenis, of ontspande zijnen geest door de lezing den dichters. Hij onderhield zich in levendige gesprekken over hetgeen in de letterkundige wereld nieuws en belangwekkends verschenen was. Rusteloos hield hij zich bezig met de schetsen, die nog in zijne portefeuille besloten lagen; hij ontveinsde den wensch niet, om in de vrije Natuur, wier genot sinds lang hem ontzegd was, eerlang nieuwen gloed van verbeelding, nieuwe helderheid van gevoel, nieuwe kracht en lust tot den arbeid op te zamelen, en deze dienstbaar te maken aan de plannen van

Aarnout Drost,Schetsen en verhalen

(7)

volgende jaren. Het bleek, dat, zoo hij niet veel te leven, hij echter nog veel te werken had. - Helaas! - vroeg sterven vernietigde de idealen van zijn dichterlijk leven.

Noemen wij dit kortstondige leven dichterlijk, zoo bedoelen wij geenszins, dat hetzelve duurzaam van de dagelijksche vormen afweek; dat de fantasie in hetzelve uitsluitend heerschappij voerde over hetgeen rede en gewoonte tot wet maakten;

dat het gekenmerkt werd door die drieste verguizing van algemeene begrippen, welke eigenschap van het genie door de middelmatigheid het gemakkelijkst wordt nagebootst. Neen, wieAERNOUT DROSTontmoet had, herkende in hem den vriend van orde en pligt, die met beminnelijke nederigheid eigen wensch en gevoelen aan die van anderen onderwierp, en liever bescheiden week, dan zijne meerderheid beproefde; vrede en kalmte geleidden hem bij zijne bezigheden, vergezelden hem in het gezellig verkeer; vrede en kalmte zweefden over zijn sterfbed. Maar geplaatst in eene wereld, waarin zoo veel zijn kiesch gevoel kwetsen, zijnen zedelijken zin verstoren, zijne eerzucht bedriegen, zijne wenschen verijdelen moest, keerde hij in zich zelven terug, en verlustigde zich met kinderlijk ver-

Aarnout Drost,Schetsen en verhalen

(8)

trouwen aan de schoone idealen, die uit de milde bron zijner reine ziel voortvloeiden.

Aan den Geestelijken Stand had hij zich toegewijd; met ijver had hij de

voorbereidende studiën ondernomen, en voortreffelijk was zijne vlijt geslaagd. Bij langer leven had hij onder de Vaderlandsche Godgeleerden een' eervollen rang kunnen bekleeden; ware het hem mogelijk geweest, door ijzeren volharding een natuurlijk gebrek in zijne spraak te overwinnen, op den kansel waren hem gewis de bijval en de bewondering van velen ten deel gevallen. Met treurige aandoeningen zou hij verwijld hebbhen bij de twisten, die zijn Kerkgenootschap dreigden te verscheuren, en ook hem misschien strijd en moeite zouden berokkenen. Maar slechts zelden verdiepte zich zijn geest in dergelijke vooruitzigten. STRAUSZ'S

Glockentöne hadden hem het leven des jeugdigen Geestelijken daartoe te bevallig geschilderd, en wanneer wij met hem over zijn toekomstig lot spraken, dan was het geen roem, geene toejuiching, geen uitgebreide werkkring, dien hij wenschte; maar een bekoorlijk dorp, in een schoon oord gelegen, eene lieve echtvriendin aan zijne zijde, eene gemeente, die hem lief had gelijk hij haar. ‘Vrienden,’ plagt hij er dan metHÖLTYbij te voegen, ‘vrienden behoef ik niet

Aarnout Drost,Schetsen en verhalen

(9)

meer te wenschen; de Hemel schonk mij die reeds.’

DROSTwas vol van liefde voor de Vaderlandsche Letterkunde. Anderen hadden hem verzekerd, dat zijn aanleg voor dezelve allergelukkigst was. Zelf doorzag hij, hoe vele onzuivere vruchten op dien anders rijken bodem groeiden. Want wansmaak en partijdigheid griefden zijn kiesch gevoel te diep. Maar nimmer stelde hij zich voor, om onder de lichten van een volgend tijdperk te schitteren, of aan het hoofd eener partij op te treden, die de verkeerde rigtingen zegevierend bestreed. Te eeniger tijd, dát was alles wat hij wenschte, zouden zijne Schriften eene aangename verpoozing zijn voor hen, die vaderlandschen zin met een' goeden onafhankelijken smaak wisten te paren; zou eene teedere jonkvrouw met levendige belangstelling zich aan zijn verhaal boeijen; maar boven alles een verbeterde Gode dank zeggen, dat eene nuttige les, door hem in een bevallig kleed gewikkeld, diepen ingang in deszelfs hart bad gevonden.

‘Altijd,’ schreef een zijner vrienden, ‘zal mij die avond onvergetelijk blijven, waarop ik het eerst inDROSTde kiem van groote verwachtingen

Aarnout Drost,Schetsen en verhalen

(10)

ontdekte. Ik had hem reeds vroeger leeren kennen, als ijverig in zijne studiën, hartelijk voor zijne vrienden, vol van gevoel voor hetgeen bevallig en welluidend was; maar eene zekere afgetrokkenheid en terughouding, die hem tot het laatste toe ouder onbekenden weinig deed opmerken, had de vonken van geest en talent, die in onzen vriend sluimerden, ook voor mij verborgen gehouden. Ondertusschen wist ik, dat, wanneer wij met ons beiden een gezellig uur doorbragten, hij met meerdere vrijmoedigheid een belangrijk onderwerp opvatte, of de reden van dagelijksche dingen op het gebied der schoone kunst zocht over te brengen. Dien, avond echter wasDROSTbijzonder spraakzaam en geestig. Het onderhoud scheen hem te behagen; onwillekeurig was het opFLORISV en den riddertijd nedergekomen. Met verbazing vernam ik, hoe zeer hij in de bijzonderheden der Vaderlandsche

Geschiedenis ervaren was; met bewondering hoorde ik, met hoeveel

welsprekendheid hij dien ouden tijd in een bevallig tooverlicht wist te plaatsen. De naam van den man, dien wij beiden als Leermeester hoog vereerden, en die ons Vaderland als een geschikt terrein voor dichterlijke verbeelding had aangewezen, ontsnapte mijner lippen. Met klim-

Aarnout Drost,Schetsen en verhalen

(11)

mende levendigheid ging het gesprek overADRIAAN LOOSJES, over de Nederlandsche Legendeu, overMOKEen zijne Geuzen, over den tijd der kruistogten, eindelijk over het Batavisch Voorgeslacht. Toen verwde een blos zijne wangen, aarzelende haalde hij een' bundel papieren uit zijn' schrijflessenaar voor den dag, en mij en zich zelven, zoo het scheen, gelijkelijk wantrouwende, las hij, na belofte van strikte

geheimhouding, een gedeelte derHermingard voor. Het was het tooneel, waar HertogTHIEDRICde tijding van de nederlaag der Batavieren ontvangt, en het bekend proefstuk van de boogschutterlijke behendigheid onzer voorouders met levendige kleuren wordt geschilderd. Zoudt gij het mij vergeven hebben, wanneer ik, door dit tafereel niet bekoord, onzen vriend de voortzetting van den begonnen' arbeid had afgeraden? Sinds dien tijd werdDROST, dien ik lang om zijne inborst bemind had, mij heilig om zijne talenten, en mijne verbeelding ontwierp van hetgeen hij worden zou schitterender idealen, dan de nederige jongeling zich immer zelven geschapen heeft.’

En inderdaad, wanneer wij ons den afgestorvene in een beminnelijk beeld wenschen voor te

Aarnout Drost,Schetsen en verhalen

(12)

stellen, dan wekken wij geene herinneringen aan hem op, hoe hij, in de meer luidruchtige kringen zijner makkers meestal teruggetrokken, door eene fijne opmerking slechts nu en dan liet vermoeden, welk een schrandere geest in hem waakte; maar wij schilderen ons hem, zoo als wij hem vaak in de eenzaamheid van zijn studeervertrek hebben bespied. Aan de inrigting van het nette vertrek herkent gij den bewoner, die er in leeft. Aan de wanden hangen de afbeeldingen (mogen wij ons dus uitdrukken) zijner Heiligen. Het zijnVAN DER PALMenHOOFT,SCOTT,

BILDERDIJKenLAMARTINE, die u zeggen, wat zijne geliefkoosde Schrijvers zijn. Een Ecce Homo en de keurige Engelsche konstprent der dartelende wichtjes, met het onderschriftNature, bewijzen, dat de oefening der letteren door verhevene

godsdienstigheid en kinderlijke onschuld geheiligd wordt. DROSTzelven vindt gij tot in den laten nacht ijverig bezig. Zoo het geen Dichter is, die hem boeit, misschien is het, het vlak tegenovergestelde, een dor Oudheidkundige, maar wiens droog verhaal door de dichterlijke verbeelding des lezers bevrucht, wordt. Het isMATTHAEUS, die hem het glansrijk hof der Bourgondische Hertogen vóórtoovert. OfORLERS, die het tegenwoordigeLeiden, welks el-

Aarnout Drost,Schetsen en verhalen

(13)

lende hem walgt, herschept tot den luister der Burggrafelijke tijden. Welligt vindt gij hem schrijvende, en de gemakkelijkheid, waarmede zich zijne pen beweegt, herinnert u het woord vanHORATIUS:

Verba-provisam rem non invita sequentur,

en toont u, met hoe veel kieschen smaak hij het kleed der uitdrukking over de zuiverheid zijner gedachten weet te plooijen.

DROSThad den Vaderlandschen Roman tot zijn vak gekozen. Voor die soort van Letterkunde hadden hem reeds als kind de geschriften vanADRIAAN LOOSJESsmaak ingeboezemd. En toen verscheenSCOTTmet zijne tallooze Werken. Wie dezelve, als wij, op jeugdigen leeftijd las, weet welk een' diepen indruk zij maakten. Het waren niet langer nevelbeelden, die zijne verdichtsels voor ons opriepen; maar menschen, een voorgeslacht, zóó en geheel zóó als het geleefd en bestaan had, wezens, welke wij met belangstelling aanschouwden en volgden, met welke wij als het ware konden omgaan, omdat wij geleerd hadden, duidelijk

Aarnout Drost,Schetsen en verhalen

(14)

te beseffen, hoe wij in hunnen tijd hen, hoe wij ons zelve beschouwd zouden hebben.

Wie benijdde niet de gelukkige Landgenooten van den Brit, die door zijnen tooverstaf de vervallen burgen vanEngeland had hersteld, en de vergeten helden zijner Hooglandsche stammen voor het oog der wereld had doen herleven? De

oudheidkunde scheen niet langer eene dorre kamerstudie; stof en roest, dat haar aankleefde, schudde zij af; in het vrije veld dartelde de verbeelding door de

vaderlandsche dreven, en maakte ieder plekje belangrijk door de herinneringen van den voortijd. Doch in ons Vaderland, zoo rijk met die herinneringen bedeeld, heerschte tegen het verdicht Verhaal een vooroordeel, dat, hetzij te regt of te onregt, echter uit eene zuivere bron voortvloeide. ToenDROSTzich aan het werk zette, gevoelde hij dit bezwaar. Maar niet alleen de meening van velen, zijn eigen rein gemoed, het vooruitzigt op zijn' toekomstigen stand, gaf hem de schoone Voorrede voorHERMINGARDin; waarvan het onzeker is, of zij meer zijn' stijl dan zijn hart eer aandoet. O! weêrhoud door uwe bekrompenheid de vlugt zijner pen niet! ‘Er is voor den Dichter eene hoogere roeping, dan de kitteling der verbeelding door eene bevallige voorstelling!’ riep hij in vriend-

Aarnout Drost,Schetsen en verhalen

(15)

schappelijken twist over de zedelijke strekking der kunst dikwerf uit; ‘tot den prijs van hun genie, van hunnen roem, zou ik nochSCHILLERSGötter Griechenlands, nochGÖTHESFaust willen geschreven hebben. Het moge een gebrek zijn, dat ik het gebied der kunst te eng beperke; wie dit wraakt zie toe, welk een looden juk hij het zedelijk gevoel dreigt op te leggen!’ Zou het van hem te vreezen zijn geweest, dat hij de Vaderlandsche Letterkunde immer met onkruid had vermeerderd?

DROSTbeminde de Natuur: aan welk dichterlijk gevoel is zij niet dierbaar? Maar hij was niet een van die wandelaars, die hij in zijneWilhelma zoo naïf geschilderd heeft,

‘die u toonen zullen, voor de lieve Natuur een' geopenden zin te hebben, u

aanstooten en telkens zeggen: ‘Zie hier en zie dáár, dit is verrukkelijk, dat plekje is goddelijk, dat is Zwitsersch, kijk! dat partijtje.... het is hemelsch!’ maar zijn oog werd levendiger, zijne borst ruimer, en tegen den vriend, die hem vergezelde, stortte hij in welsprekender taal zijn gevoel uit. Zoo er iets was, waarbij hij u deed stilstaan, het was de plek, die de voetstappen van beroemde voorvaders hadden gedrukt.

Daar vergat

Aarnout Drost,Schetsen en verhalen

(16)

hij voor een oogenblik het schoone landschap en den helderen hemel, om met gretigheid te bukken in de kelders en holen van oude bouwvallen. Wie hem op zijne wandelingen inLeidens omtrek vergezelde, weet, hoe vaderlandsche herinneringen altoos bij hem levendig waren. Dán wees hij u opLeidens trotschen burg, en sprak van de oudeWASSENAERSen van den Redder's Lands na den dood van Grave

FLORIS. Dán lokte hij u mede naarPoelgeest of Teilingen, om over de schoone slagtoffers van hoofsche liefde te mijmeren. Dán overwon hij uwen weêrzin, om Rijnsburgs enge straten met deszelfs schamele bewoners en den stank hunner nering te doorkruisen, en gij hadt met hem getreurd, dat van de beroemde Abdij naauwelijks een muur herkenbaar is, of gij zoudt, om hem vriendschappelijk te plagen, uwe borst met den schijn van het baatzuchtigste prozaïsme verstaald hebben, wanneer hij in verrukking de zonderlinge afbeeldsels van GraveWILLEMen Vrouwe

PETRONELLAin het Rijnsburger kerkgebouw stond aan te staren. Natuur scheen dan vergeten voor de gedenkteekenen van den geest der menschen, die de Natuur bezield had. Of neen, dáár, waar het Werk Gods in al zijne pracht zich aan de gewrochten der oudheid paarde, zoo als in het be-

Aarnout Drost,Schetsen en verhalen

(17)

koorlijkGelderland, dáár hebben wij hem niet gezien, hoe hij aanbad, hoe hij bewonderde, hoe hij gevoelde. Maar wij konden het gissen uit de geestdrift, waarmede hij, van eene reize derwaarts teruggekeerd, over dit verrukkelijk oord sprak. Nu en dan had hij zijne krachten aan de dichtkunst beproefd; maar geen zijner verzen slaagde zoo gelukkig als dat, waarin hij zijne herinneringen aan Gelderland bezong. Rijkdom en verhevenheid van gedachten, zwier van

uitdrukkingen, welluidendheid van maat, voor het afwisselend onderwerp berekend, geven aan hetzelve hooge waarde, en wij verheugen ons, dat hetzelve, door de plaatsing in denVriend des Vaderlands, Deel VII, pag. 352, der vergetelheid onttrokken is.

In een dergelijk oord echter hebben wij hem gezien; maar de gedachte daaraan vervult ons met weemoedige droefheid. Toen de wankele staat zijner gezondheid de eerste voorteekenen opleverde van den slag, die zijne dagen bedreigde, begaf hij zich tot herstelling naarHaarlems verrukkelijke omstreken. Voor het oogenblik schenen zijne krachten te herleven; onvermoeid doorkruiste hij denHout, of trok ter bedevaart naar de beroemde overblijfselen vanBREDERODE, beklauterde de duinen,

Aarnout Drost,Schetsen en verhalen

(18)

of doolde door de slingerwegen van denAardenhout. Met zijne vrienden (want deze rekenden zich gelukkig, een' dag met hem door te brengen) besprak hij dan de ontwerpen, waarmede zijn hoofd vervuld was, of bedelde om berisping (het woord is voor den nederigen schrijver niet te sterk) over de schetsen, die hij op het papier had gebragt. Helaas! zijne krachten konden zoo veel inspanning niet langer torschen.

InAmsterdam teruggekeerd, hernieuwden zich de aanvallen van bloedspuwing, en terwijl hij zich misschien nog met de hoop op herstelling vleide, en het smartelijke van het scheiden niet gevoelde of gevoelen kon, ontrukte de dood op den 5den November des vorigen jaars hem, het éénig kind aan zijne ouders(*), den getrouwen verloofde aan zijne geliefde, den dierbaarsten makker aan zijne vrienden, den veelbelovenden schrijver aan de Vaderlandsche Letterkunde.

‘Vroeg sterven behoort niet tot de idealen van een dichterlijk leven,’ sprak eene stem in ons binnenste, toen weinige dagen later onze voet met looden schreden in hetMuiderzand zijne lijkbaar volgde, en alleen het snikken eens bedaagden va-

(*) Den HeerA.DROST AZ. en VrouweA.M.NEVES VAN SCHOOTEN.

Aarnout Drost,Schetsen en verhalen

(19)

ders de treurige stilte in het somber landschap afbrak. Al mogt het een schoone dood heeten, in den eersten bloei der jaren, - de bruine lokken met lauweren versierd, het hart van onschuld en liefde vervuld, - deze wereld voor eene betere te verlaten, de scheiding stond op te bittere tranen, dan dat de dankbare zoon, de minnende verloofde, de hartelijke vriend haar ooit zou hebben verlangd. En toch verzachtte de gedachte aan hetgeen hij reeds hier geweest was, aan de roeping, die hem in een' verhevener werkkring verbeidde, onze smart, toen de zwijgende grafkelder zich over het dierbare overschot sloot.

‘Vroeg sterven behoort niet tot de idealen van een dichterlijk leven,’ zeide eene stem in ons binnenste, toen wij met eerbied zijne portefeuille ontsloten, en zoo veel schoons vonden, dat op zoo veel schooners hoop gaf; toen zoo vele half afgewerkte schetsen ons herhaaldelijk deden wenschen, dat de dood de sikkel nog eene wijl had teruggehouden. De volgende bladen zullen beslissen, of onze verwachtingen overdreven waren. Mogten velen onze smart en bewondering voor den afgestorvene deelen; - een enkele opgewekt worden, den weg, dien de dood voor onzenDROST

afsloot,

Aarnout Drost,Schetsen en verhalen

(20)

verder te bewandelen, ons doel met derzelver uitgave zou bereikt zijn. De schoonheden danke menhem, de gebreken wijte men ons: slechts op deze voorwaarden, geliefde Lezer! verlangen wij uw oordeel.

NOVEMBER1835.

Aarnout Drost,Schetsen en verhalen

(21)

Het altaarstuk.

De schael moet even staen Door eigen wederwight.

HUIJGENS.

Aarnout Drost,Schetsen en verhalen

(22)

I.

Degelijke landfeesten waren nergens talrijker dan in deSpaansche Nederlanden;

de zoete natuur dier streken werkte daartoe hoogst gelukkig op den oorspronkelijken karakteraanleg van derzelver bewoners. Inderdaad, zij verdiende het penseel van een' Meester, enADRIAAN VAN OSTADEwas zulke onderwerpen waardig; de talrijke tafereelen, door zijne kunst met echt vernuft en dichterlijke waarheid op het paneel gebragt, mogen het ons getuigen! maar vond hij overal rijke en gedurig nieuwe stof, voorwaar, het dorpfeest teSaventhem, op een' zomeravond van 1617 gevierd, zou hem de gelukkigste gelegenheid gegeven hebben tot het daarstellen van eene regt bonte, regt geestige en van levenslust glanzende schilderij.

Purperkleurig vielen de laatste stralen der avondzon op den voorgevel der dorpherberg en schitterden tusschen de bruine wijngaardbladen, onder wier welfsel de koutende landlieden eene koele en aangename rustplaats vonden, waar zij de vlugge

Aarnout Drost,Schetsen en verhalen

(23)

dansers mogten gadeslaan en des herbergiers krachtig brouwsel prijzende, ligt niets te wenschen hadden, dan de hunne gesprekken storende dansmuzijk een weinig verwijderd te zien.

In waarheid, de potsierlijk uitgedoste speellieden waren luidruchtig genoeg: twee oude schalksche troniën, half verborgen onder de roode hoeden, in wier rand eene hanenveder prijkte, schenen de beweegbaarheid hunner wezenstrekken in wedstrijd te brengen met de vaardigheid, waarmede hunne hand den strijkstok over de vedelsnaren deed zweven. Een blinde pijpspeler wilde hun in geoefendheid niets gewonnen geven en blies van zijne bouwvallige ton lustig voort; het gelaat van den oude glansde van een genoegen, dat zonderling met zijne ongelukkige armoede in weêrspraak lag. De vierde der toonkunstenaars, de hoofdbestuurder van het landfeest, zwierf, met eene versleten citer in de hand, gedurig onder de dansers en aanschouwers rond, moedigde hier ten dans aan, mengde zich ginds in het gesprek der huismoeders, en herinnerde haar, met schelmsche toespeling, de dagen, toen zij op het thans voor hare bloeijende dochters geruimde grasperk even vlug en bevallig rondzweefden. Altijd had men MeesterANTHONISwel mogen lijden; om der oude kenniswille was hem nog eenige vrijheid veroorloofd, en hij moest met der daad te stout worden, eer men hem uit haar midden naar de ernstige mannen verbande.

Na zich een dergelijk vonnis waardig gemaakt te hebben, kwam hij bij den vriendenkring van den

Aarnout Drost,Schetsen en verhalen

(24)

herbergier, die zich met den SchoutHUMPRECHTin staatkundige twistspraak gewikkeld zag. Talrijke huislieden omringden hen en leenden een aandachtig oor aan hun gesprek.

‘Maar bij St. Marten!’ riep MeesterANTHONISuit, ‘moogt gij zoo onverschillig uw

LEENTJEginds laten dansen, VaderHUMPRECHT? Ei, sla haar toch eens gade. Zie, zij zweeft rond alsThalia zelve. Waarlijk,HUBERT VAN VAERNEWIJCKzou een waardig gezel voor haar zijn! Nu, men zegt....’

‘Wat zegt men?’ vraagdeHUMPRECHT, een deftig man, met paarsen rok, zindelijken, maar zeer eenvoudigen halskraag en roode broek.

‘Dat uwLEENTJEhem weldra zal verhooren,’ ging MeesterANTHONISvoort. ‘Nu, regt een paar, regt een paar;zij schoon en rijk, hij welgesteld en bijALBERTUS- dat God Zijne Hoogheid zegene! - in hooge gunst; beide goede en vrome kinderen.

Waarlijk, HeerHUMPRECHT! iets dergelijks kroont den vader met Gods besten zegen!’

HUMPRECHThoorde hem wel gaarne aan; ook hij wenschte zijne dochter met den eerlijken Houtvester gelukkig te zien. ‘Ik heb nog niets van die liefde vernomen,’

zeide hij bedenkelijk, en schoof zijn blaauw met bont omboord mutsje ter zijde.

‘Jammer, datHUBERTzoo beschroomd is,’ zuchtte MeesterANTHONIS. ‘Zeker, hij had reeds vele mededingers, maar niemand mogt zich zoo waardig achten naar hare hand te staan.’ Hij schudde het hoofd en volgde met zijne droevige blikken

MAGDALENAin het blijde dansgewoel: in waarheid, zij was

Aarnout Drost,Schetsen en verhalen

(25)

schoon, zeer schoon. De rijke lokken, door eenen kanten doek slechts ten halve bedekt, zwierden op den zedigen halsdoek, die een weinig van onder het blaauw zijden keursje opgeschoven was. Regt bevallig staken de parelgrijze kousen bij het witte met purper omstikte rokje en de roode schoentjes af; hare kleeding was even bevallig als hare gestalte. Lang sloeg MeesterANTHONIShaar gade; zijne

onderscheiding had eenig gewigt, want hij kende de schoonen van gansch Vlaanderen; maar telkens als de zwervende Rederijker naar Saventhem keerde, wierp hij, in zijne gedachten, aanMAGDALENAdenParis-appel toe.

‘Bij St. Lucas en alle Heiligen! zou het mogelijk zijn?’ riep MeesterANTHONISop het onverwachtst uit, en aller nieuwsgierige blik volgde den zijnen. Achter eene bloeijende doornhaag hield een vreemdeling zijn wit ros in bedwang, welks gehoor weinig tegen de vedeltoonen bestand scheen. Zonder zich om de woeste sprongen van het paard te bekommeren, kortte de ruiter de teugels met edelen zwier. Het was een welgemaakt jongeling; zijne kleeding was eenigzins wild, maar tevens welgekozen: over het geel zijden wambuis hing een kunstig gestikte draagband, aan welken een dolk glinsterde; om zijn midden was een donkerroode sluijer geslagen; zijne welgevormde leest kwam er gunstig door uit; de hemelsblaauwe broek, welker wit satijnen kniestrikken zeer laag op de Spaansche rijlaarzen nederhingen, was den keurigsten Hofpronker waardig; alleen de pistolen in zijnen gordel, en de lange, zwarte reismantel van

Aarnout Drost,Schetsen en verhalen

(26)

Gentsch laken, kondigden in hem den reiziger aan. Maar deze kleederzwier, door een' kraag van Antwerpsch speldewerk voltooid, boeide slechts het oog der oppervlakkige nieuwsgierigheid; veel belangvoller waren de gelaatstrekken van den vreemdeling. De breede rand van den vederhoed wierp eene zware schaduwtint over zijn donker gelaat; de glans van het avondlicht verhoogde den blos zijner kaken.

In breede krullen hingen de lokken om het schoone hoofd, en bevallig boog zijn zwarte knevelbaard zich langs den mond opwaarts. Het donker oog volgde met gloeijende uitdrukking eene der danseressen, die, door een' jongeling in jagtgewaad ten dans geleid, zoo veel vlugheid en bevalligheid ten toon spreidde, als men slechts vanMAGDALENA,HUMPRECHTSdochter, verwachten mogt.

Ieder ontdekte nu den vreemdeling; doch, zonder zich om deszelfs verschijning te bekommeren, zette men den dans voort, en slechts bij het naderen van de doornhaag zochten zij hem met nieuwsgierige blikken, en spaarden geene aanmerkingen.

De ruiter was ondertusschen afgestegen. MeesterANTHONISnaderde hem. ‘Ei, bij St. Hildegard!’ sprak hij, met eerbiedige vertrouwelijkheid, als wilde hij den omstanders zijne vereerende kennis aan den vreemde doen blijken, ‘ik had niet durven hopen u hier te mogen begroeten. Welkom, hartelijk welkom inSaventhem!’

‘Evenmin had ik mij voorgesteld uw guitengelaat weder te zien, MeesterANTHONIS antwoordde de vreemdeling. ‘Bij St. Lucas! ik beloofde mij heden

Aarnout Drost,Schetsen en verhalen

(27)

geen vrolijk oogenblik; en vreugde moet er te vinden zijn, waar gij u zult ophouden.’

‘Wanneer zijt gij uitAntwerpen vertrokken, Mijnheer?’

‘Dezen morgen, MeesterANTHONIS! o het scheiden viel bang!’ voegde hij er met nadruk bij.

‘Zoo meent gij dan lang op reis te blijven?’ hervatte de citerspeler.

‘Zeker,’ antwoordde de vreemdeling. ‘Italië is eene milde voedstermoeder onzer kunst. Maar zie, wat gapende menigte komt ons omringen? De muzijk zwijgt, de vreugde sterft; bij St. Lucas! dat moet zij niet wanneer ik mij vertoon! Op, Meester

ANTHONIS! op! luid klinke vedel en pijp! sla fiksch de citer, Oude! lustig, lustig, een regt vrolijke, een wilde dans!’ - Een blanke dukaat verdubbelde des citerspelers bereidwilligheid. Luider en luider schaterden en ruischten de muzijktoonen; met feestelijke geestdrift snelde ieder weder ten dans. HUBERT VAN VAERNEWIJCKmogt

MAGDALENAweder in de rij voeren, en onder luide toejuiching werd het voor één oogenblik gestremde landvermaak hervat.

Nieuwsgierig vraagde men MeesterANTHONIS, wie de milde vreemdeling zijn mogt? maar deze sloeg, doof voor hunne vragen, ijverig de citer, of mengde zich met geestige kabriolen in het bonte dansgewoel.

Naauwelijks was de dans geëindigd, of de vreemdeling, die zich intusschen met eenige teugen Rijnschen wijn verfrischt had, moedigde door woorden en zilver tot de voortzetting van het feest aan.

Aarnout Drost,Schetsen en verhalen

(28)

‘Gij zult immers deel aan den dans nemen?’ zeide MeesterANTHONIS.

‘Niets liever, wanneer ik die blonde deerne geleiden mag. Bij St. Lucas! een regt Madonnakopje! Wie is dat schoone meisje?’

‘De dochter van den SchoutHUMPRECHT. Een zeer schoon kind, niet waar? en echter zal zij niet onverschillig voor uwe onderscheiding zijn, wanneer zij verneemt, dat....’

‘Zwijg, MeesterANTHONIS! hier enelders: verstaat gij mij?’

‘Het zij zoo!’ eindigde deze, en voerde den vreemdeling naar de, door een' breedgetakten lindeboom beschaduwde, zodenbank, waarMAGDALENA, omringd van eenige harer vriendinnen, nederzat. HUBERT VAN VAERNEWIJCKstond aan hare zijde en zag den zwierigen vreemde naderen. DoorANTHONISvoorgesteld, noodigde de jongeling haar met innemende gemanierdheid ten dans.

MAGDALENAstond op en waagde het een schuchteren blik op den reiziger te slaan;

een zachte blos vloeide, als een rozewaas, over het aanminnig gelaat; zij sloeg de oogen ter aarde, zweeg en zag naar hare moeder om. De deftige vrouw was digt in hare nabijheid. Hare blikken verstonden elkander, en nu hem de hand reikende, lispelde zij met zoete lieftalligheid: ‘Gij bewijst mij wel zeer veel eer, Mijnheer!’

‘Wat zegt eer tegen geluk?’ antwoordde de jongeling, en zag haar met gloeijende blikken aan.

De dansmuzijk klonk weder. Met al het ver-

Aarnout Drost,Schetsen en verhalen

(29)

trouwen der onschuld rustteMAGDALENAop den ervaren' danser. Algemeen werd het bevallige paar bewonderd. SlechtsHUBERT VAN VAERNEWIJCKbleef bij den lindeboom staan; zijne misnoegde blikken zwierven over den grond; telkens nam zijne ergernis toe. De vreemde week niet vanMAGDALENA'Szijde, zeide haar honderd zoete dingen, voerde haar gedurig ten dans en wist aan ieder gezegde eene geestige wending te geven. Dit was hem al te veer; wrevelig verliet hij de woelige menigte, die, terwijl de maan haren zilveren lichtvloed op het grastapeet nedergoot, de feestvreugde nog niet verlaten kon. Somber keerdeVAN VAERNEWIJKnaar zijne eenzame boschwoning. De oude moeder verwachtte hem; zij zag, dat haar zoon in eene zeer treurige luim was en kon er de reden van gissen. ‘Hebt gijMAGDALENA

niet gezien?’ vraagde zij eindelijk.

‘Ach, Moeder! Moeder!’ barstteHUBERTuit, ‘spreek mij niet vanMAGDALENA. Nu mag ik niets meer hopen!’

De ongelukkige minnaar! Te goeder ure had hij zich nog verwijderd; onbeschrijfelijk veel smart was hem daardoor gespaard. Nu zag hij het niet, hoe welgevallig

MAGDALENAhet onderhoud van den vreemden gast was; hoe hij haar naar huis begeleidde, en na het afscheid van hare ouders, terwijl deze binnentraden, een' kus op de rozenlipjes drukte, en fluisterend vraagde: ‘Zal ik u morgen avond wederzien, schooneMAGDALENA?’ - Nu wasHUBERT VAN VAERNEWIJCKer geen getuige van, hoe zij die bede toestemde, hare hand zacht aan de zijne ont-

Aarnout Drost,Schetsen en verhalen

(30)

trok en met een vriendelijk ‘Goeden nacht!’ in huis huppelde.

II.

‘Neen,ALIX! neen, langer mag ik het niet gedoogen. MAGDALENAmoet voortaan den vreemdeling niet meer zien.’

‘Maar, VaderHUMPRECHT!’ begon de toegevende huismoeder, terwijl zij het ammelaken over de tafel spreidde, ‘ons kind is goed en vroom, de vreemdeling een hupsch Heer; ei, zou der jeugd dan geen eerlijk vermaak vergund zijn?’

‘Bij den Heiligen Marten! zult gij mij dan weder het hoofd warm maken,ALIX? Wanneer ontzeide ikMAGDALENAeen goed en eerlijk vermaak? - Schuldeloos is nu wel hare gehechtheid aan den vreemdeling; maar ach, het dwaze meisjeshart!...

Wat toch voert den pronker herwaarts? - Acht dagen leeft hij nu reeds in de herberg als een Fransche Prins, tuischt met de boeren, danst met onsLEENTJEen maakt haar het hoofd op hol. Zie, dat verstoort mijne huisselijke rust!’ - Gramstorig stond hij op en zag naar buiten. Daar naderdeMAGDALENA, vergezeld van den vreemdeling.

Onder den met klimop begroeiden afhang namen zij afscheid. VaderHUMPRECHT

bespiedde hen. Het teeder gekozel ergerde den oude; echter stelde hij zich gerust:

zijne

Aarnout Drost,Schetsen en verhalen

(31)

dochter was rein en onschuldig; de vreemdeling zeer bescheiden.

MAGDALENAtrad binnen. MoederALIXdeed het licht ontsteken, bragt het gele zuivel in den tinnen schotel op en sneed het fijne wittebrood. Haar echtgenoot scheen in gepeinzen verdiept; van tijd tot tijd sloeg hij zijne dochter gade; sprakeloos nam hij deel aan den eenvoudigen avondmaaltijd. Toen stondHUMPRECHTop en stapte met groote schreden door het vertrek; zijne vaderlijke bekommering zou zich lucht geven:

‘Wat zal die vertrouwelijkheid met den vreemdeling beduiden,MAGDALENA?’ begon hij ernstig, en stapte nog rasser voort.

‘Lieve Vader!’ stamelde zij, ‘is hij dan niet een goed en geestig jongeling?’

‘Dom kind! schijnen alle pronkers dat niet? Wat bedoelt hij? Spreek,MAGDALENA! Gij zwijgt! - Ach! zoo heeft hij mij, ongelukkigen vader, uw vertrouwen reeds ontroofd!

De Hemel weet, wat leed hij mij verder nog bereiden zal!’

‘Gij miskent hem, Vader!’ antwoorddeMAGDALENA. ‘De vreemdeling heeft een goed, een heilig doel.’

‘Een heilig doel?’ meesmuildeHUMPRECHT.

‘Voorzeker, lieve Vader! nóg bezat onze kerk geen Altaarstuk; dikwijls beklaagdet gij u daarover. Nu, de vreemdeling is een schilder; hij wil het ondernemen, en de Heilige Marten,Saventhems gebenedijde Schutspatroon, zal boven het outer prijken.’

Aarnout Drost,Schetsen en verhalen

(32)

Het gelaat van den eerlijken oude helderde aanmerkelijk op; nogtans bewaarde hij het stilzwijgen.

‘Morgen vangt hij de schilderij aan,’ gingMAGDALENAvrijmoediger voort. ‘Hij heeft mij uitgenoodigd, om hem in het kerkkoor gezelschap te houden. Wat wij daarmede bedoelen, zal u eens duidelijk worden.’ De schuldelooze oogen schenen zijne goedkeuring af te bidden; ernstig zag de vader haar aan; zijn doordringende blik beschaamde haar niet.

‘MAGDALENA! heeft hij u van liefde gesproken?’ vraagdeHUMPRECHT.

‘Nimmer, lieve Vader!’ wasLEENTJESantwoord.

‘Nu, dan zegene St. Marten zijne lofwaardige onderneming en mijne toestemming!

Onthoud slechts dit vaderlijk woord: bewaak uw hart,MAGDALENA!’ - Zij stond op en omhelsde hem. MoederALIXwischte een' traan uit het oog en sloot hare dochter in de armen, en terwijl zij elkander zoo omhelsden, namHUMPRECHThet mutsje af en bad God, datMAGDALENA'Sgoede engel haar nimmer verlaten mogt!

Aarnout Drost,Schetsen en verhalen

(33)

III.

Eene maand verliep er. De vreemdeling werkte den ganschen dag ijverig in de kerkkapel. LEENTJEhield hem getrouw gezelschap. Gedurig won hun omgang in vertrouwelijkheid. Zijn gulle en heusche aard hadHUMPRECHTeen gunstiger vooroordeel voor hem doen opvatten. Des avonds mogt de Schilder zich in den huisselijken kring laten vinden, en het stille gezin werd door den gast ten aangenaamste verlevendigd. Zijn onderhoud was geestig, zijne gevoelige luim onuitputtelijk, en bovenal het vrome geschenk, dat hij voorHUMPRECHTSdorp bestemde, deed hem hoog in de gunst van den eerlijken Schout staan. Onbegrijpelijk veel goeds en nuttigs bragt deszelfs bestuur inSaventhem te weeg; maar het was hem ook niet onverschillig, dat men telkens zeide: ‘Zie, dit hebben wij wederom aan den rustigen Schout te danken!’

VAN VAERNEWIJCKplagt den Schout dikwerf te bezoeken. Sinds lang had de scherpziende vader bemerkt, dat ware genegenheid voorMAGDALENAhem derwaarts dreef, en dikwerf wenschte hij, dat de jonge Houtvester, zijne blooheid overwinnende, zich verklaren mogt. Sedert de Schilder in het dorp verschenen was, vertoonde

HUBERTzich niet meer. Aanvankelijk merkte VaderHUMPRECHTdit met leedwezen op; nadere kennis met den Schilder deed er hem weldra in berusten,

Aarnout Drost,Schetsen en verhalen

(34)

en weinig dacht hij meer aan zijn' vorigen gunsteling.

EnMAGDALENAnu - had zij haar hart bewaard? o! Ik weet het, menige schoone lezeres glimlachte bij die vaderlijke vermaning en zeide reeds: ‘Zij zal het niet kunnen bewaken.’ De geestige, gevoelvolle en door kunsttalent versierde jongeling moest haar wel dierbaar worden; dagelijks had zij zijn beeld zich met even gloeijende trekken in de ziel geschilderd, als die, welke zijne hand op het doek bragt. Ook zij dacht zelden dan meêwarig aanHUBERT; vroeger was hij haar niet onverschillig geweest; toen hij evenwel niet meer aan haar scheen te denken, wilde zij ook hem vergeten, en echter vreesde zij, dat een ander, dat de Schilder haar van liefde zou spreken.

Eindelijk was de schilderij gereed. HUMPRECHTen deszelfs gezin zou, vergezeld van den Dorpgeestelijke, het kunstwerk op eenen helderen Julijmorgen voor het eerst bezigtigen. Gloeijend violetlicht spreidde de zon door het gekleurde boogvenster op het Altaar der dorpkapel vanSaventhem; de hooge nis boven hetzelve was met gordijnen bedekt. De Schilder verbeidde hen reeds in het eenvoudig kerkgebouw.

Dáár stonden zij in hoog gespannen verwachting. De gordijn ter regterzijde werd weggeschoven: ‘De Heilige Marten!’ riepen allen opgetogen uit en staarden het treffelijk schilderstuk aan.

Het was een meesterlijk kunstgewrocht. De geharnaste Heilige, op een wit paard gezeten en om-

Aarnout Drost,Schetsen en verhalen

(35)

ringd van behoeftigen, verdeelde onder dezelve zijn' glanzenden mantel. Mannelijk medelijden en bewustheid van wel te doen, waren, met verhevene waarheid, op het gelaat des ruiters uitgedrukt. Ieder herkende in het ros des Heiligen het edel dier, waarmede de vreemdeling opSaventhems landfeest verschenen was, en St. Martens krachtvolle gelaatstrekken waren die des Schilders.

‘Onnavolgbaar schoon!’ riepen de bewonderenden uit, en een vrome traan rees hun in de oogen. Nu trok de kunstenaar de gordijn ter linkerzijde weg, en zij zagen de reine Moedermaagd met het kindJEZUS. Goddelijke vreugde lag op het stil bescheiden gelaat van de uitverkorene der vrouwen verspreid. Zij hield haren zoon aan den vollen boezem gedrukt, en scheen, in zaligend heilgevoel verloren, de schaar van landlieden gade te slaan, die haar omringden en geschenken bragten en den Heiland aanbaden. Op den voorgrond vertoonde zich een schoon blond meisje; het bragt een lam ten geschenke. Teedere vroomheid was op het bloeijend gelaat treffelijk uitgedrukt.

‘OnzeMAGDALENA!’ riepenHUMPRECHTenALIXbuiten zich zelve van verrukking uit.

‘Vader! Moeder!’ juichte het meisje, terwijl de Schilder, door hare opgetogenheid buiten zich zelven, haar in de armen sloot. ‘Vader! Moeder!’ herhaalde zij en wees naar een ander gedeelte van den voorgrond.

En de ouders zagen een vroom paar, een' bejaard man en eene bedaagde vrouw, veldvruchten en ooft

Aarnout Drost,Schetsen en verhalen

(36)

brengende, en zij herkenden in de statige Godsdienstige gelaatstrekken zich zelve.

Zij waren verstomd van bewondering. De Dorpgeestelijke, die in zijne jeugd menig gewrocht vanANGELO,RAFAËLenCORREGGIOgezien had, was onuitputtelijk in den lof van des Schilders werk, en prees de behandeling, als die vanRUBENSop zijde strevende. De Schilder was innig tevreden over zijn werk; overgelukkig zegende hij de magt en den invloed zijner kunst.

IV.

Sinds de kerk met het Altaarstuk prijkte, was de gehechtheid vanHUMPRECHTSgezin aan den onnavolgbaren Schilder ten top gestegen. De schalksche treken, waartoe zijn levendig karakter hem niet zelden verleidde, vonden gereedelijk verschooning;

en moest VaderHUMPRECHTsoms donker zien, wel spoedig verzoende eene koddige verontschuldiging den oude. MAGDALENAbeminde den jongeling heimelijk met al den gloed der maagdelijke liefde. Niet minder dierbaar was zij den vreemdeling;

echter verklaarde hij zich niet dadelijk. Aanvankelijk had hij gedurig tegen het harde noodlot gemord, hetwelk hem dwingen zou,Saventhem te verlaten; maar nog altijd toefde hij en sprak eindelijk geheel niet meer van vertrekken. Twee par-

Aarnout Drost,Schetsen en verhalen

(37)

tijen vormden zich in het dorp, de eene wenschte, dat hij bleef, de andere Sloeg hem 't heilig kruys, wanneer hy optrok, na.(*)

DatMAGDALENAaan het hoofd der eerste stond, behoeft geene vermelding. Moeder

ALIXwas hare getrouwe bondgenoot, en niet minder de waard uit hetZwijnshoofd, bij wien de vreemde duchtige verteringen maakte. VaderHUMPRECHTbegon zich aan de talrijker tegenpartij der dorpelingen aan te sluiten, die meer en meer van den dartelen moedwil des Schilders te lijden hadden. Deze echter liet zich moeijelijk uit het veld slaan. ‘De Cherub, die mij uit dit Eden verdrijft, moet vlammender zwaard zwaaijen,’ zeide hij lagchende, betaalde het gelag der gekwelde landlieden, deelde zoeten koek en blanke geldstukken aan moeders en kinderen uit, ondersteunde met goedhartige mildheid armen en kranken en was steeds op nieuwe landvermaken bedacht. Opzettelijk scheen hij telkens den vrede te sluiten, om denzelven telkens moedwilliger te verbreken. Het gewonde hart vanHUBERT VAN VAERNEWIJCKwerd door het tijdsverloop niet geheeld. Onvergetelijk en heilig droeg hijMAGDALENA'S

beeld nog altijd in den boezem. Hij was over hare genegenheid voor den geestigen vreemdeling op haar niet verstoord, want gaarne erkende hij deszelfs meerderheid.

Nimmer zag hijMAGDALENA; zeer zelden kwam hij teSaventhem, en het

(*) VONDEL.

Aarnout Drost,Schetsen en verhalen

(38)

was hem goed, weinig vanHUMPRECHTSgezin te vernemen. Maar de lof des Schilders verspreidde zich verre in den omtrek, en ieder toog naarSaventhem, om het schilderwerk te bewonderen; toen kon ookHUBERTder verzoeking geen' weêrstand bieden, om derwaarts te gaan en eigenwillig zijn boezemleed te vermeerderen.

Heimelijk bezocht hij op zekeren avond de dorpkerk, zag het Altaarstuk en verliet, van bangen weemoed veryuld, het heiligdom. Op eenigen afstand vanSaventhem bleef hij op een' heuvel staan en rustte op zijne bus. De zon zonk aan de

westerkimmen weg en verspreidde gloeijend roode wolken over het blaauw beneveld verschiet. Werktuigelijk hieldHUBERTzijne oogen op dat schouwspel gevestigd;

leefde zijne oude moeder niet, o, dan had hij gewenscht te sterven!

Hij bemerkte het niet, dat hem intusschen twee ruiters, van hunne bedienden vergezeld, genaderd waren; ter naauwer nood hoorde hij het, dat één hunner hem vraagde: ‘Vriend! bevindt zich teSaventhem een Schilder?’ - ‘Helaas ja!’ antwoordde de jongeling verward. De vreemden lachten. ‘Vela do fatta!’ riep de tweede ruiter uit, en beide reden haastig en in een levendig gesprek voort.

VAN VAERNEWIJCKzag hen na; hij bloosde over zijne verwarring en zijn zonderling antwoord. Bedroefd en op zich zelven misnoegd, wierp hij de bus op de schouders en vervolgde zijn' weg.

Aarnout Drost,Schetsen en verhalen

(39)

De reizigers haddenSaventhem weldra bereikt. MeesterANTHONISwas denzelfden dag weder in het dorp verschenen. Sinds het landfeest had hij zich aldaar niet opgehouden; want iedere feestgelegenheid, door de gansche omstreek, eischte zijne tegenwoordigheid, en ongaarne miste men hem bij deAntwerpsche en Brusselsche Rederijkers-optogten. Voor de kerk wachtte hij de vreemdelingen, boog zich eerbiedig en hield den stijgbeugel voor den oudsten der ruiters, een zeer bejaard man, wiens kostbaar gewaad deszelfs hoogen rang kenmerkte. De andere

vreemdeling was mede afgestegen; het was een rijzig man; minzaamheid en zielenadel spraken uit zijne wezenstrekken; ook zijne kleeding was zeer rijk en smaakvol; eene kostbare gouden keten hing om zijnen hals. Met nieuwsgierige haast traden zij de kerk binnen en begaven zich naar het outer. Een koorknaap schoof de gordijnen voor het Altaarstuk weg.

‘Hij is het,NANI!’ riep de jongste bij den eersten aanblik uit. - ‘Heil ons,RUBENS!’

antwoordde de grijsaard. ‘Hemel! welk een schilderstuk! Hij is het waardig uw leerling te zijn. Welk een koloriet, welk een leven! wat dichterlijke waarheid in de ordonnantie!

hoe helder en zuiver zijn de kleuren geschakeerd! In hem herleeft gij, mijnRUBENS!’

De edele Vorst onzer Schilders was opgetogen over het talent zijns leerlings; het streelde hem, den Romeinschen Edelman in deszelfs lof te hooren uitweiden, en vol geestdrift beijverde hij zich, zij-

Aarnout Drost,Schetsen en verhalen

(40)

nen vriend telkens nieuwe schoonheden in het schilderstuk te doen opmerken.

‘Saventhem levert schoone meisjes op,’ merkteNANIaan; ‘wanneer het ginsche kind (hij wees opMAGDALENA'Sbeeld) naar de Natuur geschilderd werd, dan is zij het Vaderland vanHELENA FORMANwaardig.’ - ‘O!’ antwoorddeRUBENS, met eene bevallige buiging,NANIvoor de hulde, aan zijne gade gebragt, dankende, ‘den Nederlandschen Schilder zal het wel nimmer aan schoone modèllen ontbreken!’ -

‘Dat geve de Hemel en St. Lucas!’ hernam de Italiaan. ‘Welaan,RUBENS! thans naar den vlugteling; jammer slechts, dat zijne kunst onzen toorn reeds ontwapende!’

MeesterANTHONISwees hun den weg naarHUMPRECHTSwoning.

V.

Digt aanMAGDALENA'Szijde zat de Schilder bij het venster. De schemering bevorderde de vertrouwelijkheid. Hij werd van tijd tot tijd weelderiger: ook dezen avond bemerkte

MAGDALENAdit; hare toegevendheid kon het niet goedkeuren.

‘VAN DIJCK!’ sprak daar eensklaps eene welluidende mannenstem; het was te goeder ure! MAGDALENAen de Schilder sprongen op en zagen naar den duisteren achtergrond. Daar stonden

Aarnout Drost,Schetsen en verhalen

(41)

twee gestalten;VAN DIJCKhadRUBENSreeds herkend.

‘Bij alle Heiligen! MijnheerRUBENS!’ stamelde hij, ‘vergeef mij, ik bid het u...

maar neen,’ voegde hij er in stoutmoedigen spot bij en vermeesterde zich: ‘wat zou Uwe Genade mij vergeven; zond zij mij niet uit, om de schoonheid te huldigen en de kunst te beoefenen?’

‘Gij zijt des Meesters vermaan getrouw geweest, MijnheerVAN DIJCK!’ merkteNANI

glimlagchend aan. ‘Wij bewonderen uwe gehoorzaamheid.’

MoederALIXtrad binnen en staarde de vreemdelingen onbeschrijfelijk verbaasd aan. HUMPRECHTvolgde haar; MeesterANTHONIShad hem onderrigt, dat zeer aanzienlijke gasten zijne woning binnen waren getreden.

Met wegslepende minzaamheid gafRUBENSden goeden lieden opheldering van de zaak. De jonge kunstenaar was zijn beste leerlingANTHONIJ VAN DIJCK; in het belang van zijn' gunsteling en der Vaderlandsche kunst had hij denzelven aangespoord omItalië te bezoeken, en de milde hand ter uitvoering van dit plan geleend. Maar de tooverkracht der landelijke schoonheid boeideVAN DIJCKaan Saventhem. Telkens had de bezorgdeRUBENSnaar tijding uitgezien, te vergeefs;

heinde en verre had hij geschreven, niemand bragt eene mare vanVAN DIJCK; eindelijk voerde het toeval MeesterANTHONIStot hem, met de verzekering, dat de vermiste, omstreeks eene maand geleden, het dorpfeest teSaventhem had bijgewoond. Nu scheen men alles op

Aarnout Drost,Schetsen en verhalen

(42)

het spoor te zijn; de uitkomst stelde hem niet te leur, enRUBENSwenschte, datVAN DIJCKthans, in het gevolg van den RidderNANI, de verdere reis zou ondernemen.

Op den terugtogt naarRome had deze zich te Brussel bij hem gevoegd.

Met eerbiedige aandacht haddenHUMPRECHTen zijne gade, sidderende had

MAGDALENA RUBENSaangehoord. ‘Wij danken uwen leerling een onvergelijkelijk schilderstuk,’ zeideHUMPRECHT.

‘Gijlieden pleit nog meer voor hem,’ antwoorddeRUBENS, en wierp een' vriendelijken blik op het diep verslagen meisje.

‘Gij zult heden onzen avondmaaltijd vereeren, HeerVAN DIJCK?’ vroeg hij. - Deze boog zich en zij vertrokken.

VI.

‘Waar isMAGDALENA?’ vroegVAN DIJCKden volgenden morgen; hij zag er wild en gramstorig uit; zijn kraag zat slordig; de knielinten waren gehavend; woest hingen de zwarte lokken om zijn hoofd; in zijne oogen brandde eene toornige droefheid.

‘Wat bekommert gij u om mijn arm kind, Mijnheer?’ zeideALIXtreurig. - ‘Weigert gij, dat ik haar zien zal, MoederALIX?’ riep hij opstuivend uit. ‘Zoo wilt ookgij het dan, dat ik vertrekke en van haar geen afscheid neme!’

Aarnout Drost,Schetsen en verhalen

(43)

Zijne woestheid deed de zachtmoedige vrouw sidderen. ‘Zij is naar de kerk gegaan,’

stamelde zij.

Hij ijlde derwaarts en rukte de deur open; het zou nog eenigen tijd duren, eer de morgendienst begon. MAGDALENAlag digt bij het outer nedergeknield en staarde op de schilderij en weende. VAN DIJKSwoede ging in teederheid over. ‘MAGDALENA!’

fluisterde hij. - Het bedroefde meisje zag op. ‘VAN DIJCK!’ begon zij; maar de stem begaf haar. - ‘Wij moeten scheiden,’ voegde zij er eindelijk bij, en barstte in een' vloed van tranen los.

‘In eeuwigheid niet!’ riep de jongeling in vervoering uit. ‘Neen,MAGDALENA! gij zult de mijne zijn, in spijt vanRUBENS, in spijt van den sluwen Italiaan! Wereld noch hel zal ons scheiden!’

‘Niet zóó,VAN DIJCK!’ smeekte zij. ‘Gij maakt mij bevreesd; ik herhaal het u, wij moeten scheiden. Het nederige landmeisje moest nimmer aan den geestrijken, tob aanzien en wereldglans bestemden Schilder gedacht, nimmer de ouderlijke waarschuwing vergeten hebben. RUBENSis uw weldoener; geen edel hart, dat weldaden versmaadt; daarom leen het oor aan zijne wijze vermaning. Vertrek naar het schooneItalië; leef er gelukkig, en vind eenmaal een hart, groot genoeg, dat gij het toe moogt behooren. Maar ook dán,VAN DIJCK! o, vergeet ookdan mij niet! Ik zal steeds uwe vriendin zijn.’

‘MAGDALENA!’ stameldeVAN DIJCK, ‘zoo wilt

Aarnout Drost,Schetsen en verhalen

(44)

gij, dat ik u verlate? Gij waart mijn beschermengel!’

‘Wij moeten scheiden,’ hervatte zij, zich uit zijne omhelzingen loswikkelende. ‘Na dit uur zien wij elkander niet weder. Gods zegen zij met u! Vereer Hem door penseel en door leven.’ - Hij begreep haar en weende. ToenVAN DIJCKhaar nog eenmaal omhelsd had, rukteMAGDALENAzich los en vlood.

VAN DIJCKbleef alleen. ‘Neen, zóó veel onschuldige liefde was ik niet waardig!’

snikte hij, en verborg het gelaat in de handen.

Des avonds verscheenVAN DIJCKnog eenmaal inHUMPRECHTSwoning. De ouders waren alleen. ‘Waar isMAGDALENA?’ vroeg hij somber. ‘NaarBrussel vertrokken,’

antwoordde de ontroerdeHUMPRECHT; ‘wij brengen u hare laatste heilbeden over.’

‘Zoo vaart ook gij dan wel, Ouden!’ riepVAN DIJCKuit en verliet hen. Weinige oogenblikken later zagen de goede lieden hem metRUBENSenNANIvoorbij rijden.

De edele ruiters groetten met minzame beleefdheid. VAN DIJCKstaarde voor zich heen.

VII.

Twee jaren waren er verloopen.

De purperen druif zwol aan den wijngaard, die

Aarnout Drost,Schetsen en verhalen

(45)

met zijne ranken het raam van den HoutvesterVAN VAERNEWIJCK, in het bosch van Soignies, ten halve bedekte. Eene jeugdige vrouw stond aan het venster en lachte, wanneer haar kind de mollige handjes naar de zware trossen uitstrekte, en van vreugde gierde, als de moeder eene der vruchten tusschen zijne kornalijnroode lipjes stak. Dáár klonken onder het raam de snaren van eene citer.

‘Alle Heiligen met u! schooneMAGDALENA! hoe gaat het den Heer Houtvester?’

vroeg eene welbekende stem. ‘MeesterANTHONIS!’ antwoordde de schoone vrouw,

‘mijnHUBERTis zeer welvarende.’ ‘En gij beide altijd even gelukkig,’ hernam hij, ‘dat laat zich uit uw gelaat lezen. Waarlijk, nog altijd evenaart gij uwe heilige

naamgenoote, ofschoon uwe jeugd onschuldiger was.’

MAGDALENA'Sechtgenoot kwam te zelfden tijde huiswaarts en noodigde Meester

ANTHONISbinnen. Deze liet zich niet bidden; hij bleef en deelde in het keurige wildbraad, hetwelk door die streek overvloedig werd opgeleverd. Na den maaltijd herinnerde men zich nog eenmaal vroegere dagen.

‘Weinig stelde ik mij op het landfeest teSaventhem zóó veel geluks voor,’ sprak

VAN VAERNEWIJCK. ‘Ei, moet gij er mij niet een deel van dank weten?’ vroegANTHONIS. - ‘Nooit zal ik het vergeten,’ antwoorddeHUBERT. Ja!’ zeideMAGDALENA, ‘zóó zijn mij de oogen geopend gewor-

Aarnout Drost,Schetsen en verhalen

(46)

den, mijne zotte hersenbeelden verjaagd en uwe deugd en bescheidenheid in een helder daglicht getreden. Ach,HUBERT! waren wij niet gelukkig geworden, uwe schroomvalligheid zou er medepligtig aan zijn!’

‘TeAntwerpen verhaalt men, datVAN DIJCKweldra huwen zal,’ verhaalde Meester

ANTHONIS. ‘Met wie?’ vroegMAGDALENA, en een naauw merkbaar blosje verhoogde hare kleur. - ‘Het gerucht zegt, datRUBENShem eene zijner dochters heeft

aangeboden,’ was het antwoord. - ‘Mogt hij gelukkig zijn!’ beslootVAN VAERNEWIJCK. MaarVAN DIJCKwerd niet gelukkig. Zijne onschuld was bezweken. De zingeneugten der wereld verstrikten hem. Voor reine liefde onvatbaar geworden, tuimelde hij in verpestenden zwijmel voort. Zijne loopbaan op het gebied der kunst was schitterend als die van zijnen doorluchtigen Meester; maar een vroege dood volgde zijne misstappen en ontroofde der Vlaamsche Schilderschool haar keursieraad. Eerst eenigen tijd na zijnen dood vernamMAGDALENAdie treurige tijding in al derzelver schrikwekkendheid. Zij stortte eenige tranen; de goede echtgenoot misduidde het haar niet, en toen zij, de oogen afwisschende, zeide: ‘Zie, dat was een zwak oogenblik,HUBERT!’ omhelsde hij haar zwijgend; digt klemde zij zich aan zijnen boezem met de woorden: ‘Gij zijt een edeldenkend man,HUBERT!’

Gedurende eene reeks van jaren plagt men in de kerk vanSaventhem op den 7denJulij eene ziel-

Aarnout Drost,Schetsen en verhalen

(47)

mis voor den SchilderVAN DIJCKte lezen. Maar eindelijk hield dit gebruik op, en het Altaarstuk is uit de kerk verdwenen, zonder dat men het tot heden heeft weten op te sporen.

Aarnout Drost,Schetsen en verhalen

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

den eersten oogopslag zullen wij kunnen zien, dat wij niet meer alleen den Hollander voor ons hebben, puriteinsch stroef, aartsvaderlijk eenvoudig, besloten in den

Een godtvruchighe ziel (begaeft zynde met een salighmakende gratie) heeft een ghedurighe hope om saligh te worden: om dat sy aen haer selven voorstelt het beginsel van de

De Hollandsche ploert toch, voor wien de tourist, wegens de goedkoope vervoermiddelen, tot zelfs in het hartje van Zwitserland niet meer veilig is, maakt zich bij voorkeur aan

Juist toen onze vriend even pauzeerde voor de laatste krachtsinspanning, zuchtend zijn zweet afdroogde met zijn rode zakdoek en met woedende blikken schuinsweg oogde naar Bello,

Wanneer gij alleen uw en mijn leven waagdet, ik zoude het gaarne voor de gezuiverde leer overhebben; de discipel is niet meer dan zijn Meester; maar wat hebben mijne kinderen, wat

in zoo'n oogenblik is alle menschelijkheid naar de maan;’ - de landrot geworden matroos, die onder de linden eener dorpsherberg de boeren in een' vliegenden storm verplaatst: ‘Het

Drie dagen later zou de heer Hudde ‘de eer hebben, den heer van Veere tusschen een en twee ure af te wachten.’ Het was eene zware proef voor Huiberts geduld geweest, en toch had hij

10 Een Duitser uit Gronau ontvangt salaris van het bedrijf in Enschede waar hij werkt. 10 Een Duitser uit Gronau ontvangt salaris van het bedrijf in Enschede waar