bron
Vlaerdings redenrijck-bergh. Kornelis Fransz., Amsterdam
Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/_vla008vlae01_01/colofon.php
Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd
zijn.
Aen de E. E. Hooch-Achtbare, VVyse, seer voorsienige, ende konst-lievende Heeren, myne Heeren, Pieter van Ruytenburgh, Ambachts-Heere van Vlaerdingen ende Vlaerdinger Ambacht.
Mitsgaders
De Burgemeesteren, Regierders ende Hooft-Officieren der respective Steden ende Dorpen van Dordrecht, Haerlem, Delff, Amsterdam, Goude, Rotterdam, Gornichem, Schiedam, Vlaerdingen, 'sGravesande, Maeslandt, Soetermeer, de Ketel ende Noot-dorp.
E. E. Hooch-achtbare, vvyse, seer voorzienige ende Konst-lievende Heeren.
DE Poësie, die sommighe, doch oneyghentlijck, Rhetorijcke (een naem die maer een
gheringste deel harer waerdigheyt uyt en druckt) andere Rijm ofte Dicht-konst, ende
wederom andere, veel bequamelijcker, Reden-rijck-konst gewoon zijn te noemen, is
tot allen tyde byde rechte Oordelaers ende kenders van hare uytnemende deughden
in sulcken aensien ende groot-achtbaerheyt gheweest, dat de gene diese in haren
rechten aerdt, ende tot haer eyghentlijcke eynde, namelijck tot het vormen ende
verbeteren van der Menschen zeden, lof ende aenradinghe der deugden, bestraffinge
ende afradinge der gebreken, naer behoren gebruyckt hebben, wel te rechte vereert
zijn gheworden met de hoge tytels van nabootsers ende uytbeelders der Goddelijcker
natuere, ende van zoda-
nige Leermeesters, die beyde met Goddelijcke ende Menschelijcke wetenschappen begaeft sijnde, der Menschen gemoederen niet alleen met soetigheyt leyden, maer oock door de kracht haerder welgestelde ende honich-vloeyende redenen ghelijck als dwingen tot het goede, ende afschricken van het quade. Veel exempelen ende bewijs-redenen hier van by te brenghen, soude niet alleen te lang vallen, maer oock by uwe E.E. diense genoechsaem van zelfs bekent zijn, onnodich wesen. De eenige Orpheus, gehouden voor de oudtste der Poëten, kan dit overvloedelijck betuygen, de welcke, om dat hy met syne hertroerende Poësie de woest-lopende Menschen by een vergadert, tot Steden ende Vlecken te bouwen beweecht, de rechtvaerdigheyt ende andere deugden gheleert, ende ten kortsten hare wilde zeden besnoeyt heeft, daerom wel te recht geseyt wort met de lieflijck-luydende snaren van sijn gheleerde Chyter de herde steenrotzen vermorwet, de snel-ruysschende water-vloeden stil gehouden, de wilde beesten ghetemmet, ende de ongevoelige bomen tot gevoel ghebracht te hebben. Ende hierom is het, dat men by alle eeuwen, ende onder alle selfs de alderwoeste Volckeren, oyt ende oyt gevonden heeft Geesten, die de selve niet alleen profytelijcke, maer oock hoognodighe konste ghesocht hebben te oeffenen, ende de gaven hun daerinne van Godt verleent elck in sijn Vaderlandtsche tale ten heyle haerder Medeburgeren ende nakomelingen aen te leggen. Onse Nederlanders in't ghemeen, ende sonderlinge wy Hollanders, hebben al van outs her onder ons dit lofwaerdige ghebruyck, dat in onse Steden ende Dorpen doorgaens opgherecht ende ingestelt zijn sodanige geprivilegieerde Vergaderingen ende Gheselschappen, welcker Mede-ghenoten ende Broederen hare zinnen ende verstanden ten algemeenen beste in dese hoog-loflijcke wetenschap trachten te scherpen. Ende om niet verre te gaen, tot desen eynde zijn in den lest-voorleden Somer binnen de Oude Stadt Vlaerdingen, by Keyser, Prins, Factor, ende gemeene Kamer-broederen aldaer met een
vriendelijcke prijs-nodinge voorgestelt dese twee stichtelijcke Vragen:
Wat middel dat best dient ghenomen byder handt,
Die 'tGemeen nodigst is, en vorderlijckst voor 'tLandt?
Item:
Die syn Kind'ren op-queeckt met wel te doen sorgvuldich, Wat zijn sy (zijnde groot) hem daer voor weder schuldich?
Mitsgaders desen niet min waerachtighen als voornemelijck nu in onsen bedroefden tijt nodigen Regel:
Door eendracht die macht maeckt, is een Landt sterck en krachtich, Maer door inlandtsch' onvree vvinnelijck en onmachtich.
Om de welcke te beantwoorden ende met kracht van ziel-buygende redenen te bewysen, sich met consent van hare wettighe Overheden verwaerdicht hebben te verschynen ende hare wercken in te brengen de loflijcke Reden-rijck Kameren van uwer E. E. respective Steden ende Dorpen. Welcker Spelen, Refereynen, ende alle andere desen aengaende Rymeryen my ter handt gekomen zijnde, ick, uyt liefde tot de zelfde konste, ende tot de bevoorderinge des gemeenen nuts, goet gevonden hebbe eenen yegelijcken door den druck gemeen te maken. Ende nademael het een oudt ende pryselijck gebruyck is, dat de Autheuren ofte Wtgevers van alle goede Boecken altijdt yemandt kiesen, onder wiens bescherminge de selve moghen schuylen, ende bevrijdt zijn tegen de afgunstige tanden van alle nydighe Schimpers ende Zoylisten, so en hebb' ick mede niet moghen noch willen nalaten de goede costuyme te volgen, ende dit teghenwoordige VVerck te bevelen in de goetgunstighe bescherminghe soo van uwe E. mijn Heer Ruytenburg, Ambachts Heer der voorsz oude Stadt Vlaerdingen ende Vlaerdinger Ambacht, als van uwe E. E. myne Heeren de Burgemeesteren, Regierders ende Hooft-Officieren der voorgenoemde respective Steden ende Dorpen, welcker Reden-rijck Kameren (ende dat met consent van uwe E. E. Heeren) den Vlaerdingschen Aeckerboom met hare konstrijcke wercken hebben vereert. Biddende ootmoedelijck dat uwe E. E. ghelieve desen last goetgunstelijck te aenvaerden, ende in dancke te nemen in dit in hem zelven grote, maer ten aenzien mynes toedoens geringe geschenck van my
uwer E. E. ootmoedige ende gantsch toegedane Dienaer Kornelis Fransz.
Boeckdrucker tot Amsterdam.
¶ Aen alle goetgunstige ende Konstlievende Lesers.
OVermits wy in het drucken van dese Spelen, goetgunstige ende Konst-lievende
Lesers, doorgaens hebben moeten volghen de speldinge ende uytspraeck van de
oorspronckelijcke gheschreven Copien der zelve, zo en moet ghy u daer aen niet
stoten, dat ghy somtijts eenighe woorden ontmoeten sult, die u zoo van wegen de
twee voorsz eyghenschappen, als oock doordien bynaest elcke Stadt ende Dorp sijn
besondere termen ende manieren van spreken heeft, wat vreemdt zullen in't oor
klincken. Wy hebben de zelve, wat de uytspraeck ende spelding belangt, soo hier so
daer altemet wat verandert ende gebogen naer het ghemeynste gebruyck, stellende
(by exempel) proeven voor proven, ende diergelijcke, maer noodtzakelijck in haer
gheheel moeten laten daer sy dicht sloegen, om niet gehouden te te worden voor al
te neuswijse veranderaers van een anders werck. Indien ghy oock ergens eenighe
kleene letter-fauten oft onrechte distinctien in den druck vindt ingeslopen, sult believen
de zelve te verschonen, ende gedachtich te wesen het oude spreeck-woort, dat het
oock een Meester somtijdts wel mist, ende dat selve Argus met sijn hondert ooghen
bedroghen heeft konnen worden. Alle dingen (zegt Epictetus) hebben twee ooren oft
hanthaven daermense by vatten mach, een goede namelijck ende een quade, diese
by 'tgoede oor vat, is de wijste, want by 'tquade mochtense hem door de broosheyt
licht uyt de handen vallen. Volgt sijn lesse, ende neemt de goede ghenegentheydt
die wy gehadt hebben om u te vermaken ende stichten in dancke. Soo veel hadd' ick
u in den ingang van dit werck te zeggen, ende neem hier mede mijn afscheyt, u voorts
bevelende den Vader der Geesten, die onser aller geest meer ende meer verlichte
met synen heyligen ende goeden Geest, AMEN.
Keyser, Prins, Factoor, ende gemeene Kamer-Broederen, der Kamer AENSIET LIEFD' tot Vlaerdingen, Wenschen alle
Rijmkonst-lievenden Lesers geluck ende zaligheyt.
ALzo 'tOctroy by de E. Heeren Magistraten deser Stede Vlaerdingen in voortyden
verleent tot het oprechten van een Reden-rijcx-kamer binnen der selver Stede,
jeghenwoordich over de hondert Jaren was out gheworden; ende wy ofte onse
Voorzaten, gheduyrende den selven tijdt, niet meer als twee beroepinghen vande
Hollantsche Kameren binnen deser Stede hebben gedaen, ende sedert de leste ons
nochtans op veele ende verscheyden beroepingen van andere Rethorijcke Kameren
hebben laten vinden. So ist, dat wy goet gevonden hebbende, zo tot vernieuwinge
van onse voorschreven Octroy, als tot danckbaerheydt ende vergeldinghe vande
weldaden, de Redenrijcke-Kameren wederomme alhier te nodigen, de kaerte hier
naer volgende met consent van ons Magistraten, aen alle Vrye Redenrijcke-kameren
in Hollant hebben uytgezonden. Op welcke beroepinge ons oock een goet deel, ende
niet vande minste der voorschreven Kameren, ten bestemden daghe zijn verscheenen,
die hare Reden-rijcke wercken van Spelen, Refereynen ende Liedekens hebben
verthoont, ende dat met zodanigen uytnemende vermaeckelijckheyt van veele
Menschen, dat ons goet ghedocht heeft de zelve een ijder door den druck gemeen te
maken. Te meer oock om dat eenige vande verscheenen Kameren haer in't uytdelen
vande prysen, niet al te wel en ghenoegen, ende dat een yegelijcken de billickheyt
daer inne gepleecht soude moghen oordelen, ende de quaet-belovers ziende de hare
by d'an-
dere wercken haer zelfs gerust stellen. Dan naerdien de oordelen vande Menschen
so zeer verscheyden zijn, dat wel te recht een vande Oude gheseyt heeft: Quot Capita
tot sententiae, dat is, Soo veel Hoofden, soo veel zinnen, ende dat het de hoogste
Jupiter selfs so niet maken en kan dat het elck een behaecht, Soo en moet het dan
oock niemant vreemt duncken, dat de zelve Oordelaers (gheweest zijnde neuterale
Personen by de E. Heeren Magistraten daer toe verkoren) het een yegelijck niet te
passe hebben konnen maken. Wy nochtans vertrouwen vastelijck, dat de zelve daer
inne noch gunste nochte wangunste hebben ghepleecht, Ende bedancken hoochlijcken
alle Konst-lievende Mede-broederen die haer verweerdicht hebben onse voorleden
Feest met hare tegenwoordigheyt ende Reden-rijcke wercken te vereeren, Haer van
herten toe-wenschende, de Reden-rijcke konst alzo te mogen ghebruycken, dat sy
door de reden allengskens geleyt worden hier boven tot den Vader der Lichten, ende
eenighe oorspronck aller reden, Amen.
VVat Vlaerdingen bevveegden de Reden-rijcken te vergaderen.
VLaerding keeck en weder-keeck Zeven dagen in een weeck, Zeven Iaren van te voor
eer dat Mars sijn Swaert verloor, Zeven tyden na den tijt
dats'er Graefschap worde quijt, Sach sy in des werelts rondt hoe de saeck in Hollandt stondt.
Een gesichte haer verscheen twee mael in't Et-mael gemeen.
'tWas een gespoock of gedrocht:
Wie weet oock wat het zijn mocht?
'sDaegs als de klock twalef slaet, 'sNachts alst op een cuni'ren gaet, In't onboenste van de tien
liet hem dit gesichte zien.
Was het blyschap, was het druck, Wast geluck, wast ongeluck, was het twist, was het nijdt, Die met 'thert de keel af snijdt, Was het wesen, was het schijn, 'tWas dan wat dat het mocht zijn, 'tworde op de tijdt voorseyt voor haer oogen heen geleyt.
En so drae als dit gespuys
was verby, quam een gedruys
van verderven en van schae,
En dat volghde d'ander nae,
En die dreygden, en sy deen
wat van Hollandt was voor heen,
En so 'tleeck, so souden sy Hollandt helpen inde ly.
Dit heeft in Vlaerding gebracht sorrechvuldich achterdacht:
Dit was d'oorsaeck dat Vlaerding voorstellen van't Landt aenving.
'tIs de uyrsaeck gants en gaer dat Reden-rijck quam in haer, En voor dit, heur ziende quaet, Schafte middel ende raedt.
Voorts van d'ander dingen meer die sy sach, was heur begeer Dat ick soude swygen stil, Des ick't oock verbergen wil:
Want sy sey (en seyde waer) Hoort Slecht ende recht mijn Caer, Die veel leyt en seyt, en doet, dick veel verantwoorden moet.
Iob A. vande VVael.
¶ Ulaerdingh tot Ansiet Lieft.
MYn rede-rijck dat ick langh over d'hondert jaren in weedom heb ghebaert, in misval en ghevaren, Dus langhe opghevoedt, zal my niet eens gheschien volkomen vreucht van u, tot verghelding van dien?
Hoe dus ondanckbaer Wijf, hoe dus? 'tis u vermogen my vermaeck aen te doen, en weder loon te toghen uw' Susters, daer ghy dick ter Feeste hebt gheweest, Wort haer Bruydt en Waerdin, noot haer weder ter Feest, Niet alleenlicken haer, maer alle die int Neste
van de Hollandtsche Leen zijn ghebroedt en gront-veste.
Ick hebbe langh verlanght mijn afkomst eens te zien:
Maer gheen tijt, hoe vergult, woud' ghelegentheyt bien, Als dees gewenschten tijt, die my nu brengt met vreugde Kints en Kints Kint welvaert, met voortgang inde deuchde, En veraerdt hy oock niet (doch niet in overvloedt)
Mijn ouwreeuwse ghedaent' en vuyl wanschapen goedt;
Dat ick veel bet ghelijck' een Nymphe int aenschouwe, Dan een acht-en-twintigst' half-hondert jaer'ge Vrouwe.
Des zy den Hemel danck, den Hemel die't al schenckt, Dat hy my end'de myn' dus mildelijck bedenckt:
Nu ist een tijt van vreucht, van winst en van betalen, Betaelt nu uwe schult: ghy hebt so menichmalen my geklaagt uwen noot, hoe datmen op u smaelt, Aensiet lieft, Aensiet lieft, u Feest, u Feest die faelt.
Maeckt daer vaan een gezwijgh, sluyt toe, sluyt toe de monden, Beschrijver all' de uw', doet overal verkonden
door tsnel-vlieghend' gherucht, na der Kamer manier,
Mijn wensch, mijn lust, mijn vreucht, u kransken van Laurier.
Sonnet,
Op de Reden-rijck-feestelijcke intrede tot Vlaerdingen.
Out Vlaerding, dat dees roem u oude roem verrijckt deur reedens nut gesticht, der vragen uytgegeven by vrygekende, vviens lusts ijver voort gedreven, B'antvvoorden vvaerdigh, daer u Helicon op blijckt.
K'hebt na vermogen mee, oft yet of niet gelijckt, vertoont my leergiers ernst, vvaer by de Musen leven, VViens teere lootien snackt na Pegasus om even,
De vruchtbaerheydt syns vliets starckt dat ghy niet en wijckt, Noch voor 'tonvveers gerel der Mome of Soylisten,
vviens snatter logen mont veeltijts niets beters vvisten.
Dit vvordy selfs gevvaer die 'tfeest-vverck hebt volbrocht.
Mee-broeders vaert so voort, vvilt inde daet verstyven.
Roem idel vvon noyt prijs, laet 'tommeloop vvat kyven.
Hier meed' veel vreed' en vreucht u ionstig toegedocht, By die de vvaerheyt mint, by 'tvverck vvatmen vermocht.
Bemint de vvaerheyt.
J.S. Kolm.
Op den Vlaerdinghschen Reden-rijck-bergh.
HOllanders, die vvel soudt om het Ghemeene beste al ondersoecken vvat te ondersoecken staet, En daer niet om en geeft oft in het eygen schaedt, Als het Ghemeene nut blijft binnen u gevveste.
Indien dat ghy nu vvilt een onvvinlijcke veste gaen strijcken, om u Landt van middel ende raedt, So deursnuffelt dit Boeck: het leerdt vvat goet en quaet voor 'tLandt ende Gemeen, sal vvesten tot in't leste:
Want vvil'u 'tOorloghs beest het horsse-becke bien, Of komt u 'tschalck bedroch met stricken loos verspien, De teghen-vveere is daer tienvoudt in beschreven:
En sorght ghy dat den tvvist en 'tlang-duerich bestandt u neering en u volck sal jagen uyt het Landt?
Te raed' gaet met dit Boeck, het sal u 'tbehoudt geven.
Deughd' verwint.
A.J. vande Wael.
Klinck-dicht.
K'Weet niet wie dat ick best de eere sal toeschryven van desen Boeck, de welck men Reed'rijck-berch heet, Of ick die eygh'nen sal den Voorsteller Poët,
Dan of ick het op de Beantwoorders sal dryven?
Gaef ick den een de eer, d'aer mochtender om kyven, En dan worde ick pas met valsch oordeel bekleet.
'tSchijnt de geleertheyt wil d'eer hebben dat sy't weet, Al sou sy nacht en dach daerom schryven en wryven.
De manhafte niet min en twiste om de eer,
Den een wil Herc'les Knod', en d'ander Pallas speer, Ayax en Ithacus noch om de Wapens twisten.
Dus wil ick, Vriendekens, u t'saem houden te vriendt, En geef u t'saem de eer, ghy hebtse t'saem verdient, Want wist den een 'tvoorstel, de and'ren 'tantwoort wisten.
Bien ou rien.
Eer-dicht.
ICK vveet niet Iob, mijn vrient, vvaer u de vvijsheyt meer van daen gekomen is als my en mijns gelijcke!
Die u om-gangers zijn in handel en Reed'-rijcke, En van Kindts been af met u gingen op en neer!
Ghy leerde niet of 'tvvas al mede onse leer,
Ghy keunt (als vvy) maer u Moeders tael laten blijcken:
Nochtans moet onse kenn' voor uvve kennis vvijcken:
Dan vvy begrepen niet of ghy begreept het eer.
'tSchijnt dat u kloecken geest door't naerstigh ondersoecken VVat meer te vatten vveet, uyt 'tlesen vande boecken, Als vvy vvel doen: vvant ghy hebt onder ons nu vveer dit swaer-wichtige werck, daer veel aen is gelege,
Verzonnen, en dus verr' gebrocht met eer en zeghe:
Des zijn wy uvve Knechts, en ghy zijt onzen Heer.
Niet sonder arbeyt.
J.P. Broock.
Gesangh,
Ter eeren des Poëts Iob vande VVael.
GHY Volcken die veel leest het Dicht van meenigh Geest En na des Dichters dichten de Luyden sult verrichten:
Van 't moy geeft ghy haer eer, Van 'tslecht oneere weer.
Doch ick ken, 'tiss 'tbehore van die dicht brenghen vore:
Maer wilt Slecht ende recht,
Ons Poët (Wijsheyts Knecht) Die hier na sijn Persone, Sijn Dicht Slecht stelt ten tone, Nier oordelen voor plomp, Al is syn dicht hier lomp:
Want hy doet't uyt gheen plompheyt, Noch onbekende lompheyt:
Maer met weten voordacht Sijn rijmpje hy betracht, Dat hy onlangs gelede in veler by-zijn dede, Doen 'tgemeen onverstandt hem on myn dicht sprack schandt;
‘Het viel'er wat te treflijck, Het docht haer onopheflijck, S'en konden't niet verstaen, 'tHiete qualijck ghedaen:’
Waer op hy d'onbekende, Dit (het rijmpje) voorwende:
VVEl, wel, ick sal het Dicht na mijn Weun-stede smeden, En so d'Inweunders zijn, sal ick den Zin bereden:
Maer woond' ick t'Amsterdam, of in Leyden gheleert, Ick smede beter Dicht, en worde bet ge-eert.
Wilt dan onsen Poëte na syn Dicht niet uyt mete:
Maer geeft hem, die Landts wijs wil volgen eer en prijs:
Ick derf wel vry'lijck zingen, Iob is d'eer van Vlaerdingen.
I.C. Branthuysen.
Ansiet 't Beeldt Christ de Liefdt, aen't hout des Cruyces hangen.
Opgerecht inde Eyck, ons's Kamers Schildt en Wapen,
AENSIET LIEFDE
Om door het Ansien, 'twelck ghedencken doet ontfangen,
Te stier'n tot 'twesen self dat voor ons is ontslapen.
Beschryvinge.
Der Vry-ghekende Hollandtsche Reden-Kameren.
1.
+
Nodinge der Kameren.
Den 10. Juliij 1616.
TEn waer miijn Voetsters junst tot uwaert waer gheneghen,
+S'en zou, Meed'-Susters, u door my niet laten noo'n, Noch ick waer oock niet na Helycons hoocht ghesteghen, Ten waer heur wil en junst my dat eerst had geboo'n;
+
Intrede.
Midts sy nu meer lust heeft dan sy wel is ghewoon,
++
Prysen van fijn Tin Op de kleding een Hanc-was-vat, met een Bocken.
Zoeckts' een Red'rijcke Krans in heuren schoot te vlechte.
+Komt dan mijn Susters waerdt, ghy Iovis Dochters schoon, Die aen Mnemosijn' zijt gewonnen inden echte,
Heur wil, myn hoochste wensch, in heuren schoot uytrechte, Den tienden in Hoy-maendt, na-middagh, de Klock een,
+
'tBest is best, na den eysch der Personagien: zonder datmen (ghelyckmen in Intreden ghewoonlijck is te doen) daer toe eygentlijck klederen behoeft te laten maken.
In't Slaven-borghs' Voorhof, daer de Vlaerding de Vechte
+met heur verzilvert nat in-slurpt, en deelt aen tween, Daer's huys-vestingh voor u; daer van daen zult ghy treen in't Vlaerdinghs gheheym met de Beelden van u Speelen;
Prijs is voor die de heur alder-best weet te kleen:
Voorts na u ruste treedt, rust van moeyt', 'tmocht verveelen, Daer vindt ghy een Vat Bier tot welkom voor u deelen.
2.
Des and'ren daeghs wil ick u dancken, en ontfaen,
+
Drie de beste gheschilderde Blasoenen.
Voor ontfangh, en voor danck, schenckt uwer Kamer-Mercken,
+De drie die konstichst zijn gemaeckt van Schilder-wercken,
+
6. 4. en 2. stoop-vlessen.
Zijn drie Geschencken voor de junst aen my gedaen.
++
Tbeste bewijs opt Blasoen, in viermael dertien regulen.
3. 2. en 1. stoop-vlessen.
Drie die in vier Dertien Recht-maten wysen aen
+Heur Kamer-Merck te zijn 'tbest bewijs, daer ter percken, Ghenieten drie, twee, een verdiensten. En wiens Klercken
+
De beste uytsprake.
2. en 1. overdeckte Koppen.
De beste uytspraeck doen, en zullen niet misgaen.
+En 'tSpel voor aengheroert, diens Beelden u in leyden, Wilt tusschen zeven en acht hondert maten scheyden,
+
'tSpel op de En antwoort daer in, tot welvaert van tGhemeen-beste,
+Wat middel dat best dient genomen by der handt,
8. 6. en 4. Stoop-vlessen.
Tbeste spelen. 6. 4. en 2.
Pet.-kannen.
De drie diens Beelden heur in't spelen houden, effen
Of de Lieden daer zelf haer doen quamen aenheffen,
T'zy daer't in zy, zo wel in wesen als in schijn, Ghenieten haer verdienst, ghevult met goeden Wijn.
En op dees twede Vraegh wilt het antwoort bezeffen,
+
Vraghe.
Op't Reviereyn.
6. 4. en 2 Wijnkannen
+
Die sijn Kind'ren opqueeckt met wel te doen zorghvuldich, Wat zijn sy (zijnde groot) hem daer voor weder schuldich.
V zin en meynich in vier zeventienen schrijft:
Drie die het beste blijck met natuerlicke rede
+
Welsprekenst.
3. Overdeckte Koppen.
+
by brengen, s'werden na de waerden gheloont mede, En die 'twel-sprekenst spreeckt oock niet ongheloont blijft.
4
Singht een Liedeken van vijf veerskens, op den zin
+
Liedts zin.
6. 4. en 2. Wijnpinten.
+
Door eendracht, die macht maeckt, is een Landt sterck en krachtich:
Maer door inlandtsch onvree winnelick en onmachtich.
De drie die alderbest den oorsprongh en beghin van d'onmacht ende macht, oock van d'onmin en min bewesen hebben, zijn na verdienst loon verwachtich.
+
Tbeste zingen.
3. en 2. Schalen.
+
De twee die heure stemm' doen klincken zoetst-hoor'gh achtich, Ghenieten met heur tween twee verdiensten van Tin.
+
Tveerste komen.
2 Stoops-vlessen met den Wijn.
+
En die van 'tveerste komt, zal ick voor sijn wegh gheven twee Stoopen goeden Wijn, met 'tgheen daer aen zal kleven.
Meed'- susters dits de Prijs die te verdienen is;
Ick bekenn' wel, het doen dat is veel meerder waerdich, Maer de Prijs is het minst, 'tis om de eer rechtvaerdich die ghestelt wort int huys der eeuw'gher ghedacht'nis.
5
Ghy die u inden schoot mijns Voetsters wilt gaen stellen,
+
Van sijn komste den vijfthienden Mey te doen weten.
+
Schrijft aen in Mey vijftien, het zoete Zomer-kint.
Ghy die woudt datmen u vrij Red'-rijck mochte tellen, Komt met Ov'rheyts belief u Doop ghy daer mee wint.
+
Alle de wercken op den 19.
+