• No results found

Thema 4 DNA

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Thema 4 DNA"

Copied!
39
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Thema 4 DNA

Biologie voor jou

4VWO

(2)

INHOUDSOPGAVE

BASISSTOF

1)Van genotype tot fenotype

2)Mitose en celdeling 3)Ongeslachtelijke

voortplanting 4)Meiose

5)Geslachtelijke voortplanting

6)De genetische code 7)Mutaties

8)Erfelijkheidsonderzoek

VERRIJKINGSSTOF 1)Crossing-over

2)Oorzaken en behandeling van kanker

(3)

B1: VAN FENOTYPE TOT GENOTYPE

-Fenotype = uiterlijk waarneembare kenmerken van een individu - Genotype = een pakketje erfelijke eigenschappen

genotype moeder

genotype vader jouw genotype

afb. 1

(4)

B1 WAT IS DNA

Bioplek chromosomen Bioplek eiwitsynthese

- DNA : desoxyribonucleïnezuur

- DNA : drager van erfelijke eigenschappen - DNA bepaalt de volgorde en het aantal aminozuren in een eiwit (enzym)

- chromosomen

(5)

B1 WAAR BESTAAT DNA UIT

Bioplek bouwstenen van DNA

- Adenine (A) - Thymine (T) - Cytosine (C) - Guanine (G)

- 2 ketens; dubbele spiraal (dubbele helix)

- Spiraal bestaat uit veel nucleotiden; nucleotideketen - Nucleotiden bestaan uit:

- fosfaatgroep - desoxyribose

- stikstofbasen (4 soorten)

(6)

B2: MITOSE EN CELDELING

Nieuwe cellen ontstaan door:

Mitose (kerndeling) Celdeling

mitose celdeling

plasmagroei

(7)

B2 MITOSE

celkern splitst

twee dochtercellen plasmagroei

moedercel

mitose in het kort:

(8)

B2 DNA - REPLICATIE

- Voordat een mitose begint ð DNA - replicatie

afb. 5

(9)

} } }

Onzichtbaar met een microscoop

Zichtbaar met een microscoop

Onzichtbaar met een microscoop

afb. 6

B2 DNA - REPLICATIE

(10)

B2 CELCYCLUS

interfase: 3 verschillende fasen:

- G1 - fase - S - fase - G2 - fase

celcyclus = mitose + interfase

afb. 7

(11)

afb. 8

afb. 9

B2 CELCYCLUS

(12)

afb. 10

(13)

profase

interfase metafase

anafase telofase

interfase

interfase

afb. 11

B2 MITOSE

(14)

B3 Ongeslachtelijke voortplanting

Ongeslachtelijke voortplanting: een deel van een individu groeit uit tot een nieuw individu.

- ongeslachtelijke voortplanting vindt plaats door mitose en celdeling - nakomelingen hebben hetzelfde genotype als de ouder

- kloon à behoud van een gunstig genotype - schaap Dolly

afb. 12 Bioplek Klonen

(15)

B3 NATUURLIJKE ONGESLACHTELIJKE VOORTPLANTING

Deling

- eencelligen

Knollen

- verdikte stengels met knoppen - aardappelplanten

- een knol heeft knoppen (ogen) Zie afbeelding 10 boek

Bollen

- bladeren (rokken) met knoppen - tulpen

Zie afbeelding 11 boek

afb. 13

(16)

B3 KUNSTMATIGE ONGESLACHTELIJKE VOORTPLANTING

Stekken:

- een stuk van een stengel of een blad wordt afgesneden - kamerplanten

Enten:

- een tak wordt vastgezet op een onderstam

- fruitbomen

afb. 16

Edumedia stekken

(17)

Weefselkweken:

Weefselkweektechniek: een stukje weefsel wordt uit een plant

gesneden en onder steriele omstandigheden opgekweekt tot nieuwe planten.

Uit het stukje weefsel ontwikkeld zich algemeen (ongedifferentieerd) wondweefsel (callus).

Door toediening van plantenhormonen groeien uit het callus kleine plantjes (embryoiden).

B3 WEEFSELKWEKEN

(18)

B4 MEIOSE

meiose: vorming van geslachtscellen

Vrouw: vindt plaats in

eierstok à vorming van eicellen

Man: Vindt plaats in teelballen à

vorming van zaadcellen

(19)

Meiose I (reductiedeling):

- een diploïde cel wordt twee haploide cellen

- 2n à n + n

Meiose II (mitotische deling):

- twee haploide cellen geven 4 haploide cellen

- n à n + n

B4 MEIOSE

afb. 18

(20)

B4 MEIOSE

(21)

B4 GESLACHTELIJKE VOORTPLANTING

- Chromosomen van een chromosomenpaar verschillen wat betreft allelen - Meiose I: Splitsen van chromosomenparen --> dochtercel ander genotype dan moedercel

- Recombinatie: ontstaan van nieuwe combinaties van genen - Door recombinatie grote diversiteit in genotypen

afb. 20

(22)

B4 VERMIJDEN VAN GENETISCHE VARIATIE

- Veredeling: Ervoor zorgen dat een nakomeling een combinatie heeft van zo gunstig mogelijke eigenschappen.

- Genetische modificatie:

- Zuivere lijn: Planten die homozygoot zijn voor een of meerdere gewenste eigenschappen.

- Zaadvast: Nakomelingen van planten uit een zuivere lijn bevatten hetzelfde genotype.

- Fokzuiver: Dieren die homozygoot zijnvoor een of meerdere gewenste eigenschappen.

- Bastaarden: Heterozygote nakomelingen

(23)

B4 DE GENETISCHE CODE

Zygote: ongespecialiseerde cel, meeste genen zijn uitgeschakeld

klievingsdelingen

celdifferentiatie: de cellen gaan meer verschillen

vertonen

celspecialisatie: Verschillende typen cellen krijgen

verschillende functies.

Inductie: Stoffen uit bepaalde cellen beïnvloeden de ontwikkeling van andere cellen,

(24)

Determinatie van de cel: Door de verschillen in cytoplasma en de invloed van inducerende stoffen komt al in een vroeg stadium (tijdens de embryonale

ontwikkeling) vast te liggen welke specialisatie een cel zal ondergaan.

Geprogammeerde celdood (apoptose): Inductie leidt er toe dat bepaalde cellen afsterven.

B4 DE GENETISCHE CODE

(25)

B6 RNA

RNA: ribonucleïnezuur

-Dit is een enkelvoudige keten van nucleotiden

-Bevat het suiker ribose -U in plaats van T

-Bevat info in gecodeerde vorm

over de synthese van een eiwit (genetische code)

-RNA-moleculen worden in de

celkern gevormd, langs delen van een DNA-molecuul.

afb. 22

(26)

B6 RNA

template streng: langs deze keten wordt de nucleotideketen van een RNA-molecuul gevormd.

lijkt op DNA-replicatie,

maar bij RNA wordt slechts één keten een nieuwe nucleotideketen gevormd.

zie afbeelding 29 boek

(27)

B6 VIRUSSEN

r

afb. 24

-Geen organisme, want virussen hebben geen cytoplasma of kernplasma

-Bevatten of DNA of RNA

-Geen stofwisselingsprocessen en kunnen zicht niet voortplanten -Nucleïnezuur is omgeven door capside

-Kunnen direct cellen van een ander organisme binnendringen

-Sommige virussen gebruiken bacteriën als gastheer, bacteriofagen

(28)

B6 VIRUSSEN

afb. 26

(29)

B6 DE GENETISCHE CODE

Genetische code: de info over de vorming van eiwitten die vastligt in het mRNA.

Volgorde van stikstofbasen in de mRNA moleculen à bepaalt welke

aminozuren in welke volgorde aan elkaar worden gekoppeld in de ribosomen.

Het eiwit bestaat uit verschillende aminozuren (20).

De stikstofbasen van een groepje van drie op een volgende nucleotiden coderen het inbouwen van een aminozuur (codon of triplet)

AUG is een startcodon à correspondeert met

Methionine. Bij de meeste eiwitmoleculen wordt dit aminozuur later weer van dit eiwit afgesplitst.

UAA, UAG en UGA zijn stopcodons.

Bioplek genetische code

(30)

B7 MUTATIES

Mutatie komt alleen tot uiting in ingeschakeld gen à gevolgen zijn meestal beperkt tot alleen die ene cel.

De meeste gemuteerde allelen zijn recessief. Hierdoor komen ze niet tot uitdrukking in het fenotype.

Een individu waarbij een mutatie tot uiting komt in het fenotype heet een mutant.

Het fenotype waarbij geen enkele mutatie waarneembaar is wordt wildtype genoemd.

Mutaties worden gestimuleerde door (mutageen):

·Kortgolvige straling

(31)

B7 KANKER

- Vermoedelijke ontstaan kanker: cel is ongevoelig geworden voor stoffen die de celdeling remmen.

- Kankercel gaat zich ongeremd delen à primaire tumor (behandelingen:

radiotherapie, operatieve verwijdering, chemotherapie) - Chemotherapie: cytostatica worden toegedient.

- Kwaadaardige tumor: bouw van het weefsel wordt verstoord, delingssnelheid wordt niet afgeremd.

(32)

B7 KANKER

- Metastase: uitzaaiing van tumoren over andere lichaamsdelen.

- Als gevolg van uitzaaiing kunnen secundaire tumoren ontstaan.

- Zelfmoordgen: Een gen dat ervoor zorgt dat de cel spoedig sterft.

- Mutagene invloeden zijn meestal ook carcinogeen (kankerverwekkend)

afb. 30

(33)

B8 ERFELIJKHEIDSONDERZOEK

prenatale diagnostiek

echoscopie vlokkentest vruchtwaterpunctie

erfelijkheidsadvies: men onderzoekt hoe groot de kans is op een erfelijke ziekte of afwijking bij een kind.

abortus provocatus: opzettelijke vroegtijdige afbreking van een zwangerschap

afb. 31

afb. 32 afb. 33

(34)

B8 SYNDROOM VAN DOWN

- trisomie: bij een chromosomenpaar komt een extra chromosoom voor - trisomie 21 à syndroom van Down

- non disjunctie: beide chromosomen van een paar of beide

chromatiden van een chromosoom gaan naar dezelfde pool van de cel.

(zie afb. 42 van je boek)

(35)

B9 BIOTECHNOLOGIE

biotechnologie à het gebruiken van organismen om producten te vervaardigen

voor de mens

Door polyploïdie ontstaan polyploïde cellen. Polyploïde planten dragen meestal grotere bladeren, bloemen en vruchten.

afb. 36

(36)

B9 RECOMBINANT-DNA-TECHNIEK

- Recombinant-DNA-techniek: een stukje DNA van een bepaald

organisme wordt overgebracht in een cel van een ander organisme ò

Ä op deze manier kunnen erfelijke eigenschappen van verschillende organismen worden gecombineerd.

- genetische modificatie = genetische manipulatie

- een transgeen organisme is genetisch gemodificeerd

- celfusietechniek: twee typen cellen versmelten tot één hybridecel

(37)

V1 CROSSING-OVER

- de kans op recombinatie wordt vergroot door het optreden van crossing-over

- bij crossing-over hecht een afgebroken chromosoomdeel zich aan het andere chromosoom van het chromosomenpaar

afb. 38

(38)

V2 OORZAKEN EN BEHANDELING VAN KANKER

- Iedereen kan kanker krijgen

- Je verkleint kansen op kanker door je lichaam zo weinig mogelijk bloot te stellen aan carcinogene invloeden

- Risicofactoren: (passief) roken, slechte voedingsgewoonten, zonnestraling

- Behandelingen: opereren, radiotherapie, chemotherapie

(39)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Meiose I één diploïde cel twee haploïde cellen Meiose II twee haploïde cellen vier haploïde cellen.. Thema

Tijdens de verdere embryonale ontwikkeling komt deze met vocht gevulde holte tussen de twee vruchtvliezen te liggen. Deze

- ongeslachtelijke voortplanting vindt plaats door mitose en celdeling - nakomelingen hebben hetzelfde genotype als de ouder.. - kloon à behoud van een gunstig genotype -

 actief transport van assimilatieproducten (afkomstig van de fotosynthese zoals glucose en sacharose) van het blad naar alle delen van de plant (organische

• Volgorde van basen bepaald welk eiwit gemaakt wordt door de ribosomen.. • Eiwit kan gebruikt worden als

De puberteit (of pubescentie) is de periode waarin zowel meisjes als jongens zich van kind tot volwassene ontwikkelen, waarbij zich grote veranderingen in het lichaam voltrekken..

Tussen het innemen van twee opeenvolgende dragees mogen namelijk niet meer dan 36 uur zijn verstreken, anders bent u niet meer zeker van de bescherming tegen zwangerschap. Als u

 Het fenotype wordt maar voor een deel bepaald door het genotype Het fenotype van een organisme komt tot stand door het genotype en door de invloeden uit het milieu. §2