• No results found

Samenvatting biologie thema 5 erfelijkheid en evolutie §1,2,3,4 h3a §1 genothype en fenothype Genotype en fenotype

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Samenvatting biologie thema 5 erfelijkheid en evolutie §1,2,3,4 h3a §1 genothype en fenothype Genotype en fenotype"

Copied!
2
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Samenvatting biologie thema 5 erfelijkheid en evolutie §1,2,3,4 h3a

§1 genothype en fenothype Genotype en

fenotype

 Het uiterlijk van een persoon = het fenotype

o Het fenotype bestaat uit duizenden eigenschappen

 Veel hiervan zijn geërfd van je ouders

o De informatie voor je erfelijke eigenschappen ligt in de celkernen

 In elke celkern in je lichaam liggen chromosomen

 Deze worden alleen zichtbaar als een cel zich gaat delen

 Chromosomen bestaan voor een groot deel uit

 Een mens bevat 46 chromosomen ‘dus’ 23 paar DNA

o Deze stof bevat informatie voor je erfelijke eigenschappen

 Die informatie noemen we het genotype

Hoe komt het fenotype tot stand

 Het genotype bepaald niet al je eigenschappen

 Het fenotype wordt maar voor een deel bepaald door het genotype Het fenotype van een organisme komt tot stand door het genotype en door de invloeden uit het milieu

§2 chromosomen en genen Chromosomen

en genen

 Elk chromosoom bevat de informatie voor een groot aantal erfelijke eigenschappen

o Een gen is een deel van een chromosoom dat de informatie bevat voor 1 erfelijke eigenschap

 Elk chromosoom bevat veel genen

 Het genotype is het geheel van genen dat in een celkern aanwezig is

 Genen kunnen aan en uit staan

o Wanneer een gen aan staat kan het een klein beetje actief tot erg actief zijn

 In lichaamscellen komen de genen in paren voor

o 1 genenpaar bevat de informatie voor 1 erfelijke eigenschap o In de geslachtscellen komen chromosomen niet in paren voor

 Een geslachtscel heeft daarom maar 23 geslachtschromosomen

 Daarom heeft het ook geen genenparen

 Bij bevruchting versmelten de kern van een zaadcel en de kern van een eicel met elkaar

o De chromosomen komen hierbij bij elkaar (23 + 23 = 46 [mens]) Het genotype van een organisme komt tot stand op het moment van bevruchting

§3 geslachtelijke voortplanting Geslachtelijke

voortplanting

 Bij een persoon die 2 dezelfde genen heeft voor (bv. Stijl haar) is het logisch dat deze persoon stijl haar heeft

 Bij een persoon die 2 dezelfde genen heeft voor (bv. Krullend haar) is het logisch dat deze persoon krullend haar heeft

o Maar bij een persoon die 1 gen voor (krullend haar) en 1 gen voor (stijl haar) heeft komt het ertussenin

In symbolen:

(Stijl haar) (krullend haar) ertussenin

(2)

 Als er een nieuw organisme ontstaat door het versmelten van 2 geslachtscellen spreken we van geslachtelijke voortplanting

Bij geslachtelijke voortplanting ontstaan nieuwe genotypen bij de nakomelingen Tweelingen  Soms komen er 2 eicellen brij bij de ovulatie

o Elk van deze eicellen kan worden bevrucht

 Uit beide bevruchte eicellen kunnen klompjes ontstaan die zich innestelen in het baarmoederslijmvlies

 Dit wordt ook wel een twee-eiige tweeling genoemd

 Het kan ook voorkomen dat een tweeling ontstaat uit 1 bevruchte eicel o Als tijdens de deling van de eicel de cellen van elkaar losraken

kunnen ze apart worden bevrucht

o Er ontstaan dan 2 klompjes die zich innestelen in de baarmoederslijmvlies

 Dit wordt ook wel een eeneiige tweeling genoemd

§4 mutaties

Mutaties  Chromosomen kunnen beschadigen waardoor erfelijke eigenschappen veranderen

o Dit wordt een mutatie genoemd

o Als een gen beschadigd raakt heeft dit geen ernstige gevolgen

 Maar als een geslachtscel beschadigd dan kan het dat deze cel versmelt raakt met een eicel en dan ontstaat er een nakomeling die alleen maar gemuteerde cellen heeft

 Dit kan te zien zijn aan die persoons genotype o Zo’n persoon wordt een mutant

genoemd

 Een voorbeeld van een mutant is een albino

 Als een persoon in aanraking komt met bepaalde chemische stoffen kunnen mutaties ook

voorkomen

o Deze invloeden worden mutageen genoemd

Mutaties door straling

 Mutagene straling komt vrij bij het gebruik van röntgenapparatuur, kerncentrales en atoombommen

Kanker  Soms gaan cellen zich ongeremd delen en dan ontstaat er een gezwel (tumor)

o Sommige gezwellen groeien langzaam en verstoren de bouw van weefsel niet

 Deze gezwellen worden goedaardig genoemd o Bij kanker ontstaat er ergens in het lichaam een kwaadaardig

gezwel

 Kanker wordt veroorzaakt door bepaalde mutaties in de genen van een cel

 De meeste kankerpatiënten sterven aan uitzaaiing (metastase)

o Cellen zijn dan terecht gekomen in het bloed of in de lymfe

 Alle invloeden uit het milieu doe mutageen zijn, kunnen ook kankerverwekkend zijn

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Over de geschiktheid van deze tweeling voor onderzoek naar de invloed van genotype en milieu op het fenotype worden twee beweringen gedaan:. Bewering 1: Voor zo’n onderzoek heb je

 door aders stroomt het bloed van de organen terug naar het hart.  de wanden van aders zijn dunner dan slagaders en

 De impulsen die in zintuigcellen in je neus ontstaan, worden door een andere zenuw naar je hersenen geleid. o Je hersenen verwerken de impulsen die van al je zintuigen

 Alle abiotische factoren die nodig zijn voor een levensgemeenschap worden biotoop genoemd.  Een ecosysteem is een bepaald gebied, waarin de biotische en abiotische factoren

Tuinbouw  De nadelen van glastuinbouw zijn dat er veel energie nodig is om de kassen ’s winters warm te houden, dat er veel koolstofdioxide vrijkomt wat slecht is voor

2p 37 „ Welke van de volgende combinaties van groepen uit het onderzoek van Newman zijn ten minste nodig om een conclusie te kunnen trekken over de invloed van het genotype op het

Abbreviations: CVD, cardiovascular disease; LDL-c, low-density lipoprotein cholesterol. Important for the main topic of my thesis – treatment of dyslipidemia in the young – is

Over de geschiktheid van deze tweeling voor onderzoek naar de invloed van genotype en milieu op het fenotype worden twee beweringen gedaan:. Bewering 1: Voor zo’n onderzoek heb je