• No results found

De invloed van organisatie- en persoonlijke kenmerken op het innovatief gedrag van kappers

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van organisatie- en persoonlijke kenmerken op het innovatief gedrag van kappers"

Copied!
75
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De invloed van organisatie- en persoonlijke

kenmerken op het innovatief gedrag van kappers

November 2008

Master Thesis Business Administration

Business Development

Rijksuniversiteit Groningen

Student: Eva Wagterveld

Studentnummer: 1587641

Begeleider: Prof. dr. R.T.A.J. Leenders

(2)

INHOUDSOPGAVE

1. INTRODUCTIE 4 1.1 INNOVATIEF GEDRAG 4 1.2 NETWERK 5 1.3 PERFORMANCE 6 1.4 ORGANISATIEKENMERKEN 6

1.4.1 INNOVATIEF GEDRAG EN ORGANISATIEKENMERKEN 7 1.4.2 NETWERKOMVANG EN ORGANISATIEKENMERKEN 8

1.5 PERSOONLIJKE KENMERKEN 8

1.5.1 INNOVATIEF GEDRAG EN PERSOONLIJKE KENMERKEN 8 1.5.2 NETWERKOMVANG EN PERSOONLIJKE KENMERKEN 9

1.6 ONDERZOEKSVRAGEN EN CONCEPTUEEL MODEL 10

2. THEORETISCH KADER 12

2.1 RELATIE ORGANISATIEKENMERKEN EN INNOVATIEF GEDRAG 12

2.1.1 ORGANISATIEOMVANG EN INNOVATIEF GEDRAG 12 2.1.2 LEEFTIJD VAN DE KLANT EN INNOVATIEF GEDRAG 14 2.1.3 KLANTORIËNTATIE EN INNOVATIEF GEDRAG 14

2.2 RELATIE PERSOONLIJKE KENMERKEN EN INNOVATIEF GEDRAG 15

2.2.1 LEEFTIJD KAPPER EN INNOVATIEF GEDRAG 15

2.3 RELATIE ORGANISATIEKENMERKEN EN NETWERKOMVANG 16

2.3.1 ORGANISATIEOMVANG EN NETWERKOMVANG 16

2.3.2 KLANTORIËNTATIE EN NETWERKOMVANG 16

2.4 RELATIE PERSOONLIJKE KENMERKEN EN NETWERKOMVANG 17

2.4.1 AANTAL JAREN WERKZAAM ALS KAPPER EN NETWERKOMVANG 17

2.4.2 OPINIELEIDERSCHAP EN NETWERKOMVANG 17

2.5 RELATIE NETWERKOMVANG EN INNOVATIEF GEDRAG 18

2.6 RELATIE INNOVATIEF GEDRAG EN PERFORMANCE 19

3. VELDONDERZOEK 20

3.1 ONDERZOEKSMETHODE 20

3.2 POPULATIE EN STEEKPROEF 22

3.3 VRAGENLIJST 22

3.4 REPRESENTATIVITEIT VAN DE STEEKPROEF 24

3.5 METEN VAN DE VERSCHILLENDE VARIABELEN 26

3.5.1 ORGANISATIEOMVANG 26

3.5.2 LEEFTIJD VAN DE KLANT 26

3.5.3 KLANTORIËNTATIE 27

3.5.4 LEEFTIJD KAPPER 27

3.5.5 AANTAL JAREN WERKZAAM ALS KAPPER 27

3.5.6 OPINIELEIDERSCHAP 28

3.5.7 INNOVATIEF GEDRAG 28

3.5.8 NETWERKOMVANG 29

3.5.9 PERFORMANCE 29

(3)

4. ONDERZOEKSRESULTATEN 31 4.1 BETROUWBAARHEIDSANALYSE 31 4.1.1 CRONBACH‟S ALPHA 31 4.1.2 FACTORANALYSE 32 4.2 CORRELATIEANALYSE 34 4.3 REGRESSIEANALYSE 35 5. CONCLUSIES EN DISCUSSIE 39

6. BEPERKINGEN EN SUGGESTIES VOOR VERDER ONDERZOEK 42

REFERENTIES 43

BIJLAGE 1 EXTRA INFORMATIE VAN RESPONDENTEN 52

BIJLAGE 2 VRAGENLIJST 53

BIJLAGE 3 CRONBACH’S ALPHA 63

(4)

1. INTRODUCTIE

In de kappersbranche is innoveren een sleutelwoord. Leveranciers aan kapperszaken besteden jaarlijks een groot deel van hun middelen aan Research en Development. Kappersproducten worden continue vernieuwd en verbeterd op zowel cosmetisch als farmaceutisch gebied en er worden met grote regelmaat nieuwe producten geïntroduceerd. Als gevolg hiervan worden kappers vaak geconfronteerd met deze innovaties. In de loop der jaren heeft de term innovatie verschillende betekenissen gekregen (Verhees en Meulenberg, 2004; Zaltman e.a., 1973): het proces van het ontwikkelen van een nieuw item, het nieuwe item zelf, en het proces van het adopteren van het nieuwe item. Verhees en Meulenberg (2004) leggen de nadruk op nieuwe producten die nieuw zijn voor de organisatie. Dit sluit gedeeltelijk aan bij de definitie van Rogers (1976) die in zijn definitie nog iets verder gaat door niet over nieuwe producten te spreken, maar over een idee, een handelswijze of object dat nieuw is voor een individu of een ander relevant „unit of adoption‟, zoals bijvoorbeeld een organisatie. In dit onderzoek zal een combinatie van de definities van Verhees en Meulenberg (2004) en Rogers (1976) gehanteerd worden. Innovatie wordt hier gedefinieerd als een product dat nieuw is voor zowel de kapper als de kapperszaak.

1.1 Innovatief gedrag

De kappersbranche heeft een innovatief karakter, maar wat bepaalt nou de keuze van een kapper om een nieuw product wel of juist niet te gaan gebruiken? En als hij dit nieuwe product gaat gebruiken, is hij dan eerder of later dan de kappers in zijn omgeving? „De kapper‟ is in dit onderzoek de eigenaar of bedrijfsleider van de kapperszaak. Deze persoon wordt gezien als een ondernemer en is binnen de kapperszaak verantwoordelijk voor de inkoop van producten. Het innovatief gedrag van deze persoon is dan ook bepalend voor de mate waarin de kapperszaak innovatief is.

(5)

Hult e.a., 2003, 2004). De term adoptie refereert naar de beslissing van een individu of een organisatie om gebruik te gaan maken van een innovatie (Rogers, 1995). Rogers (2002) definieert innovatief gedrag als “the degree to which an individual or other unit of adoption is relatively earlier in adopting new ideas than other members of a social system”. In dit onderzoek zal deze definitie gehanteerd worden, aangezien het hier gaat om de tijd van adoptie, oftewel het eerder of later zijn in het adopteren van nieuwe producten. We willen namelijk weten waarom een bepaalde kapper eerder nieuwe producten adopteert dan andere kappers in zijn omgeving. Innovatief gedrag betekent hier de mate waarin een kapper relatief gezien eerder is in het adopteren van nieuwe producten dan andere kappers in zijn omgeving.

Maar wat bepaalt nou de tijd waarop een ondernemer een innovatie adopteert? Oftewel, waarom gaat de ene kapper eerder een nieuw product gebruiken dan de andere kapper? Hierbij kan gekeken worden naar de kenmerken van de organisatie en de persoonlijke kenmerken van de ondernemer, maar ook naar het netwerk van deze ondernemer.

1.2 Netwerk

(6)

contacten. De netwerkomvang van de kapper lijkt dus van invloed te zijn op het innovatief gedrag van de kapper.

1.3 Performance

De performance van een organisatie kan op verschillende manieren gedefinieerd worden. Soms refereert de performance naar een hard getal als omzet-, afzet- of winstcijfers. Performance kan ook verwijzen naar andersoortige maatstaven zoals werknemers- of klanttevredenheid, efficiëntie of het behalen van de organisatiedoelstellingen. In dit onderzoek is de performance van een kapperszaak gedefinieerd als hoe goed doet de kapperszaak het in vergelijking met de concurrent”. Dit is een zeer ruime definitie die doelt op de algehele performance van een kapperszaak en dus niet gericht is op een subonderdeel zoals hiervoor genoemd. Deze ruime definitie van performance is afgeleid van een artikel van Merlo e.a. (2006), waarin performance ook werd gezien als een ruim begrip. Merlo e.a. (2006) bekijken performance tweezijdig, namelijk als efficiëntie en als de vraag hoe goed de organisatie het doet in vergelijking met de concurrentie.

Volgens Damanpour en Wischnevsky (2006) is innovatie een middel om de adopterende organisatie te transformeren of veranderen met als doel een verbeterde performance. Velerlei onderzoek ondersteunt een positieve relatie tussen innoveren en performance (Deshpandé e.a., 1993; Deshpandé en Farley, 1999, 2000; Subramanian en Nilakanta, 1996; Tajeddini e.a., 2006). Er is echter geen literatuur die deze relatie onderzoekt in de kappersbranche, betreffende ondernemers in het midden- en kleinbedrijf. Vanuit wetenschappelijk perspectief hoopt dit onderzoek iets toe te voegen aan de bestaande kennis, aangezien er nog zo weinig bekend is over de relatie tussen het innovatief gedrag van de kapper en de algemene performance van zijn kapperszaak.

1.4 Organisatiekenmerken

Uit voorgaande blijkt de verwachting dat het innovatief gedrag van een ondernemer de performance van zijn zaak beïnvloedt, en de netwerkomvang van de ondernemer van invloed is op zijn innovatief gedrag. Een volgende stap is het bepalen van de factoren die dit innovatief gedrag en de netwerkomvang beïnvloeden.

(7)

de orde komen. Van deze kenmerken wordt verwacht dat ze van invloed zijn op het innovatief gedrag van de kapper en/of op de omvang van zijn netwerk.

1.4.1 Innovatief gedrag en organisatiekenmerken

De gemiddelde leeftijd van de klanten van de organisatie is een kenmerk dat een rol lijkt te spelen bij het innovatief gedrag van de ondernemer. Wanneer je je als ondernemer voornamelijk richt op een jongere doelgroep ben je wellicht innovatiever. Dit is nodig om aan de wensen en behoeften van je doelgroep te kunnen voldoen, er vanuit gaande dat een jongere doelgroep meer verwacht wat betreft innovativiteit dan een oudere doelgroep. Dit heeft ook te maken met de mate van klantoriëntatie.

Klantoriëntatie is volgens Narver en Slater (1990) het begrijpen van de doelgroep nu en in de toekomst om superieure klantwaarde te kunnen creëren. In 1995 definiëren Slater en Narver klantoriëntatie als “a culture, which (1) accentuates the creation of customer value as the overriding organisational goal, and (2) provides norms for organisational development and consensus”. Deze definitie gaat dus nog iets verder. Hier wordt klantoriëntatie als een cultuur gezien welke het creëren van klantwaarde als een belangrijk organisatiedoel ziet en normen verstrekt voor organisatieontwikkeling en consensus. Deshpandé e.a. (1993) definiëren klantoriëntatie als “a set of beliefs that puts the customer’s interest first, while not excluding other stakeholders such as owners, managers, and employees, in order to develop a long-term profitable enterprise”. Een belangrijk onderdeel dat in deze definities overeenkomt is het nemen van de klant (wensen en behoeften) als uitgangspunt om dan wel superieure klantwaarde, dan wel winstgevendheid op lange termijn te creëren. Dit komt ook overeen met een korte en bondige definitie van Merlo e.a. (2006), die klantoriëntatie definiëren als “an organizational commitment to meeting customer needs (i.e. being market driven)”. In dit onderzoek refereert klantoriëntatie eveneens naar het gericht zijn op de wensen en behoeften van de doelgroep. Klantoriëntatie wordt hier dan ook gedefinieerd als de mate waarin een organisatie de wensen en behoeften van de klant als uitgangspunt neemt. Dus hoe hoger de mate van klantoriëntatie, hoe meer de kapperszaak zich richt op de wensen en behoeften van de klant. Wellicht zal een klantgeoriënteerde ondernemer innovatiever zijn dan een ondernemer die minder klantgeoriënteerd is.

(8)

1.4.2 Netwerkomvang en organisatiekenmerken

Naast de invloed van organisatiekenmerken op het innovatief gedrag van de kapper, zijn er ook verschillende organisatiekenmerken die de netwerkomvang van de kapper lijken te beïnvloeden. Een interessante vraag is bijvoorbeeld of een ondernemer met een grotere kapperszaak ook een groter netwerk heeft dan een ondernemer met een kleinere kapperszaak. En wat is de rol van klantoriëntatie? Heeft een ondernemer van een klantgeoriënteerde organisatie nou ook een groter netwerk dan een ondernemer van een minder klantgeoriënteerde organisatie? De antwoorden op deze vragen leren ons meer over de wijze waarop de omvang van het netwerk van een kapper beïnvloed wordt, en daarmee indirect hoe verschillende marketinginstrumenten het best kunnen worden ingezet. Dit zijn dan ook vragen die tijdens dit onderzoek behandeld zullen worden.

1.5 Persoonlijke kenmerken

Er zijn, naast organisatiekenmerken, ook persoonlijke kenmerken van de ondernemer die verwacht worden een rol te spelen bij het innovatief gedrag van de kapper en de omvang van zijn netwerk. Het is namelijk in de kappersbranche een persoon, meestal de ondernemer of bedrijfsleider, die zich bezighoudt met de inkoop van producten voor in de salon. Uit verschillende adoptie-/diffusieliteratuur (zie bijvoorbeeld Frambach en Schillewaert, 2002) is gebleken dat persoonlijke kenmerken een belangrijke rol spelen bij het innovatief gedrag van zowel een organisatie als een individu binnen een organisatie.

1.5.1 Innovatief gedrag en persoonlijke kenmerken

(9)

1.5.2 Netwerkomvang en persoonlijke kenmerken

In de literatuur zijn er veel definities van opinieleiderschap te vinden. Zo zijn opinieleiders volgens Hansen en Hansen (2005) personen van wie anderen raad aannemen en wie anderen neigen te kopiëren. Glock en Nicosio (1964) stellen dat opinieleiders een bron zijn van sociale druk en sociale steun dat het besluitvormingsproces beïnvloedt. Deze twee definities refereren beiden naar de normatieve invloed van opinieleiders op anderen. Dit is in tegenstelling tot de definitie van Burt (1999), die verklaart dat opinieleiders geen leiders zijn “in the sense of being more attractive such that they are individuals whom others want to imitate”. Volgens Burt geven opinieleiders anderen slechts informatie over een product. Hierna beslist die persoon of hij het product adopteert op basis van de voordelen van het product en niet om de opinieleider zelf. Hier is dus sprake van informatieve invloed in plaats van normatieve. Dit sluit ook aan bij de definitie van Katz en Lazarsfeld (1955), die stellen dat een opinieleider een individu is die de houding of het gedrag van een andere individu informeel kan beïnvloeden.

In dit onderzoek wordt een definitie gebruikt welke is geïntroduceerd door Lyons en Henderson (2005). Zij hebben een combinatie gemaakt van enkele breed geaccepteerde definities van King en Summers (1970), Rogers en Cartano (1962) en Goldsmith en Flynn (1994): “Compared with consumers who seek their advice, opinion leaders frequently possess more experience or expertise with the product category, have been exposed to or acquired more information about the product, exhibit more exploratory and innovative behavior and display higher levels of involvement with the product category”. Dus opinieleiders hebben vergeleken met personen die hun advies zoeken: (1) meer ervaring en expertise met de productcategorie, (2) meer informatie over het product, (3) meer oriënterend en innovatief gedrag, en (4) meer betrokkenheid bij de productcategorie.

(10)

Een ander persoonlijk kenmerk dat mogelijk een rol speelt bij de omvang van het netwerk van de ondernemer is het aantal jaren dat hij werkzaam is als kapper. Indien blijkt dat „nieuwe‟ kappers een kleiner of juist groter netwerk hebben dan kappers die al langer in het vak zitten, zal een marketingafdeling die veel kappers wil bereiken hierbij rekening kunnen houden met het inzetten van marketinginstrumenten.

1.6 Onderzoeksvragen en conceptueel model

Uit voorgaande blijkt dat er nog weinig bekend is over het innovatief gedrag van ondernemers in het MKB en de factoren die hierop invloed uitoefenen. Dit onderzoek hoopt wat toe te voegen aan de schaarse bestaande kennis met betrekking tot dit onderwerp. De relevantie van dit onderzoek is tweeledig. Naast het uitbreiden van bestaande kennis voor de wetenschap, levert dit onderzoek ook interessante informatie op voor leveranciers binnen de kappersbranche. Aangezien deze leveranciers jaarlijks een groot deel van hun middelen aan Research en Development besteden is het adoptiegedrag van kappers voor hen zeer relevant. Wanneer zij meer inzicht hebben in het innovatief gedrag van kappers en waardoor dit wordt beïnvloed, zullen zij deze kennis kunnen gebruiken bij het inzetten van hun marketinginstrumenten. Tot slot zullen de uitkomsten van dit onderzoek ook interessant zijn voor de kappers zelf. Innovativiteit is voor hen een zeer relevant onderwerp, aangezien innoveren noodzakelijk is voor het behouden of verbeteren van de concurrentiepositie.

De vorige paragraven samenvattend zal dit onderzoek antwoord geven op de volgende vragen:

1. Hoe beïnvloeden organisatie- en persoonlijke kenmerken de netwerkomvang van een kapper?

2. Hoe beïnvloeden organisatie- en persoonlijke kenmerken het innovatief gedrag van een kapper?

3. Wat is de relatie tussen de netwerkomvang van een kapper en zijn innovatief gedrag?

(11)

Voorgaande is schematisch weergegeven in onderstaand model (figuur 1).

Figuur 1 Conceptueel model

Organisatiekenmerken:  Organisatieomvang  Leeftijd klant  Klantoriëntatie Persoonlijk kenmerk:  Leeftijd kapper Organisatiekenmerken:  Organisatieomvang  Klantoriëntatie Persoonlijke kenmerken:  Aantal jaren werkzaam

als kapper  Opinieleider

Innovatief gedrag

(12)

2. THEORETISCH KADER

In dit hoofdstuk worden de richtingen van de relaties tussen de verschillende organisatie- en persoonlijke kenmerken enerzijds en het innovatief gedrag en de netwerkomvang van de kapper anderzijds behandeld. Hierna komt de relatie tussen de omvang van het netwerk van de kapper en zijn innovatief gedrag aan bod, gevolgd door de relaties tussen die twee variabelen aan de ene kant en de performance van de kapperszaak aan de andere kant.

2.1 Relatie organisatiekenmerken en innovatief gedrag

In deze paragraaf zullen de verwachte relaties tussen de verschillende organisatiekenmerken en het innovatief gedrag van de kapper worden behandeld. Op basis van beschikbare literatuur en algemene kennis met betrekking tot de bedrijfskunde zijn er hypotheses opgesteld, die later in dit onderzoek getoetst zullen worden.

2.1.1 Organisatieomvang en innovatief gedrag

In de literatuur wordt er veelal gekeken naar de relatie tussen organisatieomvang en de innovativiteit van de organisatie. Er is echter geen literatuur gevonden waarin de relatie tussen organisatieomvang en specifiek het innovatief gedrag van de ondernemer behandeld wordt. In dit onderzoek zal gebruik worden gemaakt van de literatuur met betrekking tot de innovativiteit van de organisatie. In het midden- en kleinbedrijf is een organisatie namelijk zo innovatief als de betreffende ondernemer is. De argumenten die gebruikt worden met betrekking tot de innovativiteit van de organisatie zijn eveneens relevant voor het innovatief gedrag van de ondernemer.

(13)

innovativiteit in de zin van het adopteren van nieuwe producten. Hoe kleiner de kapperszaak, hoe meer de ondernemer zelf in de zaak zal staan om klanten te knippen, en hoe minder tijd en geld deze ondernemer zal hebben om zich bezig te houden met innovativiteit en het vroegtijdig adopteren van nieuwe producten.

Echter, er wordt in de literatuur ook gesproken over een negatieve relatie tussen organisatieomvang en innovativiteit. Zo zouden kleinere organisaties, en daarmee dus ook ondernemers met een kleinere organisatie, innovatiever zijn omdat zij flexibeler zijn, een hogere capaciteit hebben om innovaties te adopteren en minder moeite hebben met het accepteren en implementeren van veranderingen (Damanpour en Wischnevsky, 2006; Nord en Tucker, 1987). Deze hogere mate van flexibiliteit en innovativiteit zou resulteren in een betere ontvankelijkheid ten opzichte van nieuwe producten (Frambach en Schillewaert, 2002).

(14)

dit onderzoek wordt eveneens een positieve relatie verwacht tussen organisatieomvang en het innovatief gedrag van de kapper, wat resulteert in de volgende hypothese:

Hypothese 1a: Er bestaat een positieve relatie tussen de omvang van de kapperszaak en het innovatief gedrag van de kapper.

2.1.2 Leeftijd van de klant en innovatief gedrag

Er is geen literatuur gevonden waarin de directe relatie tussen de leeftijd van de klant en het innovatief gedrag van de ondernemer onderzocht is. Toch bestaat er de verwachting dat er sprake is van een negatieve relatie, aangezien jongere mensen over het algemeen minder moeite met veranderingen hebben dan oudere mensen. Daarnaast speelt mode een grotere rol onder jongere mensen en heeft deze groep meer de neiging om met de tijd mee te gaan en nieuwe producten te gebruiken. Volgens Im e.a. (2003) leveren veel onderzoeken het bewijs dat „innovators‟ gekarakteriseerd kunnen worden door onder andere de variabele leeftijd. Uit algemene marketing literatuur blijkt dat jongere mensen eerder nieuwe producten adopteren dan ouderen (bijvoorbeeld Dickerson en Gentry, 1983; Gatignon en Robertson, 1991; Im e.a., 2003; Martinez e.a., 1998; Rogers, 1995; Steenkamp e.a., 1999; Venkatraman en Price, 1990). De aanname wordt gedaan dat de ondernemer van een kapperszaak die voornamelijk jongere klanten heeft, innovatiever zal zijn om aan de wensen van deze doelgroep tegemoet te komen. In dit onderzoek zal dan ook de volgende hypothese getoetst worden:

Hypothese 1b: Er bestaat een negatieve relatie tussen de leeftijd van de klant en het innovatief gedrag van de kapper.

2.1.3 Klantoriëntatie en innovatief gedrag

(15)

literatuur over de rol van de klant specifiek bij de keuze voor het al dan niet adopteren van een innovatie (o.a. Tajeddini e.a., 2006; Han e.a., 1998). Dit onderdeel is in dit onderzoek voornamelijk interessant, aangezien het hier gaat om het adopteren van innovaties in plaats van het ruimere begrip innoveren, wat vaak refereert naar het ontwikkelen van innovatie.

Tajeddini e.a. (2006) en Han e.a. (1998) tonen beiden een positieve en statistisch significante relatie tussen klantoriëntatie en innovativiteit. Er wordt verklaard dat klantoriëntatie bijdraagt aan het meer openstaan voor nieuwe ideeën. Een organisatie die klantgeoriënteerd is zal, om aan de steeds veranderende wensen en behoeften van de klant tegemoet te komen, innovatief moeten zijn. De ondernemer van een kapperszaak zal dan ook nieuwe producten moeten adopteren om aan de wensen en behoeften van de klanten te blijven voldoen en niet achter te raken op de concurrentie. Hieruit afgeleid zal in dit onderzoek de volgende hypothese getoetst worden:

Hypothese 1c: Er bestaat een positieve relatie tussen de mate van klantoriëntatie en het innovatief gedrag van de kapper.

2.2 Relatie persoonlijke kenmerken en innovatief gedrag

In deze paragraaf wordt de verwachte relatie tussen het persoonlijke kenmerk leeftijd kapper en het innovatief gedrag behandeld. Op basis van beschikbare literatuur en algemene kennis met betrekking tot de bedrijfskunde is er een hypothese opgesteld, die later in dit onderzoek getoetst zal worden.

2.2.1 Leeftijd kapper en innovatief gedrag

Zoals in paragraaf 2.2.3 reeds beschreven, blijkt uit de literatuur dat er een relatie bestaat tussen leeftijd en het adopteren van innovaties. Jongere mensen adopteren meer/sneller innovaties dat ouderen, wat duidt op een negatieve relatie. Uitgaande van deze negatieve relatie bestaat de verwachting dat in dit onderzoek jongere kappers innovatiever gedrag zullen vertonen dan kappers van latere leeftijd. Dit leidt dan ook tot de volgende te onderzoeken hypothese:

(16)

2.3 Relatie organisatiekenmerken en netwerkomvang

In deze paragraaf zullen de verwachte relaties tussen de organisatiekenmerken en de netwerkomvang worden besproken. Wederom op basis van literatuur en algemene bedrijfskundige kennis worden de verschillende relaties in hypotheses uitgedrukt, die later in dit onderzoek zullen worden getoetst.

2.3.1 Organisatieomvang en netwerkomvang

Er is geen literatuur gevonden over de relatie tussen organisatieomvang en de omvang van het netwerk van de kapper. Toch wordt er hier verondersteld dat er een relatie bestaat tussen deze twee variabelen. Het is voorstelbaar dat een eigenaar of bedrijfsleider van een grotere organisatie een groter netwerk zal hebben. Naast de eigen contacten van deze kapper zal hij/zij ook profiteren van de contacten van medewerkers en collega‟s. Een grotere kapperszaak heeft meer medewerkers in dienst dan een kleinere zaak, waardoor de kapper dan ook meer gebruik zal kunnen maken van de contacten van deze medewerkers. Daarnaast kan een bedrijfsleider van een ketenbedrijf nog profiteren van het netwerk van collega‟s uit andere filialen. Dit leidt dan ook tot de volgende hypothese:

Hypothese 3a: Er bestaat een positieve relatie tussen de organisatieomvang en de netwerkomvang van de kapper.

2.3.2 Klantoriëntatie en netwerkomvang

(17)

Hypothese 3b: Er bestaat een positieve relatie tussen klantoriëntatie en de netwerkomvang van de kapper.

2.4 Relatie persoonlijke kenmerken en netwerkomvang

In deze paragraaf zullen de verwachte relaties tussen verschillende persoonlijke kenmerken en de omvang van het netwerk van de kapper worden behandeld. Op basis van beschikbare literatuur en algemene kennis met betrekking tot de bedrijfskunde zijn er hypotheses opgesteld, die later in dit onderzoek getoetst zullen worden.

2.4.1 Aantal jaren werkzaam als kapper en netwerkomvang

Er is geen literatuur gevonden over het aantal jaren werkzaam als kapper en de netwerkomvang van de kapper. Desalniettemin wordt hier wel een relatie verwacht. Het ligt in de lijn der verwachtingen dat het aantal jaren werkzaam als kapper positief gerelateerd is aan de omvang van het netwerk van de kapper. Een kapper die langere tijd werkzaam is in zijn vakgebied, heeft gedurende langere tijd zijn netwerk kunnen opbouwen. Wanneer een kapper nog maar korte tijd in het kappersvak zit, zal hij naar alle waarschijnlijkheid ook minder contacten hebben in de kappersbranche. Dit leidt tot de volgende hypothese, die in dit onderzoek zal worden getoetst:

Hypothese 4a: Er bestaat een positieve relatie tussen het aantal jaren dat de kapper werkzaam is en de omvang van zijn netwerk.

2.4.2 Opinieleiderschap en netwerkomvang

Zoals in paragraaf 1.5.2 is beschreven, worden opinieleiders hier gedefinieerd als personen die meer ervaring en expertise hebben met de productcategorie, meer worden blootgesteld aan informatie over het product of deze informatie verwerven, meer oriënterend en innovatief gedrag vertonen, en meer betrokken zijn bij de productcategorie. Volgens Katz en Lazarsfeld (1955) onderscheiden opinieleiders zich in drie verschillende aspecten:

 Levenscyclus: Dit aspect behandelt de leeftijd en levensfase van een individu. Een opinieleider is vaak van hogere leeftijd waardoor hij meer ervaringen heeft met betrekking tot een bepaald onderwerp.

(18)

 Sociale contacten: Ook het aantal contacten van een individu met anderen is van belang voor wat betreft de vraag hoe invloedrijk men op anderen kan zijn. Iemand met meer contacten kan meer invloed uitoefenen en wordt vaker gezien als opinieleider.

Volgens Rogers (1995) zijn opinieleiders meer „interconnected‟, wat staat voor de mate waarin onderdelen in een systeem onderling verbonden zijn door interpersoonlijke netwerken. Deze netwerken van relaties zijn wegen waardoor de opinieleider invloed kan uitoefenen, aangezien zij voorzien in mogelijkheden voor persoonlijke interactie met andere gebruikers binnen het systeem (Venkatraman, 1989). Opinieleiders zijn, zoals eerder aangegeven, nauw betrokken bij een productcategorie, waardoor zij gemotiveerd zijn om informatie te zoeken en delen met anderen (Bloch en Richins, 1983; Corey, 1971). Verschillende onderzoeken tonen aan dat de stroom van informatie bilateraal, oftewel tweezijdig, is: van opinieleiders naar andere gebruikers en vice versa (Venkatraman, 1989; Yale en Gilly, 1995). Informatie wordt dus gedeeld door alle gebruikers en hun contacten, maar opinieleiders hebben meer contacten met degenen met wie zij hun informatie delen (Moldovan en Goldenberg, 2004).

Samengevat zoeken en delen opinieleiders dus meer informatie en oefenen zij invloed uit op andere gebruikers. Voor het verzamelen en delen van informatie en het beïnvloeden van andere gebruikers, maken zij gebruik van een netwerk van contacten. Opinieleiders hebben volgens zowel Moldovan en Goldenberg (2004) als Katz en Lazarsfeld (1955) meer contacten, wat duidt op een positieve relatie tussen opinieleiderschap en de netwerkomvang. In dit onderzoek wordt dan ook de volgende hypothese getoetst:

Hypothese 4b: Er bestaat een positieve relatie tussen opinieleiderschap en de netwerkomvang van de kapper.

2.5 Relatie netwerkomvang en innovatief gedrag

(19)

Ondernemers gebruiken hun netwerk voortdurend om ideeën op te doen en informatie te verzamelen om nieuwe kansen te ontdekken (Birley 1985, 1987; Pittaway e.a., 2004; Smeltzer e.a.,1991). Dit gebruik van hun netwerk is niet beperkt tot het opstartstadium. Ondernemers blijven op hun netwerk vertrouwen voor het verzamelen van informatie, advies en het oplossen van problemen, met sommige contacten die in verschillende middelen voorzien (Hoang en Antoncic, 2003). Dit uitwisselen van informatie via persoonlijk contact wordt ook wel WOM (Word of Mouth) genoemd (Derbaix en Vanhamme, 2003). Door middel van WOM kunnen kappers onderling hun ervaringen met nieuwe producten uitwisselen en elkaar hierbij adviseren. Wanneer een kapper meer contacten heeft met andere kappers is de kans groter dat er informatie uitgewisseld wordt met betrekking tot nieuwe producten. Wanneer een kapper weinig contacten heeft met andere kappers is de kans kleiner dat hij interactie heeft met betrekking tot nieuwe producten. De sociale aanstekelijkheid die de adoptie van een innovatie veroorzaakt zal bij een kapper met minder contacten dan ook lager liggen dan bij een kapper met meer contacten. Dit leidt tot de volgende hypothese:

Hypothese 5: Er bestaat een positieve relatie tussen de netwerkomvang van de kapper en zijn innovatief gedrag.

2.6 Relatie innovatief gedrag en performance

Verschillende auteurs ondersteunen een positieve relatie tussen innovatief gedrag en performance. In het onderzoek van Deshpandé e.a. (1993) wordt een statistisch significante en positieve relatie aangetoond tussen organizational innovativeness en performance. Tajeddini e.a. (2006) tonen eveneens aan dat hogere niveaus van innovativeness corresponderen met hoger niveaus van business performance. Subramanian en Nilakanta (1996) stellen dat “the adoption of innovations galvanizes an organization and leads to better organizational performance”. En volgens Deshpandé en Farley (1999, 2000) moet een organisatie innovatief zijn om een competitive advantage te behalen zodat zij kunnen overleven en groeien. Samengevat kun je stellen dat een kapper die hoog scoort op innovatief gedrag de klant optimaal kan bedienen, nu en in de toekomst. Deze kapper zal zich hierdoor beter kunnen onderscheiden van de concurrentie en een competitief voordeel kunnen behalen, wat vervolgens de performance weer ten goede komt. Dit leidt dan ook tot de volgende hypothese:

(20)

3. VELDONDERZOEK

Voorgaande theoretisch kader is met behulp van veldonderzoek in de praktijk onderzocht en getoetst. Dit hoofdstuk zal allereerst ingaan op de gehanteerde onderzoeksmethode. Daarna komt de vragenlijst aanbod, voorafgegaan door de populatie en bijbehorende steekproef waarbinnen de vragenlijst is afgenomen. De representativiteit van de betreffende steekproef is het volgende onderwerp dat hier behandeld wordt. Tot slot is weergegeven hoe de verschillende variabelen gemeten zijn en volgt een korte beschrijving van deze variabelen.

3.1 Onderzoeksmethode

Om de gestelde hypotheses te onderzoeken is er veldonderzoek gedaan. De onderzoeksmethode van een veldonderzoek kan volgens Cooper en Schindler (2003) geclassificeerd worden aan de hand van de manier waarop de data verzameld wordt. Hier zijn slechts twee alternatieven. De eerste is het vergaren van informatie door middel van observatie. De tweede mogelijkheid betreft het communiceren met mensen om informatie te verzamelen. In dit onderzoek is gekozen voor de communicatie benadering, aangezien deze benadering het best aansluit bij het doel van het onderzoek.

De communicatie benadering betreft het onderzoeken (surveying) van mensen en het registreren van hun reacties teneinde deze te kunnen analyseren. Het voordeel van het survey als methode om data te verzamelen is de veelzijdigheid van deze methode. Deze methode is het meest geschikt om inzicht te verkrijgen in meningen, houdingen, motivatie, intenties en verwachtingen. Observatie geeft daarentegen slechts inzicht in omstandigheden, gedrag en gebeurtenissen. Daarnaast is het survey efficiënter en goedkoper dan observatie (Cooper en Schindler, 2003).

(21)

vragenlijst afgenomen bij de steekproef door middel van post, fax, (persoonlijke) bezorging, e-mail of internet – gewoonlijk voorzien van een „return mechanism‟ om de enquête weer terug te ontvangen. Voordelen van deze methode zijn onder andere weinig tijdrovend, als meer anoniem beschouwd, kan door de respondent makkelijker ingevuld worden aangezien dit gedaan kan worden wanneer het de respondent zelf schikt, de respondent heeft tijd om na te denken over de vragen, etc. Een nadeel is dat de vragenlijst niet te lang of complex mag zijn. Verder ligt de respons vaak laag en is er geen interviewer aanwezig om eventueel vragen toe te lichten of uit te leggen (Cooper en Schindler, 2003).

Gezien de aard van het onderzoek, de onderzoeksdoelen en de randvoorwaarden is er gekozen voor het gebruik van een enquête om de date te verzamelen. Deze enquête is voor het grootste gedeelte van de steekproef middels persoonlijke aflevering bij de respondenten bezorgt. Dit om een zo hoog mogelijke respons te bereiken. Voor het verzamelen van de adressen van de kappers in Groningen hebben is het online telefoonboek gebruikt. Aan de hand van de kappers die hier uit naar voren kwamen is een lijst gemaakt. Vervolgens zijn deze kappers persoonlijk bezocht. Tijdens deze zo‟n bezoek werd het onderzoek kort toegelicht en werd expliciet duidelijk gemaakt dat het onderzoek anoniem was en niet voor commerciële doeleinden. Op deze manier is een zo hoog mogelijke respons verkregen en tevens een impressie van de kappers. Een ander voordeel was dat er soms informatie verkregen is, buiten de vragenlijst om, over hoe de kapper dacht over bepaalde zaken (zie bijlage 1 voor een samenvatting van deze opmerkingen). Tijdens dit eerste bezoek aan de kapper is, indien de kapper wilde meewerken, meteen een afspraak gemaakt met betrekking tot het ophalen van de ingevulde enquête.

(22)

3.2 Populatie en steekproef

Voor het bepalen van het gebied voor het veldonderzoek zijn twee belangrijke zaken doorslaggevend geweest. Allereerst het doel om een geheel kappersnetwerk te benaderen en daarnaast een zo groot mogelijke respons binnen dat netwerk te verkrijgen. Dit resulteerde in de keus om de enquêtes langs te brengen middels een bezoek aan de kapper en vervolgens op een later tijdstip de enquête weer te komen ophalen. Om aan deze twee voorwaarden te voldoen is er voor gekozen om het onderzoek in de stad Groningen uit te voeren. Groningen is namelijk een stad met een grote verscheidenheid aan verschillende kapperszaken, variërend van kleine kapperszaken zonder personeel tot grote zaken die onderdeel uitmaken van kappersketens. Gebaseerd op dit aspect en wegens de beperking wat betreft beschikbare tijd, hebben we ervoor gekozen het onderzoek in Groningen uit te voeren.

De oorspronkelijke lijst van kappers die in Groningen gevestigd zijn, is gebaseerd op data van het online telefoonboek (www.detelefoongids.nl) en telde 99 kappers. Van de 99 kappers bleken er 9 af te vallen omdat zij inmiddels niet meer bestonden of alleen thuiskapper waren zonder salon. De 90 kappers die overbleven zijn aangevuld met 15 kappers die niet in het geraadpleegde telefoonboek vermeld stonden, maar wel door andere kappers genoemd werden of van wie wij de salon tijdens het veldonderzoek ontdekten.

Het totale aantal kappers dat in Groningen bezocht is bedraagt 105 kappers (90 uit het telefoonboek en 15 toegevoegd gedurende het veldonderzoek). Van deze bezochte kappers hebben 58 kappers in Groningen de vragenlijst voltooid. Van de 8 kappers buiten Groningen hebben 2 kappers de vragenlijst voltooid. In totaal zijn er dus 113 kappers benaderd (105 in Groningen en 8 buiten Groningen). Van deze 113 hebben 60 kappers de vragenlijst voltooid, wat het responspercentage op 53% brengt.

3.3 Vragenlijst

(23)

Aan de hand van deze test zijn er enkele kleine aanpassingen gedaan in de enquête. Allereerst is aan de introductie toegevoegd dat vragen die over andere kappers gaan in alle gevallen betrekking hebben op andere kappers buiten de eigen kapperszaak/vestiging. Dit bleek nodig aangezien sommige kappers de betreffende vragen betrokken op collega‟s binnen de eigen salon. Daarnaast is de vraag „Aantal fte‟s binnen de kapperszaak‟ vervangen door „Aantal arbeidsuren binnen uw kapperszaak per week (totaal van alle medewerkers; vb: 2 medewerkers à 15 uur en 3 medewerkers à 20 uur = 90 uur)‟. Uit de test bleek namelijk dat de term „fte‟ voor veel kappers onbekend was. Als laatste is de schaal van vraag 25 teruggebracht tot vier items in plaats van zes (zie tabel 1). Item 1 is verwijderd aangezien de pré-test uitwees dat de eerste twee items zo erg op elkaar leken dat de respondenten geen duidelijk verschil zagen tussen deze twee items. Om de zelfde reden is ook item 5 verwijderd (item 5 en 6 leken teveel op elkaar).

Test-enquête Definitieve enquête Omcirkel het nummer van de uitspraak die het

best bij u past

Omcirkel het nummer van de uitspraak die het best bij u past

1 Ik gebruik nieuwe producten in mijn kapperszaak voordat andere kappers in mijn omgeving op de hoogte zijn van deze producten of deze producten gebruiken in hun salon.

1 Ik ben meestal één van de eersten in mijn omgeving die nieuwe producten in de kapperszaak gebruikt.

2 Ik ben meestal één van de eersten in mijn omgeving die nieuwe producten in de kapperszaak gebruikt.

3 Ik ben meestal niet één van de eerste kappers in mijn omgeving die nieuwe producten gebruikt, maar ik ben wel eerder dan de meeste kappers.

2 Ik ben meestal niet één van de eerste kappers in mijn omgeving die nieuwe producten gebruikt, maar ik ben wel eerder dan de meeste kappers.

4 Ik ben meestal later dan de meeste kappers in mijn omgeving in het gebruiken van nieuwe producten.

3 Ik ben meestal later dan de meeste kappers in mijn omgeving in het gebruiken van nieuwe producten.

5 Ik behoor meestal tot de laatste kappers in mijn omgeving die nieuwe producten in de kapperszaak gebruikt.

6 Ik gebruik geen nieuwe producten of alleen indien huidige producten niet meer verkrijgbaar zijn.

4 Ik gebruik geen nieuwe producten of alleen indien huidige producten niet meer verkrijgbaar zijn.

(24)

Tot slot was een belangrijk aspect van de pré-test om te meten hoeveel tijd de kappers nodig hadden om de enquête in te vullen. We hadden de tijd geschat op ongeveer 20 minuten. Gedurende de pré-test bleek dat het invullen van de enquete gemiddeld 15 minuten duurde. We hebben als gevolg hiervan de genoemde invultijd in de introductie teruggebracht van 20 naar 15 minuten.

3.4 Representativiteit van de steekproef

Volgens Baarda en De Goede (2000) hangt de representativiteit van de steekproef af van de heterogeniteit van de steekproef. Om te bepalen in hoeverre dit onderzoek representatief is, is de steekproef op een aantal relevante onderdelen vergeleken met de populatie. We willen de representativiteit van dit onderzoek bepalen ten opzichte van de populatie van kappers in Groningen.

Leeftijd kappers

Uitspraken met betrekking tot de heterogeniteit zijn gedaan naar aanleiding van de leeftijd van de kappersondernemers. Uit het Structuuronderzoek Kappersbranche 2004 (beschikbaar via www.anko.nl) blijkt dat de gemiddelde leeftijd van deze kappers 41 jaar is in 2003. Dit geldt als gemiddelde leeftijd voor kappers in heel Nederland. Wij verwachten dat dit cijfer voor kappers in de stad Groningen niet veel anders is. Deze aanname doen wij op basis van zowel de landelijke cijfers als onze ervaring in de Groningse kappersbranche. De leeftijd van de kappers in onze steekproef ligt voor het grootste deel in de leeftijdscategorie 40 t/m 49 jaar (ruim 33%). De gemiddelde leeftijd uit onze steekproef komt dus overeen met de gemiddelde leeftijd van de populatie.

Frequency Percent Valid Percent Cumulative Percent

Valid < 20 1 1,7 1,7 1,7 20 t/m 29 15 25,0 25,0 26,7 30 t/m 39 11 18,3 18,3 45,0 40 t/m 49 20 33,3 33,3 78,3 50 t/m 59 10 16,7 16,7 95,0 60 en ouder 3 5,0 5,0 100,0 Total 60 100,0 100,0

(25)

Type kapperszaken

Daarnaast hebben wij gekeken naar de verschillende typen kapperszaken. We kunnen ons voorstellen dat verschillende typen kapperszaken verschillende onderzoeksuitkomsten zullen hebben. In het Structuuronderzoek Kappersbranche 2004 (beschikbaar via www.anko.nl) wordt onderscheid gemaakt tussen drie bedrijfstypen, bedrijven zonder personeel, bedrijven met personeel en ketenbedrijven. Aangezien wij voor ons onderzoek de kapperszaken persoonlijk hebben bezocht, hebben wij inzicht verkregen in verschillende kappers in Groningen. Gebaseerd op subjectieve informatie kunnen wij zeggen dat alle bedrijfstypen in ons onderzoek vertegenwoordigd zijn. Er is, wat betreft het bedrijfstype, geen verband gevonden tussen kappers die wel en niet wilden meewerken.

Omvang kapperszaken

Wij verwachten ook dat verschillen in de omvang van de kapperszaak van invloed kunnen zijn op de uitkomsten van het onderzoek. De omvang van de kapperszaak is in dit onderzoek gemeten aan de hand van het totale aantal arbeidsuren per week. Aangezien we slechts over deze informatie beschikken van zaken die hebben meegewerkt kunnen we geen objectieve vergelijking maken tussen onze steekproef en de populatie. Toch kunnen we hier wel een inschatting maken op basis van onze ervaring. De omvang van de kapperszaak kun je naast het aantal arbeidsuren ook beoordelen op basis van bijvoorbeeld het aantal stoelen in de kapperszaak. Deze informatie hebben wij in subjectieve vorm van zowel onze steekproef als de populatie, aangezien we persoonlijk bij alle kappers in Groningen zijn langs geweest. Tijdens het uitvoeren van het veldonderzoek hebben wij geen verschillen waargenomen in de omvang van de kapperszaken die wel aan het onderzoek wilden meewerken en de zaken die dat niet wilden.

Aantal deelnemende kappers

(26)

3.5 Meten van de verschillende variabelen

3.5.1 Organisatieomvang

Vraag 7: Aantal arbeidsuren binnen uw kapperszaak per week (totaal van alle medewerkers; in cijfers; voorbeeld: 2 medewerkers à 15 uur en 3 medewerkers à 20 uur = 90 uur)

In de literatuur is het gebruikelijk organisatieomvang te meten aan de hand van het aantal medewerkers (Antoncic e.a., 2007; Blau en McKinley, 1979; Kim, 1980; Glisson en Martin, 1980; Ettlie, 1998; Sengupta, 1998; Boyne e.a., 2005). Volgens Camison-Zornoza e.a. (2004) is het aantal medewerkers één van de meest gebruikte methoden in de literatuur om de organisatieomvang te bepalen.

Veelal wordt het aantal medewerkers gemeten aan de hand van het full-time equivalent, oftewel „fte‟ (bijvoorbeeld, Antoncic e.a., 2007). Echter, zoals in paragraaf 3.3 al te lezen was, hebben wij naar aanleiding van de pre-test ervoor gekozen de organisatieomvang te bepalen aan de hand van het totale aantal arbeidsuren binnen de kapperszaak per week.

3.5.2 Leeftijd van de klant

Vraag 4: Gemiddelde leeftijd van de klanten.

(27)

3.5.3 Klantoriëntatie

Vraag 14: De volgende vragen hebben betrekking op uw dienstverlening:

- In onze kapperszaak zijn we altijd aan het werk om de kwaliteit van onze diensten voor de klanten te verbeteren.

- We hebben specifieke ideeën over hoe we onze diensten voor klanten kunnen verbeteren.

- We doen vaak suggesties over het verbeteren van onze diensten voor klanten.

- We doen veel moeite om klanten tevreden te stellen.

Om de mate van klantoriëntatie te meten hebben wij gebruik gemaakt van een five-point Likert schaal. De vier items tellende schaal die wij in onze vragenlijst hebben gebruikt om de klantoriëntatie te meten is afgeleid van de schaal die is gebruikt door Merlo e.a. (2006). Zij hebben deze schaal op hun beurt afgeleid van de schaal uit het onderzoek van Peccei en Rosenthal (1997).

3.5.4 Leeftijd kapper

Vraag 1: Leeftijd

In de vragenlijst is een vraag opgenomen met betrekking tot de leeftijd van de kapper. Hierbij zijn 6 antwoordcategorieën weergegeven waar de kapper er één van kon omcirkelen. De categorieën zijn: jonger dan 20, 20 t/m 29 jaar, 30 t/m 39 jaar, 40 t/m 49 jaar, 50 t/m 59 jaar en 60 en ouder.

3.5.5 Aantal jaren werkzaam als kapper

Vraag 2: Aantal jaren werkzaam als kapper/kapster

(28)

3.5.6 Opinieleiderschap

Vraag 15: Over het algemeen praat u nooit tot heel vaak met andere kappers over nieuwe producten

Vraag 16: Wanneer u met collega’s over nieuwe producten praat geeft u zeer weinig informatie tot zeer veel informatie

Vraag 17: Hoeveel kappers heeft u over nieuwe producten verteld gedurende de afgelopen 6 maanden?

Vraag 18: Vergeleken met andere kappers, hoe groot is de kans dat uw advies wordt gevraagd?

Vraag 19: In een discussie over nieuwe producten is de kans groot dat u andere kappers overtuigt van uw ideeën of ideeën van andere kappers overneemt

Vraag 20: Tijdens een discussie over nieuwe producten, wat is de grootste kans? (Andere kappers vertellen u over nieuwe producten of u vertelt andere kappers over nieuwe producten)

Vraag 21: Over het algemeen bent u tijdens discussies met andere kappers geen bron van advies of vaak een bron van advies

Om de variabele opinieleiderschap te meten hebben wij gebruik gemaakt van een zeven items tellende schaal van Flynn e.a. (1994). In het artikel van Flynn e.a. komen de auteurs met een herziening van de schaal van King en Summers (1970), welke op haar beurt gebaseerd was op Rogers en Cartano (1962). Deze five-point Likert schaal is een „self-report‟ schaal en wordt veel gebruikt voor het meten van opinieleiderschap.

3.5.7 Innovatief gedrag

Vraag 25: Omcirkel het nummer van de uitspraak die het best bij u past (slechts 1 antwoord mogelijk)

- Ik ben meestal één van de eersten in mijn omgeving die nieuwe producten in de kapperszaak gebruikt.

- Ik ben meestal niet één van de eerste kappers in mijn omgeving die nieuwe producten gebruikt, maar ik ben wel eerder dan de meeste kappers.

- Ik ben meestal later dan de meeste kappers in mijn omgeving in het gebruiken van nieuwe producten.

(29)

Innovatief gedrag is te bepalen aan de hand van de tijd van adoptie van een individu of organisatie met betrekking tot een innovatie. Gebaseerd op de mate van innovativiteit (innovativeness) van leden van een sociaal systeem heeft Rogers (1962) vijf adoptie categorieën geïntroduceerd. De eerste 2,5% die een innovatie adopteren worden de „innovators‟ genoemd. De volgende 13,5% zijn de „early adopters‟, gevolgd door de „early majority (34%) en de „late majority‟ (34%). De laatste groep (16%) worden de „laggards‟ genoemd en zij zouden de innovatie wellicht zelfs nooit adopteren.

Deze classificatie van Rogers is in veel onderzoeken gebruikt als afhankelijke variabele (Coleman e.a., 1968; Herzog e.a., 1968; Rogers en Kincaid, 1981; Waarts e.a., 2002; Beatty e.a., 2001; Martinez e.a., 1998). Sommige auteurs gebruiken alle vijf categorieën en andere onderscheiden slechts twee of drie afgeleide categorieën. In dit onderzoek wordt onderscheid gemaakt tussen kappers die als één van de eersten in hun omgeving nieuwe producten gebruiken (innovators en early adopters); kappers die meestal niet als één van de eersten nieuwe producten gebruiken, maar wel eerder dan de meeste kappers (middle majority); kappers die meestal later zijn dan de meeste kappers in hun omgeving in het gebruiken van nieuwe producten (late majority); kappers die geen nieuwe producten gebruiken of alleen indien de huidige producten niet meer verkrijgbaar zijn (laggards).

3.5.8 Netwerkomvang

Vraag 8: Met hoeveel kappers (buiten uw eigen kapperszaak/vestiging) binnen de stad Groningen heeft u contact (zowel werk als sociaal)? (in cijfers, aantallen) Vraag 12: Met hoeveel kappers buiten de stad Groningen heeft u contact (zowel werk

als sociaal)? (in cijfers, aantallen)

De netwerkomvang van de kapper hebben we gemeten door de respondenten te vragen het aantal kappers waar zij (zowel sociaal als werkgerelateerd) contact mee hebben in te vullen.

3.5.9 Performance

Vraag 28: In vergelijking met andere kapperszaken doet mijn zaak het

(30)

een self-reported performance vraag omdat het moeilijk is om de performance van organisaties van verschillende groottes met elkaar te vergelijken aan de hand van een winst of omzet cijfer. Daarnaast zal een vraag naar de winst (of een ander performance gerelateerde maatstaf) naar alle waarschijnlijkheid door maar heel weinig respondenten beantwoord zou worden. Dus om een zo hoog mogelijk respons op deze vraag te krijgen en een antwoord dat niet gerelateerd is aan de omvang van de organisatie hebben wij gekozen geen winst of omzet gerelateerde vraag te stellen.

3.6 Beschrijving variabelen

Tabel 3 toont de descriptive statistics, oftewel enkele kengetallen, van de variabelen uit dit onderzoek.

Variabele N Minimum Maximum Gemiddelde Standaard

deviatie

Organisatieomvang 56 21 392 121,3 73,7

Leeftijd klant 56 1,0 2,0 1,5 0,5

Klantoriëntatie 59 3,0 5,0 4,5 ,5

Leeftijd kapper 60 1 6 3,5 1,3

Aantal jaren werkzaam als kapper 59 4 57 23,1 12,6

Opinieleiderschap 60 1,0 4,6 2,8 1,0

Innovatief gedrag 58 1 4 2,2 1,1

Netwerkomvang 60 ,0 57,0 4,4 9,6

Performance 58 3 5 3,7 ,8

(31)

4. ONDERZOEKSRESULTATEN

De resultaten van het veldonderzoek zullen in dit hoofdstuk weergegeven worden. Allereerst is de betrouwbaarheid van de onderzoeksresultaten getoetst door middel van Cronbach‟s Alpha en een Factoranalyse. Vervolgens is de samenhang van de verschillende variabelen getoetst met behulp van een correlatieanalyse. Tot slot is er een meervoudige regressieanalyse uitgevoerd om meer inzicht te verkrijgen in de verbanden tussen de verschillende (groepen) onafhankelijke variabelen en de afhankelijke variabelen.

4.1 Betrouwbaarheidsanalyse

Voor de variabelen klantoriëntatie en opinieleiderschap zijn schalen gebruikt met meerdere items. Om de betrouwbaarheid van de verschillende schalen te testen zijn er voor deze twee variabelen twee verschillende soorten analyses uitgevoerd, namelijk de Cronbach‟s Alpha en de Factoranalyse.

4.1.1 Cronbach’s Alpha

De resultaten van de itemanalyse zijn weergegeven in tabel 4 (zie voor meer informatie bijlage 3). Beide schalen hebben een Cronbach‟s Alpha van rond de 0,8. Een schaal met een waarde van > 0,7 wordt over het algemeen als betrouwbaar gezien (Nunnally, 1978; de Heus e.a., 1995). Deze schalen zijn dus beiden betrouwbaar, oftewel voor elke variabele is de interne consistentie hoog genoeg om de verschillende items samen te voegen in één schaal voor het meten van de betreffende variabele.

Cronbach's Alpha Items Scale Mean if Item Deleted Scale Variance if Item Deleted Corrected Item-Total Correlation Cronbach's Alpha if Item Deleted Klant- 0,82 Q14A 13,20 2,37 0,70 0,76 oriëntatie Q14B 13,46 2,05 0,68 0,76 Q14C 13,58 2,28 0,63 0,78 Q14D 13,20 2,30 0,58 0,80 Opinie- 0,81 Q15 17,08 26,11 0,57 0,78 leiderschap Q16 16,60 24,56 0,65 0,76 Q17 17,42 23,74 0,57 0,78 Q18 17,17 23,36 0,66 0,76 Q19 17,15 30,33 0,30 0,82 Q20 16,94 27,78 0,51 0,79 Q21 16,83 26,66 0,55 0,78

(32)

4.1.2 Factoranalyse

Naast het bepalen van de Cronbach‟s Alpha van de verschillende schalen is er tevens een factoranalyse gedaan (zie tabel 5 en 6 en voor meer informatie bijlage 4).

Omdat de oorspronkelijke schaal voor opinieleiderschap uit twee factoren bestaat, zijn sommige items verwijderd. Door het verwijderen van vraag 15 en vraag 19 bestaat deze schaal nu uit slechts 1 factor (zie tabel 7). Vraag 17 is ook zwak, maar er is voor gekozen om deze vraag niet te verwijderen. Hier zijn twee redenen voor. Allereerst is dit nog de enige vraag die gaat over het actieve gedrag van kappers. Vraag 15 ging hier ook over maar die was nog zwakker. Daarnaast bestaat de schaal nu uit 1 factor, waardoor het geoorloofd is om vraag 17 te laten staan.

Schaal Item Factor 1

Klantoriëntatie Q14A 0,80 Q14B 0,79 Q14C 0,70 Q14D 0,65

Tabel 5 Factoranalyse klantoriëntatie Q14A t/m Q14D

Schaal Item Factor 1 Factor 2

Opinieleiderschap Q18 0,79 -,28 Q16 0,71 -,12 Q15 0,66 0,51 Q21 0,65 -,34 Q17 0,63 0,36 Q20 0,62 -,39 Q19 0,33 0,40

Tabel 6 Factoranalyse opinieleiderschap Q15 t/m Q21

Schaal Item Factor 1

Opinieleiderschap Q18 ,83 Q21 ,73 Q20 ,70 Q16 ,68 Q17 ,48

(33)

Aangezien de schaal voor opinieleiderschap is aangepast en de voorgaande Cronbach‟s Alpha aan de hand van de oorspronkelijke schaal is uitgevoerd, volgt hier de Cronbach‟s Alpha voor de aangepaste schaal voor opinieleiderschap. Zoals tabel 8 laat zien, is de Cronbach‟s Alpha van de aangepaste schaal voor opinieleiderschap 0,8. Dit betekent dat de schaal nog steeds betrouwbaar is. Cronbach's Alpha Items Scale Mean if Item Deleted Scale Variance if Item Deleted Corrected Item-Total Correlation Cronbach's Alpha if Item Deleted Opinie- 0,80 Q16 11,00 14,63 0,62 0,75 leiderschap Q17 11,89 14,77 0,45 0,82 Q18 11,62 13,09 0,70 0,72 Q20 11,38 16,23 0,59 0,77 Q21 11,27 15,35 0,63 0,75

(34)

4.2 Correlatieanalyse

Om inzicht te verkrijgen in de verwachte relaties, die geschetst zijn in voorgaande hypotheses, is een correlatieanalyse uitgevoerd. De meest gebruikte methode om een correlatieanalyse te doen is de bivariate Pearson correlatiecoëfficiënt. De resultaten van deze analyse zijn weergegeven in tabel 9.

Or g a n is a tieo m v a n g K lan to riën ta tie L e e ft ijd k lan t A a n ta l jar e n w e rk z a a m a ls k a p p e r Op inie leid e rs c h a p L e e ft ijd k a p p e r N e tw e rk o m v a n g In n o v a tie f g e d ra g P e rf o rman c e Organisatie-omvang P 1,000 Sig. . N 56 Klantoriëntatie P ,145 1,000 Sig. ,145 . N 55 59 Leeftijd klant P ,023 ,103 1,000 Sig. ,435 ,227 . N 52 55 56 Aantal jaren werkzaam als kapper P -,185* -,180* -,265** 1,000 Sig. ,088 ,088 ,025 . N 55 58 55 59 Opinieleider-schap P -,069 ,294** ,138 -,355*** 1,000 Sig. ,307 ,012 ,156 ,003 . N 56 59 56 59 60 Leeftijd kapper P -,012 -,216* -,288** ,879*** -,327*** 1,000 Sig. ,464 ,051 ,016 ,000 ,005 . N 56 59 56 59 60 60 Netwerk- omvang P -.162 .009 -.084 -,222** ,429*** -,091 1,000 Sig. ,121 ,472 ,270 ,049 ,000 ,249 . N 54 57 55 57 58 58 58 Innovatief gedrag P ,223* ,169 -,317*** -,172* ,286** -,171* ,163 1,000 Sig. ,052 ,105 ,010 ,100 ,015 ,100 ,112 . N 54 57 54 57 58 58 57 58 Performance P ,421*** ,256** ,055 -,405*** ,079 -,365*** ,008 ,345*** 1,000 Sig. ,001 ,027 ,345 ,001 ,277 ,002 ,475 ,005 . N 55 57 54 57 58 58 56 56 58

* Correlation is significant at the 0.10 level (1-tailed) ** Correlation is significant at the 0.05 level (1-tailed) *** Correlation is significant at the 0.01 level (1-tailed)

Tabel 9 Pearson correlatiecoëfficiënt

Uit de resultaten van de correlatieanalyse blijkt dat een aantal variabelen statistisch significant samenhangt met een afhankelijke variabele. Netwerkomvang correleert statistisch significant positief met opinieleiderschap (.429) en statistisch significant negatief met aantal jaren werkzaam als kapper (-.222). De relatie met opinieleiderschap is echter sterker dan de relatie met het aantal jaren werkzaam als kapper. Dit impliceert dat kappers met een groter netwerk vaker opinieleider zijn en minder lang in het vak zitten.

(35)

Innovatief gedrag correleert statistisch significant negatief met leeftijd van de klant (-.317) en statistisch significant positief met organisatieomvang (.223). De relatie met klantoriëntatie is ook positief (.169), maar niet statistisch significant. De leeftijd van de klant heeft dus de sterkste relatie met het innovatief gedrag van de kapper, wat impliceert dat een kapper met jongere klanten innovatiever is. Daarnaast heeft organisatieomvang een sterke relatie met innovatief gedrag, hieruit kun je opmaken dat de eigenaar van een grotere organisatie innovatiever is dan die van een kleinere organisatie.

Er bestaat een statistisch significante negatieve relatie tussen de leeftijd van de kapper en zijn innovatief gedrag (-.171). Innovatief gedrag correleert echter positief, maar niet statistisch significant, met netwerkomvang (.163).

Tot slot is de relatie tussen innovatief gedrag en performance statistisch significant positief (.345). Dit betekent dat het innovatief gedrag van de kapper een positieve invloed heeft op de performance van zijn zaak, oftewel hoe innovatiever de kapper, hoe beter de performance van zijn zaak.

4.3 Regressieanalyse

(36)

Allereerst is er een meervoudige regressieanalyse uitgevoerd met de onafhankelijke variabelen en de afhankelijke variabele netwerkomvang. In tabel 10 is de meervoudige regressieanalyse terug te vinden van netwerkomvang en de organisatiekenmerken (model 1), de persoonlijke kenmerken (model 2), en de organisatie- en persoonlijke kenmerken samen (model 3).

Netwerkomvang

Model 1 2 3

Beta t Sig. Beta t Sig. Beta t Sig.

(Constant) .736 .465 .020 .985 .841 .404

Organisatieomvang -.170 -1.213 .231 -.139 -1.086 .283

Klantoriëntatie .048 .341 .734 -.082 -.633 .530

Aantal jaren werkzaam als kapper -.074 -.574 .568 -.143 -1.077 .287

Opinieleiderschap .423 3.274 .002** .457 3.376 .001**

R2 .029 .207 .286

Adjusted R2 -.010 .177 .225

F .753 7.030 4.703

Sig. .476 .002** .003**

* Significance at the 0.10 level ** Significance at the 0.05 level *** Significance at the 0.01 level

Tabel 10 Regressieanalyse voor netwerkomvang

Zoals tabel 10 laat zien is model 1 statistisch gezien geen goed model (sig .476). Dit model, wat staat voor de organisatiekenmerken, verklaart 0% van de variantie in netwerkomvang (Adj R2 -.010). De Beta-waarden laten zien dat organisatieomvang (Beta -.170, sig .231) wel een relatief grotere invloed op netwerkomvang heeft dan klantoriëntatie (Beta .048, sig .734), maar geen van beiden is statistisch significant. Deze uitkomsten zijn in overeenstemming met de resultaten van de correlatieanalyse.

Model 2 (de persoonlijke kenmerken) is wel statistisch significant (sig .002). De persoonlijke kenmerken verklaren bijna 18% van de variantie van netwerkomvang (Adj R2 .177). De variabele opinieleiderschap is statistisch significant (sig .002) en heeft de meeste invloed op netwerkomvang (Beta .423). Aantal jaren werkzaam als kapper is niet statistisch significant (sig .568).

(37)

In tabel 11 is de regressieanalyse van de afhankelijke variabele innovatief gedrag terug te vinden. Model 1 toetst de invloed van netwerkomvang op innovatief gedrag. In model 2 wordt de invloed van de organisatiekenmerken organisatieomvang, leeftijd klant en klantoriëntatie getoetst. Model 3 kijkt naar de invloed van het persoonlijke kenmerk leeftijd kaper. Tot slot volgt in model 4 de regressieanalyse van de organisatie- en persoonlijke kenmerken samen ten opzichte van innovatief gedrag.

Innovatief gedrag

Model 1 2 3 4

Beta t Sig. Beta t Sig. Beta t Sig. Beta t Sig. (Constant) 11.985 .060 1.354 1.82 7.513 .000 1.705 .095 Netwerkomvang .163 1.228 .225 Organisatieomvang .198 1.431 .159 .205 1.480 .146 Leeftijd klant -.276 -1.998 .052* -.308 -2.185 .034** Klantoriëntatie .139 1.003 .321 .113 .809 .423 Leeftijd kapper -.171 -1.295 .201 -.155 -1.090 .282 R2 .027 .145 .029 .168 Adjusted R2 .009 .088 .012 .092 F 1.508 2.544 1.677 2.213 Sig. .225 .068* .201 .083*

* Significance at the 0.10 level ** Significance at the 0.05 level *** Significance at the 0.01 level

Tabel 11 Regressieanalyse voor innovatief gedrag

Model 1 is hier voor het overzicht wel opgenomen, maar zoals reeds bleek uit de correlatieanalyse heeft netwerkomvang geen statistisch significante relatie met innovatief gedrag. Model 1 is statistisch gezien dan ook geen goed model (sig .225). Dit model verklaart minder dan 1% van de variantie in innovatief gedrag (Adj R2 .009).

Het tweede model, de organisatiekenmerken, is wel statistisch significant (sig .068) en verklaart 8% van de variantie. Het organisatiekenmerk dat de grootste invloed op innovatief gedrag heeft is leeftijd klant (Beta -.276). Dit organisatiekenmerk heeft een statistisch significante negatieve invloed op innovatief gedrag (sig .052). Een kapper met jongere klanten is dus innovatiever dan een kapper met voornamelijk oudere klanten.

Model 3 is hier eveneens voor het overzicht wel opgenomen, maar zoals hier ook al bleek naar aanleiding van de correlatieanalyse is model 3 statistisch gezien geen goed moedel (sig .201). Het model verklaart slechts 1% van de variantie in innovatief gedrag.

(38)

Tot slot is er voor de volledigheid een regressieanalyse uitgevoerd met betrekking tot de invloed van innovatief gedrag op de performance van de kapperszaak. De uitkomsten van deze analyse zijn terug te vinden in tabel 12. Deze resultaten zijn al bekend naar aanleiding van de correlatieanalyse. Het innovatief gedrag heeft een significante positieve invloed op performance (sig .009). De variabele innovatief gedrag verklaart ruim 10% van de variantie in performance. Performance Beta t Sig. (Constant) 11.978 .000 Innovatief gedrag .345 2.700 .009*** R2 .119 Adjusted R2 .103 F 7.288 Sig. .009***

* Significance at the 0.10 level ** Significance at the 0.05 level *** Significance at the 0.01 level

(39)

5. CONCLUSIES EN DISCUSSIE

Het doel van dit onderzoek is inzicht verkrijgen in het innovatief gedrag van ondernemers in het MKB. Innovatief of vernieuwend zijn is voor een ondernemer een belangrijk middel om zijn concurrentiepositie te behouden of zelfs te versterken (Deshpandé en Farley, 1999, 2000). Een branche waar innoveren een grote rol speelt is de kappersbranche. Met grote regelmaat worden er nieuwe producten geïntroduceerd. Kappers zijn ondernemers die dan ook vaak met innovaties worden geconfronteerd. In dit onderzoek is daarom aandacht besteed aan de vraag waarom een bepaalde kapper innovatiever is dan andere kappers in zijn omgeving. Of met andere woorden waarom adopteert een kapper een nieuw product eerder in vergelijking met andere kappers.

Dit vraagstuk is niet alleen interessant voor onderzoekers, maar ook voor leveranciers binnen de kappersbranche. Deze leveranciers besteden namelijk jaarlijks een groot deel van hun middelen aan Research en Development. Daarnaast is innovativiteit voor ondernemers zelf een interessant onderwerp aangezien innoveren noodzakelijk is voor het behouden of verbeteren van de concurrentiepositie.

Bij het behandelen van de vraag waarom een bepaalde kapper innovatiever is dan andere kappers, is zowel gekeken naar de invloed van de netwerkomvang van de kapper, als naar de invloed van verschillende organisatie- en persoonlijke kenmerken. Tot slot is ook de relatie tussen het innovatief gedrag van de kapper en de performance van zijn zaak onderzocht. Dit onderzoek is uitgevoerd binnen het netwerk van kappers in de stad Groningen.

Om te bepalen of de gestelde hypotheses aangenomen of verworpen worden, is er in het vorige hoofdstuk een correlatieanalyse uitgevoerd. Gebaseerd op de uitkomsten van deze correlatieanalyse volgt in tabel 13 een overzicht van de hypotheses.

Hypothese Aangenomen/verworpen

Hypothese 1a: Er bestaat een positieve relatie tussen de omvang van de kapperszaak en het innovatief gedrag van de kapper.

Aangenomen

Hypothese 1b: Er bestaat een negatieve relatie tussen de leeftijd van de klant en het innovatief gedrag van de kapper.

Aangenomen

Hypothese 1c: Er bestaat een positieve relatie tussen de mate van klantoriëntatie en het innovatief gedrag van de kapper.

Verworpen

Hypothese 2: Er bestaat een negatieve relatie tussen de leeftijd van de kapper en zijn innovatief gedrag.

(40)

Hypothese 3a: Er bestaat een positieve relatie tussen de organisatie-omvang en de netwerkorganisatie-omvang van de kapper.

Verworpen

Hypothese 3b: Er bestaat een positieve relatie tussen klantoriëntatie en de netwerkomvang van de kapper.

Verworpen

Hypothese 4a: Er bestaat een positieve relatie tussen het aantal jaren dat de kapper werkzaam is en de omvang van zijn netwerk.

Verworpen

Hypothese 4b: Er bestaat een positieve relatie tussen opinieleiderschap en de netwerkomvang van de kapper.

Aangenomen

Hypothese 5: Er bestaat een positieve relatie tussen de netwerk-omvang van de kapper en zijn innovatief gedrag.

Verworpen

Hypothese 6: Er bestaat een positieve relatie tussen het innovatief gedrag van de kapper en de performance van zijn kapperszaak.

Aangenomen

Tabel 13 Hypotheses

Het is opvallend dat er geen statistisch significante relatie bestaat tussen de onderzochte organisatiekenmerken en de netwerkomvang van de kapper. Het enige kenmerk waarbij wel een statistisch significante relatie met netwerkomvang is gevonden, is het persoonlijke kenmerk opinieleider. Een andere opvallende uitkomst is dat er eveneens geen statistisch significante relatie is gevonden tussen netwerkomvang en het innovatief gedrag van een kapper. De organisatiekenmerken organisatieomvang en leeftijd van de klant blijken wel een statistisch significante relatie te hebben met innovatief gedrag, evenals het persoonlijke kenmerk leeftijd kapper. Uit de correlatieanalyse bleek tot slot dat er een positieve relatie bestaat tussen het innovatief gedrag van de kapper en de performance van zijn zaak. Dit is in overeenstemming met de gestelde hypothese.

In het begin van dit onderzoeksrapport zijn een aantal vragen gesteld die hier zullen worden beantwoord.

1. Hoe beïnvloeden organisatie- en persoonlijke kenmerken de netwerkomvang van de kapper?

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Roux (an assistant chief commandant), Kolbe (a commandant), Brink (an adjutant of Crowther), Kriek (adjutant of PH de Villiers) and Boldingh (secretary of the

and Brink, A.: 2007, Text-independent writer identification and verification on offline Arabic handwriting, International Conference on Document Analysis and Recognition (ICDAR),

BTXNE yields on humin intake obtained during the pyrolysis of synthetic (SH), crude/purified industrial (CIH/PIH) humins and kraft lignin (KL) with HZSM-5-50 (Humin: Catalyst

Note that this experimental apparatus, as combined with the electromagnetic position tracking system (miniBIRD 800TM, Ascension Technology Corporation, Shelburne, VT, USA),

Based on the PFnet analysis, we cannot prove hypothesis 1. We conclude that loiter-tb aids participants in constructing more coherent mental models, but not in constructing

Voor de niet catalogus artikelen ligt de verantwoordelijkheid bij de afdeling die ze gebruikt, meestal is op deze afdelingen niet een hoofdverantwoordelijke maar bestellen alle

Bogolyubov transformation, 16 covariance matrix, 29 density operator, 3 entropy entanglement -, 7 localization, 36 Shannon -, 4 thermal -, 6 von Neumann -, 4 external region,

In de eerste plaats omdat het moeilijk te achterhalen is hoeveel politieke en Joodse vluchtelingen in Nederland waren, omdat aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog,