• No results found

Welke invloed heeft Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) op het midden- en kleinbedrijfsleven in Nederland?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Welke invloed heeft Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) op het midden- en kleinbedrijfsleven in Nederland?"

Copied!
61
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Welke invloed heeft Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen

(MVO) op het midden- en kleinbedrijfsleven in Nederland?

Is er sprake van een wisselwerking tussen MV en O?

Instituut : Rijks Universiteit Groningen Opleiding : Verkort Doctoraal Bedrijfskunde

(AOG - VDB6)

Begeleiders : dr. ir. Niels R. Faber en

prof. dr. ir. Jo M.L. van Engelen Betreft : Afstudeerscriptie Student : Esther Kooistra Studentnummer : 1520547

Telefoon : 033-4750749 of 06 1500 5359 E-mail (privé) : esther.kooistra@orange.nl E-mail (werk) : esther.kooistra@mediaplaza.nl Datum : 3 augustus 2007

(2)

Scriptie – Verkort doctoraal Bedrijfskunde

De reis begint in de woestijn.

Het weggetje voert door de kloof van de Have en Have Nots. De vulkaan laat Reputatie in vlammen opgaan.

Maar dan de Bergen van Transparantie over. Op naar MVO-City.

En dan van wal in de haven van Partnerschappen. Of reizend door de streek van Duurzaamheid.

Zeilend langs de archipel van Minderen, met de eilanden Afval, Water, Energie, Vervoer en Papier...1

(3)

Aanleiding

Persoonlijk ben ik al jaren geïnteresseerd in het fenomeen ‘Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen’. Toen ik enkele jaren geleden een interview met Peter Bakker, voorzitter van de Raad van Bestuur en CEO van TNT, las werd ik hierdoor geïnspireerd. Het interview

beschreef de persoonlijke bevlogenheid van de Heer Bakker en de inspanningen die hij en de organisatie TNT hebben verricht op het gebied van ' Corporate Responsible Investments' (CRI’s). TNT participeert ondermeer in het Wereld Voedsel Programma van de Verenigde Naties. Zij doneren ‘resources en knowledge’!

Ik geloof, als ondernemer en als persoon, niet in basale ontwikkelingshulp. Vooral niet wanneer dit beperkt blijft tot het schenken van gelden, dan wel het kwijtschelden van schulden. Ieder mens heeft recht op het maken van eigen keuzes, op het stellen en bereiken van doelen en op succesvol zijn, op welk gebied dan ook. Ik geloof verder dat ondernemen (hoe kleinschalig ook) leidt tot persoonlijke betrokkenheid en verantwoordelijkheid - en dat dit is essentieel voor de ontwikkeling van elk land, haar bestuur en haar burgers/inwoners. Wat ik wil onderzoeken is welke redenen en motivatie er zijn voor organisaties om te starten met Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO). En hoe de kans op succes te vergroten is en het doel ‘het reduceren van armoede’ te combineren met het maken van winst (of zelfs te bereiken op een winstgevende manier, inclusief ‘sustainable growth’ voor de onderneming).

Ik ging me meer en meer verdiepen in de mogelijkheden en onmogelijkheden voor ondernemingen om te komen tot een succesvolle MVO-implementatie. Tot zover mijn persoonlijke overweging.

Wereldwijd zijn er uiteraard ook redenen voor bedrijven om zich te verbinden aan de Millenium Development Goals (MDG’s - zie hoofdstuk 3.1). Met name vanwege het feit dat de wereld globaliseert en meer en meer verbonden raakt met elkaar. Vrede, veiligheid, duurzame groei, mensenrechten en armoedebestrijding zijn in ieders belang. Hoewel dit voornamelijk onder de verantwoordelijkheid valt van overheden, is het van groot belang dat ondernemingen hierbij ook een (hun eigen!) rol spelen.

Daarnaast kun je momenteel in Nederland geen opinieblad open slaan, geen televisie-avond doorbrengen, geen dag de radio beluisteren en geen wervingscampagne lezen, zonder dat de begrippen ‘duurzaam’ en ‘verantwoord ondernemen’ aan de orde komen. Zelfs het huidige regeerakkoord is ‘duurzaam’ (zie bijlage 8.2). Is het een hype of een blijvende

maatschappelijke trend en ontwikkeling? Iedereen lijkt ermee bezig te zijn of wordt er minstens toe aangezet om zich ervoor te interesseren en in te verdiepen. Terwijl de meeste ondernemers, met name de mkb’ers in Nederland, zich afvragen of ze er wat mee moeten en zo ja, wat dan precies?

De combinatie people/planet/profit staat centraal in dit onderzoek. Ofwel mensen, aarde en

winst. Mensen willen veel geld verdienen en vaak lijden andere mensen en/of de natuur

daaronder. Dat komt omdat veel mensen winst belangrijker vinden dan hun omgeving. Maar is winst belangrijker? Want zonder een gezonde wereld kan er, zeker op lange termijn, niet blijvend winst gemaakt worden! Daarom is het zoeken én vinden van een balans tussen winst, mensen en aarde essentieel.

(4)

Scriptie – Verkort doctoraal Bedrijfskunde

Dankbetuiging

De weg naar het voltooien van deze scriptie was lang en voornamelijk, onbekend.

Toen ik in november 2004 startte met de opleiding Postdoctoraal Bedrijfskunde had ik, na twee voltooide deeltijd HBO-opleidingen, enig idee waar ik aan begon. Dacht ik...

Er is echter een nieuwe wereld voor me open gegaan de afgelopen drie jaar – de wereld van de wetenschap. Waarin zelfstandig, onafhankelijk en kritisch nadenken over alles wat je aangereikt krijgt een voorwaarde is/wordt.

Graag wil ik mijn dank uitspreken naar mijn medestudenten, zij waren een onuitputtelijke bron aan inspiratie en motivatie. Daarnaast bedank ik al mijn docenten gedurende de afgelopen drie jaar, ze hebben – ieder voor zich en elk op hun eigen manier – een bijdrage geleverd aan mijn ontwikkelproces. Met naam en toenaam noem ik hier graag mijn twee scriptiebegeleiders Niels Faber en Jo van Engelen – zij zijn nauw betrokken geweest bij de totstandkoming van deze scriptie. Niels komt de eer toe, structuur aan te hebben gebracht in mijn ‘warboel’ aan ideeën, suggesties en plannen met betrekking tot het doen van dit onderzoek.

Tot slot bedank ik van harte mijn vrienden en familie voor hun kritische en bemoedigende reacties, hun ondersteuning en volledige vertrouwen in mijn capaciteiten.

Het was mijn keuze om op deze wijze mijn kennis en kunde uit te breiden, zonder jullie allemaal was ik echter minder goed geslaagd in mijn opzet!

Amersfoort, augustus 2007 Esther Kooistra

(5)

Inhoudsopgave

Welke invloed heeft Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) op het midden- en

kleinbedrijfsleven in Nederland? ... 1 Aanleiding... 3 Dankbetuiging ... 4 Inhoudsopgave ... 5 Samenvatting... 7 1. Onderzoek ... 9 1.1 Probleemduiding ... 9 1.2 Centrale vraag ... 10 1.3 Doelstelling ... 11 1.4 Deelvragen ... 11

1.4.1 Wat is armoede en wie zijn de armen in de wereld?... 11

1.4.2 Ressorteert MVO eigenlijk effect bij het bestrijden van armoede in de wereld?... 12

1.4.3 Wat behelst MVO in Nederland en wie zijn de actoren?... 12

1.4.4 Waarom zou het mkb aan MVO moeten doen?... 13

1.5 Plan van aanpak... 13

1.5.1. Desk research ... 13 1.6 Dataverzameling... 13 1.7 Onderzoekstypering ... 14 2. Armoede in de wereld ... 15 2.1 Introductie ... 15 2.2 Armoede... 15

2.2.1 Definitie van armoede ... 15

2.2.2 Identificatie van armoede ... 16

2.3 De armen ... 16

2.3.1 Bestedingspatronen armen ... 16

2.3.2 Indeling van de armen in de wereld ... 18

2.3.3 Segmenteren van armen ... 19

2.3.4 Segmentatie via de inkomensdrempel... 20

2.3.5 Marktgrootte... 21

2.3.6 Bottom of the pyramid (BoP)... 21

2.4 Marktbenadering ... 22

2.5 Samenvatting / Conclusie... 23

3. Armoedebestrijding in de wereld ... 24

3.1 Introductie ... 24

3.2 Private economische initiatieven... 25

3.3 Ontwikkelingshulp ... 26

3.4 Samenvatting / Conclusie... 29

4. Nederland ... 30

4.1 Introductie ... 30

4.2 Definitie MVO ... 30

4.3 MVO in haar context... 32

4.3.1 De belangrijkste elementen ... 32

4.3.2. Maatschappelijk Betrokken Ondernemen ... 33

4.3.3. Duurzame ontwikkeling ... 33

4.4 Korte historische schets van MVO in Nederland... 34

4.5 Wet- en regelgeving ... 34

4.5.1. Wettelijke verplichtingen ... 34

(6)

Scriptie – Verkort doctoraal Bedrijfskunde

4.5.3. Afspraken ... 35

4.6 Overheidsrol... 35

4.6.1 Overheid als stimulator ... 35

4.6.2 Overheid als afnemer ... 36

4.7 Rollen overige stakeholders ... 36

4.8 Voortgang MVO in Nederland... 36

4.9 Voortgang per ontwikkelingsfase... 38

4.10 Trends... 38

4.10.1 Van negatieve impact naar positieve bijdrage... 39

4.10.4 Ketenverantwoordelijkheid ... 40

4.10.6 Doorberekening van maatschappelijke kosten en baten... 41

4.11 Samenvatting / Conclusie... 42 5. Midden- en Kleinbedrijf... 43 5.1 Introductie ... 43 5.2 Algemeen beeld... 43 5.3 Strategie... 45 5.4 Business model... 46

5.5 MVO binnen het mkb... 47

5.6 Waardecreatie... 49

5.6.1 Theorie ... 49

5.6.2 De immateriële waardecreatie... 49

5.6.3 De boekhoudkundige waardecreatie ... 50

5.6.4 MVO als klantwaarde... 52

5.7 En toch ... 53

5.8 Maatschappelijk Verantwoorde Toekomst... 54

5.9 Samenvatting / Conclusie... 54

6. Finale... 56

7. Literatuuroverzicht en Bronnen ... 58

8. Afkortingen / definities ... 61

9. Bijlagen ... 62

9.1 Abraham Harold Maslow ... 62

9.2 Kabinetsbeleid... 63

9.3 Betrokken instanties ... 64

9.4 Richtlijnen ... 65

9.5 Diverse voorbeelden... 69

9.6 Economische Multipliers van het IBLF ... 71

9.7 Mogelijke MVO-activiteiten (praktische invulling voor het mkb) ... 73

9.8 Maatschappelijke vraagstukken (in het kader van MVO)... 75

(7)

Samenvatting

Graag wil ik benadrukken dat MVO, duurzaam ondernemen en sociaal ondernemen een ‘hot item’ zijn in 2007. Ze staan de laatste tijd in Nederland prominent op de agenda. Het gaat niet alleen om milieuvriendelijk werken (duurzaam ondernemen). Het gaat om de balans tussen de drie p’s: people, planet en profit. Oftewel de economisch prestaties van een bedrijf, afgezet tegen de impact van die activiteiten op mens en milieu. Er komt steeds meer aandacht voor het onderwerp, en dat maakt het bespreekbaar. En dat is nodig vanwege een zich

terugtrekkende overheid, een steeds kritischer consument, een werknemer die meer en meer ‘zinvol’ bezig wil zijn, de concurrentie, het groeiende internationale karakter van veel

organisaties door ondermeer globalisering en diverse initiatieven om gezamenlijk de strijd aan te gaan tegen vervuiling en hoog energieverbruik.

In Nederland zijn van oudsher bedrijven een integraal onderdeel van de maatschappelijke omgeving, dat brengt onze cultuur met zich mee. En diezelfde maatschappij vraagt zich in toenemende mate af waar een product is geproduceerd, waarvan het is gemaakt, en door wie, onder welke omstandigheden, kortom: ‘wat koop ik nu eigenlijk?’ Met die stemming bij de (potentiële) consument of werknemer, kan het heel lonend zijn je te profileren als

maatschappelijk georiënteerd bedrijf. De vraag is hoe je zoiets aanpakt – er blijkt een

dringende behoefte te zijn aan een concrete vertaalslag waarmee begrippen als ‘duurzaam’ en ‘MVO’ tot praktische proporties en met meetbare resultaten teruggebracht worden.

De Nederlandse ondernemer, in met name het midden- en kleinbedrijf (mkb), vraagt zich af wat de concrete actie binnen zijn/haar bedrijf moet zijn. De meningen zijn verdeeld over hoe MVO er uit moet zien; het is zeker geen statisch gegeven. MVO gerelateerde kwesties zijn, vanwege het normatieve en subjectieve karakter, moeilijk te plaatsen. Omdat het een breed interpreteerbaar begrip is, volgt meteen de vraag: ‘geven organisaties oprecht invulling aan MVO of is het een loos en leeg “containerbegrip” dat een kortstondig leven is beschoren’? Geboren worden in Nederland is een voorrecht. Je hebt als mens in de westerse wereld relatief weinig te klagen. In de derde wereld ligt dit anders. Mensen hebben vaak moeite om uit de armoedespiraal te komen. Al decennialang vraagt de westerse wereld zich af hoe zij de mensen in deze landen het best kan helpen. Het is erg belangrijk dat we ons voortdurend realiseren dat we in Nederland niet op een eiland zitten, maar dat we in samenhang leven met de rest van de wereld. Nederland bestaat eenvoudigweg niet zonder Europa en maakt

onderdeel uit van de wereld ! Inmiddels is wel duidelijk dat veel organisaties daar niet meer omheen kunnen. Het antwoord is MVO en de impact is groot. MVO betreft een totaalaanpak, die het gehele bedrijfsproces omvat. Van oorsprong en inkoop van bedrijfsmiddelen, via het productieproces naar de verkoop van product of dienst. De vraag is waar in het proces er welke acties genomen kunnen worden. Immers niet elk bedrijf kan zomaar energie besparen. Soms zit de duurzaamheid of de invulling van de maatschappelijke component heel ergens anders. Dit verschilt per sector, per branche, soms zelfs per onderneming. Daarom is het zaak per sector specifieke oplossingen te bedenken, waarbij de ondernemer èn de mogelijkheden van zijn/haar bedrijf centraal staan. Maatwerk dus. En de vrijheid om zelf te kiezen.

Wel is er de noodzaak tot (stimulerende) maatregelen vanuit de overheid. Niet enkel door het goede voorbeeld te geven (duurzaam inkopen bijvoorbeeld), maar met name door het zorgen voor de juiste randvoorwaarden en faciliteiten op fiscaal gebied (gunstig investeringsklimaat voor energiezuiniger machines, schonere bedrijfswagens, etc.).

Ten aanzien van vervolgonderzoek kan ik een waslijst opsommen. In Nederland kan per functie nader onderzoek worden verricht, bijv. de invloed van MVO op het personeelsbeleid.

(8)

Scriptie – Verkort doctoraal Bedrijfskunde Maar er is zeker ook behoefte aan meer informatie over de diverse sectoren binnen het

Nederlandse bedrijfsleven – waar staat men nu (0-meting), waar wil men ‘staan’ in het jaar 2010, hoe kan de branchevereniging hierbij ondersteunen, met name op het punt van ketenverantwoordelijkheid, etc. Daarnaast is er grote behoefte aan ‘best practices’ en beschrijving van ‘bedrijfscases’. Door een overzicht te publiceren van ervaringen van organisaties met (de implementatie van) MVO, is het mogelijk meer sturing te geven aan de invoering van MVO binnen het mkb in Nederland. Het mkb zal erg geholpen zijn met antwoorden op vragen als:

• Waarom is de organisatie aan MVO begonnen, wat waren de voornaamste redenen, wat willen ze ermee bereiken, wat levert het hen nu op qua resultaten?

• Hoe is MVO belegd en vastgelegd binnen de organisatie, formeel (in handboeken, procedures, etc.) en/of informeel (vrij interpreteerbaar)?

• Is MVO geïntegreerd in de bedrijfsvoering als volwaardige en aanvaarde strategie of is het een tijdelijk marketingconcept?

• Welke MVO-doelstellingen zijn er bepaald en worden deze behaald en geëvalueerd? MVO heeft betrekking, en daarom effect, op de hele maatschappij. Op de huidige èn de toekomstige generatie. Iedereen krijgt er vroeg of laat mee te maken. Meer kennis van/over MVO en de motieven waarom organisaties MVO-actief worden zijn van belang voor bewustwording van alle mensen; bedrijfsstrategen, beleidsmaker, managers, werknemers en consumenten. Want wat ooit begon uit liefdadigheid (geld doneren aan hongerige Afrikaanse kinderen) en zekerstelling van arbeidskrachten (sociale wetgeving die resulteerde in WAO, AOW, WW) is in het moderne tijdperk van MVO verbreed en verdiept. Het is nog steeds een combinatie van eigen en maatschappelijk belang. Echter de aandacht ligt nu meer bij

ontplooiing van werknemers en hun individuele welzijn, de zorg voor de wijdere sociale en natuurlijke omgeving van de organisatie en het produceren van veilige en kwalitatief goede producten, zonder beschadiging van het milieu.

Ondernemingen hebben vier verantwoordelijkheden, namelijk:

• een economische (winstdoelstelling en continuïteit voor de stakeholders); • een wettelijke (zich houden aan de wet en doen wat verplicht is);

• een morele (voldoen aan maatschappelijke verwachtingen en geen ‘kwaad doen’) en • een sociale (om datgene te doen dat ‘als gewenst’ gezien wordt – goed doen!)

Kortom, het bedrijfsbelang van MVO is eigenlijk zeer praktisch weer te geven: het tonen van eigen verantwoordelijkheid kan ingrijpen van de overheid (met nog meer wet- en regelgeving tav. ondernemen) voorkomen, verbetert de reputatie van de organisatie bij klanten en

(potentiële) werknemers en draagt bij aan het creëren van marktkansen, waardecreatie en bedrijfsprestaties. MVO is erop gericht het bedrijfsleven, als geheel, zich internatonaal verantwoordelijk te laten voelen èn zijn, voor een brede groep van belanghebbenden. Daarnaast is het zaak ervoor te zorgen dat er aan deze groep tevens verantwoording wordt afgelegd. De druk die stakeholders op organisaties uitoefenen kan daarbij als

sturingsmechanisme dienen.

Al met al een bijzonder boeiende en in de belangstelling staande onderwerp. Ik hoop met dit onderzoek mijn steentje bij te dragen aan de toename van het MVO-bewustzijn en –

(9)

1. Onderzoek

1.1 Probleemduiding

Armoedebestrijding heeft een lange historie. Vanuit de Westerse wereld is altijd aan

ontwikkelingshulp gedaan, richting (met name) ‘Derde Wereld’ landen – waar honger, ziekte en dood heerste. Tot een aantal decennia geleden werd dit voornamelijk aangepakt op filantropische wijze. Vanuit een religieuze en/of sociale insteek (er werd voor voedsel en schoon drinkwater gezorgd, wanneer een dorp in ‘donker Afrika’ zich liet dopen) of eigen belang (multinationals die in een bepaald gebied neerstreken vanwege de bodemschatten en – aan de zijlijn – aan liefdadigheid deden). Dit gebeurde lang niet altijd efficiënt en effectief. Verantwoording afleggen was voor de meeste filantropische instellingen een lastige zaak, en het beschrijven van hun werkwijze (ten behoeve van verbetering) en het bereiken van doelstellingen was al helemaal niet aan de orde. Sociaal werk en zakelijk inzicht gaan blijkbaar niet vaak samen2. Daarnaast was er sprake van een versnippering van het Nederlandse ontwikkelingsbeleid.

Sinds die tijd is er een verandering gaande van liefdadigheid door middel van ‘slechts geld’, naar ‘goed doen'. Naast de geldelijke donaties van weldoeners en overheden wordt

beschikbare kennis, kunde en ervaring ingezet. Vaak gebeurt dit door middel van speciaal voor dit doel opgerichte stichtingen. Binnen deze stichtingen vormen diverse partijen partnerschappen op zowel sociale als zakelijke gebieden. Dit resulteert inmiddels al in een aanmerkelijk effectievere liefdadigheidssector. Er wordt meer onderzoek gedaan naar de sterke en zwakke punten van deze non-profit instellingen, er worden jaarplannen opgesteld, duidelijke en concrete doelstellingen bepaald. etc. Een voorbeeld hiervan is de Rabobank

Foundation – Samen doen wat nodig is voor een menselijke samenleving3.

Kortom, van simpele liefdadigheid in de historie naar een compleet filantropische infrastructuur ..., samen met een grote druk naar ondernemingen om ethischer te gaan handelen, vandaag de dag. Wat betekent dat voor de huidige, moderne economie en al haar actoren?

Voor veel organisaties is de keuze om wel of niet ‘aan Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) te doen’ een lastige strategische keuze. Grote vraag voor hen is of het (en zo ja, welke) invloed heeft op het realiseren van de bedrijfsdoelstellingen. Dit geldt zowel voor multinationals, als nationaal of lokaal opererende ondernemingen. Wanneer een

leidinggevende zich hiermee bezig gaat houden, komen er allerlei zaken op hem/haar af. Niet alleen bedrijven worstelen overigens met deze problematiek, ook overheden buigen zich inmiddels over MVO.

Ontwikkelingshulp werd in de meeste Westerse landen onder regie van de overheid

georganiseerd – die dit vaak uitbesteedt aan specialistische organisaties. Het probleem, zoals hierboven beschreven, raakte de overheden ook. Immers ook daar ontstaat vraag naar meer transparantie. Daarnaast krijgen we in Nederland te maken met een zich terugtrekkende overheid, die meer en meer aan burgers en ondernemers zelf wil overlaten. Het nemen van

2

Denk hierbij aan de negatieve berichtgeving en kritiek rondom Foster Parents Plan in 2001, toen er grote bezorgdheid heerste in verband met bestedingen van donateurgelden op Haïti. Gedoneerde bedragen kwamen niet terecht, daar waar ze voor bedoeld waren. Namelijk ter bestrijding van armoede en het helpen opbouwen van het maatschappelijke middenveld door middel van het financieel adopteren van kinderen. Daarnaast werd er veel te rooskleurig gerapporteerd over behaalde resultaten. Tevens bedroegen de overheadkosten 50% van het budget - wat wil zeggen dat van elke gedoneerde euro, er 50 eurocent wordt besteed aan het in stand houden van de organisatie. Volgens de Stichting Centraal Bureau Fondsenwerving, die hulporganisaties die haar keurmerk dragen controleert, is een overhead van 20% acceptabel

3

Deze stichting heeft als doel om de positie van kansarme groepen in de samenleving te verbeteren, zowel in Nederland als in het buitenland. D it in samenwerking met diverse partners, als Codaid en Woord en Daad. In ontw ikkelingslanden ondersteunt de Rabobank Foundation de organisatie van coöperaties in de vorm van kennis en financiële middelen. Het gaat om coöperatieve microfinancierings-instellingen, producentenorganisaties en veelbelovende lokale spaar- en kredietcoöperaties. M eer informatie en verantwoording is te vinden op http://www.rabobankfoundation.nl

(10)

Scriptie – Verkort doctoraal Bedrijfskunde eigen verantwoordelijkheid, is het motto van het kabinet (zie bijlage 9.2), voor de komende jaren. Dit geldt tevens voor organisaties met betrekking tot MVO.

Het Ministerie van Economische Zaken heeft MVO tot een belangrijk speerpunt gemaakt voor de komende jaren. Volgens de website van dit ministerie4 is MVO een bedrijfsconcept waarbij ondernemen meer is dan winst maken alleen. MVO is onder te verdelen in een sociale, ecologische en economische dimensie. Het gaat om de gevolgen van

bedrijfsactiviteiten voor mensen binnen en buiten de onderneming (people), het leefmilieu (planet) en productie en economische effecten van goederen en diensten (profit).

Daarnaast kan goed ondernemerschap bijdragen aan een betere maatschappij. Waarin de factoren mens en milieu net zo centraal staan als het verdienen van geld. Bedrijven die op die manier ondernemen, zouden meer waardering moeten krijgen van het Nederlandse publiek en van hun medewerkers. MVO versterkt namelijk het imago en de concurrentiepositie van bedrijven en dat is goed voor de economie5 (zie hoofdstuk 4.2).

Geconstateerd kan worden dat er sinds begin jaren negentig wereldwijd een grote stap

voorwaarts is gemaakt op het gebied van MVO. De stap zetten van goede voornemens naar de concrete implementatie blijkt echter lastig. In alle sectoren en in veel landen zijn er veel goede voorbeelden te vinden. Maar MVO is in Nederland nog zeker geen gemeengoed. Het aantal bedrijven dat werkelijk aan de slag is met MVO, lijkt toch nog voorbehouden aan een vrij beperkte zogenaamde ‘kopgroep’. De overstap is vooral door het mkb nog niet gemaakt.

1.2 Centrale

vraag

Dat bovenstaande voor multinationals en overheden geldt, is wel duidelijk. Wat ik graag wil onderzoeken is of er afdoende redenen, motivaties en doelen zijn te benoemen die relevant zijn voor ondernemingen in het midden- en kleinbedrijf (mkb) in Nederland die willen starten met MVO. Met behulp van deze kennis (als oorzakelijk verband) kan men de kans op succes vergroten en het doel ‘het reduceren van armoede’ combineren met het maken van winst (of zelfs bereiken op een winstgevende manier, inclusief ‘sustainable growth’ voor de

onderneming).

De centrale vraag in mijn onderzoek is de volgende: ‘Welke factoren bepalen mede een succesvolle implementatie van MVO in mkb Nederland, wat vervolgens bijdraagt aan het terugdringen van wereldwijde armoede?’

Dit leidt tot de volgende deelvragen in mijn onderzoek: 1. Wat is armoede? En wie zijn de armen in de wereld?

2. Ressorteert MVO eigenlijk effect bij het bestrijden van armoede in de wereld? En zo ja, welke effect en is dat effect meetbaar en blijvend?

3. Wat behelst MVO in Nederlandd en wie zijn de actoren? (ofwel wat is de huidige situatie in Nederland met betrekking tot MVO?)

4. Waarom zou het mkb aan MVO moeten doen? Welke voor- en nadelen zijn er en welke impact op diverse bedrijfsonderdelen heeft MVO?

Deze vragen ga ik beantwoorden door het analyseren van diverse concepten op verschillende niveaus, namelijk macro-, meso- en micro-economisch. Op macro niveau zal ik in hoofdstuk

4http://www.minez.nl 5http://www.minez.nl

(11)

twee vanuit het wereldwijde perspectief kijken naar relevante zaken als armoede en wie de armen eigenlijk zijn (zie deelvraag 1). In hoofdstuk drie worden de wereldwijde initiatieven en resultaten voor armoedereductie nader omschrijven (zie deelvraag 2). Op meso niveau zal ik in hoofdstuk vier MVO en duurzaamheid beschrijven vanuit de optiek van ondernemend Nederland. Dit betreft zowel het bedrijfsleven, de overheid als wel het maatschappelijk kader. Het concept MVO zal nader bestudeerd worden, wat zal resulteren in een uitgebreide

situatiebeschrijving van MVO in Nederland (zie deelvraag 3). Het micro niveau in hoofdstuk vijf betreft specifiek het midden- en kleinbedrijf (mkb) in Nederland en de impact van het concept MVO daarop (zie deelvraag 4). Het resultaat (de finale, hoofdstuk zes) is antwoord op de centrale vraag of er bepaalde componenten te benoemen zijn met betrekking tot reden, motivatie en doelstelling, die bij invoering van MVO in het mkb een verhoogde kans op succes garanderen.

1.3 Doelstelling

Op basis hiervan, hoop ik een overzicht te kunnen genereren van redenen, motivaties en doelstellingen waarom mkb ‘aan MVO zou moeten (gaan) doen’. Hiermee kunnen MVO-ondernemingen in het mkb hun succes vergroten ten aanzien van continuïteit en

winstmaximalisatie. Uiteindelijk zal dit resulteren in een aantal vragen, conclusies en aanbevelingen waarmee mkb-ondernemingen concreet aan de slag kunnen.

1.4 Deelvragen

De eerder genoemde centrale vraag (zie 1.2) zal ik uitwerken met behulp van de volgende deelvragen:

1.4.1 Wat is armoede en wie zijn de armen in de wereld?

In hoofdstuk twee wordt beschreven dat uit literatuuronderzoek blijkt dat armoede in de wereld op diverse manieren kan worden geïdentificeerd. Bijvoorbeeld door begrenzing van het inkomensniveau of de minimale levensstandaard. Beide armoedegrenzen worden op dezelfde wijze opgebouwd via de volgende drie stappen:

• het definiëren van basis (levens-)behoeften,

• vervolgens dienen voor elk van deze basis behoeften waarop een achterstand bestaat, de relevante indicatoren te worden bepaald,

• waarna standaard minimumwaarden dienen te worden afgesproken voor elke indicator, als ondergrens

Segmenteren is het proces van marktverdeling, in onderdelen die zich op dezelfde wijze gedragen, dan wel dezelfde behoeftes kennen. Dibb (1999) gaat ervan uit dat de

onderliggende ratio voor segmenteren eruit bestaat dat consumenten die gegroepeerd zijn op basis van gelijke behoeften en koopgedrag, met grote waarschijnlijkheid een zelfde homogeen gedrag vertonen, als reactie op marketing programma’s / acties. De meest gebruikelijke manier om armen te segmenteren is door middel van hun inkomen of hun consumptieniveau. Iemand is arm wanneer zijn/haar inkomen beneden het niveau daalt, dat noodzakelijk is om zijn/haar eerste levensbehoefte te voorzien. Dit minimumniveau staat algemeen bekend als de absolute armoedegrens. De andere, vaak gebruikte, manier van identificatie van armen is door het bepalen van de basis levensbehoeften. Een persoon wordt als arm beschouwd wanneer bepaalde basiszaken niet ingevuld zijn cq. kunnen worden. Dit segmentatie proces en de uitkomsten ervan zullen uitgebreid worden beschreven. Het is belangrijk dit te onderzoeken, daar armen en armoede het uitgangspunt vormen van dit hele vraagstuk. Zowel vanuit de

(12)

Scriptie – Verkort doctoraal Bedrijfskunde historie, als vandaag de dag, vormen beiden de aanleiding voor de bestrijding ervan – met alle bedrijfskundige aspecten en gevolgen van dien.

1.4.2 Ressorteert MVO eigenlijk effect bij het bestrijden van armoede in de wereld?

In hoofdstuk drie sta ik stil bij diverse initiatieven van armoedebestrijding door diverse organisaties, op verschillende wijze. Ik onderzoek de eventuele effecten en of de effecten die ik vind meetbaar en blijvend zijn.

De volgende internationale initiatieven staan centraal in dit onderzoek:

• Triple P - Triple P staat voor profit, people en planet. Uitdaging is een ‘mooie’ mix te vinden tussen winst, mensen en aarde – met als doel een toekomst voor iedereen! Dit klinkt idealistisch, vraag is hoe we dit gaan bereiken (met elkaar)? Tevens geef ik hier antwoord op de vraag wat ‘mooi’ inhoudt6;

• De acht Millenium Development Goals (MDG’s) – mijn onderzoek is direct gelinkt aan Millennium Development Goal één en acht. MDG1 betreft het reduceren van extreme armoede en honger en MDG8 gaat ondermeer over het sluiten van een mondiaal samenwerkingsverband (partnerschap) voor ontwikkeling, met afspraken over een goed bestuur, de ontwikkeling van een open en eerlijk handels- en financieel systeem, een oplossing voor het schuldenvraagstuk en de overdracht van nieuwe technologieën. Beiden vormen de link naar de driehoek van wetenschap, overheid en bedrijfsleven – ofwel het onderzoeksveld7;

• Bottom of the Pyramid (BoP) – uitgangspunten van ondermeer armoede, en de armen als doelgroep, volgens het boek “The fortune at the bottom of the pyramid” van Prahlad;

• Het 'United Nations Development Program' (UNDP) – Dit programma ondersteunt de wijze waarop ‘ondernemers’ kan bijdragen aan de MDG’s8;

• De ‘economic multipliers’ van het International Business Leaders Forum (IBLF) – Het IBLF heeft in samenwerking met de Wereld Bank en het UNDP acht economische drivers ontwikkeld/geïdentificeerd9, die elk het effect meten van activiteiten van profit-organisaties op ‘ontwikkeling’. Vooral het meetbaar maken van de effecten is hier belangrijk en zal uitgebreid worden onderzocht en omschreven10;

• Deze laatste twee componenten zijn overigens nauw gerelateerd aan de ‘Global Compact principles’ – dit zijn uitgangspunten, geformuleerd en gestructureerd door de Verenigde Naties11.

1.4.3 Wat behelst MVO in Nederland en wie zijn de actoren?

De beschrijving van deze component in hoofdstuk vier is zeer belangrijk, omdat dit als uitgangspunt dient voor mijn onderzoek. Het kaderen van wat wel en niet relevant is tijdens dit onderzoek vindt hier plaats. Als voorbeeld noem ik de (zeer korte en eigen) uitwerking van de definitie van MVO: MVO is ondernemen met zorg voor de maatschappelijke effecten van dat ondernemen in binnen- en buitenland. MVO richt zich daarmee op de maatschappelijke effecten van de (kern)activiteiten van de onderneming. Een beschrijving volgt van de historie, de huidige en toekomstige status van MVO in Nederland. Het maatschappelijke karakter ligt vooral besloten in de actieve en vrijwillige - maar niet vrijblijvende - maatschappelijke rol die een bedrijf in Nederland op zich neemt en die verder gaat dan het in acht nemen van

wettelijke voorschriften. 6 http://www.peopleplanetprofit.nl/ 7 http://www.un.org/millenniumgoals/ 8 http://www.undp.org/ 9zie bijlage 8.6 10 http://www.iblf.org/ 11 http://www.un.org/Depts/ptd/global.htm

(13)

1.4.4

Waarom zou het mkb aan MVO moeten doen?

In hoofdstuk vijf komt het ondernemerschapsmodel van het MKB aan de orde, inclusief de missie en visie, doelstellingen, strategie en de specifieke eigenschappen, plus de impact van MVO hierop. Hier wordt tevens het businessmodel van MVO en haar waarde creërende mogelijkheden beschreven. Waarna de link wordt gemaakt met de toepasbaarheid van MVO in deze vorm van ondernemerschap.

In ‘de Finale’ wordt tot slot de verbinding gelegd tussen het mkb dat MVO tot strategische doelstelling heeft verheven en het reduceren van armoede in de wereld, als antwoord op de centrale vraag.

1.5

Plan van aanpak

Het onderzoek betreft een literatuuronderzoek (naar theoretische kaders en inbedding), waarbij veel deskresearch is verricht. Het totale plaatje van de scriptie is een beschrijving van een aantal inhoudelijke en theoretische aspecten, eigenschappen en relaties onderling.

Kernbegrippen zijn: armoede (plus de bestrijding ervan), armen, marktsegmentatie,

Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen en mkb in Nederland. Met deze uitgangspunten wil ik vervolgens onderzoeken of er factoren te achterhalen zijn bij de succesvolle invoering van MVO in het mkb en eventuele risico’s analyseren, met als doel ze te reduceren.

1.5.1. Desk research

• Huidige economische status ontwikkelingslanden

• Invloed van ontwikkelingshulp, filantropie op armoedebestrijding • Armoede, de armen als consumenten

• Wat zijn de manieren waarop organisaties kunnen bijdragen aan armoedebestrijding, hoe meet je dit en welke criteria zijn er?

• Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen in Nederland • Marktmechanismen, marktstrategieën, marktsystematieken, etc. • Strategische doelen, keuzes, componenten, actoren van mkb bedrijven

Dit zijn zeer generaliserende punten die meer binnen kaders moeten worden gezet. Dit om de haalbaarheid, om te komen tot een overzicht van redenen en motivatie, te vergroten. Ik maak enkel gebruik van gegevens uit onderzoeken die zijn uitgevoerd in opdracht van

gerenommeerde instellingen, zoals de VN, het Ministerie van Economische Zaken, MKB-Nederland, etc. Daarnaast verwijs ik veelvuldig naar internationale ‘grootheden’ op dit gebied, zoals C.K. Prahalad en (de in mijn optiek toekomstige Nobelprijswinnaar) Jeffrey Sachs.

1.6 Dataverzameling

Omdat het onderwerp mij al vele jaren boeit, beschik ik over veel boeken die mij voldoende inzicht verschaffen over thema’s gerelateerd aan MVO en armoedebestrijding. Uiteraard zijn de uit deze boeken aangehaalde theorieën en onderzoeken wetenschappelijk verantwoord. Veel data is daarnaast te vinden op Internet, te halen uit vakliteratuur en andere schriftelijke bronnen, als journaals en jaarverslagen van bedrijven en instellingen. Belangrijk is het consequent noteren van deze bronnen en het selecteren ervan op relevantie voor dit onderzoek.

(14)

Scriptie – Verkort doctoraal Bedrijfskunde

1.7 Onderzoekstypering

Mede omdat het een persoonlijk interessegebeid betreft, heb ik veel vooronderzoek gedaan en alle bronnen intensief bestudeerd. Het onderzoek betreft een literatuurstudie voor het

scheppen van de theoretische kaders. Door verschillende theorieën en onderzoeken uit de praktijk te koppelen aan elkaar, kom ik tot bepaalde vermoedens – waar ik uitspraken op baseer, conclusies uit trek en aanbevelingen over doe. In zijn boek ‘De kern van casestudy’s’ geeft Dr. J.F.A. Braster duidelijk aan dat een belangrijk kernmerk van een scriptie is dat er sprake is van een intensieve bestudering van een sociaal verschijnsel bij één of enkele onderzoekseenheden. MVO laat zich niet isoleren en is zeker niet te begrenzen binnen de natuurlijke omgeving en context van Nederlandse bedrijven – al dan niet internationaal opererend. Tevens is bij dit onderzoek sprake van meerdere analyse-niveaus (van alle armen in de wereld tot aan het MKB in Nederland en weer terug naar de Verenigde Naties en de Wereldbank.). De analyses van de uit diverse onderzoeken naar voren gekomen variabelen (veelal bestaande gegevens) zijn kwalitatief en de bestudeerde periode is relatief lang te noemen. Er is bijna geen sprake van cijfermatige verwerking van de verzamelde gegevens, veel meer een opsomming van diverse kenmerken.

(15)

2.

Armoede in de wereld

In dit hoofdstuk neem ik de lezer mee in de wereld van armoede en de armen. Er wordt aandacht besteedt aan het begrip armoede en de armen (wie zijn zij, wat is hun

bestedingspatroon en hoe zijn ze te benaderen als (potentiële) consumenten). Het doel is een overzicht te geven van de huidige situatie en de armen als groep te beschrijven (inclusief haar problematiek en kansen/mogelijkheden), als antwoord op deelvraag 1.

2.1 Introductie

Vandaag de dag is het moeilijk te geloven dat meer mensen last hebben van obesitas

(zwaarlijvigheid) dan honger lijden. Daarnaast is de stijging in 2006 van het aantal personen met netto-activa van ten minste $1 miljoen, afgezien van hun voornaamste woonhuis en hun consumptiegoederen, ter wereld met 8,3 procent naar 9,5 miljoen een ongelooflijk aantal12. Wat mankeert er aan dit beeld? Het laat ons vooral zien dat rijkdom niet evenredig verdeeld is in de wereld. Dat er wereldwijd totaal gezien geen schaarste bestaat is geen nieuw inzicht of fenomeen. Wel wordt steeds duidelijker dat het verdelingsprobleem door de jaren (eeuwen) niet veranderd is cq. voortduurt.

Wat wel nieuw is, is dat de wereld, als gemeenschap, meer oog heeft gekregen voor de behoeften van de ontwikkelingslanden en actief betrokken wil, dan wel lijkt te, zijn in het ontwikkelen van een mening aangaande de ontwikkeling van deze landen.

2.2 Armoede

2.2.1 Definitie van armoede

Armoede is een lastig te definiëren begrip. Een aantal gerenommeerde instanties hanteren de volgende definities:

De Verenigde Naties verklaart tijdens de Wereldvergadering voor Sociale Ontwikkeling dat: “Armoede manifesteert zich in vele vormen, inclusief het gebrek aan inkomen en productieve middelen die voldoende zijn voor duurzaam levensonderhoud; honger en slechte voeding; ziekte; beperkte of totaal geen toegang tot onderwijs en andere basisbehoeften; verhoogd overlijdensrisico, dakloos zijn of slechte behuizing; onveilige omgeving; en sociale discriminatie en buitensluiting. Daarnaast is er vaak sprake van gebrek aan

deelname(mogelijkheden) in het besluitvormingsproces en in het civiele, sociale en culturele leven.”

De Verenigde Naties ‘Dublin European Council’ (1984) definieert armoede, op een relatieve wijze, als volgt: “die personen, gezinnen en groepen mensen wier middelen (materieel, cultureel en sociaal) zo gelimiteerd zijn dat ze geen deel uit maken van de minimaal geaccepteerde manier van leven binnen hun land.”

De Wereld Bank interpreteert, volgens hun website13, armoede als volgt: “Armoede is honger. Armoede is gebrek aan onderdak/bescherming. Armoede is ziek zijn en niet naar een dokter kunnen. Armoede is niet naar school kunnen en niet kunnen lezen. Armoede is werkeloos zijn, angst voor de toekomst, met de dag leven. Armoede is je kind verliezen door ziekte,

12

World Wealth Report 2007 (Merrill Lynch – Capgemini)

(16)

Scriptie – Verkort doctoraal Bedrijfskunde veroorzaakt door verontreinigd drinkwater. Armoede is machteloosheid, niet gezien/gehoord worden en niet vrij zijn.”

Uitgangspunt van alle bovengenoemde definities is een bepaalde levenstandaard voor gezondheid en welzijn, als recht voor ieder mens. Ik definieer armoede als gebrek aan basale middelen, de zogenaamde ‘lagere fundamentele behoeften’ van een mens, volgens de piramide van Maslow14. Indien de eerste levensbehoeften niet minimaal bevredigd

zijn/worden, dan is er sprake van armoede. Dit kan betrekking hebben op inkomen (extreme armoede is moeten rondkomen van minder dan één US$ per dag), voeding (eten en drinken), bescherming (onderdak, kleding en veiligheid) en ontwikkeling (gezondheidszorg en

onderwijs). Wie bepaalt echter armoede? – de arme zelf, de gemeenschap waarin de arme leeft, de indirecte omgeving, de overheid of de wereldwijde instellingen ter bestrijding ervan? Mijn conclusie is dat het een sociaal begrip is en dat de definitie wordt aangepast, al naar gelang de tijdsgeest en geografische plaatsbepaling. Immers, de hier algemeen geldende opinie is dat een AOW’er zonder pensioen in Nederland onder de armoedegrens leeft ...

2.2.2 Identificatie van armoede

Uit literatuur onderzoek blijkt dat armoede op diverse manieren kan worden geïdentificeerd, bijvoorbeeld door het inkomensniveau of de minimale levensstandaard15. Beide

armoedegrenzen worden op dezelfde wijze opgebouwd, via de volgende drie stappen: 1. Het definiëren van basis-(levens-)behoeften;

2. vervolgens dienen voor elk van deze basisbehoeften waarop een achterstand bestaat, de relevante indicatoren te worden bepaald;

3. waarbij standaard minimumwaarden dienen te zijn afgesproken voor elke indicator, als ondergrens.

Het inkomensniveau is een monetaire maatgeving aan armoede, die ook bekent staat als de armoedegrens. Eenvoudig gezegd geeft dit een financiële waarde weer, van een bedrag dat nodig is om een mand met essentiële goederen te kopen. Dit bedrag verschilt echter per land en is daarom moeilijk als wereldwijde standaard te bepalen. Er is geprobeerd dit op te lossen door het introduceren van een nominale koopkracht. Echter ook hier heerst kritiek op. Omdat er – met name in ontwikkelingslanden, maar ook in diverse zuidelijke Europese landen – sprake is van een grote informele economie. Er zijn daar meer geldstromen dan we officieel kunnen meten (en dus weten).

De levensstandaard is de optelsom van de waarden (of scores) van alle indicatoren, en deze verwijst naar de basisbehoeften van ‘de armen’. Als uitgangspunt voor het bepalen van deze basisbehoeften heb ik gekozen voor de weergave / hiërarchie zoals deze wordt gebruikt in de humanistische psychologie (zie bijlage 9.1 - Maslow’s piramide).

2.3

De armen

2.3.1

Bestedingspatronen armen

Banerjee en Duflo (2006)16 combineerden dertien enquêtes, gehouden bij gezinnen over de hele wereld. Ze beschrijven de bestedingspatronen en wijze waarop armen inkomen genereren, evenals hun toegang tot de consumentenmarkt en (door overheid ‘beschikbaar gestelde’) infrastructuren.

14

Zie bijlage 8.1

15http://www.globalincome.org

(17)

Hieronder volgen de voornaamste conclusies uit hun rapport:

Familie: een typisch (extreem) arm gezin bestaat over het algemeen uit veel personen: tussen

de zes en twaalf mensen. Het is standaard voor volwassenen om ‘samen te wonen’ met mensen met wie ze een (aangetrouwde) familieband hebben, zoals (schoon-)ouders, kinderen, ooms en tantes, etc. Daarnaast brengt het grote aantal kinderen de gemiddelde leeftijd van een dergelijk gezin erg omlaag.

Consumptie: de gemiddelde mens die leeft onder de grens van $1 per dag, besteedt beslist

niet elke beschikbare dollarcent volledig aan het kopen van meer voedsel. In agrarische huishoudens wordt 56 tot 78 procent hieraan besteedt, terwijl in stedelijke gebieden per huishouden 56 tot 74 procent aan voedsel wordt uitgegeven. Zelfs de extreem armen hebben klaarblijkelijk niet zoveel honger als wij (in het Westen) denken/verwachten. De trend is zelfs om minder en minder aan voedsel uit te geven. Significante bedragen worden gespendeerd aan alcohol en tabak, en niet te vergeten aan ‘entertainment’ als mobieltjes, films, theater of video. Dit laatste geldt in het bijzonder voor de armen in stedelijke gebieden en riekt dus naar een nog onvoldoende behoeftevervulling bij de armen in de agrarische omgevingen.

Daarnaast wordt een niet onbelangrijk deel van het budget uitgegeven aan bruiloften, begrafenissen of een religieus feest. Van Kempen (2004) heeft een empirisch onderzoek verricht waaruit blijkt dat arme consumenten bereid zijn een toeslag te betalen op producten van een bekend merk. Niet omdat dit product ervaren wordt als van betere kwaliteit, maar enkel vanwege de symbolische waarde die wordt toegekend aan het designer-label.

Bezittingen: de penetratiegraad van het bezitten van televisie en radio is niet bekend. 14%

van hen die onder de grens van $1 per dag leven, en 45% van hen die $2 te besteden hebben per persoon/per dag hebben een tv. Grond is datgene wat veel mensen in met name landelijke gebieden lijken te bezitten (zonder dat dit enige waarde vertegenwoordigd – zoals in ‘het Westen’ waar grond als kapitaal wordt gezien en aldus wordt ingezet), echter dit varieert enorm van land tot land. En wanneer de armen al grond bezitten, dan zijn de percelen vaak klein. Veel van de allerarmste huishoudens runnen hun eigen ‘business’, maar doen dit vaak zonder productie middelen.

Gezondheid: Ongeveer een zevende (1/7e) deel van de armen in de wereld hebben problemen

met zien, wat veelal veroorzaakt wordt door slechte voeding. Over het algemeen klagen armen niet over hun gezondheid – eigenlijk klagen ze überhaupt bijzonder weinig over hun erbarmelijke omstandigheid. Uit onderzoek blijkt dat – zelfs al vinden de armen zelf dat ze arm zijn – hun eigen waardering van geluk en gezondheidsniveau niet uitzonderlijk laag scoren. Wel geven ze zelf aan onder veel stress te lijden, zowel financieel als wel psychisch. De drie belangrijkste reden hiervoor zijn slechte gezondheid, gebrek aan voedsel en ‘de dood’. Omdat armen veelal niet doen ‘aan het opstellen van een begroting’, zou een klein beetje sparen zodat er bijvoorbeeld voor morgen ook nog voedsel beschikbaar is, een relatief goedkope manier zijn om stress te reduceren. (Ik realiseer me terdege dat dit mijn Westerse manier van denken is, waarvoor ik geen ondersteunende theorieën heb kunnen vinden.)

Inkomen: Overal ter wereld fungeert een substantieel deel van de armen als ondernemers, in

de zin dat zij het kapitaal vergaren, daarmee investeringen doen en als finale eisers de opbrengsten incasseren van de onderneming. Armen die in landelijke gebieden wonen, werken met name in de agrarische sector en hebben daar vaak meerdere ‘baantjes’ per persoon/per dag. Vrouwen verrichten minder direct en zwaar agrarisch werk, zij houden zich meer bezig met het hoeden van vee en het telen van groente en fruit. Ook besteden ze veel tijd aan het vergaren van brandstof (zowel voor huishoudelijk gebruik als om door te verkopen) en water, voor irrigatie en om te drinken/koken/etc. De armen werken vaak op hun eigen grond en niet als arbeider voor anderen. Ze zijn eenvoudig opgeleid en breed inzetbaar, doordat er geen sprake is van specialisatie of het extra beloond worden voor bijzondere

(18)

Scriptie – Verkort doctoraal Bedrijfskunde vaardigheden. In bedrijven van armen wordt op kleine schaal geproduceerd en geopereerd – zonder directe behoefte aan efficiencyslagen.

Krediet: Erg weinig armen krijgen een krediet via een formele, zakelijk bron. De toegang tot

een financiële instelling op zich is het probleem niet. Arme huishoudens lenen van geldschieters (52%), van buren (24%), van familieleden (13%) en slechts 5% neemt een lening bij een commerciële bankinstelling. Wanneer je over land beschikt (als onderpand) dan daalt het rentepercentage ietwat, maar over het algemeen zijn de berekende rentepercentages erg hoog. Dit komt vooral doordat het naleven van een (leen-)contract, zelfs met enige druk, een lastige zaak is in ontwikkelingslanden. Het is zelfs niet eenvoudig en een zekere zaak om bij de rechtbank je gelijk te halen, wanneer leners niet aan hun verplichtingen voldoen. De bedrijfskosten zijn dus hoog en dat drijft de rentepercentages op.

Sparen: Weinig arme gezinnen beschikken over een spaarrekening. Hier is wel sprake van

een algemeen gebrek aan ‘toegang tot’. Ze lossen dit als groep soms zelf op, door gezamenlijk een ‘eigen spaarbank’ op te richten.

Verzekeringen: met de toegankelijkheid tot een vorm van verzekering voor de armen is het

slecht gesteld. In principe kan men via sociale netwerken een informele verzekering afsluiten – echter voor armen is, in geval van economische stress en financiële tegenslagen, hun vorm van verzekeren uiteindelijk ‘minder eten’ of het ‘thuishouden van hun kinderen van school’ en hen zelfs aanzetten/verplichten tot kinderarbeid, om bij te dragen aan het gezinsinkomen.

Vrouwen: armen wonen vaak in samenlevingen met een sterke man/vrouw rolverdeling.

Vrouwen hebben gemiddeld minstens vijf kinderen om op te voeden (let op: geboortecijfer ligt hoger, door hoog sterftecijfer bij kinderen onder de vier jaar, daalt het groot-te-brengen-kind-gemiddelde drastisch) en daar spendeert ze veel tijd in haar volwassen leven aan. Wanneer er sprake is van economische groei, dan leidt dit tot grote sociaal-demografische veranderingen. De verandering in levensomstandigheden veranderen dan tevens de

traditionele rolverdeling tussen de seksen – waarbij bijvoorbeeld huwelijken op latere leeftijd worden gesloten, er sprake is van grotere seksuele vrijheden en meer eigen sturing op

zwangerschappen. Hierdoor daalt het aantal kinderen per gezin; en tevens heeft het effect op het (verminderd) aantal generaties onder één dak.

2.3.2 Indeling van de armen in de wereld

“Het echte/werkelijke marktpotentieel is niet de ‘wealthy few’ in de ontwikkelingslanden, of zelfs de – in aantal stijgende – middenklasseninkomens consumenten; het zijn de miljarden armen die de aspiratie hebben om voor het eerst de (economische) markt te betreden.” (C.K. Prahalad en S. Hart)

De belangrijkste focus in dit subhoofdstuk is gericht op het identificeren van armen (als consumenten potentieel) voor bedrijven. Ofwel hoe worden de armen van vandaag de consumenten van morgen. Voor private investeringen interessant, omdat zij zo kunnen bijdragen aan significante (economische) groei en aan armoedebestrijding. Kotler (2006)17 stelt dat bij zaken doen met armen, de basis principes van marketing ingezet dienen te worden, namelijk: segmenteren, doelgroep vaststellen en positioneren van je product/dienst (ook wel bekend als S-T-P: segmenting – targeting – positioning)18. In 2004 definieert hij marketing als “the social process by which individuals and groups obtain what they need and want through creating and exchanging products and value with others”.

17Philip Kotler (1931) is een Amerikaans professor in Internationale Marketing, hij schreef vele (les)boeken en wetenschappelijk artikelen

over marketing en marketingstrategie.

(19)

2.3.3

Segmenteren van armen

“the idea that poverty and ill-being have multiple dimensions has now become widely understood and accepted. Yet determining precisely what the core dimensions of poverty are, how they relate to one and other, and what are the critical thresholds of depriviation in each dimension are questions that have eluded consesus.”

(Kevin Watkins, D irektor of the Human Development Report Office, UNDP)

De S-T-P stappen die eerder kort zijn beschreven, zal ik hier nader verklaren:

segmentatie betekent het verdelen van de markt in duidelijk onderscheidbare delen die zich elk eender gedragen of dezelfde behoeften hebben. Na het verdeelproces volgt voor elke organisatie keuze op welk deel / welke delen van de markt men zich gaat richten (targeting). Vervolgens positioneert de organisatie zijn producten en diensten op de wijze waarop men wil dat consumenten ze wil/gaat percipiëren. De laatste twee stappen zijn per bedrijf verschillende strategische keuzes en kunnen niet als algemeen geldend worden beschouwd. Daarom beperk ik mij tot het segmenteren van de ‘armen-markt’.

Nogmaals, segmenteren is het proces van marktverdeling, in onderdelen die zich op dezelfde wijze gedragen, dan wel dezelfde behoeftes kennen. Dibb (1999) gaat ervan uit dat de onderliggende ratio voor segmenteren eruit bestaat dat consumenten die gegroepeerd zijn op basis van gelijke behoeften en koopgedrag, met grote waarschijnlijkheid eenzelfde homogeen gedrag vertonen, als reactie op marketingprogramma’s en -acties.

De meest gebruikelijke manier om armen te segmenteren is door middel van hun inkomen of hun consumptieniveau. Iemand is arm wanneer zijn/haar inkomen beneden het niveau daalt, dat noodzakelijk is om zijn/haar eerste levensbehoefte te voorzien. Dit minimumniveau staat algemeen bekend als de absolute armoedegrens.

De ander, vaak gebruikte, manier van segmentatie van de armen is door het bepalen van de basis levensbehoeften. Een persoon wordt als arm beschouwd wanneer bepaalde basis-zaken niet ingevuld zijn cq. kunnen worden. De indicatoren voor ‘achtergestelden’ worden als eindresultaten weergegeven (bijvoorbeeld hoeveelheid calorieën) of als consumptie van, of toegang tot, bepaalde goederen en diensten die de basis levensbehoeften vervullen.

In onderstaande figuur wordt door de Rio Group (2006) een indeling weergegeven, als algemeen segmenteringconcept: Inkomen Lev en s st a n d a a rd L Laag Hoog H Kwetsbaren Nieuwe generatie armen Niet armen Armen Levensstandaard-drempel In k o m e ns d rem p e l

(20)

Scriptie – Verkort doctoraal Bedrijfskunde

De armen vormen gezinnen met een laag inkomen die echte ontberingen lijden. Deze groep

heeft totaal geen toegang tot adequate bronnen om hun basis levensbehoeften te vervullen, met als resultaat dat ze werkelijk lijden onder hun armoedige omstandigheden.

De niet-armen zijn gezinnen die de beschikking hebben over een hoog inkomen en ‘totaal

niet’ lijden. De groep is duidelijk niet arm, heeft voldoende middelen tot beschikking en een acceptabele levenstandaard.

De kwetsbaren verwijst naar hen die een laag inkomen hebben, maar geen echte ontberingen

kennen. Ze zijn niet altijd even arm, maar wanneer hun inkomen daalt dan komt een armoedig bestaan akelig snel dichtbij. Deze situatie komt vaak voor wanneer – door bijvoorbeeld verlies van een betaalde baan – het inkomen vervalt, maar men wel gedurende enige tijd vasthoudt aan de eerdere levenstandaard. Men gebruikt daarvoor eventuele spaargelden en middelen die zijn opgebouwd toen het inkomen nog toereikend was.

De ‘nieuwe generatie’ armen zijn die gezinnen, die met een hoog inkomen toch armoede

lijden. De groep gezinnen is momenteel niet arm ‘as such’, en wanneer hun inkomen hoog blijft dan zal hun levenstandaard blijven stijgen, zodat ze boven de armoede kunnen uitstijgen. Hun situatie is precies het tegenovergestelde van de vorige groep. Dit komt omdat deze groep, ook al krijgen ze plotseling de beschikking over een inkomen (doordat ze een betaalde baan krijgen, een inkomen genereren en dus een bepaalde hoeveelheid goederen en diensten kan kopen), het enige tijd duurt voordat hun levenstandaard omhoog gaat. Men is niet gewend aan het spenderen van geld; aan consumeren! Let wel: inkomens stijgen en dalen sneller dan de levenstandaard. Immers, de levenstandaard geeft de omstandigheden weer waaronder iemand leeft. Er wordt niet enkel gekeken naar welstand, maar juist naar welvaart (inclusief criteria als levensverwachting, toegang tot onderwijs en het bereikte niveau, beschikken over schoon (drink)water, voedsel en gezondheidsvoorzieningen)19.

De bovenstaande indeling van de Rio Groep is praktisch. Het plaatst de armen duidelijk in een ander kader, dan de andere groepen. Echter tegelijkertijd blijkt uit dit overzicht de dynamiek van armoede. Men kan boven de armoedegrens uitstijgen door de levenstandaard te verhogen of boven de inkomensdrempel uit te komen. De relatie naar consumeren is vervolgens een interessante.

2.3.4 Segmentatie via de inkomensdrempel

De inkomensdrempel staat ook bekend, als de armoedegrens, welke een financiële benadering is van de armoede definitie. Deze definieert armoede in het inkomen-in-US-dollars; en een gezin wordt als arm beschouwd wanneer hun inkomen beneden een equivalent van de waardegrens valt. De benadering door De Wereldbank van deze armoedegrens is het meest geaccepteerd en gebruikt in het meetbaar maken van armoede.

De absolute armoedegrens geeft de kosten weer, voor een mand met essentiële zaken, die een persoon in staat stelt om de laagste drempel qua tegemoetkoming in basis levenbehoefte te overschrijden. De armoedegrens is een normatief concept, omdat het de geaggregeerde waarde weergeeft van alle goederen en diensten die als noodzakelijk worden geacht voor een persoonlijke levensbehoefte. Dit is te benaderen volgens de

‘kosten-van-basis-levensbehoeften (‘cost-of-basic needs’ – CBN) of volgens de methode van voedsel-energie opname (‘food-energy intake’- FEI). Op deze wijze kan de armoedegrens voor zowel hongerende-armen, als niet-hongerlijdende-armen worden bepaald. Wanneer de mand met basisbehoeften als uitgangspunt wordt genomen, dan is de meest praktische methode die van het niveau van de voedingswaarde, als objectief criterium voor het vaststellen/bepalen van het

(21)

absolute minimum. In het geval er sprake is van CBN en armen die geen honger lijden, dan wordt de mand met basisbehoeften aangevuld met zaken die niet gerelateerd zijn aan voedsel. Om, in het kort, de basis-mand samen te stellen, is het volgende nodig:

• Het bepalen van een absoluut minimum (drempel) voor elk van de basisbehoeften; • Het vaststellen van de soort en de hoeveelheid aan goederen en diensten, die nodig zijn

om bovengenoemd minimum in te vullen;

• Het hangen van een kosten/prijskaartje aan deze goederen en diensten

2.3.5 Marktgrootte

De ‘Population Reference Bureau’(2006) schat de wereldbevolking op 6,5 miljard mensen, als volgt onderverdeeld:

Wereldwijd Ontwikkelde landen Ontwikkelingslanden Populatie 6,555,336,000 1,216,198,000 5,339,138,000

De Wereld Bank schatte in 2001 dat 1,1 miljard mensen een bestedingsniveau hadden dat beneden de $1 per dag lag en dat 2,7 miljard mensen minder dan $2 per dag te besteden hadden. De armoedegrens wordt tevens gebruikt als meetinstrument voor de Millennium Development Goals (MDG’s), waar men de drempel heeft gezet op $1 per dag/per persoon. Wanneer iemand minder dan $1 per dag te besteden heeft, wordt hij of zij als arm beschouwd. Prahalad en Hart (2002) gebruiken overigens $2 als armoedegrens, wanneer zij bepalen of iemand zich bevindt aan de onderzijde van de piramide (zie subhoofdstuk 2.3.6).

In onderstaande tabel (overgenomen van de Wereld Bank’s PovcalNet Tool – helaas maar bijgewerkt t/m 2002)20 wordt het bestedingsniveau van enkele landen/gebieden specifiek weergegeven:

Landen/gebieden % gezinnen < $1 per dag / per persoon % gezinnen < $2 per dag/per persoon Oost-Azie en gebieden in/om de Stille Oceaan 14,33 46,43

Europa en Centraal-Azie 3,40 19,00

Latijns-Amerika en het Caribische gebied 9,47 24,76 M idden-Oosten en Noord-Afrika 2,36 23,23

Zuid-Azie 33,66 79,53

Afrika – Sahel-landen 48,37 76,92

Volgens De Wereldbank bestaat de mogelijkheid dat in de komende veertig jaar het bevolkingsaantal dat leeft aan de onderkant van de piramide van Prahalad en Hart kan uitgroeien tot 6 miljard mensen.

2.3.6 Bottom of the pyramid (BoP)

De piramide geeft vier lagen weer, waarop een persoon zich kan bevinden kijkend naar/vanuit de wereldeconomie. In de bovenste driehoek – laag 1 - bevinden zich de 100 miljoen

consumenten met een hoog of gemiddeld inkomen (>$20,000) en wonend in een ontwikkeld land - dit geldt met name voor het noordelijke deel van de aardbol en de enkele rijke

gemeenschappen in de ontwikkelingslanden, die zich met name op het zuidelijke gedeelte van de globe bevinden. In laag twee en drie – het midden van de piramide – vinden we de armen die wonen in ontwikkelde gebieden en de ‘stijgende middenklasse’ in ontwikkelingslanden. Dit betreft een groep van ongeveer 1.500.000 – 1.750.000 mensen, met een koopkracht gemiddelde tussen de $1,500 en $20,000. Daaronder bevindt zich de vierde laag, waar alle mensen zich bevinden die minder dan $1,500 per dag tot hun beschikking hebben. We praten

(22)

Scriptie – Verkort doctoraal Bedrijfskunde dan over een groep van 3 miljard personen. Overigens wordt een bedrag van $4 algemeen beschouwd als het minimum inkomen om – op de wat langere termijn – een behoorlijk leven te kunnen leiden. Tot slot hebben ruim een miljard mensen (ongeveer een zesde deel van de totale wereldbevolking) een inkomen van minder dan $1 per dag.

Laag vier en vijf vormen de zogenaamde onderkant van de piramide (BoP). Volgens Prahalad en Hart vormen de beide onderlagen samen een omzet potentieel van meervoudige

$-triljoenen, als markt van bijna vier biljard mensen. Immers, dit zijn de huidige armen die we zouden moeten gaan zien als veerkrachtige en creatieve ondernemers en toekomstige waarde-consumenten. Dat opent een wereld aan kansen, voor alle partijen.

2.4 Marktbenadering

Wanneer een bedrijf van plan is deze kans te grijpen en een product of dienst te vermarkten aan de armen, dan dient men rekening te houden met de volgende vijf aspecten (volgens Kotler, 2006):

1. De armen kiezen voor een laag risico – lage opbrengst scenario, wanneer ze diverse opties hebben om op verschillende manieren inkomen te genereren. Wanneer een organisatie armen wil helpen, dan is kennis hebben van en begrip opbrengen voor de kostenkant bij/van de armen essentieel. Dit draagt bij aan het veranderen van hun gedrag en de algehele situatie waarin zij zich bevinden;

2. Voor geschikte oplossingen ten behoeve van bepaalde sectoren is beslist

marktonderzoek nodig. Armoede-marktonderzoek op lokaal niveau, zowel kwalitatief als kwantitatief, is cruciaal om inzicht te verkrijgen op welke wijze bestrijding van de armoede het beste kan worden bereikt en ondersteund;

3. Er dient support vanuit diverse kanten georganiseerd te worden en zeker nodig is de samenwerking binnen de driehoek van overheid, civiele organisaties en bedrijfsleven; 4. De cyclische natuur van armoede maakt het tot een dynamische markt. Het is voor

organisaties absoluut noodzakelijk kennis te hebben van de controleerbare en niet-controleerbare (beïnvloedbare) krachten, die een terugval naar armoede veroorzaken; 5. Het werkelijke gezicht van armoede is een plaatselijk, lokaal gezicht. Betrokkenheid

dient dan ook op dat niveau tot uiting te komen, daar waar de armen leven en werken. Prahalad (2005) beargumenteert in zijn boek “The fortune at the bottom of the pyramid”, dat producten een reflectie dienen te zijn van de verschillende economieën van de markten in ontwikkelingslanden. Producten dienen bijvoorbeeld verpakt te worden in kleine aantallen, met een lage winstmarge per stuk en in grote volumes. Tevens dienen lokale distributie- netwerken aandacht te krijgen en soms compleet te worden herzien. En uiteindelijk is het soms ook nodig om consumenten te trainen in het gebruik van het betreffende product – waardoor latente behoefte vervolgens als actief wordt ervaren, en men tot consumeren ervan overgaat. Dit is een visie op economische koopkracht van de allerarmsten ter wereld, waarbij armoede (in ontwikkelingslanden) wordt verminderd door private initiatieven. Deze visie inspireert mij bijzonder, omdat het een voortschrijdend en lerend proces is. Met als uitgangspunt de huidige situatie, de beperkingen en mogelijkheden, plus een helder omschreven belang en doel van alle partijen.

Prahalad beschrijft in hetzelfde boek de kenmerken van ‘the Bottom of the Pyramid’(BoP) als volgt:

1. Er is geld bij BoP;

2. De armen op de BoP betalen een ‘armoedetoeslag’, doordat er inefficiënte toegang is tot/voor distributiekanalen en door de (twijfelachtige) rol van lokale intermediairs;

(23)

3. De BoP-markt in stedelijke gebieden biedt grote kansen op distributiegebied; 4. De agrarische BoP-markt vormt een ware uitdaging qua distributie;

5. De BoP-markt in het algemeen is merk-bewust;

6. De BoP-markten staan in verbinding met elkaar, sinds de verspreiding van/toegang tot telecommunicatie een grote vlucht heeft genomen;

7. De BoP-consumenten accepteren vergaande technologieën gemakkelijk en faciliteren aldus de introductie van ‘leap frog’ technologie (via de kikkersprong gaat kennis van de een naar de andere persoon – oftewel elkaars gedrag kopiëren)

2.5

Samenvatting / Conclusie

Er is in dit hoofdstuk een overzicht gegeven van armoede en de armen. De globalisering maakt sommige arme mensen nog armer maar biedt anderen een uitweg uit de ellende. De toenemende vervlechting van de wereldeconomie kan een vloek of een zegen zijn voor de bijna drie miljard mensen op deze planeet die met minder dan 2$US per dag moeten rondkomen. Globalisering biedt arme landen kansen om hun economische groei aan te zwengelen en de armoede terug te dringen. Het biedt hen tevens de mogelijkheid om

consument te worden, wat weer volop kansen biedt voor het bedrijfsleven om zich te begeven op een ‘nieuwe’ markt.

(24)

Scriptie – Verkort doctoraal Bedrijfskunde

3.

Armoedebestrijding in de wereld

Zoals eerder aangegeven is het relatief nieuw dat de wereld, als gemeenschap, meer oog heeft gekregen voor de behoeften van de ontwikkelingslanden en actief betrokken wil, dan wel lijkt te, zijn bij het bestrijden van de problematiek die armoede met zich meebrengt en de armen van deze wereld elke dag weer ervaren. Dit hoofdstuk beschrijft een veelvoud aan

mogelijkheden, methoden en initiatieven om armoede te reduceren, plus de effecten van deze bijdragen.

3.1 Introductie

Tijdens de Wereldtop van de Verenigde Naties in september 2000 zijn de Millenium

Development Goals (MDG’s) gelanceerd. De wereldleiders werden het eens over de volgende tijdgebonden en meetbare doelstellingen21:

1. het uitbannen van (extreme) armoede en honger;

2. het bereiken van een universele basiseducatie – ofwel, alle jongens en meisjes naar school;

3. gelijkwaardigheid tussen man en vrouw (zelfde rechten); 4. kindersterfte tegengaan / sterk afgenomen;

5. tegengaan/terugdringen van moedersterfte (vrouwen tijdens of net na zwangerschap); 6. stoppen van verspreiding en uitbannen van HIV/AIDS, malaria en andere ziekten; 7. verzekeren van een duurzame omgeving, met meer mensen in een duurzaam leefmilieu ; 8. ontwikkelen van een wereldwijde samenwerking voor ontwikkeling – meer eerlijke

handel, schuldenverlichting en hulp.

Deze MDG’s zijn ontwikkeld om regeringen een handvat en richtlijnen te geven hoe zij het leven van de bewoners van hun land en de ontwikkeling van dat land zelf (in economische, sociale en maatschappelijke zin) kunnen verbeteren. Ze werden unaniem geaccepteerd en aangenomen door alle 189 lidstaten van de Verenigde Naties, als de Millenium Declaratie. Met de aanvaarding van de MDG’s nemen ontwikkelde landen de verantwoordelijkheid op zich om deze doelstellingen ook echt te behalen, uiterlijk in 2015.

Wereldwijd zijn er uiteraard ook voor bedrijven redenen om zich te verbinden aan de MDG’s. Het uitgangspunt hierbij is dat het puur aanwezig zijn van en ondernemen door een

organisatie in een ontwikkelingsland, al helpt om armoede te reduceren. Dit wordt onderschreven door de ‘economic footprint’22.Volgens deze organisatie zijn de meest aanwijsbare, significante en blijvende bijdragen van een organisatie (bijvoorbeeld een bier-producerende fabriek van Heineken in een Afrikaans ontwikkelingsland) aan de sociaal-economische omgeving, de volgende:

1. Employment (werkgelegenheid)

2. Sourcing and procurement (gebruik maken van locale aanbieders)

3. Facilities siting and management (voorzieningen treffen voor/op locatie en leiderschap) 4. Product and service development, use and delivery (ontwikkelen, gebruiken en leveren van

producten en diensten)

5. Financial investment (financiële investeringen)

6. Philantropy and community investment (liefdadigheid en investeren in de locale gemeenschap)

21http://nl.wikipedia.org/wiki/Millenniumdoelstellingen 22www.economicfootprint.org

(25)

Ondanks het feit dat de Millenium Declaratie een zeer goed initiatief is geweest, blijft de vraag staan op welke wijze je kunt bijdragen aan de MDG’s wanneer je niet regeert over een land, dan wel aldaar een organisatie van enige omvang leidt. Hoe kunnen de ‘core assets’ van een organisatie hun bijdrage leveren? Immers, in het waardecreërende netwerk van een organisatie, kiest deze een zodanige set van ‘resources’ dat haar doelstellingen worden behaald/bereikt. Deze doelstellingen kunnen ofwel het genereren van een concurrerend voordeel als resultaat hebben, danwel het verminderen van armoede. Een combinatie van beiden, zoals het principe van people, planet, profit, blijkt in de praktijk een lastig uit te voeren en vol te houden concept. Maar is dat eigenlijk zo?

3.2

Private economische initiatieven

“Bijna alle Afrikaanse landen kennen een grote schare kleinschalige handelaars die zich met het openbaar vervoer verplaatst. Eenheidsprijzen, zoals in Nederland, gelden bijna nergens. Behalve door smokkel worden prijsverschillen ook veroorzaakt door transportkosten. In de ene stad betaal je minder voor een bepaald product dan elders in het land, omdat de fabriek daar staat en door transport de prijzen op andere plaatsen omhoog drijft. De wet van vraag en aanbod werkt in Afrika in zijn puurste vorm.”

(Elsevier – 10/02/2007)

Fields en Pfefferman (2003)23 stelden in hun onderzoek dat private ondernemingen in ontwikkelingslanden de grootste bron zijn voor werkgelegenheid en investeringen, plus een significante bron voor overheidsinkomsten. Naast deze zichtbare contributies, zijn de meeste private ondernemingen ook een belangrijke oorzaak van minder zichtbare, maar niet minder belangrijke, gevolgen – denk aan factoren als het genereren van ideeën, innovatie en creëren van kansen.

U en ik weten dat bij elke economische activiteit voor het produceren van goederen/producten en diensten, er resources (grondstoffen, kapitaal, arbeid) nodig zijn. Alleen de benodigde factor arbeid al kan een bijdrage leveren aan een lokale gemeenschap, en aldus aan het verminderen van heersende armoede daar. Een onderneming die aan armoedevermindering wil doen, kan dit doen door bij te dragen aan het verhogen van het inkomensniveau of door het verhogen van de levensstandaard – en uiteraard het liefst aan beiden. Door het overdragen van financiële middelen aan armen kan het inkomen worden verhoogd. Denk hierbij aan het uitbetalen van salaris, maar ook aan het betalen van (vennootschap-) belastingen. Het betalen van een salaris heeft voor de ontvanger / medewerker tot gevolg dat er (meer) kan worden geconsumeerd door hem/haar. Terwijl het betalen van belastingen, regeringen en lokale overheden in staat stellen om bijvoorbeeld te investeren in fysieke en niet-tastbare/zichtbare infrastructurele zaken, die op hun beurt weer bijdragen aan (de verbetering van) het

ondernemersklimaat in dat land. Deze gevolgen verschillen overigens niet met die van een ontwikkeld land. Daarnaast draagt het benutten van producten en diensten, geproduceerd en geleverd door lokale bedrijven, bij aan armoedevermindering. Echter, omdat armen niet beschikken over (voldoende) financiële middelen, is het voor hen moeilijk om een bedrijf te starten, waardoor participatie in het waardecreërende netwerk van grote, westerse

ondernemingen (bijna) niet mogelijk is. Zonder hulp zullen armen kiezen voor de laag risico/lage opbrengst optie, wanneer ze al een bedrijf starten. Door (micro-)kredieten en verzekeringen beschikbaar te stellen, worden de starterrisico’s gereduceerd en hebben armen de mogelijkheid te kiezen voor de hoog risico/hoge opbrengst optie. Op deze wijze bouwt

23Paths Out of Poverty, Opportunities off the Farm as a Springboard out of Rural Poverty, by Gary Fields and Guy Pfefferman (2003)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In dit onderzoek staat de vraag centraal welke invloed maatschappelijk verantwoord ondernemen heeft op de loyaliteit van de hedendaagse Nederlandse

In dit onderzoek zijn deze de belangrijkste thema’s voor ziekenhuizen op het gebied van veiligheid, gezondheid en milieu.. •

Omdat het uiteindelijke doel van mijn onderzoek een MVO-beleidsplan voor Hunkemöller is, is het belangrijk goed inzicht te hebben in de begrippen Duurzame Ontwikkeling, Duurzaam

[r]

Naast de verantwoordelijkheid die DHV voor de eigen onderneming neemt, doet DHV veel aan het verspreiden van kennis op

van de benchmark overeind namelijk het laten zien wie er op de meest transparante manier over hun iMVO-beleid rapporteren (en daarmee verder gaan dan de CSRD). Een

Aan de andere kant is binnen het bedrijfsleven zelf meer aan- dacht voor ‘social responsibility’, dat wil zeggen trans- parant en ethisch verantwoord handelen, mede omdat deze

een onbedoelde bijwerking van consumptie of productie die door een ander dan de veroorzaker wordt ervaren....