• No results found

Vraag nr. 298 van 15 april 1997 van mevrouw GERDA RASKIN

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vraag nr. 298 van 15 april 1997 van mevrouw GERDA RASKIN"

Copied!
2
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Vraag nr. 298 van 15 april 1997

van mevrouw GERDA RASKIN

Vervallen verkavelingsvergunningen – Beleid Artikel 74 van de wet op de stedenbouw en ruimte-lijke ordening stelt dat verkavelingen waarvan een bepaald aantal percelen voor een bepaalde datum niet verkocht werden, vervallen zijn.

Desondanks worden nog steeds bouwvergunnin-gen afgeleverd in verkavelinbouwvergunnin-gen die overeenkom-stig bovenvermeld artikel reeds geruime tijd ver-vallen zijn. Het gaat zelfs zover dat verkavelingen rechtsgeldig worden verklaard zonder dat het dos-sier ten gronde werd onderzocht, ook in gevallen waarbij bekend is dat de rechtsgeldigheid wordt betwist.

Uit arresten van de Raad van State blijkt dat het niet naleven van artikel 74 van de stedenbouwwet effectief gebeurt. Deze arresten maken in een aan-tal gevallen duidelijk dat het hier gaat om manifes-te pogingen tot speculatie met gronden, en dit tegen de gewestplannen in, in voorkomend geval met medeweten en instemming van de bevoegde a u t o r i t e i t e n . De arresten van de Raad van State slaan bovendien slechts op een zeer beperkt aantal gevallen ; doorgaans durven omwonenden geen procedure aanspannen of is de overtreding niet bekend.

Bij een procedure bij de Raad van State moeten belanghebbende derden (omwonenden) bovendien zware kosten betalen – minimum 100.000 frank – enkel en alleen maar om de wet op de stedenbouw te laten toepassen. Ook lopen de kopers van perce-len enorme risico's, wanneer hun bouwvergunning later zou worden betwist. Hetzelfde geldt voor de diensten die de bouwvergunning uitreiken of hier-voor schorsingsrecht hebben, aangezien zij hier-voor hun – op zijn minst – onzorgvuldig handelen aansprakelijk kunnen worden gesteld voor alle geleden schade.

1. Hoeveel op 1 januari 1970 goedgekeurde verka-velingsvergunningen (+ hoeveel percelen in deze verkavelingen) zijn gelegen in een zone die sinds de totstandkoming van de gewestplannen geen woonfunctie meer heeft ?

2. Hoeveel vergunningen hiervan zijn niet rechts-geldig en op dit ogenblik nog steeds niet verval-len verklaard ?

3. Hoeveel van deze niet-rechtsgeldige verkave-lingsvergunningen werden door de recht-bank/Raad van State pas vervallen verklaard na een procedure door belanghebbende derden ? 4. Werden deze belanghebbende derden op enige

wijze vergoed voor de kosten die zij deden om het erg duidelijke artikel 74 van de wet op de stedenbouw te doen naleven, en zo niet, kan de minister ermee akkoord gaan dat zulks niet meer dan billijk zou zijn ?

5. Heeft de minister de gemeentebesturen reeds opdracht gegeven om de verkavelingsvergun-ningen die dateren van vóór 1970 te inventarise-ren en die vergunningen te controleinventarise-ren op hun r e c h t s g e l d i g h e i d , zodat de administratie Ruim-telijke Ordening de niet-rechtsgeldige verkave-lingsvergunningen ook effectief vervallen kan verklaren ?

Antwoord

1 en 2. Deze informatie wordt tot mijn spijt niet systematisch door de administratie Ruimtelijke O r d e n i n g, Huisvesting en Monumenten en Landschappen bijgehouden.

3. Het aantal gedingen voor de rechtbanken en de Raad van State waarin door belanghebbende derden het verval van een verkavelingsvergun-ning wordt ingeroepen als juridische grondslag van een verzoek tot nietigverklaring van een verleende bouwvergunning, is veeleer beperkt. Slechts in een viertal gedingen uit de jongste jaren stond deze problematiek centraal. In één van die gedingen heeft de gewijzigde houding van het bestuur, dat terugkwam op zijn initiële gelijkstelling van een verkaveling van vóór de stedenbouwwet met een verkavelingsvergun-ning verleend krachtens de stedenbouwwet, aanleiding gegeven tot een hele reeks nieuwe gedingen ingesteld door bepaalde eigenaars en vastgoedmaatschappijen.

Bij de rechtbanken zijn nog een aantal gedingen lopende waarin de eigenaar het standpunt van de overheid met betrekking tot het verval van een verkavelingsvergunning betwist. In het kader van het bij die gelegenheid door het Vlaams Gewest gevoerde verweer wordt door het Vlaams Gewest steeds verwezen naar de uiterst leerzame rechtspraak van de Raad van State over dit onderwerp.

(2)

4. Het spreekt voor zich dat het Vlaams Gewest de gedingkosten waartoe het werd veroordeeld voor zijn rekening neemt.

5. Artikel 63, § 2 van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 okto-ber 1996, legt aan de gemeenten de verplichting op een inventaris bij te houden van alle perce-len waarvoor een niet-vervalperce-len verkavelings-vergunning bestaat en waarop nog niet is gebouwd.Aangezien het vermoeden bestaat dat vele gemeenten het met deze verplichting niet te nauw namen, heb ik op 7 januari 1997 de omzendbrief RO 96/7 uitgevaardigd.

Uiteraard dient de gemeente bij de opmaak van de inventaris het al dan niet vervallen zijn van de verkaveling te onderzoeken.

Het is immers in eerste instantie de taak van het college van burgemeester en schepenen om het verval van verkavelingen vast te stellen (zie in dit verband artikel 55, § 4, derde lid van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996).

Bovendien kan ik nog opmerken dat het mijn bedoeling is om in het nieuwe decreet inzake de ruimtelijke ordening het probleem van deze oude verkavelingen op een meer fundamentele wijze op te lossen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Anderzijds kan wel worden vermeld dat er binnen het convenantenbeleid een overleg is opgestart tus- sen het Vlaams Gewest en de stad Leuven om het onderhoud van de groenzones (met

Het Uitvoeringsplan Huishoudelijke A f v a l s t o f f e n 1997-2001 dat door de Vlaamse regering op 1 juli 1997 werd goedgekeurd, bevat acties in verband met de preventie

Op 10 februari 1996 bracht de cel Monumenten en Landschappen van de administratie Ruimte- lijke Ordening, Huisvesting en Monumenten en Landschappen (Arohm) West-Vlaanderen

Naar aanleiding van het voorontwerp van decreet buitenschoolse kinderopvang antwoordde de minister op een interpellatie op 6 maart 1997 dat de bestaande projecten

Om de homogeniteit binnen de verschillende cate- gorieën waarin culturele centra kunnen worden erkend te bewaren (basiscategorie, pluscategorie I en II, wijkhuizen en

Een van de vaststellingen van de in 1992 door de toenmalige Vlaamse minister van Leefmilieu ingestelde werkgroep Tessenderlo Chemie was dat de bouwheer van

2. Wat was in deze jaren de evolutie in absolute cijfers van de veestapel, die volgens gegevens uit de landbouwsector stelselmatig gestegen is ? 3. Wat is, bij afwijking

Uit gesprek- ken en eigen ervaring weet ik dat deze praktijk geen uitzondering is, zodat de belangrijke investe- ringen voor het zuiveren van rookgassen deels