• No results found

Procesevaluatie Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer; Hulp voor jongeren na vrijheidsbeneming : de uitvoering van een nazorgmethode

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Procesevaluatie Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer; Hulp voor jongeren na vrijheidsbeneming : de uitvoering van een nazorgmethode"

Copied!
91
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Procesevaluatie Nieuwe Perspectieven bij

Terugkeer; Hulp voor jongeren na

vrijheidsbeneming

De uitvoering van een nazorgmethode

Masterthesis Forensische Orthopedagogiek

Pedagogische en Onderwijskundige wetenschappen Universiteit van Amsterdam

Ravaasna Alyan 6190189 Begeleiding: MSc. C. James

Tweede beoordelaar: mevr. dr. E. Van Vugt

(2)

Voorwoord

Voor u ligt mijn scriptie die ik heb geschreven ter afronding van de Master Forensische Orthopedagogiek aan de Universiteit van Amsterdam. Deze scriptie betreft een procesevaluatie, waarbij is gekeken of de nazorginterventie Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer (NPT) wordt uitgevoerd zoals staat beschreven in de handleiding. Ik heb geprobeerd een zo objectief en transparant mogelijk beeld te schetsen van de uitvoering van NPT in Utrecht. Daarnaast is er een vergelijking gemaakt tussen de uitvoering van NPT in Utrecht, Amsterdam en Den Haag.

Het schrijven van deze scriptie heb ik als een plezierige een leerzame tijd ervaren. Graag wil ik van deze gelegenheid gebruik maken om iedereen te bedanken die een bijdrage heeft geleverd aan deze procesevaluatie, en in het bijzonder de interventiewerkers van NPT Utrecht. Zonder jullie geduld en tijd had mijn scriptie niet tot stand kunnen komen. Daarnaast wil ik ook het middenkader van NPT Utrecht bedanken voor hun aanvulling en ondersteuning over de uitvoering van NPT. Ook de verwijzers en ketenpartners van Stichting Staede, William Schrikkergroep, Bureau Jeugdzorg Utrecht, Reclassering en het Jeugd Advies Team van Gemeente Utrecht wil ik bedanken voor hun bijdrage aan het onderzoek. Uiteraard zijn de NPT teams uit Den Haag en Amsterdam nodig geweest om een vergelijking mogelijk te maken. Mijn dank gaat ook uit naar hen.

Ook wil ik mijn familie, vrienden en partner heel erg bedanken voor hun steun en vooral geduld. Dit laatste werd de afgelopen periode behoorlijk op de proef gesteld.

Tenslotte had mijn scriptie niet tot stand kunnen komen zonder de feedback van mijn begeleidster Chrissy. Dank hiervoor.

Ravaasna Alyan

(3)

Samenvatting

Deze studie betreft een procesevaluatie naar de nazorg interventie Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer (NPT). NPT is voor jongeren tussen de 16 en 23 jaar, die gediagnosticeerd zijn met gemiddeld tot hoog recidiverisico en na een periode van minimaal drie maanden detentie terug keren in de maatschappij. Huidig onderzoek richt zich op de vraag of NPT wordt uitgevoerd zoals beschreven in de handleiding. Er wordt een vergelijking gemaakt tussen de uitvoering van NPT Utrecht, Amsterdam en Den Haag. Om de vragen te beantwoorden zijn er vragenlijsten, interviews en gestructureerd thematisch groepsinterviews afgenomen. Er zijn 73 trajecten geëvalueerd en zeventien interventiewerkers bevraagd met betrekking tot hun opleiding, begeleiding en training binnen NPT. Uit de resultaten blijkt dat de uitvoering van NPT in Utrecht, Amsterdam en Den Haag, nagenoeg wordt uitgevoerd zoals beschreven in de handleiding. De fasering loopt echter in alle drie de steden niet zoals voorgeschreven staat in de handleiding, doordat een grote groep jongeren met NPT start op het moment dat zij niet meer in detentie zitten. Desondanks lukt het de interventiewerkers wel om alle interventies en middelen in te zetten die de handleiding voorschrijft. De meeste interventiewerkers voldoen ook aan de gestelde opleidingseisen en zijn getraind in de middelen en interventies die NPT aanbiedt. Ook voldoet de doelgroep voor een groot gedeelte aan de gestelde inclusiecriteria. Verbeteringen die naar aanleiding van de procesevaluatie worden aanbevolen zijn een flexibelere inzet van de verschillende fases, een extra fase voor de buitenstarters/loslopers, een handzamere handleiding en een betere aansluiting van vervolghulp.

(4)

Abstract

This study concerns a process evaluation to the aftercare intervention New Perspective Aftercare Program (NPAP). NPAP is for youngsters between 16 and 23 years that are diagnosed with an average to high risk of recidivism and, after a period of a minimal of three months, return into society. The study focuses on whether NPAP is carried out as described in the manual. A comparison is made between the execution of NPAP in Utrecht, Amsterdam

and The Hague. To answer the questions, questionnaires were carried out, as well as

interviews and a thematically structured group interview. There are 73 trajectories evaluated and the intervention workers were also interviewed about their level of education, supervision and training within NPAP. The results show that NPAP Utrecht, Amsterdam and The Hague is carried out close to the way it is described in the manual. Difficulties are found in the phasing-in and follow-up. Often the youth care worker does not succeed in carrying out the various phases of the intervention, because of the large group of youngsters that starts with NPAP after detention. Nevertheless, the intervention workers manage to carry out the interventions. Most intervention workers also meet the prescribed training requirements that NPAP offers. The target group corresponds to a large extent to the inclusion criteria. Based on the process evaluation the following recommendations can be made: a more flexible use of the phasing-in, an extra phase for juveniles commencing aftercare after release a more convenient manual and a better continuation of care.

(5)

Inhoudsopgave

Inleiding 6

Methode 9

Resultaten 16

Conclusie 38

Discussie en aanbevelingen vervolgonderzoek 47

Referenties 49

Bijlage 1: Vragenlijst Procesevaluatie NPT

Bijlage 2: Cliënttevredenheidsvragenlijst (C-Toets) Bijlage 3: Vragenlijst gedragsdeskundige

Bijlage 4: Vragenlijst teamleider

Bijlage 5: Vragenlijst beleidsmedewerker

Bijlage 6: Vragenlijst gestructureerd thematisch groepsinterview Bijlage 7: Vragenlijst verwijzers/ketenpartners

(6)

Inleiding

De aanpak van jeugdcriminaliteit staat steeds meer in de maatschappelijke en politieke belangstelling (Rijksoverheid, 2008). Hoewel de jeugdcriminaliteit over de gehele linie in Nederland is gedaald, recidiveert meer dan de helft van de ex gedetineerden uit de justitiële jeugdinrichtingen binnen twee jaar opnieuw (Wartna et al., 2011). Jongeren die vaak recidiveren worden ook wel jeugdige veel- of meerplegers genoemd. Deze term wordt gebruik als er meer dan vijf processen verbaal tegen de jongere zijn opgemaakt waarvan de laatste in het peiljaar (Wartna, 2009).

Volgens het Wetenschappelijk Onderzoek en Documentatiecentrum (WODC) bleken in 2006, 788 jeugdige veel- of meerplegers uit de 31 grootste gemeenten van Nederland te komen, waarvan het merendeel afkomstig uit Amsterdam (101), Den Haag (97), Rotterdam (182) en Utrecht (77) (Tönis, Zonneveld, Smit, Regelink & Lakerveld, 2007). Aangezien de jeugdige veel- of meerplegers voor veel overlast zorgden, besloot het Ministerie van Justitie specifieke maatregelen te treffen (Tönis et al., 2007). Deze maatregelen dienden aan te sluiten bij de context van het actieprogramma ‘Jeugd Terecht 2003-2006’, die Kabinet-Balkenende I in 2002 introduceerde, waarin de nadruk werd gelegd op het voorkomen van eerste delicten, het verminderen van recidive en het bieden van passende nazorg (Rijksoverheid, 2007). Het actieprogramma ‘Jeugd Terecht 2003-2006’ heeft positieve resultaten behaald met betrekking tot het verminderen van de jeugdcriminaliteit. Het aantal vermogens- en geweldsdelicten is in de periode van 2002 en 2004 met tien procent gedaald. Deze daling was voornamelijk zichtbaar onder de lichtere geweldsdelicten (Rijksoverheid, 2007).

Aangezien het actieprogramma ‘Jeugd Terecht 2003-2006’ minder effectief was voor de harde kern jongeren, introduceerde Kabinet-Balkenende IV in 2007 de persoonsgerichte aanpak. Met deze aanpak werd er ingezet op heropvoeding en resocialisatie op het moment dat een jongere in detentie werd genomen (Rijksoverheid, 2008). Deze aanpak houdt in dat behandelinstellingen, justitiële jeugdinrichtingen (JJI) en penitentiaire inrichtingen (PI) een programma uitwerken dat specifiek gericht is op de persoon en zijn problemen, zodat er kan worden gewerkt aan het voorkomen dat zij zich (opnieuw) schuldig maken aan crimineel gedrag (Rijksoverheid, 2008).

De persoonsgerichte aanpak heeft verschillende uitgangspunten, waaronder het opleggen van meer voorwaardelijke straffen met bijzondere voorwaarden. Ook wordt er een persoonsgericht detentie- en verlofplan opgesteld en wordt er gezorgd voor voldoende en goede forensische zorg. Daarbij wordt het toezicht op de daders verscherpt. De meeste

(7)

behandelinstellingen, JJI’s en PI’s houden zich gericht bezig met de persoonsgerichte aanpak en re-integratie van de jongeren in de samenleving (Poort, 2009). Dit gebeurt aan de hand van de What Works beginselen. De What Works beginselen zijn gebaseerd op wetenschappelijke inzichten en methodieken, waarvan kan worden vastgesteld dat als deze worden toegepast bij de ontwikkeling van interventies, recidive kan worden verminderd (Poort, 2009). De belangrijke beginselen zijn het risicobeginsel (hoe groter het risico, hoe intensiever de interventie zou moeten zijn), het behoeftebeginsel (interventies zijn gebaseerd op de directe criminogene tekorten en behoeften van de dader), het responsiviteitsbeginsel (interventies en uitvoerders van een interventie moeten aansluiten bij de leerstijl, mogelijkheden en motivatie van de dader), het beginsel van behandelmodaliteit (het aanleren van gedrags- en cognitieve vaardigheden die gericht zijn op probleemoplossing en sociale interactie), het professionaliteitbeginsel (een goede uitvoering van een interventie is afhankelijk van de opleiding en kennis van de uitvoerders en ondersteuning vanuit de organisatie) en het beginsel van programma-integriteit (interventies dienen uitgevoerd te worden zoals ze oorspronkelijk opgezet zijn), (Van der Laan & Slotboom, 2008).

De re-integratie gebaseerd op de bovenstaande What Works beginselen dienen, voor het behalen van optimale resultaten, te worden gecontinueerd na detentie in de vorm van nazorg interventies. Nazorg is de begeleiding van jongeren gericht op, onder andere, het aanbieden van hulp bij huisvesting, inkomen en schulden (Commissie van Toezicht, 2012). Inzetten op deze problemen bij jongeren verhoogd de kans op een succesvolle re-integratie in de samenleving (Olink & Van den Berg, 2008) en het terugdringen van het recidiverisico (Commissie van Toezicht, 2012). In Nederland is er echter een gering aanbod van nazorginterventies voor jeugdige veelplegers en recidivisten. Een nazorg interventie die een succesvolle terugkeer van de jongere in de maatschappij ten doel heeft en de kans op recidive wil verminderen, is Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer (NPT).

Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer is ontwikkeld voor jongeren van 16 tot en met 23 jaar die een periode van minimaal drie maanden in een PI, JJI of Gesloten

jeugdzorg/JeugdzorgPlus instelling hebben gezeten of een gedwongen behandeling

(PIJ-maatregel) opgelegd hebben gekregen. Dit verblijf kan civiel- of strafrechtelijk van aard zijn. Bij civielrechtelijke vrijheidsbeneming dient bij de oplegging van de maatregel (vermeend) delinquent gedrag een rol te hebben gespeeld (Nederlands Jeugd Instituut, 2012). In het strafrechtelijke kader heeft de jongere minimaal 3 delicten op zijn naam staan, waarvan 1 ernstig delict. Daarnaast behoort de jongere tot de doelgroep veel- of meerpleger (Vogelvang, 2007). Deze jongeren hebben een gemiddeld tot hoog recidiverisico (vastgesteld met gevalideerde risicotaxatie instrumenten, zoals de SAVRY en RISc), waarbij het delictgedrag

(8)

van hen samenhangt met antisociale denkpatronen, gedragsproblemen en vaardigheidstekorten (Vogelvang, 2007).

Procesevaluatie

Huidig onderzoek betreft een procesevaluatie naar Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer, waarin het beginsel van de programma-integriteit, professionaliteitbeginsel en responsiviteitbeginsel in kaart worden gebracht. Het doel van een procesevaluatie is onderzoeken of de interventie daadwerkelijk wordt uitgevoerd zoals staat beschreven in de handleiding (Stals, Van Yperen, Reith & Stams, 2010). Een procesevaluatie verschaft inzicht in de inhoud en efficiëntie van de hulpverleningsmethode en geeft vaak mogelijkheden tot bijsturing (Harinck & Smit, 1999). Een procesevaluatie richt zich op eventuele verbeter- en/of knelpunten bij de uitvoering van een interventie. Indien deze punten aanwezig zijn, kan dit resulteren in aanpassing van de methodiek of verduidelijking van de handleiding (McCurley, Stahl & Thomas, 2006; Vanstone, 2008). Daarnaast is er ook aandacht voor de responsiviteit van de jongeren en de professionaliteit van de interventiewerkers waaronder hun opleiding en trainingen. Een helder programma en een accurate uitvoering heeft een aantal voordelen: het draagt bij aan de effectiviteit van de interventie, het biedt helderheid voor cliënten en het maakt het mogelijk de effectiviteit te onderzoeken en de kwaliteit te monitoren (De Lange & Chenevert, 2009). Om deze punten in kaart te brengen is de volgende onderzoeksvraag en deelvragen tot stand gekomen.

Onderzoeksvragen

De algemene onderzoeksvraag van de huidige procesevaluatie luidt: In hoeverre wordt Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer uitgevoerd zoals beschreven staat in de handleiding?

Deze vraag beoogd te worden beantwoord aan de hand van de navolgende deelvragen: 1. Programma inhoudelijk

1.1 In hoeverre treden de theoretische verwachte interventiefases op zoals beschreven staat in de programmahandleiding?

1.2 In hoeverre worden er per fase de interventies ingezet die worden beschreven? 1.3 In hoeverre voldoen de NPT interventiemedewerkers aan de gestelde

opleidingseisen?

1.4 In hoeverre worden de NPT interventiemedewerkers begeleid en ondersteund zoals in de programmahandleiding staat beschreven?

(9)

2. Tevredenheid van betrokkenen

2.1 In hoeverre is er uitval bij de jongeren? Wat kan er over het algemeen worden geconcludeerd over de uitval van de jongeren (maatregelen tegen uitval, welke fase, redenen voor uitval)?

2.2 In hoeverre zijn de jongeren tevreden over de NPT methode en de relatie met hun begeleider/NPT interventiemedewerker?

2.3 In hoeverre zijn de interventiemedewerkers tevreden over de NPT methode (NPT algemeen, hun rol/werk, duidelijkheid uitvoering methodiek NPT)?

3. Knelpunten en verbeterpunten

3.1 Welke knelpunten doen zich voor bij de uitvoering in de praktijk?

3.2 Dienen er aanpassingen plaats te vinden in de opzet van NPT (volgens NPT interventiemedewerkers en verwijzers)?

Methode Participanten

In dit onderzoek zijn in totaal 73 jongeren betrokken die NPT krijgen of hebben gehad, afkomstig uit Amsterdam (n=28), Utrecht (n=24) en Den Haag (n=21). De steekproef bestond uit 67 jongens (91.8%) en 6 meisjes (8.2%). De gemiddelde leeftijd van de jongeren was 20.2 jaar (SD=2,69). In dit onderzoek was er ook een verscheidenheid aan etnische groepen zichtbaar, waarbij de grootste groep bestond uit Marokkaanse jongeren (38.4%). De overige etnische groepen waren respectievelijk Surinamers (13.7%), Antilianen (8.2%), Turken (4.1%) en jongeren met een overige etniciteit (35.7%). De delicten die de jongeren hebben gepleegd zijn voornamelijk vermogens- (54.8%) en geweldsdelicten (49.3%). Een aantal jongeren hebben meerdere soorten delicten gepleegd.

Van de gehele groep jongeren heeft 49.3 procent een periode van 12 weken tot 1 jaar in detentie gezeten. Vijftien punt een procent heeft korter dan 12 weken vast gezeten en 21.9 procent zat langer dan 1 jaar gedetineerd. Van de overige 13.7 procent van de jongeren is onduidelijk hoe lang zij in detentie hebben gezeten.

Na detentie heeft, van de gehele groep jongeren, 68.1 procent NPT in vrijwillig kader gehad en 31.9 procent in het gedwongen kader. In Tabel 1 zijn de resultaten van bovengenoemde demografische gegevens van de jongeren uitgesplitst en per stad weergegeven.

(10)

Tabel 1. Demografische gegevens NPT jongeren

Utrecht Amsterdam Den Haag Totaal

N % N % N % N % Jongeren 24 32.9 28 38.4 21 28.7 73 100 Geslacht Jongen 21 87.5 26 92.9 20 95.2 67 91.8 Meisje 3 12.5 2 7.1 1 4.8 6 8.2 Leeftijd 16 1 4.2 2 7.1 0 0 3 4.1 17 2 8.3 6 21.4 1 4.8 9 12.3 18 5 20.8 8 28.6 2 9.5 15 20.5 19 4 16.7 1 3.6 1 4.8 6 8.2 20 2 8.3 4 14.3 0 0 6 8.2 21 1 4.2 2 7.1 3 14.3 6 8.2 22 3 12.5 1 3.6 5 23.9 9 12.3 23 3 12.5 4 14.3 4 19.0 11 15.1 24 en ouder 3 12.5 0 0 5 23.9 8 11.0 Nationaliteit Marokkaans 13 54.2 7 25.0 8 38.1 28 38.4 Surinaams 1 4.2 8 28.6 1 4.8 10 13.7 Antilliaans 1 4.2 1 3.6 4 19.0 6 8.2 Turks 2 8.3 1 3.6 0 0 3 4.1 Overig 7 29.1 11 39.4 8 38.0 26 35.7 Delicten Vermogensdelicten 17 70.8 13 61.9 10 66.7 30 66.7 Geweldsdelicten 14 58.3 11 52.4 11 68.8 36 59.0 Zedendelicten 2 8.3 1 4.8 2 12.5 5 8.2 Verkeersdelicten 10 41.7 7 25.0 2 12.5 12 19.7 Drugsdelicten 3 12.5 4 19.0 5 31.3 12 19.7 Overige delicten 6 25.0 5 23.8 4 23.5 15 24.2 Kader aanmelding Vrijwillig kader 17 70.8 13 46.4 19 90.5 49 67.1 Gedwongen kader 7 29.2 15 53.6 1 4.8 23 31.5 Civielrechtelijk 7 29.2 2 7.1 1 4.8 10 13.7 Onbekend 0 0 0 0 1 4.8 1 1.4

Aantal weken detentie

0-4 weken 1 4.2 0 0 0 0 1 1.4

4-8 weken 1 4.2 1 3.6 2 9.5 4 5.5

8-12 weken 2 8.3 3 10.7 1 4.8 6 8.2

12 weken tot 1 jaar 8 33.3 16 57.1 12 57.1 36 49.3

1 jaar tot 2 jaar 5 20.8 4 14.3 0 0 9 12.3

Langer dan 2 jaar 2 8.3 2 7.1 3 14.3 7 9.6

(11)

Procedure

Voor de beantwoording van de onderzoeksvragen is er gebruik gemaakt van verschillende methoden van dataverzameling zoals afgenomen vragenlijsten, gestructureerd thematisch groepsinterview en semigestructureerde interviews. De vragenlijsten zijn mondeling dan wel schriftelijk bij de interventiewerkers afgenomen en, met instemming van de NPT interventiewerkers, opgenomen met een digitale voicerecorder. De opnames kunnen zo nodig worden teruggeluisterd. Daarnaast heeft er een gestructureerd thematisch groepsinterview plaatsgevonden binnen de NPT teams ter aanvulling van de opgestelde procesevaluatie vragenlijst. Ook zijn de teamleiders, gedragswetenschappers, beleidsmedewerkers en ketenpartners/verwijzers middels semigestructureerde interviews bevraagd met betrekking tot de methodiek en handleiding van NPT. Ten slotte kregen ook de jongeren die in de procesevaluatie zijn opgenomen een vragenlijsten voorgelegd die betrekking had op de cliënttevredenheid.

De jongeren die aan huidig onderzoek hebben deelgenomen zijn geselecteerd op een aantal criteria. 1) De jongeren volgde op het moment van onderzoek NPT of hadden het NPT traject afgesloten in de tweede helft van 2011 (vanaf 1 juli) of de verwachting was dat zij dit in het eerste half jaar (tot 15 juli) van 2012 zouden afsluiten. 2) Ook zijn jongeren meegenomen in het onderzoek die nu nog in het traject zitten en die fase drie binnen nu en half juli 2012 bereiken of Jongeren waarbij het NPT traject is afgebroken, maar die ten tijde van afbreken wel fase een en twee (grotendeels) hebben doorlopen. In geval van afbreken moet dit in het tweede half jaar van 2011 of het eerste half jaar van 2012 zijn gebeurd.

Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer

Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer is ontwikkeld voor jongeren van 16 tot en met 23 jaar die een periode van minimaal drie maanden in een PI, JJI of Gesloten jeugdzorg/JeugdzorgPlus instelling hebben gezeten of een gedwongen behandeling (PIJ-maatregel) opgelegd hebben gekregen. Deze jongeren hebben een gemiddeld tot hoog recidiverisico (vastgesteld met gevalideerde risicotaxatie instrumenten, zoals de SAVRY en RISc), waarbij het delictgedrag van hen samenhangt met antisociale denkpatronen, gedragsproblemen en vaardigheidstekorten (Vogelvang, 2007).

NPT is gebaseerd op theorieën die zich richten op de relatie tussen denkpatronen, vaardigheden en gedrag van de jongere. De eerste theorie is het model van sociale informatieverwerking van Crick en Dodge (1994). Dit model vestigt zich op de informatieopname,- verwerking en reactie van de cliënt. De keuzes en het gedrag van de cliënt worden beïnvloed door de manier waarop een cliënt de wereld in zich opneemt, deze

(12)

informatie verwerkt en de hiervan gemaakte perceptie omzet in een handeling met de daarbij behorende consequenties (Bartels, 2001).

Het tweede model is het coping – relapse model van Brown en Zamble (2002). Dit model richt zich op de specifieke relatie tussen denkpatronen, vaardigheden en gedrag, en eventuele tekorten op andere criminogene factoren in de omgeving of bij de jongere zelf. Met dit model wordt getracht de kans op recidive te voorspellen en het risico daarmee te verkleinen (Vogelvang, 2008).

De laatste theorie is de leertheorie van Bandura (1977). Hierbij wordt vanuit gegaan dat het criminele en ongewenste gedrag van de cliënt is aangeleerd en dus ook weer kan worden afgeleerd. Bij het afleren van het probleemgedrag, kan de jongere een alternatief gedrag worden aangeleerd. Hierdoor is het ongewenste gedrag niet meer nodig en ervaart de jongere succeservaringen zonder het toepassen van het ongewenst gedrag (Vogelvang, 2008).

De modellen van Crick en Dodge (1994) en van Brown en Zamble (2002) maken het mogelijk aan te sluiten bij een eventuele behandeling of training op (cognitief) leertheoretische basis, die de jongere reeds in een JJI, PI of JeugdzorgPlus heeft gehad. NPT kan daarmee na terugkeer in de maatschappij zorgen voor een soepele overgang vanuit de JJI of PI naar de eigen context van de jongere (Van Yperen & Veerman, 2008).

NPT heeft als methodisch uitgangspunt dat de hulpverlening tijdens de laatste fase van detentie start (Nederlands Jeugd Instituut, 2012). NPT kan daarbij zowel in vrijwillig als gedwongen kader worden uitgevoerd. In het vrijwillige kader wordt de jongere in de laatste fase van de vrijheidsbeneming door de instelling gemotiveerd voor deelname aan NPT. In het gedwongen kader wordt NPT ingezet bij jongeren van wie het strafrechtelijke of civielrechtelijke kader na vrijlating nog doorloopt. In het gedwongen kader worden jongeren aangemeld door de JJI, PI, jeugdreclassering, volwassen reclassering of gezinsvoogd (Vogelvang, 2007).

NPT heeft een duur van minimaal negen maanden (exclusief drie maanden nazorg) en werkt aan de hand van drie fasen. De eerste fase start drie maanden voor uitstroom van een jongere uit een JJI, PI of jeugdzorgPlus instelling. Aan de hand van de aanmelding en intake, wordt de motivering van de jongere en eventueel ouders vastgesteld. In deze fase vindt er tevens een voorlopige inschatting plaats van de risico’s, behoeften en responsiviteit op basis van het dossier, het intake gesprek en de voorbereiding op de thuiskomst van de jongere.

De tweede fase kenmerkt zich door een zeer intensieve begeleiding van de jongere

middels het inzetten van verschillende middelen en interventies. In deze fase worden de doelen van het vertrekplan bereikt. De informatieverzameling voor het Plan van Aanpak wordt afgerond met behulp van een risicotaxatie en aanvullende vragenlijsten en de jongere

(13)

werkt aan de korte termijndoelen die in het plan staan (Vogelvang, 2007).

In de laatste fase vindt de afronding van NPT plaats. In deze fase wordt er gewerkt aan de lange termijndoelen uit het Plan van Aanpak. Bij de eindevaluatie worden de bereikte resultaten, en opnieuw de risico's, behoeften en responsiviteit vastgesteld (Vogelvang, 2007). Daarbij wordt er ook ingeschat of er aanvullende hulp of zorg nodig is en worden er afspraken gemaakt met betrekking tot follow-up contacten (Vogelvang, 2007).

Instrumenten

Vragenlijst Procesevaluatie NPT. De procesevaluatie is uitgevoerd aan de hand van een, voor het onderzoek, samengestelde vragenlijst. Deze vragenlijst is in 2010 samengesteld door Van Fulpen, Bontes, Spaans en James. De Vragenlijst Procesevaluatie NPT is een vragenlijst die bij alle NPT interventiewerkers mondeling dan wel schriftelijk is afgenomen. Ieder NPT interventiewerker heeft de vragenlijst voor vijf jongeren die hij/zij heeft begeleid ingevuld. De vragenlijst beoogd het NPT traject van de jongere in kaart te brengen middels vragen die betrekking hebben tot respons en inzet van de jongere, individuele problemen van de jongere, problemen in het gezin en sociaal maatschappelijk functioneren van de ouders en overige gezinsleden, problemen in de opvoeding, de verschillende onderdelen van de interventie, analyse en begeleiding en opleiding van de interventiewerkers. Het invullen van de vragenlijst heeft de interventiewerker circa zestig minuten per traject gekost. De vragenlijst is terug te vinden in Bijlage 1.

Cliënttevredenheid. Met de Cliënttevredenheidvragenlijst (C-toets) (Jurrius, 2004) wordt beoogd de beleving van de kwaliteit van de jeugdzorg te toetsen. De C-toets tracht te signaleren wat de jongeren de belangrijkste aspecten van de jeugdzorg vinden. Deze uitkomsten kunnen worden gebruikt voor het doorvoeren van de verbeteringen van de jeugdzorg. De C-toets biedt de optie om de terminologie van de vragenlijst (gedeeltelijk) aan te passen aan de terminologie van de instelling (Jurrius, 2004). In het procesevaluatieonderzoek wordt de C-toets gebruikt om de tevredenheid met de inhoud van de NPT begeleiding en de knel- en verbeterpunten van NPT, vanuit de optiek van de jongeren, te belichten.

De C-toets bestaat uit 21 stellingen waarbij de jongeren kunnen kiezen of zij het ‘helemaal niet mee eens’, ‘niet mee eens’, ‘ wel mee eens’ of ‘helemaal mee eens’ zijn. Een

voorbeeld vraag is: ‘Ik ken de inhoud van het hulpverleningsplan’. Daarnaast kunnen de

jongeren een rapportcijfer toekennen aan NPT en is er mogelijkheid om de goede en minder goede punten van NPT te rapporteren. De betrouwbaarheid van deze vragenlijst is berekent middels de Cronbach’s Alpha en de Lambda2. Hieruit is gebleken dat de betrouwbaarheid

(14)

volgens de Cronbach’s Alpha voldoende (α = .970) is. Volgens de Lambda2 is de betrouwbaarheid eveneens voldoende (L2 = .971).

Gestructureerd thematisch groepsinterview. In het kader van het procesevaluatieonderzoek heeft er een gestructureerd thematisch groepsinterview plaatsgevonden met de NPT teams, bestaande uit alle NPT interventiewerkers, de gedragswetenschapper en de teamleider. De gestructureerd thematisch groepsinterview is ter aanvulling van de Vragenlijst Procesevaluatie NPT omdat de vragenlijst niet alle onderwerpen en situaties beslaat. Tijdens de gestructureerd thematisch groepsinterview hebben de interventiewerkers bepaalde aspecten van NPT en kenmerken met betrekking tot de uitvoering toegelicht en kracht bij gezet. Gedurende de gestructureerd thematisch groepsinterview zijn er negen onderwerpen besproken, te weten: de doelgroep van NPT, match tussen medewerker en cliënt, caseload, aanmelding, samenwerking met verwijzers en ketenpartners, middelen en interventies van NPT, evaluatie en monitoren van het NPT traject, de NPT handleidingen en de kracht en verbeterpunten van NPT.

Interviews gedragswetenschapper, teamleider en beleidsmedewerker NPT. Er zijn semigestructureerde interviews afgenomen bij de gedragswetenschapper, teamleider en beleidsmedewerker van NPT, waarbij de vragen zijn afgestemd op de functie en werkzaamheden van de betreffende persoon. Het interview met de gedragswetenschapper bevatte vragen die betrekking hadden op de implementatie en organisatie van NPT, de begeleiding/ondersteuning van de NPT interventiewerkers, informatieverzameling van NPT, de NPT handleiding, training voor NPT en knel- en verbeterpunten van NPT en de handleiding. De interviewvragen voor de teamleider waren eveneens gericht op de implementatie en organisatie van NPT, de begeleiding/ondersteuning van de NPT interventiewerkers, informatieverzameling van NPT en knel- en verbeterpunten van NPT en de handleiding. In het interview met de beleidsmedewerker zijn onderwerpen zoals de organisatie NPT, training en implementatie, knel- en verbeterpunten van NPT en de handleidingen uitgevraagd. Daarnaast is er ook gevraagd naar terugkoppeling/feedback met betrekking tot de verwijzers/ketenpartners en over de toekomst van NPT.

Interview verwijzers en ketenpartners van NPT. Op basis van informatie van de onderzoekers en de gedragswetenschappers van NPT is er een overzicht gemaakt van verwijzers en ketenpartners van NPT die regelmatig jongeren aanmelden bij NPT. Bij deze verwijzers of ketenpartners is er een semigestructureerd interview afgenomen. De vragen in dit interview omvatten de onderwerpen: verwijzing naar NPT, de interventie NPT, terugkoppeling van informatie over de jongere en knel- en verbeterpunten. Deze interviews

(15)

zijn eveneens met een voicerecorder opgenomen om een nauwkeurige uitwerking en verwerking van de gegevens mogelijk te maken.

Analysemethode

De onderzoeksvragen zijn zowel kwantitatief als kwalitatief geanalyseerd. De gegevens van de Vragenlijsten Procesevaluatie NPT en de C-Toets zijn verwerkt en geanalyseerd met behulp van IBM SPSS Statistics, versie 19.0. De interviews zijn aan de hand van de geluidsopnamen terug beluisterd en verbatims van uitgewerkt. Indien er uit zowel de kwantitatieve als kwalitatieve gegevens geen duidelijk antwoord bleek, zijn de antwoorden gescoord als ‘missing value’.

Om antwoord te kunnen geven over het programma inhoudelijk, is de Vragenlijst Procesevaluatie NPT geanalyseerd middels de frequentie analyse. Om de resultaten per stad uiteen te kunnen zetten is het databestand gesplitst. Hierdoor was het mogelijk om de verschillende steden met elkaar te vergelijken. Ook zijn de kwalitatieve resultaten van de interviews descriptief verwerkt in de beantwoording van de subvragen.

Meer specifiek is vraag 2.1, die betrekking heeft op de tevredenheid van betrokkenen, beantwoord middels een frequentieanalyse van enkele vragen uit de Vragenlijst Procesevaluatie NPT. Hierbij zijn de steden eveneens uitgesplitst om een vergelijking mogelijk te maken. Vraag 2.2 is beantwoord door middel van de C-Toets vragenlijst, ingevuld door de jongeren. Als eerste is er een betrouwbaarheidsanalyse uitgevoerd om te bepalen of alle items kunnen worden meegenomen of dat er items verwijderd moesten worden. Vervolgens is er gekeken naar de gemiddelde score van de jongeren op de C-Toets (M=3.20; N=38) en is er met behulp van een t-toets de gemiddelde scores per stelling vergeleken met 3.20 om te bepalen of er stellingen significant van afweken. De scores op items van de C-Toets kunnen variëren van 1 tot 4. De open vragen zijn ter aanvulling gebruikt. Door middel van het analyseren van de gestructureerd thematisch groepsinterview, de open vragen in het deel begeleiding en opleiding interventiemedewerkers en andere randvoorwaarden van de Vragenlijst Procesevaluatie NPT en de interviews met gedragswetenschapper en teamleider is er getracht om een zo duidelijk mogelijk antwoord te geven op vraag 2.3.

Om de knel- en verbeterpunten in kaart te kunnen brengen, is de informatie uit de gestructureerd thematisch groepsinterview en interviews met de gedragswetenschapper, teamleider, beleidsmedewerkers en de verwijzers/ketenpartners geraadpleegd.

(16)

Resultaten

1. Programma inhoudelijk

1.1 In hoeverre treden de theoretische verwachte interventiefases op zoals beschreven staat in de programmahandleiding?

Start voor vrijlating

Bij zes (25%) van de 24 jongeren uit Utrecht is het gelukt om fase één te starten in de laatste drie maanden voor uitstroom uit een van de gesloten verblijfsinstellingen. In Amsterdam lukte dit bij tien jongeren (35.7%) van de 28 jongeren en in Den Haag bij één (4.8%) van de 21 jongeren. Bij achttien (75.1%) jongeren uit Utrecht lukte het niet om volgens de tijdsfasering van de handleiding te starten. In Amsterdam en Den Haag bleek het bij respectievelijk veertien (50.0%) en achttien (85.7%) jongeren niet te lukken.

De reden voor het niet kunnen opstarten van het traject volgens de hierboven beschreven fasering, is in zowel Utrecht, Amsterdam als Den Haag voornamelijk te wijten aan de hoeveelheid buitenstarters en/of zelfmelders. Dit zijn jongeren die worden aangemeld, of zichzelf aanmelden voor NPT, op het moment dat zij niet meer in detentie zitten of in een jeugdzorgplus instelling verblijven. In Utrecht bleken 16 van de 24 jongeren (66.7%) loslopers/buitenstarters te zijn. In Amsterdam en Den Haag waren dit respectievelijk 13 van de 28 (46.4%) en 13 van de 21 (61.9%) jongeren te zijn. Het is bij deze groep onduidelijk hoe lang de periode tussen einde detentie en start NPT is. Bij deze jongeren is het dan ook moeilijk om een dossier te achterhalen, waardoor er meer tijd nodig is voor het uitzoeken van de achtergrond, (contra)indicaties, leerbaarheid, responsiviteit en risicofactoren. In alle drie steden komt het ook weleens voor dat een jongere te laat wordt aangemeld door de verwijzer, waardoor er niet gestart kon worden volgens de fasering die de handleiding voorschrijft. In Utrecht en Amsterdam is een jongere te laat aangemeld en in Den Haag zijn vier jongeren te laat aangemeld voor NPT.

Start na vrijlating

Van de jongeren uit Utrecht lukte het bij elf (45.8%) jongeren om in de eerste of tweede week na vrijlating te starten met fase twee. In Amsterdam lukte dit bij zeven (25.0%) jongeren en in Den Haag bij één (4.8%) jongere. De groep waarbij het niet lukte om volgens de tijdsfasering van de handleiding te starten met deze fase blijkt, net zoals in fase één, ook hier groter te zijn. In Utrecht, Amsterdam en Den Haag lukte het bij respectievelijk dertien (54.2%), zeventien (60.7%) en negentien (90.5%) jongeren niet om tijdig te starten met fase twee. Daarbij bleek in Amsterdam bij vier (14.3%) jongeren onduidelijk te zijn of het was gelukt om fase twee te

(17)

starten volgens de fasering uit de handleiding. In Den Haag is dit bij één (4.8%) jongere onduidelijk.

De interventiewerkers in alle drie de steden geven een belangrijke overeenstemmende reden voor het niet tijdig kunnen starten met fase twee, doordat de fasering van fase één bij een grote groep niet bleek te lukken, sloot de overgang tussen fase één en twee ook niet meer op elkaar aan volgens de handleiding.

Afrondingsfase

Het starten van de derde fase volgens de fasering van de methodiek lukte bij twaalf (50.0%) jongeren uit Utrecht en bij veertien (50.0%) uit Amsterdam. In Den Haag lukte dit bij zes (28.6%) jongeren. Bij tien (41.7%) jongeren uit Utrecht, negen (32.1%) uit Amsterdam en veertien (66.7%) uit Den Haag is het niet gelukt om in de vierde maand te starten met fase drie. In zowel Utrecht als Den Haag bleek één (resp. 4.2% en 4.8%) jongere nog niet zo ver in de begeleiding te zijn om met fase drie te starten. Van één (4.2%) jongere uit Utrecht was niet duidelijk of het tijdig starten met fase drie was gelukt. In Amsterdam was hier bij vijf (17.9%) jongeren onduidelijkheid over. De interventiewerkers uit Utrecht en Amsterdam hebben als voornaamste reden aangegeven dat de tijdsfasering van fase drie niet lukte, omdat de eerste en tweede fase bij de meeste jongeren langer duurde. De interventiewerkers uit Amsterdam gaven daarbij ook aan dat de tijdsfasering van fase drie niet lukte vanwege de lange termijn doelen die de respondenten nog niet hadden behaald in fase twee.

Follow-up

De follow-up meting in Utrecht, Amsterdam en Den Haag heeft bij respectievelijk elf (45.8%), vier (14.3%) en één (4.8%) jongeren plaatsgevonden in de vorm van verwijzing voor vervolghulp. Daarnaast zijn in Utrecht, Amsterdam en Den Haag ook strippenkaarten ingezet bij respectievelijk twee (8.3%), vier (14.3%) en twee (9.5%) jongeren. In Utrecht heeft er bij één (4.2%) jongere geen follow-up plaatsgevonden. In Amsterdam en Den Haag waren dit er bij respectievelijk elf (39.3%) en drie (14.3%). Daarnaast was het bij tien (41.7%) jongeren uit Utrecht, negen (32.1%) uit Amsterdam en vijftien (71.4%) uit Den Haag onduidelijk of er gebruik is gemaakt van een follow-up meting.

Gestructureerd thematisch groepsinterview

Uit zowel de gestructureerd thematisch groepsinterview met de verschillende NPT teams als uit de interviews met de teamleiders en gedragswetenschappers van de drie steden is duidelijk naar voren gekomen dat het vrijwel onmogelijk is om de fasering van NPT strikt volgens de

(18)

handleiding uit te voeren. Het grootste gedeelte van de doelgroep bestaat namelijk uit buitenstarters/loslopers of zelfmelders. De NPT teams in Utrecht, Amsterdam en Den Haag pleiten voor een zogenaamde ‘uitzoekfase’, waarin belangrijke informatie over een buitenstarter/losloper of zelfmelder achterhaald kan worden. In de drie steden hebben ze daarom op eigen initiatief een ‘nul-fase’ van circa vier tot zes weken ingevoerd. Dit houdt in dat als een jongere wordt aangemeld voor NPT, er eerst uitgezocht dient te worden of er gestart kan worden met NPT. In de ‘nul fase’ zijn de interventiewerkers vooral bezig met het achterhalen van informatie. Mocht de jongere niet in aanmerking komen voor NPT, dan wordt de jongere in fase nul afgesloten en krijgt zowel Utrecht, Amsterdam als Den Haag, geen financiële vergoeding voor de geïnvesteerde tijd. Indien de jongere wel in traject gaat, heeft dit als voordeel dat de activiteiten die in fase één plaats zouden vinden, al in fase nul zijn uitgevoerd.

1.2 In hoeverre worden er per fase de interventies ingezet die worden beschreven? Fase 1

In de handleiding wordt er een beschrijving gegeven van de verschillende interventies die per fase kunnen worden ingezet. Een totaaloverzicht van de verschillende interventies en

middelen is terug te vinden in Bijlage 1 Vragenlijst Procesevaluatie NPT. Volgens de

methodiek dient er in de eerste fase een afronding plaats te vinden van het startprotocol. In het startprotocol staan de voorbereidende activiteiten die gedaan horen te worden voor vertrek uit een JJI, PI of JeugdzorgPlus instelling. Middels het startprotocol en een intakegesprek dient er duidelijkheid te komen over deelname van de jongere aan NPT. In deze fase wordt er gewerkt aan de werkrelatie tussen de interventiewerker, jongere en ouders en worden de jongere en ouders voorbereid op het vertrek uit de JJI, PI of de JeugdzorgPlus en op eventuele thuiskomst. Daarnaast wordt er middels vragenlijsten een voorlopige inschatting gemaakt van de risico’s, behoeften en responsiviteit. Zodra een jongere vertrekt uit een JJI of JeugdzorgPlus, behoren de meeste doelen uit het vertrekplan behaald te zijn en hoort het voorlopige plan van aanpak van NPT hierop aan te sluiten (Vogelvang & Schut, 2008). In Tabel 2 worden de activiteiten die in de eerste fase moeten worden uitgevoerd, weergegeven.

De interventiewerkers uit Utrecht hebben in de eerste fase met alle jongeren een kennismaking- of intakegesprek gevoerd, een samenwerkingscontract opgesteld en een inschatting gemaakt van de risico’s, behoeften en responsiviteit. In Amsterdam hebben de interventiewerkers met 96.3 procent (n=26) van de jongeren een samenwerkingscontract opgesteld.

(19)
(20)

Tabel 2. Middelen die in fase 1 worden ingezet

Fase 1 Utrecht Amsterdam Den Haag Totaal

% N % N % N % N

Interventiewerker vraagt om 66.7 16 74.1 20 28.6 6 58.3 42 toezending dossier jongere

Kennismaking- en intake 100 24 88.9 24 100 21 87.5 63 gesprek voeren

Maken van een voorlopige 45.8 11 81.5 22 38.1 8 56.9 41 SORC-schema

Inventariseren of er meer 33.3 8 63.0 17 23.8 5 41.7 30 diagnostiek nodig is naast

de HIT/Savry

Opstellen samenwerkings- 100 24 96.3 26 100 21 91.7 66 contract

Maken voorlopig plan van 75.0 18 77.8 21 57.1 12 70.8 51 aanpak, uiterlijk vier weken

na start fase 1

Doelen voorlopig plan van 20.8 5 25.9 7 9.5 2 19.4 14 aanpak laten voortborduren

op doelen vertrekplan

Opstellen korte- en lange 83.3 20 74.1 20 57.1 12 72.2 52 Termijndoelen per

criminogene factor

Inschatten risico’s behoeften 100 24 92.6 25 61.9 13 86.1 62 en responsiviteit

Daarnaast is er bij 92.6 procent (n=25) van de jongeren een inschatting gemaakt van de risico’s, behoeften en responsiviteit en bij 88.9 procent (n=24) jongeren heeft er een kennismaking- of intakegesprek plaatsgevonden. In Den Haag zijn deze drie activiteiten eveneens het meeste ingezet. Zo werd er ook bij alle jongeren een samenwerkingscontract opgesteld en vond er een kennismaking- en intakegesprek plaats. Bij 61.9 procent (n=13) van de jongeren is er een inschatting gemaakt van de risico’s, behoeften en responsiviteit.

In zowel Utrecht, Amsterdam als Den Haag wordt er het minst ingezet op het ‘voortborduren op de doelen uit het vertrekplan in het voorlopig plan van aanpak’. Dit lukt vaak niet vanwege de grote groep buitenstarters/loslopers en zelfmelders, waarbij er geen vertrekplan aanwezig is om op voort te bouwen.

Fase 2

Volgens de methodiek dient er in de tweede fase de informatie verzameling voor het NPT plan te worden afgerond met behulp van een risicotaxatie en aanvullende vragenlijsten.

(21)

Daarbij dient de motivatie van de jongere te worden versterkt en dient de NPT interventiewerker centraal te staan in de beleving van de jongere, ouders en ketenpartners. Daarnaast gaat de interventiewerker na of er onmiddellijke praktische ondersteuning moet worden geboden of dat er kan worden gestart met het invullen van de sociale omgevingsanalyse en het uitvoeren van een netwerkanalyse. De jongere wordt begeleid via de basishouding, interventies en cognitieve reflecties waarbij er constant sprake moet zijn van observatie en feedback. Met de jongere wordt het 5-G gesprek gevoerd over het delict en de criminogene factoren in kaart gebracht en eventueel aanvullende gezinsgesprekken ingezet. Indien de jongere naar huis terugkeert, hoort er een afsprakenberaad te komen over de regels en afspraken thuis via circulaire gespreksvoering (Vogelvang & Schut, 2008). In Tabel 3 worden de middelen die in fase twee dienen te worden ingezet, weergegeven.

In deze fase worden er door de interventiewerkers uit Utrecht bij 95.8 procent (n=23) gebruik gemaakt van de interventie ‘positief labelen’. Daarnaast zetten zij bij 91.7 procent (n=22) van de jongeren de interventies ‘rolmodel zijn’, ‘cognitieve interventies’ en ‘gedragsinterventies’ in. Bij 87.5 procent (n=21) van de jongeren maken zij gebruik van de interventies ‘onderhandelen over doelen’ en ‘bezoeken van de jongere in het netwerk en bij instanties’. In Amsterdam is er in de tweede fase bij 96.0 procent (n=24) van de jongeren de ‘basisinterventies van de instapmethode’, ‘rolmodel zijn’ en ‘cognitieve interventies’ ingezet. Daarnaast werd bij 88.0 procent (n=22) van de jongeren de interventies ‘bezoeken van de jongere in het netwerk en bij instanties’, ‘kosten/baten analyse’ en ‘functionele analyse aan de hand van het SORC-schema’ gebruikt. In Den Haag is er bij 90.5 procent (n=19) van de jongeren ingezet op ‘bezoeken van de jongere in het netwerk en bij instanties’ en ‘positief labelen’. Bij 85.7 procent (n=18) van de jongeren hebben de interventiewerkers de interventie ‘rolmodel zijn’ ingezet. En bij 81.0 procent (n=17) is de ‘sociale omgevingsanalyse’, ‘basisinterventies van de instapmethode’ en de ‘gedragsinterventies’ ingezet.

In Utrecht is de interventie ‘kosten/baten analyse’ bij 41.7 procent (n=10) van de jongeren het minst ingezet. In Amsterdam zijn de interventies ‘aanvullende gezinsgesprekken’ en ‘circulaire gespreksvoering’ bij 60.0 procent (n=15) van de jongeren het minst gebruikt. In Den Haag is eveneens de interventie ‘aanvullende gezinsgesprekken’ het minst ingezet. Dit is slechts bij 23.8 procent (n=5) van de jongeren gedaan.

Fase 3

Fase drie is de afrondingsfase met daarin het eindevaluatiegesprek. Volgens de programmahandleiding dient in deze fase de intensiteit van de begeleiding terug te lopen naar

(22)

Tabel 3. Middelen die in fase 2 worden ingezet

Fase 2 Utrecht Amsterdam Den Haag Totaal

% N % N % N % N

Sociale omgevingsanalyse 79.2 19 80.0 20 81.0 17 80.0 56 Onderhandelen over doelen 87.5 21 76.0 19 47.6 10 71.4 50 Afsprakenberaad 54.2 13 76.0 19 47.6 10 60.0 42 Samen met jongere het netwerk 87.5 21 88.0 22 90.5 19 88.6 62 en instanties bezoeken

Aanvullende gezinsgesprekken 66.7 16 60.0 15 23.8 5 51.4 36 Kosten/baten analyse 41.7 10 88.0 22 61.9 13 64.3 45 Functionele analyse a.d.h.v. 50.0 12 88.0 22 42.9 9 61.4 43 SORC-schema

Circulaire gespreksvoering 45.8 11 60.0 15 33.3 7 47.1 33 Basisinterventies/instapmethode 70.8 17 96.0 24 81.0 17 82.9 58 Het zijn van een rolmodel 91.7 22 96.0 24 85.7 18 91.4 64 Positief labelen 95.8 23 92.0 23 90.5 19 92.9 65 Cognitieve interventies 91.7 22 96.0 24 76.2 16 88.6 62 Cognitieve reflectieve 62.5 15 96.0 24 71.4 15 77.1 54 interventies Aanleren vaardigheden 83.3 20 52.0 13 52.4 11 62.9 44 probleemoplossing Verheldering perspectief 58.3 14 28.0 7 47.6 10 44.3 31 slachtoffer Kansgesprekken 62.5 21 84.0 15 61.9 13 70.0 49 Gedragsinterventies 91.7 22 64.0 16 81.0 17 78.6 55 Andere middelen 12.5 3 20.0 5 9.5 2 14.3 10

een keer per week. Bekeken wordt of aan het eind van fase drie de lange termijndoelen met betrekking tot het delictgedrag en de criminogene factoren zijn bereikt. Dit wordt in kaart gebracht door opnieuw een inschatting te maken van de risico’s, behoeften en responsiviteit van de jongere. Tenslotte vindt er een evaluatie plaats waarna de begeleiding stopt of de jongere wordt doorverwezen voor vervolghulp (Vogelvang & Schut, 2008).

Uit de resultaten blijkt dat in Utrecht de interventiewerkers bij 66.7 procent (n=16) van de jongeren aandacht hebben besteed aan ‘doelrealisatie’ en bij 62.5 procent (n=15) heeft er

(23)

een evaluatie plaats gevonden waarbij er samen met de jongere en diens ouder(s) sprake was van een ‘terugblik en vooruitblik’. Daarnaast is er bij 58.3 procent (n=14) van de jongeren aandacht besteed aan de ‘vorderingen en inspanningen’ die de jongere heeft geleverd. ‘Andere zaken,’ die volgens de handleiding niet standaard bij het eindgesprek besproken hoeven te worden, komt met 8.3 procent (n=2) ook het minst voor bij de eindevaluaties. In Amsterdam was er tijdens deze eindevaluaties bij 85.7 procent (n=18) van de jongeren de ‘vorderingen en inspanningen’ van de ouders en jongeren besproken. Daarnaast is er bij 76.2 procent (n=16) van de jongeren aandacht besteed aan de ‘doelrealisaties’ en is er sprake geweest van een ‘terugblik en vooruitblik’. Bij 66.7 procent (n=14) was er sprake van ‘nieuwe/verbeterde vaardigheden’ en een ‘netwerkbijeenkomst’. Evenals bij Utrecht werd er ook in Amsterdam met 8.3 procent (n=2) en 9.1 procent (n=2) het minst aandacht besteed aan ‘andere zaken’. In Den Haag is er bij 57.1 procent (n=12) aandacht besteed aan ‘doelrealisatie’ en aan een ‘terugblik en vooruitblik’. Daarnaast heeft er bij 42.9 procent (n=9) een ‘warm afscheid’ plaats gevonden en is bij 38.1 procent (n=8) de ‘vorderingen en inspanningen’ besproken. In Den Haag is er bij 4.8 procent (n=1) van de jongeren het minst aandacht besteed aan de ‘netwerkbijeenkomst’. In Tabel 4 worden de middelen die in fase drie dienen te worden ingezet, weergegeven.

Middenkader NPT

De gedragsdeskundigen en teamleiders uit zowel Utrecht, Amsterdam als den Haag merken op dat de werkwijze volgens de handleiding zo veel mogelijk wordt nagestreefd, hoewel dit vaak niet mogelijk is vanwege de grote groep buitenstarters/zelfmelders of loslopers. De voorgeschreven interventies worden ook niet allemaal per cliënt ingezet. Uit de gestructureerd thematisch groepsinterview is naar voren gekomen dat de interventiewerkers de middelen en interventies afstemmen op de behoeften van de cliënt. Het komt dan ook regelmatig voor dat sommige interventies die worden voorgeschreven bij een bepaalde fase, niet worden gebruikt of wellicht eerder of later in het traject worden ingezet.

Tabel 4. Middelen die in fase 3 worden ingezet

Fase 3 Utrecht Amsterdam Den Haag Totaal

% N % N % N % N

Doelrealisatie 66.7 16 76.2 16 57.1 12 66.7 44

Terugblik en vooruitblik 62.5 15 76.2 16 57.1 12 65.2 43 Vorderingen en inspanningen 58.3 14 85.7 18 38.1 8 60.6 40 Nieuwe/verbeterde 45.8 11 66.7 14 33.3 7 48.5 32

(24)

vaardigheden Vervolghulp 50.0 12 57.1 12 33.3 7 47.0 31 Netwerkbijeenkomst 12.5 3 66.7 14 4.8 1 27.3 18 Warm afscheid 50.0 12 52.4 11 42.9 9 48.5 32 Uitdelen strippenkaart 25.0 6 33.3 7 19.0 4 16.7 11 (follow-up) Uitnodigen professioneel 29.2 7 61.9 13 19.0 4 36.4 24 netwerk Andere zaken 8.3 2 9.5 2 14.3 3 10.6 7

1.3 In hoeverre voldoen de NPT interventiemedewerkers aan de gestelde opleidingseisen?

Basisopleiding NPT

In de trainingshandleiding wordt de basisopleiding beschreven behorend bij de NPT methode (Vogelvang, 2008). De basisopleiding is bestemd voor de interventiewerkers van NPT en betreft een opleiding waarin veel aandacht wordt besteed aan het actief oefenen en werken met (eigen) casuïstiek. De opleiding bestaat uit verschillende fasen: de voorbereidingsfase (4 dagdelen), de uitvoeringsfase (19 dagdelen training en 6 casuïstiekbesprekingen) en de afrondingsfase (3 dagdelen). Na het positief afronden van de basisopleiding volgen er nog verschillende follow-up momenten met bijscholingsdagen en opfriscursussen (Vogelvang, 2008). De trainingen die vanuit NPT worden aangeboden zijn: screening; gebruik vragenlijsten/instrumenten NPT, werken met de instapmethode, uitvoeren van een eerste

kennismakingsgesprek/intakegesprek, sociale omgevingsanalyse, gebruik fasering

motiverende gespreksvoering, gedragsinterventies, cognitieve interventies, gezinsinterventies, omgevingsgericht werken, opstellen van een plan van aanpak en de doorontwikkeling van NPT.Na afname van de ‘Vragenlijst Procesevaluatie NPT’ bleek geen van interventiewerkers uit Utrecht, Amsterdam en Den Haag op de hoogte te zijn van de basisopleiding voor de methode NPT die bestaat uit 26 dagdelen. Wel hebben de meeste interventiewerkers alle trainingen gevolgd.

De meeste interventiewerkers uit Utrecht zijn in alle onderdelen getraind. In het ‘werken met de instapmethode’ en in de ‘doorontwikkeling van NPT’ is één interventiewerker niet getraind. De meest voorkomende trainingsvorm van bovenstaande interventies is aangeboden in de vorm van een trainingsdagdeel. In Amsterdam zijn eveneens bijna alle

(25)

interventiewerkers getraind in bovenstaande interventies. Twee interventiewerkers hebben geen training gehad in de ‘screening en gebruik van vragenlijsten’, ‘het voeren van een kennismakingsgesprek’ en ‘de gezinsinterventies’. Eén interventiewerker is niet getraind in het maken van een plan van aanpak. In Amsterdam hebben de interventiewerkers voornamelijk trainingen aangeboden gekregen in casuïstiek vorm. In Den Haag zijn ook bijna alle interventiewerkers getraind in de verschillende interventies. Twee interventiewerkers zijn niet getraind in ‘screening en gebruik van vragenlijsten’, ‘voeren van een kennismakingsgesprek’ en ‘gezinsinterventies’. Daarbij is één interventiewerker niet getraind in het ‘opstellen van een plan van aanpak’. In Den Haag hebben de meeste interventiewerkers de trainingen aangeboden gekregen in de vorm van een trainingsdagdeel.

Extra (opfris)trainingen

De meeste interventiewerkers hebben aangegeven dat zij bovenstaande interventies over het algemeen beheersen, maar toch blijkt er behoefte te zijn aan extra (opfris)trainingen. In Utrecht is er met name behoefte aan extra training in de gedragsinterventies. Alle interventiewerkers willen hier extra in getraind worden omdat zij zich relatief onervaren voelen in de uitvoering ervan en daarbij willen zij leren om deze interventie efficiënter in te zetten. Ook willen vier van de vijf interventiemedewerkers extra getraind worden in de cognitieve interventies en de gezinsinterventies. Daarbij gaven zij als reden graag de interventiemethoden op te frissen en leren om te gaan met meerzijdige partijdigheid tijdens de gezinsinterventies. Hiermee doelen de interventiewerkers op het zoeken en handelen naar een middenweg tussen ouders en kind. Daarnaast willen drie van de vijf interventiewerkers extra getraind worden in de instapmethode, sociale omgevingsanalyse, motiverende gespreksvoering en het schrijven van een plan van aanpak. Daarbij werd voor de motiverende gespreksvoering als belangrijke redenen aangegeven dat zij willen leren om meer focus hierop te leggen en leren een balans aan te brengen tussen de aansluiting bij de cliënten en het hanteren van de fasering. Bij het schrijven van een plan van aanpak werd als belangrijke redenen aangegeven dat de interventiewerkers willen leren om doelen kort en krachtig te formuleren en om meer inzicht te krijgen in welke doelen aansluiten bij specifieke problemen. De overige interventies willen zij graag weer opfrissen.

In Amsterdam willen alle interventiewerkers extra getraind worden in de gezinsinterventies. Daarnaast hebben drie van de zes interventiewerkers ook behoefte aan extra training in de gedragsinterventies, cognitieve interventies, schrijven van een plan van aanpak en de doorontwikkeling van NPT. Zij hebben geen specifieke redenen opgegeven voor hun behoeften aan extra training in deze onderdelen.

(26)

In Den Haag hebben alle interventiewerkers aangegeven extra getraind te willen worden in de doorontwikkeling van NPT. Veel van de interventiewerkers merken namelijk op dat de doelgroep steeds meer LVB jongeren beslaat en dat zij daar nog relatief weinig vanaf weten om daar op een effectieve manier mee te werken. Daarnaast heeft vijf van de zes interventiewerkers aangegeven extra training te willen in motiverende gespreksvoering en gezinsinterventies. Voor de motiverende gespreksvoering hebben zij als belangrijke reden aangegeven dat de theorie is weg gezakt, deze interventie erg lastig blijft en dat zij daar graag extra verdiepingsstof over zouden willen krijgen. Voor de gezinsinterventies werd er aangegeven dat er behoefte is aan meer oefening met deze interventie, omdat het naar hun mening een belangrijk onderdeel van NPT is. In Tabel 5 is er een overzicht weergegeven van de verschillende interventies en voor welke interventies behoefte is aan extra training.

Middenkader NPT

Het middenkader van NPT Utrecht vindt dat de interventiewerkers voldoen aan de gestelde opleidingseisen en voldoende trainingen hebben gehad in de basis van NPT. Hoewel het middenkader wel van mening is dat het geen kwaad kan om in te zetten op extra trainingen. Doordat er sprake is van een hoge werkdruk bij de interventiewerkers komt er weinig terecht van vervolgtrainingen. Hier wordt nu wel extra aandacht aan besteedt door middel van een scholingsplan. Dit houdt in dat er binnen het team al wordt geïnventariseerd in welke onderdelen behoefte is voor een opfriscursus of extra training.

In Amsterdam merkt het middenkader in het interview op dat de basisopleiding en training voor NPT niet voldoende is om als interventiewerker te werken. Het middenkader vindt dat het grotendeels aan de persoon zelf ligt of deze goed werk aflevert. Volgens hen is “de persoon belangrijker dan het gereedschap”.

In Den Haag stelt het middenkader dat de interventiewerkers hebben aangegeven tevreden te zijn over de basiskennis die zij hebben opgedaan tijdens de trainingsdagdelen, maar dat er wel behoefte is aan extra verdieping, met name over LVB problematiek bij de jongeren.

Tabel 5. Interventies waarbij behoefte is aan extra training

Interventies Utrecht (N=5) Amsterdam (N=6) Den Haag (N=6)

% N % N % N

Screening en gebruik 20.0 1 33.3 2 33.3 2

vragenlijsten

(27)

methode Kennismakingsgesprek 20.0 2 33.3 2 33.3 2 Sociale omgevings- 60.0 3 16.7 1 16.7 1 analyse Motiverende gespreks- 60.0 3 50.0 3 83.3 5 voering Gedragsinterventies 100 5 50.0 3 83.3 5 Gezinsinterventies 80.0 4 100 6 83.3 5 Omgevingsgericht 40.0 2 16.7 1 50.0 3 werken

Plan van aanpak 60.0 3 50.0 3 16.7 1

Doorontwikkeling NPT 40.0 2 66.7 4 100 6

1.4 In hoeverre worden de NPT interventiemedewerkers begeleid en ondersteund zoals in de programmahandleiding staat beschreven?

In de methodehandleiding staat beschreven welke vormen van begeleiding en ondersteuning interventiewerkers mogen verwachten. Dit behelst casuïstiek, individuele werkbegeleiding van de gedragsdeskundige en individuele werkbegeleiding van de teamleider. Uit ‘Onderdeel G. Begeleiding en opleiding interventiewerkers en andere randvoorwaarden’ van de ‘Vragenlijst Procesevaluatie NPT’ blijkt dat alle interventiemedewerkers uit Utrecht, Amsterdam en Den Haag alle vormen van werkbegeleiding krijgen die staan beschreven in de handleiding. Daarnaast vindt er ook veelvuldig intercollegiale consultatie plaats. Dit houdt in dat de interventiewerkers elkaar onderling opzoeken en situaties bespreekbaar maken, waarbij ze elkaar ondersteunen.

Het middenkader uit Utrecht vindt dat de interventiewerkers voldoende werkbegeleiding krijgen. Een keer in de twee weken vindt er werkbegeleiding plaats met de gedragsdeskundige. Deze is vaak methodisch/inhoudelijk van aard. Daarnaast vindt er een keer in de vier weken werkbegeleiding plaats met de teamleider. Hier gaat het voornamelijk om houdingvaardigheid en is meer zakelijk gericht. Ook staat er om de twee weken casuïstiek ingepland, waarbij het team feedback geeft op de casussen die ingebracht worden en elkaars handelen.

Uit de gestructureerd thematisch groepsinterview van Amsterdam komt naar voren dat er in de praktijk regelmatig situaties voorkomen die niet in de handleiding staan beschreven.

(28)

In dit soort situaties vinden de interventiewerkers de individuele begeleiding door de gedragsdeskundige zeer waardevol. Naast werkbegeleiding van de gedragsdeskundige, krijgen de interventiewerkers ook minimaal één keer in de twee weken werkbegeleiding van de teamleider. Ook vinden er casuïstiek overleggen plaats. Deze casuïstiekbesprekingen worden eens in de zes weken begeleidt door een gedragsdeskundige van Spirit die zich ook bezighoudt met het ontwikkelen van de handleidingen van NPT. Hierdoor kan het gat waar de praktijk en de methode elkaar missen worden opgevuld.

In Den Haag is er ook sprake van regelmatige casuïstiekbesprekingen, individuele werkbegeleiding met de gedragsdeskundige en teamleider. Daarnaast wordt er ook veel ‘intercollegiale consultatie’ gepleegd. De interventiewerkers zoeken elkaar vaak op om situaties bespreekbaar te maken. Daarnaast lopen de interventiewerkers, buiten de individuele werkbegeleiding, regelmatig binnen bij de teamleider of gedragsdeskundige als daar behoefte aan is. Uit de interviews met de teamleider en de gedragswetenschapper blijkt ook dat zij vanwege financiële redenen maar twee uur per week per interventiewerker te besteden hebben, in plaats van de drie uur die de handleiding voorschrijft. De gedragswetenschapper vind dat het met twee uur in de week ook te halen is, al geeft zij aan dat een uur extra meer mogelijkheden bied. De interventiewerkers sluiten hierbij aan, zij vinden de frequentie van de individuele begeleiding voldoende.

1.5 In hoeverre bereikt NPT de beoogde doelgroep?

Inclusiecriteria en contra-indicaties

Om in aanmerking te komen voor NPT behoort de jongere aan een aantal inclusiecriteria te voldoen. Door middel van de ‘Vragenlijst Procesevaluatie NPT’ is nagegaan hoeveel van de totale groep jongeren (n=73) aan deze inclusiecriteria voldoen. De resultaten zijn per stad uitgesplitst en in Tabel 6 weergegeven.

Uit onderstaande resultaten kan worden gesteld dat de gemiddelde leeftijd, van de jongeren die zijn meegenomen in dit onderzoek, in Utrecht 20 jaar is. Bij 75 procent van de jongeren is er sprake van een gemiddeld tot hoog recidiverisico, waarbij dat bij 82.3 procent is vastgesteld middels de SAVRY en RISc. Daarnaast heeft 70.7 procent minimaal drie maanden in detentie gezeten en heeft 33.4 procent van de jongeren minimaal drie delicten gepleegd. Het bleek moeilijk om de ernst van de delicten te bepalen, waardoor er niet met zekerheid gesteld kan worden dat van de drie gepleegde delicten er ten minste één ernstig is geweest. Bij 29.2 procent van de jongeren die uit de gesloten jeugdzorg komt, heeft delinquent gedrag een rol gespeeld.

(29)

Tabel 6. Doelgroep NPT Inclusiecriteria

Inclusiecriteria Utrecht Amsterdam Den Haag Totaal

N % N % N % N % (N=24) (N=28) (N=21) (N=73) ___________________________________________________________________________ 16-23 jaar 21 87.5 28 100 16 76.3 65 89.0 Gemiddeld tot 18 75.0 20 90.9 11 52.4 51 96.1 hoog recidiverisico Vastgesteld door 15 82.3 17 85.0 3 33.3 35 74.5 SAVRY en RISc Minimaal 3 maanden 17 70.7 25 89.2 16 76.2 58 79.4 in detentie Minimaal 3 delicten 8 33.4 4 19.1 5 33.4 17 28.3 waarvan 1 ernstig Bij civielrechtelijke 7 29.2 2 7.1 1 4.8 10 13.7 plaatsing dient vermeend delinquent gedrag een rol te hebben gespeeld

In Amsterdam is de gemiddelde leeftijd van de jongeren die in de procesevaluatie zijn

meegenomen, 19 jaar. Bij 90.9 procent van de jongeren is er sprake geweest van een

gemiddeld tot hoog recidiverisico en is dit bij 85 procent vastgesteld door middel van de SAVRY en RISc. 89.2 procent van de jongeren heeft minimaal drie maanden gedetineerd gezeten en 19.1 procent van de jongeren heeft minimaal drie delicten gepleegd, waarvan één ernstig. Daarnaast heeft bij 7.1 procent van de jongeren die uit de gesloten jeugdzorg komen, vermeend delinquent gedrag een rol gespeeld.

De gemiddelde leeftijd van de jongeren uit Den Haag is M = 22 jaar. Bij 52.4 procent van de jongeren is sprake geweest van een gemiddeld tot hoog recidiverisico en bij 33.3 procent van deze jongeren is dat vastgesteld middels een SAVRY en RISc. Daarnaast heeft 76.2 procent van de jongeren minimaal drie maanden in detentie gezeten en heeft 33.4 procent minimaal drie delicten gepleegd, waarvan één ernstig. Van de jongere die uit de gesloten jeugdzorg komen, is er eveneens sprake geweest van vermeend delinquent gedrag.

Jongeren die contra-indicaties hebben, zoals die staan beschreven in de methodiek, behoren doorgaans niet tot de doelgroep van NPT. Deze contra-indicaties vormen een leidraad

(30)

voor het besluit om NPT wel of niet op te starten. De contra-indicaties zijn een laag recidiverisico, geen zicht op een verblijfsvergunning, een IQ lager dan 75, psychiatrische en/of verslavingsproblematiek, onvoldoende motivatie/weigering hulpverlening, indien NPT gezien wordt als overbruggingshulp om vanuit de verblijfsinstelling naar een werk- en woonsituatie te worden begeleid en wanneer er sprake is van een civielrechtelijke plaatsing zonder het plegen van een delict of bij een strafrechtelijke plaatsing minder dan drie delicten waarvan één ernstig. Indien een jongere (nagenoeg) voldoet aan alle inclusiecriteria en er geen contra-indicaties zijn die de interventie in de weg staan, behoort hij tot de beoogde doelgroep van NPT.

Interviews

Uit de gestructureerd thematisch groepsinterview binnen het NPT team Utrecht is gebleken dat de doelgroep voldoet aan de meeste inclusiecriteria. Opvallend is dat er steeds meer jongeren in beeld komen met een lager IQ. Hier is dan ook een aangepaste aparte NPT LVB interventie voor ontwikkeld, deze interventie maakt echter geen onderdeel uit van het huidige onderzoek. De uitgangspunten en opbouw zijn hetzelfde als de reguliere NPT interventie. De middelen en interventies zijn nagenoeg ook hetzelfde, maar nadrukkelijk aangepast op de LVB doelgroep. Het voornaamste verschil met het reguliere NPT traject is dat er meer tijd is voor de LVB doelgroep, de interventiewerkers zijn hier apart voor getraind en gecertificeerd. Een NPT LVB traject duurt dan geen negen maanden, maar twaalf maanden.

Naast de gestructureerd thematisch groepsinterview is er uit de interviews met de verwijzers/ketenpartners gebleken dat bij het doorverwijzen goed wordt gescreend op de inclusiecriteria, maar dat de jongeren vaak niet voldoen aan alle criteria zoals, minimaal 3 maanden in detentie hebben gezeten. Het aanmelden van jongeren voor NPT gaat dan ook altijd in overleg met de gedragsdeskundige. Uit de aanmeldingen bleek een periode de instroom van NPT jongeren in Utrecht terug te lopen, waardoor er minder kritisch werd gekeken naar de inclusiecriteria. Gaande het traject kwamen de interventiewerkers er in die gevallen soms achter dat het NPT traject niet aansloot bij de behoeften van de jongere. Momenteel verloopt de instroom weer naar wens en wordt er volgens NPT Utecht weer kritischer gekeken naar de inclusiecriteria.

Het middenkader van NPT Amsterdam geeft aan dat NPT door ketenpartners nog niet genoeg als een gedragsinterventie wordt gezien, maar meer als een praktische ondersteuning voor de cliënten. Uit de interviews met de ketenpartners van NPT Amsterdam lijkt het er dan ook op dat de doelgroep van NPT gekoppeld wordt aan de losse interventies en middelen die NPT aanbiedt in plaats van het gehele plaatje dat NPT te bieden heeft. Verschillende

(31)

verwijzers geven aan dat NPT zich vooral op de praktische dagbesteding van de jongere richt en dat de aandacht die besteed wordt aan criminogene factoren, delictanalyse en overige hulpverlening, onvoldoende aanvulling biedt op de behandeling en begeleiding die de PI’s, JJI’s en gesloten jeugdzorg bieden.

In Den Haag blijkt uit de interviews met verwijzers/ketenpartners dat als een jongere aan één criterium niet voldoet, er wordt overlegd met de gedragsdeskundige of teamleider om te bepalen of NPT toch mogelijk is. Zodra er meer criteria zijn waar een jongere niet aan voldoet, dan wordt een jongere over het algemeen ook niet aangemeld voor NPT, is hun inschatting.

2. Tevredenheid van betrokkenen

2.1 In hoeverre is er uitval bij de jongeren? Wat kan er over het algemeen worden geconcludeerd over de uitval van de jongeren (maatregelen tegen uitval, welke fase, redenen voor uitval)?

Van de gehele onderzoeksgroep blijkt de uitval van jongeren erg mee te vallen. Van de 73 jongeren hebben 47 jongeren het NPT traject succesvol afgerond en zijn elf jongeren nog in begeleiding. Slechts vijftien jongeren uit het gehele onderzoek zijn uitgevallen. Dit gebeurde vooral in fase twee. De voornaamste reden hiervoor was dat de jongere echt niet meer gemotiveerd was of dat de jongere was gerecidiveerd. Maatregelen die de interventiewerkers uit de verschillende steden voornamelijk hebben ingezet om uitval te voorkomen is motiverende gespreksvoering en het opzoeken van de jongeren op de vindplaats.

In Utrecht hebben 14 van de 24 jongeren het traject succesvol afgerond en zijn vijf jongeren nog in begeleiding. Bij drie jongeren is het traject afgebroken en dat gebeurde bij twee jongeren in fase twee en bij één jongere in fase drie. De reden van uitval bij deze drie jongeren had te maken met dat één jongere het contact had verbroken, één jongere wilde niet meer meewerken aan structurele verandering, waardoor er ook een gebrek aan motivatie zichtbaar was en één jongere was gerecidiveerd.

In Amsterdam hebben 19 van de 28 jongeren het NPT traject succesvol afgerond en één jongere krijgt momenteel nog begeleiding en zit in fase drie. Bij acht jongeren is het traject afgebroken. Bij twee van deze jongeren is het traject in fase één afgebroken, bij vijf jongeren in fase twee, bij één jongere in fase drie en bij één jongere is het traject tussen fase één en twee afgebroken. Deze jongeren waren niet gemotiveerd voor NPT, alleen voor praktische zaken die de interventiemedewerkers konden regelen voor de cliënten zoals; het betalen van openstaande boetes of het vinden van een baan.

(32)

In Den Haag hebben 12 van de 21 jongeren het NPT traject afgerond en zijn vijf jongeren nog in begeleiding. Bij vier jongeren is het traject afgebroken, waarvan bij één jongere dit in fase twee gebeurde en bij drie jongeren werd het traject in fase drie afgebroken. De reden voor het afbreken van het traject heeft te maken gehad met recidive, het verbreken van het contact door de jongere en een aantal jongeren stopt, omdat zij van mening zijn hun zaken zelf te kunnen regelen.

2.2 In hoeverre zijn de jongeren tevreden over de NPT methode en de relatie met hun begeleider/NPT interventiewerker?

Om de tevredenheid over NPT van de jongeren in kaart te brengen, is getracht de jongeren de cliënttevredenheidsvragenlijst (C- toets) (Jurrius, 2004) voor te leggen. Vanwege de minimale respons van de jongeren die zijn meegenomen in huidig onderzoek, is ervoor gekozen om ook de jongeren uit het effectonderzoek mee te nemen, om een grotere steekproef te krijgen. Na afloop van het NPT traject hebben de jongeren middels de C-Toets aangegeven wat zij van het NPT traject en de begeleiding vonden. Ook konden de jongeren aan NPT een cijfer toekennen en de plus- en verbeterpunten van NPT vermelden.

In totaal hebben 38 jongeren de C-Toets aan het einde van het NPT traject ingevuld. Over het algemeen zijn de jongeren erg tevreden over de hulp en begeleiding die zij van NPT hebben gehad. NPT krijgt van hen dan ook een 7,8 als gemiddeld rapportcijfer. Daarnaast is de gemiddelde score van de jongeren op de C-Toets berekend (M=3.20) en zijn de gemiddelde scores per stelling vergeleken met de gemiddelde score van 3.20, waardoor kon worden bepaald of stellingen significant van de gemiddelde score afweken. De stelling ‘Ik weet hoe ik een klacht kan indienen bij NPT’ scoorde significant lager. De stelling ‘Mijn begeleider komt zijn afspraken na’ scoort wel ruim boven het gemiddelde maar wijkt net niet significant af. De stelling ‘De hulp helpt mij echt goed’ scoort ruim onder het gemiddelde, maar scoort eveneens niet significant lager. De gemiddelde scores per vraag zijn in Tabel 7 weergegeven. Daarbij hebben de jongeren ook de mogelijkheid gehad om aan te gegeven wat NPT al goed doet en wat in het vervolg eventueel anders zou kunnen. De meeste jongeren hebben aangegeven dat de interventiewerkers altijd voor hen klaar stond, de jongeren mede door hun interventiewerkers inzagen dat ze hulp nodig hadden, de jongeren invloed hadden op hun eigen hulpverleningsplan, de jongeren veel hebben geleerd en hun doelen hebben behaald en dat de jongeren aan werk, school en huisvesting werden geholpen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De plaatsen zijn bedoeld voor jongens uit de 31 grootste gemeenten (de G31-gemeenten) die voldoen aan de landelijke definitie van jeugdige veelpleger.. Dat wil zeggen: ‘een

Tenslotte blijkt de houding jegens delinquent gedrag zwak gerelateerd te zijn aan de wijze waarop jongeren omgaan met vrijheidsbeneming, ook niet met hun geregistreerde

Paolo Ceravolo, Università degli Studi di Milano, Italy Maurice Van Keulen, University of Twente, The Netherlands Kilan Stoffel, University of Neuchatel, Switzerland. *

Indien dit het geval zou zijn vragen de leden van de VVD-fractie of de minister het met hen eens is, dat het een nadelig gevolg is van het kiezen voor een pgb, aangezien deze

The regional context within which the South West African/Namibian conflict and Angolan Civil War took place was shaped predominantly by the existence of apartheid

This article shows how the Rasch Item Map method can be used to align assessments and curriculum-standards, which facilitates reporting learner performance in terms

Furthermore this study contributed information specifically of the 13-year old adolescent sport participants‟ sport psychological and also indicates that there are

Nederlandse Vereniging van Aids Behandelaren (NVAB) zijn er meerdere combinatietherapieën mogelijk bij patiënten die voor het eerst worden behandeld.. De vraag is of een volledige