• No results found

Zet je als interventiewerker in fase 2 één van de volgende aanvullende hulpvormen in? Zo ja, geef dan aan welke je inzet (meerdere antwoorden mogelijk):

Fase 2: Terugkomst en Intensieve begeleiding

12. Zet je als interventiewerker in fase 2 één van de volgende aanvullende hulpvormen in? Zo ja, geef dan aan welke je inzet (meerdere antwoorden mogelijk):

 individuele gesprekscontacten/training, buiten NPT om op basis van bijvoorbeeld problemen met het emotioneel welzijn of de geestelijke gezondheid van de jongere  groepsbehandeling/ -begeleiding: voorbeeld SoVa-training

 ondersteuning door vrijwilligers of thuiszorg voor gezinnen die kwetsbaar zijn  vorm van dagopvang of dagbehandeling bij een partnerinstantie

 pleegzorg of opname in residentiële behandelingsomgeving

 andere aanvullende hulp: ……… 13. Heb je als interventiewerker het delictgedrag van de jongere besproken?

met de jongere: met de ouders/opvoeders:

 Ja, hoe?: ………..  Ja

 Nee  Nee

14. Ben je bij de delictbespreking bij de jongere nagegaan wat de winst van het gedrag was?  Ja

 Nee Afronding fase 2:

1. Is er na 3 maanden na uitstroom van de jongere een tussenevaluatie met jongere, ouders en/of verwijzer gehouden?

 Ja

 Nee, omdat: ………... 2. Wordt naar aanleiding van de tussenevaluatie het Plan van Aanpak (PvA) aangepast met nieuwe en

aanvullende informatie, zodat het PvA vervolgens door de NPT werker wordt aangepast?  Ja, op welk moment doe jij dit? ………  Nee

3. Stuur jij als interventiewerker het PvA door naar de jongere, ouders en/of verwijzer?  Ja, namelijk naar de:

 jongere

 ouders/opvoeders  verwijzer(s)

 anders, nl: ………...  Nee

4. Hoe verloopt het contact tussen jou als interventiewerker en verwijzers en andere instanties? Verwijzer:  goed  matig  slecht

Andere instanties:  goed  matig  slecht

Toelichting:……… 5. Wordt na afloop van de tweede fase voldaan aan de harde criteria (het hebben van een dagbesteding, het

hebben van een inkomen, het nakomen van afspraken en niet willen stoppen met criminele activiteiten) zodat lange termijndoelen kunnen worden behaald?

 Ja

 Nee, omdat: ……….

Fase 3: Afronding (maand 4 t/m maand 9)

1. Lukt het om fase 3 te doorlopen in maand 4 t/m maand 9 van de interventie?  Ja (ga verder met vraag 3)

 Nee

2. Wanneer deze tijdsfasering niet lukt voor fase 3 waardoor komt dit dan volgens jou (meerdere antwoorden mogelijk)?

 fase 1 en/of 2 duurde langer dan verwacht

 de langetermijndoelen van fase 2 zijn nog niet bereikt

 het is nog niet duidelijk of er aanvullende hulp of zorg moet worden ingeschakeld  het recidiverisico is nog gemiddeld tot hoog in fase 3

 de jongere is nog te weinig voorbereid op een mogelijke terugval en wat dan te doen

 andere reden: ………

……… ...

3. Lukt het om de frequentie van de begeleiding in fase 3 in te perken tot maar 1 keer per week (persoonlijk) contact?

 Ja

 Nee, omdat...

4. Heb je in deze fase de risico’s en behoeften nog een keer vastgesteld aan de hand van een of meerdere van de volgende instrumenten?  Ja, via:  Savry  Exit  Zelf-Exit  HIT

 Nee niet meer gedaan, omdat ………

5. Heb je bij de eindevaluatie aandacht besteed aan? :  doelrealisatie

 het evaluatiegesprek: terugblik en vooruitblik, met de jongere en ouder  de vorderingen en de inspanning die de jongere en ouders geleverd hebben  nieuwe of verbeterde vaardigheden en opvattingen en welke nieuwe situaties in

de toekomst van pas zullen komen voor de jongere  vervolghulp: verwijzing en aanmelding regelen  netwerkbijeenkomst

 warm afscheid

 uitdelen van een strippenkaart aan de jongere, de ouders en 1 of 2 VIP personen

 uitnodigen professioneel netwerk, wie?:………  andere zaken ……….. 6. Reden van afronding van de interventie:

 de jongere beschikt over voldoende vaardigheden om zijn gedrag en achterliggende opvattingen blijvend te reguleren of is duidelijk op weg hiernaar op weg.

 de jongere heeft (in ieder geval) op één of meerder van de volgend gebieden een vaste basis of een uitzicht hierop:

 huisvesting

 opleiding/werk en inkomen,  vrijetijdsbesteding

 het afzien van middelen gebruik

 Andere reden………. ……… ………

7. Zijn er afspraken gemaakt met betrekking tot een follow-up?  Ja

 Nee

8. Wat voor follow-up zet je in bij deze jongere?

 een 10 strippenkaart waarmee de jongere zelf soms contact opneemt voor hulp, ondersteuning of aanmoediging

 verwijzing naar vervolghulp waarbij je als interventiewerker contact opneemt met de jongere na 3, 6 en 12 maanden na afsluiting van de interventie

9. Is de jongere na NPT doorverwezen? Zo ja, waarheen?

……….

(dit onderdeel alleen invullen indien van toepassing) Wanneer de jongere voortijdig gestopt is met NPT ,

1. Heb jij achterhaald wat de reden van het vroegtijdig stoppen is?  Ja

 Nee, omdat: .……….. 2. Welke reden(en) was er om voortijdig te stoppen?

……… ……… ……… ………

3. Op welke manier heb je bij voortijdige beëindiging de volgende personen hiervan op de hoogte gesteld? a) de jongere  mondeling  schriftelijk  niet  anders ……… b) de ouders  mondeling  schriftelijk  niet  anders ………

c) informele netwerk  mondeling  schriftelijk  niet  anders ………

d) professionele netwerk  mondeling  schriftelijk  niet  anders ……… e) andere personen, nl: ………. 4. In welke fase is er voortijdig gestopt met de interventie?

 fase 1  fase 2  fase 3

F. Analyse

CRIMINOGENE FACTOREN

1. Is er sprake van verbetering op de delictgerelateerde (criminogene factor) denkpatronen, gedrag en

vaardigheden:

a) Inzicht in de sturende rol van kernovertuigingen als basis voor gedragsverandering  helemaal/grotendeels

 deels

 niet, situatie onveranderd  niet, situatie ongunstiger

b) Vergroten van probleemoplossende en sociale vaardigheden  helemaal/grotendeels

 deels

 niet, situatie onveranderd  niet, situatie ongunstiger c) Vermindering pro-sociale houding  helemaal/grotendeels

 deels

 niet, situatie onveranderd  niet, situatie ongunstiger

2. Is het risico op de criminogene factoren verlaagd?

Criminogene factor helemaal deels Niet, situatie onveranderd Niets, situatie ongunstiger Niet van toepassing Huisvesting en wonen

Opleiding, werk en leren Inkomen en omgaan met geld Relaties met partner, gezin, familie

Relaties met vrienden en kennissen Druggebruik Alcoholgebruik Emotioneel welzijn Houding

3. Waren er beschermende factoren aanwezig:  ja

 nee