• No results found

3.1 Welke knelpunten doen zich voor bij de uitvoering in de praktijk?

Bij de interventiewerkers, gedragswetenschapper en teamleiders uit de verschillende steden is nagegaan welke knelpunten zij ervaren bij de uitvoering van NPT in de praktijk. Daarnaast is ook bij verwijzers/ketenpartners nagegaan of zij knelpunten ervaren in het verwijzen of aanmelden van jongeren. Hieronder wordt een beschrijving gegeven van de specifieke knelpunten die in Utrecht worden ervaren door de interventiewerkers en verwijzers/ketenpartners. Er wordt een vergelijking gemaakt tussen de knel- en verbeterpunten van de drie steden. Voor een overzicht van de knel- en verbeterpunten uit Amsterdam kan het onderzoeksrapport van Van Fulpen (2011) worden ingezien. Voor de

knel- en verbeterpunten uit Den Haag kan het onderzoeksrapport van Oudbier (In press) worden geraadpleegd.

De meeste interventiewerkers uit Utrecht, Amsterdam en Den Haag ervaren vooral knelpunten in de praktische uitvoering van NPT. Deze hebben met name betrekking op de fasering van de interventie met de grote groep buitenstarters/zelfmelders. Het is bij deze groep niet haalbaar om NPT strikt volgens de handleiding uit te voeren. Aan de criteria van ‘minimaal drie maanden in detentie’, wordt veelal niet voldaan. Veel jongeren zitten minder lang vast of worden aangemeld op het moment dat zij al in vrijheid zijn gesteld. De interventiewerkers krijgen daardoor met een grote groep jongeren te maken waarvan er bij aanmelding geen dossier of vertrekplan aanwezig is. In Amsterdam heeft het NPT team op eigen initiatief er een periode van minimaal vier weken in een JJI, PI of Jeugdzorgplus van gemaakt.

De interventiewerkers uit de drie steden geven daarbij ook aan dat het uitzoeken en opsporen van informatie enorm veel tijd in beslag neemt. De meeste interventiewerkers zijn circa twee tot vier maanden bezig om de jongere te motiveren en om informatie te verzamelen. Daarbij krijgen vooral de interventiewerkers uit Utrecht vaak geen informatie toegezonden van andere hulpverleningsorganisaties of de gemeente in verband met privacy reglementen.

Een tweede knelpunt die de interventiewerkers uit Utrecht, Amsterdam en Den Haag ervaren is dat de handleiding aangeeft dat bij recidive het NPT traject stopt. Een aantal interventiewerkers zijn van mening dat recidive als leermoment kan worden gezien en dat het juist onderdeel uitmaakt van het proces van gedragsverandering. De handleiding is daar erg gestructureerd in, maar daarentegen de doelgroep juist niet. Meer flexibiliteit in de handleiding en een betere aansluiting bij de doelgroep is waar de meeste interventiewerkers behoefte aan hebben.

Als derde knelpunt geven de interventiewerkers uit Utrecht aan dat de overgang naar vervolghulp moeizaam verloopt. Door de lange wachttijden worden jongeren niet aangenomen voor vervolghulp, waardoor de NPT trajecten uitlopen. De groep jongeren die vooral wordt aangemeld voor vervolghulp zijn de LVB jongeren. Vanwege de moeizame overgang vallen zij hierdoor tussen wal en schip, aldus de interventiewerkers uit Utrecht.

Naast de fasering zijn er ook enkele opmerkingen over de handleiding. De interventiewerkers uit de drie steden geven aan dat de handleiding erg vol staat met theoretische onderbouwingen, waardoor het niet prettig leesbaar is. Daarnaast geeft de gedragswetenschapper uit Utrecht aan dat het team moeilijkheden ondervindt met de terminologie van de handleiding. Een compactere handleiding met praktische voorbeelden

zou een goede ondersteuning kunnen zijn voor de interventiewerkers bij de uitvoering van NPT in de praktijk.

Een aantal verwijzers/ketenpartners uit Utrecht zijn eveneens bevraagd met betrekking tot eventuele knelpunten in de aanmelding en/of verwijzing naar NPT Utrecht. Over het algemeen zijn de partners en verwijzers erg te spreken over NPT, maar worden er wel een aantal aandachtspunten belicht. Zo wordt er als eerst aangegeven dat er meer bovenop de jongere mag worden gezeten. Een voorbeeld die hiervoor gegeven werd was de jongere in de ochtend op tijd wekken om afspraken na te komen. De verwijzer krijgt het idee dat jongeren te makkelijk wegkomen als zij zich niet aan afspraken houden. Het zicht op een certificaat aan het einde van het NPT traject zou volgens ketenpartners/verwijzers mogelijk de motivatie van de jongeren vergoten.

Een tweede knelpunt die een verwijzer uit Utrecht ervaart is dat de omgeving en met name de zogenaamde VIP’s (Very Important People) meer betrokken mogen worden in het gehele traject van NPT. Zij kunnen een positieve invloed hebben op de jongere. Daar mag dan ook zeker meer op ingezet worden.

Een derde knelpunt die verwijzers uit Utrecht en Amsterdam, en met name het Jeugd Advies Team (JAT) uit Utrecht en Amsterbaken uit Amsterdam ervaren, is de terugkoppeling van het NPT traject. De verwijzer uit Utrecht ervaart de samenwerking al als zeer prettig, maar zij zouden het erg op prijs stellen om naast de mondelinge terugkoppeling ook een schriftelijke terugkoppeling te ontvangen. In Amsterdam vond er nauwelijks terugkoppeling plaats van NPT naar Amsterbaken. Zij geven aan dat dit zowel kan worden geïnitieerd door hun eigen instelling als door het NPT-team. De verwijzers geven aan dat het voornamelijk voor het administratieve gedeelte een terugkoppeling belangrijk is. Daarnaast wordt het als prettig ervaren om persoonlijk kennis te hebben van het verloop van het hulpverleningstraject van hun (ex)cliënten.

De laatste, en zeker niet onbelangrijke, knelpunt in NPT Utrecht is de verwijzing naar NPT. NPT valt onder de forensische zorg en wordt door justitie gefinancierd. Om een jongere door te verwijzen naar NPT Utrecht behoort de aanmelding via een computersysteem, IFZO genaamd, te worden voltooid. NPT Utrecht is onderdeel van LSG - Rentray in het oosten van het land, waardoor NPT Utrecht niet binnen regio Utrecht is te vinden in het computersysteem IFZO. NPT Utrecht staat in een andere regio geregistreerd, waardoor het onmogelijk is om jongeren vanuit de reclassering op de juiste manier aan te melden voor NPT Utrecht. Volgens de reclassering behoort NPT Utrecht bij de forensische zorg aan te geven dat zij in regio Utrecht geregistreerd dienen te staan, zodat ze ook in het computersysteem te vinden zijn

binnen regio Utrecht. Hiermee kan de verwijzingen door de reclassering op de juiste manier worden volbracht.

Ondanks de knel- en verbeterpunten zijn de ketenpartners/verwijzers uit Utrecht erg te spreken over NPT en hoe de samenwerking verloopt. Zij beoordelen NPT Utrecht dan ook met een 8 als gemiddeld rapportcijfer.

In Amsterdam ervaren de interventiewerkers met name knelpunten in de positionering van NPT. Ondanks dat NPT in 2008 is erkend als gedragsinterventie, hebben veel verwijzers/ketenpartners in Amsterdam alleen het praktische gedeelte van NPT voor ogen. Volgens de interventiewerkers krijgt NPT om die reden vaak de ‘echte zware jongens’ doorverwezen. NPT wordt dan als laatste (praktische) redmiddel gezien door justitie. Als justitie en de reclassering NPT meer als een gedragsinterventie zou zien, dan zouden wellicht iets ‘lichtere’ jongens krijgen en hierdoor dus ook meer kans op slagen van een traject.

Daarnaast ervaren een aantal verwijzers en ketenpartners ook knelpunten met NPT. Volgens hen zijn de inclusiecriteria voor NPT te beperkt. De verwijzer van BJAA merkt op dat hij vindt dat er meer naar de inhoudelijke achtergrond en delictanalyse van de cliënt gekeken kan worden. De zorgcoördinator van Het Veiligheidshuis merkt op dat de leeftijdsgrens voor de doelgroep van NPT in enkele gevallen zou kunnen worden uitgebreid. Daarnaast vinden de ketenpartners van Amsterbaken en De Bascule dat het NPT-traject voor sommige jongeren zou moeten kunnen worden verlengd. Hierdoor zou er meer aandacht kunnen worden besteed aan het opbouwen van een werkrelatie met de cliënt en heeft de interventiemedewerker meer tijd voor het aanwezig zijn bij belangrijke gesprekken met ketenpartners.

In Den Haag ervaren de interventiewerkers knelpunten in de handleiding en de iets oudere doelgroep waar zij mee te maken hebben. De handleiding richt zich op jongeren van 16 tot 24 en in Den Haag zijn de meeste jongeren die NPT krijgen tussen de 20 en de 27 jaar. Deze jongeren zijn vaak al verder in het leven en hebben minder sturing nodig dan de jongeren tussen de 16 en 24 jaar. De interventiewerkers geven aan dat zij het soms lastig vinden om de juiste tools toe te passen bij deze groep ietwat oudere jongeren. Daarnaast wordt er in Den Haag een knelpunt ervaren die met financiën te maken hebben. De gemeente keert een vast bedrag per jaar uit en daar moeten vijftig NPT trajecten van worden uitgevoerd. Echter wanneer er consequenter via de handleiding gewerkt zou worden is dit bedrag niet toereikend. Doordat er minder financieel mogelijk is zijn bijvoorbeeld de uren die de gedragswetenschapper en de teamleider eigenlijk behoren te hebben per interventiewerker, verminderd met een uur per persoon.

Daarnaast is het ook onmogelijk geworden om follow-up contacten te realiseren. De follow-up zou volgens de handleiding moeten bestaan uit het maken van afspraken met de jongere na drie, zes en twaalf maanden nadat het traject is afgesloten. Deze follow-up momenten worden niet meer uitgevoerd, omdat dit financieel niet meer mogelijk is.

3.2 Dienen er aanpassingen plaats te vinden in de opzet van NPT (volgens NPT interventiewerkers en verwijzers)?

Gezien de verschillende knelpunten waar de interventiewerkers tegenaan lopen, dienen er ook aanpassingen plaats te vinden in de opzet van NPT. Zoals eerder besproken pleiten de interventiewerkers voor een flexibeler inzet van de verschillende fasen. Vanwege de grote groep buitenstarters/loslopers en zelfmelders is er veel tijd nodig om de nodige informatie te achterhalen, aangezien zij vaak zonder dossier worden aangeleverd. Dit gebeurt veelal in Utrecht bij jongeren die vanuit gemeentelijke kanalen worden aangemeld. Het is dan onduidelijk welke organisatie of instelling in het bezit is van de nodige informatie voor NPT. Als hiernaar gevraagd wordt geeft men vanuit de gemeente aan de informatie over betreffende jongeren wel in hun bezit te hebben, maar het niet te mogen geven in verband met privacy reglementen. Hierdoor worden de jongeren door de NPT interventiewerkers ‘aan het lijntje’ gehouden, omdat eerst nog uitgezocht dient te worden of de jongere überhaupt wel of niet in aanmerking komt voor NPT. De interventiewerkers zouden dit graag anders willen zien, zodat tijdig en volgens fasering NPT gestart en doorlopen kan worden.

De interventiewerkers uit Utrecht geven ook aan graag de keuzes van de gebruikte interventies tijdens de begeleiding van de jongeren in casuïstiekvorm te willen bespreken. Hierdoor komt er aandacht voor wat de totaal opbrengsten zijn van een bepaalde interventie, waardoor de interventiewerkers daar lering uit kunnen trekken. De interventiewerkers kunnen dit vervolgens verwerken in hun aanpak, keuzes en in de methodiek. Vanuit de handleiding is dit nog niet belegd.

Daarnaast hebben de interventiewerkers zowel Utrecht, Amsterdam als Den Haag aangegeven dat er niet zozeer iets veranderd dient te worden aan de opzet van NPT, maar wel aan de NPT handleiding. Deze blijkt niet handzaam. De handleiding is te theoretisch en uitgebreid. Het compacter maken van de handleiding en interventies verhelderen middels voorbeelden, vergemakkelijkt het gebruik van de handleiding. Daarnaast kan de handleiding ook aangevuld worden met interventies die nu veelvuldig worden ingezet, maar niet in de handleiding staan. Deze interventies zijn: delictanalyse, weekkaart, stoplicht/thermometer om agressie in kaart te brengen, doelenkaart en een korte uitleg over de assen van de DSM classificatie.

De verwijzers/ketenpartners blijken erg tevreden te zijn over NPT. Zij geven dan ook aan dat er geen aanpassingen hoeven plaats te vinden in de opzet van NPT. De verwijzers zijn erg te spreken over wat NPT aanbiedt en hoe de samenwerking verloopt. De lijnen zijn kort.

Conclusie

Om de hoofdvraag ‘In hoeverre wordt NPT uitgevoerd zoals beschreven staat in de handleiding?’ te kunnen beantwoorden, is het onderzoek opgedeeld in drie deelonderwerpen; programma inhoudelijk, tevredenheid van de betrokkenen en knel- en verbeterpunten en aanbevelingen. Van deze drie deelonderwerpen zal een conclusie worden gegeven om vervolgens antwoord te kunnen geven op de hoofdvraag.

Programma inhoudelijk Fasering

Uit huidig onderzoek blijkt dat de fasering van NPT in zowel Utrecht, Amsterdam als Den Haag niet geheel verloopt volgens de beschrijving in de handleiding. Vooral het tijdig starten met fase één en daarmee de aansluiting van fase één op fase twee kan vaak niet worden uitgevoerd volgens de maandplanning die de handleiding voorschrijft. De NPT teams geven enkele redenen voor het niet tijdig kunnen starten met fase één. NPT heeft veelal te maken met een grote groep zelfmelders en loslopers/buitenstarters. Deze groep jongeren melden zichzelf aan of hebben korter dan drie maanden in detentie gezeten of zijn vervroegd vrijgelaten, waardoor de interventiewerkers veel jongeren krijgen aangeleverd zonder dossier en informatie. Het uitzoeken wat de achtergrond, (contra)indicaties, leerbaarheid, responsiviteit en risicofactoren zijn, neemt dan ook veel tijd in beslag. De interventiewerkers in Utrecht, Amsterdam en Den Haag hebben hierdoor op eigen initiatief een ‘uitzoekfase’ ingevoerd, ook wel de nul fase. Dit houdt in dat zij circa zes weken bezig zijn met het achterhalen van informatie over deze groep jongeren.

Opvallend is dat fase drie bij een grotere groep jongeren vaker wel dan niet wordt uitgevoerd zoals staat beschreven in de handleiding. Dit heeft te maken met dat fase één en twee bij sommige jongeren gedeeltelijk gecombineerd wordt, waardoor fase drie wel tijdig kan aansluiten op fase twee. Bij de groep jongeren waar het niet lukt om fase drie te starten volgens de maandplanning zoals die in de handleiding staat beschreven, heeft volgens de interventiewerkers uit Utrecht en Den Haag te maken met dat fase één en twee langer duren. In Amsterdam geven de interventiewerkers aan dat jongeren vaak de lange termijn doelen in

fase twee nog niet hebben behaald, waardoor de overstap naar fase drie nog niet gemaakt kan worden.

Middelen of interventies per fase

In de methodehandleiding worden per fase middelen of interventies beschreven die kunnen worden ingezet gedurende het traject. De werkwijze volgens de handleiding wordt in alle drie de steden zoveel mogelijk nagestreefd. De voorgeschreven middelen en interventies worden niet allemaal per jongere ingezet. De interventiewerkers stemmen de middelen en interventies af op de behoeften van de jongere. Volgens Polaschek (2012) vereist een effectieve interventie niet alleen gestructureerd en geprotocolleerd te zijn, maar dient er ook aandacht te zijn voor relationele vaardigheden. De toepassing van het responsiviteitbeginsel wordt hiermee versterkt en daarmee kan de interventie voldoende afgestemd worden op de persoonlijke kenmerken van de jongere. Het komt dan ook regelmatig voor dat sommige middelen en interventies die worden voorgeschreven bij een bepaalde fase, niet worden gebruikt of wellicht eerder of later worden ingezet.

In de eerste fase van het NPT traject wordt er zorgvuldig onderzoek gedaan naar de problematiek van de jongere. Hierbij wordt bij het merendeel van de jongeren de criminogene factoren, responsiviteit en motivatie vastgesteld. Bij een kwart van de jongeren wordt echter niet geïnventariseerd of er nadere diagnostiek nodig is voor de juiste behandeling. Daarnaast wordt er ook geen uitgebreide (verdiepende) diagnostiek uitgevoerd door de gedragsdeskundige. Hierbij kan de kanttekening worden geplaatst dat de gedragsdeskundige in Utrecht geen uitgebreide (verdiepende) diagnostiek mag uitvoeren. Dit wordt uitbesteedt aan GGZ instellingen. In Amsterdam waren de interventiewerkers ten tijde van het invullen van de vragenlijsten zich niet bewust van de mogelijkheid om (eventueel extern) extra diagnostiek uit te laten voeren bij een jongere. In Den Haag wordt er door de gedragsdeskundige, waar nodig, wel uitgebreidere (verdiepende) onderzoeken verricht.

De tweede fase staat in het teken van intensieve begeleiding, waarbij de interventiewerker centraal staat in de beleving van de jongere, ouders en ketenpartners. In deze fase kunnen de interventiewerkers verschillende middelen en interventies inzetten. De interventiewerkers in alle drie steden geven aan het middel ‘rolmodel zijn’ en ‘cognitieve interventies’ het meest in te zetten. In Utrecht wordt de interventie ‘kosten/baten analyse’ het minst ingezet, omdat de interventiewerkers het lastig vinden om hiermee te werken. In Amsterdam en Den Haag wordt het middel ‘aanvullende gezinsgesprekken’ het minst gebruikt. In Den Haag heeft dit te maken met dat de doelgroep vooral uit wat oudere jongeren

bestaat, die vaak weinig contact meer hebben met ouders. In Amsterdam is de reden hiervan onbekend.

In fase drie wordt er gewerkt naar het eindevaluatiegesprek, waarbij de intensiteit van de begeleiding terugloopt. In deze fase wordt er gekeken of de lange termijn doelen met betrekking tot het delictgedrag en de criminogene factoren zijn bereikt. Hiervoor wordt er opnieuw een inschatting gemaakt van de risico’s, behoeften en responsiviteit van de jongere. Tenslotte wordt er bepaald of de begeleiding stopt of dat de jongere wordt doorverwezen voor vervolghulp. In alle drie de steden worden jongeren doorverwezen voor vervolghulp. In Utrecht is dit de helft. In Amsterdam en Den Haag is dit in vergelijking met Utrecht iets minder. Hierbij kan de kanttekening worden geplaatst dat in alle drie steden nog niet alle jongeren gedurende dit onderzoek fase drie hebben afgerond.

Opleiding interventiewerkers

In Utrecht, Amsterdam en Den Haag bleken de interventiewerkers, na het uitvragen van de ‘Vragenlijst begeleidingen opleiding interventiewerkers en andere randvoorwaarden’, niet op de hoogte te zijn van de basisopleiding voor de NPT methode, bestaande uit 26 dagdelen. Wel zijn bijna alle interventiewerkers in alle interventies getraind. De trainingen van NPT zijn vooral aangeboden in de vorm van trainingsdagdelen. Daarnaast is er tijdens casuïstiekbesprekingen en individuele begeleiding extra aandacht besteed aan de verschillende interventies. Uit onderzoek blijkt dat de opleiding en supervisie van interventiewerkers een belangrijk onderdeel is van het waarborgen van de programma- integriteit. Indien de hulpverleners zich gesteund voelen, wordt hun gevoel van bereidheid tot een goede uitvoering van hun werk vergroot en zullen zij eerder de handleiding van de interventie volgen (Yperen, Steege, Addink, & Boendermaker, 2010). Daarbij is het bij toepassing van het responsiviteitsbeginsel van belang om goed opgeleide en ervaren interventiewerkers te hebben, die in staat zijn de integriteit te bewaken door niet alleen na te gaan of de inhoud van de interventie is uitgevoerd, maar vooral of de behandeldoelen zijn bereikt (Polaschek, 2012).

De onderdelen waar een aantal interventiewerkers uit de verschillende steden niet in zijn getraind is screening en gebruik vragenlijsten, werken met de instapmethode, het voeren van een kennismakingsgesprek, gezinsinterventies, het opstellen van een plan van aanpak en de doorontwikkeling van NPT. Daarbij zetten niet alle interventiewerkers alle middelen of interventies in, omdat er per jongere wordt ingeschat welke interventie aansluit bij de behoeften en responsiviteit en daarbij vinden de interventiewerkers de ene interventie makkelijker in gebruik dan de andere. Gedurende dit onderzoek is er ook geïnventariseerd of

de interventiewerkers behoefte hebben aan extra training of een opfriscursus. In zowel Utrecht, Amsterdam als Den Haag is hier behoefte aan. De interventies die de interventiewerkers in alle steden, met name, graag willen opfrissen of een extra training in willen, zijn: gedragsinterventies, cognitieve interventies, gezinsinterventies, doorontwikkeling van NPT, motiverende gespreksvoering en het schrijven van een plan van aanpak. Deze