• No results found

Wie de jeugd heeft, heeft de toekomst Onderzoek naar het anticiperen van de klassieke muzieksector op veranderde smaakculturen en culturele participatiepatronen van jongeren in Nederland

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Wie de jeugd heeft, heeft de toekomst Onderzoek naar het anticiperen van de klassieke muzieksector op veranderde smaakculturen en culturele participatiepatronen van jongeren in Nederland"

Copied!
73
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Wie de jeugd heeft, heeft de toekomst

Onderzoek naar het anticiperen van de klassieke muzieksector op veranderde

smaakculturen en culturele participatiepatronen van jongeren in Nederland

Student: Marijn Pot

Studentnummer: 10419608

Begeleider: Dhr. drs. D.J. (Dos) Elshout

Tweede lezer: Mw. dr. C.A.J.C. (Christine) Delhaye Datum van voltooiing: 15 april 2018

Aantal woorden: 20.501

Universiteit van Amsterdam

Faculteit der Geesteswetenschappen Kunst- en cultuurwetenschappen

Kunst en cultuur in het publieke domein (MA) Masterscriptie

(2)

Inhoud Introductie 2 Inleiding 2 Cultuurparticipatie en smaakcultuur 3 Onderzoeksvragen 5 Aanpak 6 1 Smaakvoorkeuren en participatie 8 1.1 Theorievorming 8 1.1.1 Distinctietheorie 9 1.1.2 De culturele omnivoor 12

1.1.3 Bespiegelingen over de theorievorming 14

1.2 Classificaties 18

1.2.1 Veranderende culturele classificaties 18

1.2.2 Vervagende grenzen 20

2 Nieuwe generatie, nieuwe trends 23

2.1 Een nieuwe generatie jongeren 23

2.1.1 Cultuurparticipatie van jongeren 27

2.2 Trends in het aanbod 35

2.2.1 Begrip en context 38

2.2.2 Interactie en herkenning 39

2.2.3 De concertbeleving 41

3 Klassieke muziek en het omnivore cultuurevenement 43

3.1 De tiende van Tijl 44

3.2 Philip Glass 47 3.3 Pieces of Tomorrow 52 Concluderende opmerkingen 55 Literatuurlijst 59 Internetbronnen 63 Bijlage: Televisieprogramma’s 67

(3)

Introductie Inleiding

De kunst- en cultuursector richt zich –al dan niet noodgedwongen- meer en meer op publiek. Het probleem van de leeglopende zalen kan niet onopgemerkt blijven. Cultuurinstellingen die hun publiek dreigen te verliezen proberen uit alle macht beleid te voeren om nieuw publiek aan te trekken. Steeds vaker wordt ingezien dat jong publiek hiervoor een belangrijke doelgroep vormt. Vergrijzing staat ook binnen de klassieke muzieksector centraal in het denken over de

toekomstige belangstelling voor de kunsten: “Het besef is doorgedrongen dat de kern van de zaak niet zozeer is dat het publiek gemiddeld wat ouder wordt, maar dat de belangstelling gebonden is aan geboortejaargangen die niet het eeuwige leven hebben”, aldus Andries van den Broek in zijn onderzoeksrapport voor het Sociaal en Cultureel Planbureau.1 De Raad voor Cultuur sluit zich hierbij aan: “Het patroon was lange tijd dat populaire kunst door jongeren werd bezocht en zij naar mate ze ouder werden meer traditionele kunstuitingen bezochten, maar de jongeren lijken met het klimmen der jaren –anders dan vroeger- op hun eigen cultuur gericht.”2 Als het gevestigde publiek uitsterft en de jongeren hun plek niet in komen nemen, zullen de concertzalen dan leeg blijven? Hoe kunnen traditionele kunsten de nieuwe generatie aanspreken?

Van den Broek bevestigde in een volgend rapport dat diverse concertgebouwen en orkesten de handschoen hebben opgepakt en met andere presentatievormen jonge generaties voor klassieke concerten proberen te winnen.3 Instellingen proberen jongeren binnen te halen door drempels te verlagen en een beleving te creëren die aansluit bij een jonger publiek. Die voorbeelden zagen we al in de museumsector met de succesvolle MuseumN8, maar ook steeds vaker binnen de klassieke muzieksector. Zo introduceerde poppodium Paradiso Klassifest: “Er zijn geen stoelen en geen regels, de bar blijft open en als je even wat anders wilt horen, loop je gewoon naar een andere zaal.”4 Zelfs het muziekfestival Lowlands programmeert sinds een aantal jaren klassieke muziek. Andersom zien we dat gerenommeerde instellingen als het Concertgebouw in toenemende mate genres als pop en jazz omarmen.5 De Grote Zaal diende zelfs als locatie voor een technofeest.6 1 A. van den Broek. ‘Kunstminnend Nederland? Interesse en bezoek, drempels en ervaringen.’ Het culturele draagvlak, deel 12. Sociaal en Cultureel Planbureau/Den Haag (2013): 126.

2 Raad voor Cultuur. De Cultuurverkenning. Ontwikkelingen en trends in het culturele leven in Nederland. Den Haag (2014): 35.

3 A. van den Broek. ‘Culturele activiteiten in 2012: bezoek, beoefening en steun.’ Het culturele draagvlak, deel 13. Sociaal en Cultureel Planbureau/Den Haag (2014): 28.

4 Paradiso. Agenda ‘Zaterdag 25 maart 2017:klassifest.’ Geraadpleegd op 17-04-2017 <https://www.paradiso.nl/web/Agenda-Item/klassifest.htm>.

5 Het Concertgebouw. Agenda genre jazz/pop. Geraadpleegd op 17-04-2017 <https://www.concertgebouw.nl/concerten-en-tickets/genre=Jazz--Pop>.

6 NOS. ‘Van dampende beats tot Gordon: moet kunnen, vindt Concertgebouw.’ 26-05-2017. Geraadpleegd op 29-05-2017

(4)

Deze crossovers en wederzijdse beïnvloeding behoren door veranderingen in de samenleving meer en meer tot de mogelijkheden. Sinds de jaren vijftig van de vorige eeuw leven we in het Westen in een open samenleving waarin smaakculturen en classificaties van cultuur in beweging zijn en grenzen tussen hoge en lage cultuur vervagen. “Niet alleen is lage cultuur geëmancipeerd, hoge cultuur is gedemocratiseerd” stelt toenmalig hoofdredactrice Anita Twaalfhoven in het tijdschrift Boekman over hoge en lage cultuur.7 Enerzijds heeft

popular culture aan erkenning ingewonnen. Popmuziek heeft –net als klassieke muziek al had-

eigen instellingen, prijzen, subsidies en ruimte binnen onderwijs en wetenschap. Anderzijds hebben traditionele muzieksoorten steeds meer elementen uit het commerciële circuit aangenomen. In deze scriptie ga ik op zoek naar de trends aan zowel de vraag- als de aanbodkant. Hieruit zijn enkele benaderingen en methodes af te leiden hoe de klassieke muzieksector kan anticiperen op de veranderde smaakculturen en participatiepatronen van jongeren in Nederland.

Cultuurparticipatie en smaakcultuur

De trend om meer te focussen op cultuurparticipatie van jongeren binnen het cultuurbeleid en wetenschappelijk onderzoek begon aan het einde van de jaren tachtig. Om de participatie van de jeugd te bevorderen intervenieerde de overheid en sloeg zij een brug tussen jeugdbeleid en cultuurbeleid met ‘opvoeding tot deelname aan cultuur’.8 Het eerste uitgebreide onderzoek naar cultuurparticipatie onder jongeren in Nederland voerde Mieke de Waal uit. Zij onderzocht (eveneens eind jaren tachtig) hoe een groep scholieren in Gouda tegen gevestigde kunst aankeek. Het ging hierbij niet om wélke kunstvormen jongeren bezochten of in welke mate, maar wat hun motieven waren dat al dan niet te doen.9 In de jaren daarna ging de interesse voor participatiepatronen van jongeren door. Zowel in het beleid als in verscheidene wetenschappelijke onderzoeken.

Cultuur brengt mensen samen, maar (misschien nog wel belangrijker) onderscheidt ook mensen van elkaar. Cultuurparticipatie houdt verband met smaakcultuur. Dit begrip is door socioloog Herbert Gans gemunt als ‘gedeelde esthetische waarden en standaarden’.10

Verschillende culturele waarderingsprofielen worden sociaal gevormd en zijn terug te zien in de cultuurparticipatiecijfers. De belangrijkste theorie binnen het debat over smaakculturen is de distinctietheorie van Pierre Bourdieu. Deze Franse socioloog keek naar de relatie tussen smaak 7 A. Twaalfhoven. ‘Onder professoren: De leerstoel Media en populaire cultuur.’ Boekman 65 (2005): 63-66. 8 D. van Zuilen. ‘Cultuurdeelname van jongeren in Nederland.’ Boekman 1/2 (1989): 94.

9 M. de Waal. Daar ga je toch niet heen? Een oriënterende studie over jongeren en de gevestigde kunst. Raad voor het Jeugdbeleid/Den Haag en Boekmanstichting/Amsterdam (1989): 9.

10 H.J. Gans. Popular Culture & High Culture. An analysis and evaluation of taste. Herziene en bijgewerkte versie. Basic Books/New York (1999): 6.

(5)

en hiërarchie en constateerde dat smaak en bijbehorende cultuurconsumptie klassebepaald zijn en een hiërarchie in de klassen bevestigen. De culturele hiërarchie wordt volgens Bourdieu vervolgens doorgegeven via opvoeding en onderwijs en zo gelegitimeerd.11 De distinctiethese van Bourdieu werd begin jaren negentig door de Amerikaan Richard Peterson getoetst in een onderzoek naar muzieksmaak van de ‘hogere’ sociale klasse.12 Peterson ontdekte dat deze groep zich niet zozeer door hoge smaak (kwaliteit) onderscheidde, maar door de breedte van hun smaak (variëteit); ze waren culturele alleseters. De introductie van cultureel omnivorisme als cultuurconsumptiepatroon gaf een nieuw elan aan het cultuurparticipatieonderzoek en het discours over cultuurconsumptie en smaak. In Nederland toetsten Jos de Haan en Wim Knulst deze nieuwe trend in hun participatie-onderzoek. Zij betoogden dat de nieuwe generatie van omnivoren anders ‘cultureel geprogrammeerd’ is en terugvalt op cultuurrelativisme.13

Hoewel het denkkader van Bourdieu wel degelijk van groot belang bleef binnen de cultuursociologie, is men in navolging van Peterson geneigd sociale distinctie niet meer in hoog/laag te onderzoeken, maar in de breedte. Door zowel hoge als lage vormen van cultuur met elkaar te combineren, lijken culturele omnivoren zich – al dan niet bewust- te verzetten tegen het idee van een culturele smaakhiërarchie. Het prototype omnivoor is de jonge

hoogopgeleide stedeling en deze omnivoor graast zowel binnen het domein van de populaire cultuur, als in dat van schone kunsten.14 Ook sociologe Susanne Janssen benadrukt dit: “Steeds meer jongere hoogopgeleiden voelen het zich niet aan hun smaak verplicht om zich exclusief, intensief of überhaupt met kunst bezig te houden.”15 Dit zie ik om mij heen ook terug. We zijn een generatie die niet kan (en hoeft te) kiezen. Er zijn tal van mogelijkheden die allemaal zorgen voor een brede blik, verscheidenheid in interesses en alle ruimte voor zelfontplooiing. Jongeren worden bestempeld als typische culturele omnivoren en binnen deze generatie zien we allerlei culturele codes veranderen. Maar wat zijn de trends onder de culturele omnivoren? En hoe anticipeert de traditionele cultuursector op de ontwikkelingen in de smaakvoorkeuren en culturele participatiepraktijken van deze nieuwe generatie?

11 P. Bourdieu. Distinction. A social critique of the judgment of taste. Routledge& Kegan Paul Harvard University Press/Cambridge, Massachusetts (1984).

12 R. Peterson en A. Simkus. ‘How musical tastes mark occupational status groups’, In: Cultivating differences: Symbolic boundaries and the making of inequality. M. Lamont and M. Fournier. The University of Chicago Press/Chicago (1992): 152-186.

13 W. Knulst en J. de Haan. ‘Het bereik van de kunsten. Een onderzoek naar de veranderingen in de belangstelling voor beeldende en podiumkunsten sinds de jaren zeventig.’ Het culturele draagvlak, deel 4. Sociaal en Cultureel Planbureau/Den Haag (2000): 1-264.

14 R. Laermans en A. Vander Stichele. ‘Cultuurparticipatie in Vlaanderen: een toetsing van de these van de culturele omnivoor.’ Tijdschrift voor Sociologie 25/2 (2004): 200.

15 S. Janssen. ‘Vervagende grenzen: De classificatie van cultuur in een open samenleving.’ Boekman 65 (2005): 6-26.

(6)

Het doel van deze scriptie is om deze vragen te beantwoorden, specifiek voor het veld van de klassieke muziek. Het is relevant mee te denken over de veranderingsprocessen in de cultuursector die zich om ons heen voltrekken. Frans de Ruiter maakte op: “Kunstenaars, wetenschappers en instellingen hebben de taak niet slechts te analyseren en constateren, maar op basis daarvan in actie te komen en te trachten de ontwikkelingen in een richting leiden die op basis van kennis en ervaring gewenst is.”16 Antwoorden die boven tafel komen, kunnen binnen de cultuursector als voorbeeld dienen om in te springen op wensen, behoeften en smaakvoorkeuren van de doelgroep jongeren. Het culturele aanbod zal namelijk moeten anticiperen op het gedrag van de nieuwe generatie, willen instellingen deze nog aan zich binden. Immers; wie de jeugd heeft, heeft de toekomst.

Onderzoeksvragen

De hoofdvraag van dit onderzoek luidt: Hoe kan de klassieke muzieksector anticiperen op

de veranderde smaakvoorkeuren en participatiepraktijken van jongeren in Nederland?

Om deze vraag te kunnen beantwoorden moet eerst een overzicht van de theorie over distinctiemechanismen en het debat over smaakculturen duidelijk worden. Ook de verklaringen voor de ontwikkelingen in dit debat zijn hierbij van belang. De vraag die in het eerste

hoofdstuk behandeld zal worden luidt: Hoe hebben smaakculturen zich ontwikkeld en welke

verklaringen worden hiervoor gegeven?

Volgend op deze literatuurstudie, komt de empirische toetsing van de theorieën in Nederland aan bod en wordt de volgende vraag beantwoord: Wat zijn de trends op het gebied

van smaak en cultuurparticipatie van jongeren? Voor de analyse van deze trends focus ik

op het veld van de klassieke muziek. Enkele hypotheses en constateringen van theoretici en onderzoekers passeren hierbij de revue.

Ten slotte wordt gekeken in hoeverre in de praktijk te zien is wat deze theoretici beweren. Aan de hand van enkele casestudies ga ik na hoe de traditionele muzieksector inspringt op de trends die uit de onderzoeken naar voren komen en beantwoorden we de hoofdvraag.

Aanpak

16 Frans de Ruiter is directeur van het Koninklijk Conservatorium en decaan van de Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden. F. de Ruiter. ‘Hoe vaag zijn ‘hoog’ en ‘laag’.’ Boekman 65 (2005): 53.

(7)

Om een antwoord te vinden op de onderzoeksvraag, is het allereerst nodig via deskresearch een overzicht van het debat over smaakculturen en participatiepraktijken in de cultuursector te geven. Door vakliteratuur –met name van Bourdieu en Peterson- te bestuderen en een

overzicht te geven van de ontwikkelingen binnen dit debat, wordt een beeld gevormd van veranderende smaakvoorkeuren en cultuurparticipatie door de tijd heen. Met het in kaart brengen van een corpus van de literatuur, plaats ik tevens de theorievorming van ‘de groten’ in relatie tot elkaar. Binnen het bestaande onderzoek staat de ontwikkeling van snob naar omnivoor centraal. Deze ontwikkeling heeft alles te maken met bredere maatschappelijke ontwikkelingen die weerspiegeld worden in de processen van classificatie van cultuur in Nederland. Literatuur over verschuiving van classificaties –onder andere van DiMaggio, maar ook van Peterson - zal behandeld worden om een beeld te krijgen van de verklaringen van de ontwikkelingen in het debat. Ook zal worden ingezoomd op de sociaal-maatschappelijke situatie in Nederland specifiek. Dit omdat smaakculturen in tijd én plaats aan verandering onderhevig zijn en het voor het onderzoek van belang is een beeld te krijgen van de Nederlandse stand van zaken alvorens conclusies te trekken.

Het daaropvolgende hoofdstuk bevat een evaluatie van de actuele status van cultuurparticipatiecijfers en trends onder jongeren in Nederland. De trendonderzoeken die hiervoor onder de loep worden genomen, laten zien in hoeverre in Nederland te zien in wat de theoretici beweren. Deze onderzoeken baseren zich vooral op de eerder besproken empirisch-theoretische denkbeelden van Pierre Bourdieu.17 In Cultuur in beeld 2016 van het ministerie van OCW staan bruikbare data en in twee rapporten van de Raad voor Cultuur –het adviesorgaan van OCW- worden de belangrijkste ontwikkelingen en trends in de cultuursector beschreven. Ook onderzoeken van het Sociaal en Cultureel Planbureau die deel uitmaken van de reeks Het

culturele draagvlak gaan mij helpen in te zien hoe smaakculturen en cultuurparticipatie zich

hebben ontwikkeld en wat de huidige status is. Hierbij beperk ik me tot het afgebakende terrein van de klassieke muziek. Tal van hypotheses en theorieën doen de ronde over hoe de aanbodkant in kan springen op de vraag van de nieuwe generatie. Met zijn boek Van hoge naar nieuwe kunst presenteerde econoom Hans Abbing een eigenzinnige opvatting in dit debat. Aan de hand van de informaliseringstheorie van de Nederlandse socioloog Cas Wouters, betoogde hij dat de hoge kunsten niet aansluiten bij de nieuwe tijd en nieuwe generatie. Destijds kon Abbing rekenen op veel kritiek, bijvoorbeeld in de Volkskrant: “Kan iemand zeggen waar deze Amsterdamse gasthoogleraar eigenlijk hoogleraar in is? Zelf meldt Abbing: in de kunstsociologie. Maar of Abbing daar ook baanbrekend onderzoek in heeft verricht, maakt zijn studie Van hoge naar 17 Van Zuilen. ‘Cultuurdeelname van jongeren’: 99.

(8)

nieuwe kunst niet duidelijk.”18 Nu we enkele jaren verder zijn, kunnen we concluderen dat deze studie wel degelijk baanbrekend was en dat we zien gebeuren wat Abbing beweerde en

adviseerde. Mede met behulp van deze trendonderzoeken zal ik de nieuwe trends bij de nieuwe generatie jongeren achterhalen. De leeftijdscohorten waaronder deze jongeren geschaard worden, wisselen binnen deze onderzoeken vaak. Voor deze scriptie concentreer ik me op jongeren in de leeftijdscategorie van 15-25 jaar, omdat dit de periode is waarin mensen volwassen en

zelfstandig worden. De omstandigheden en opvattingen in deze tijd zijn van grote invloed op de mentaliteit en smaak in de rest van het leven.19

In het laatste hoofdstuk wordt met behulp van een caseonderzoek geëvalueerd welke mogelijkheden er zijn voor vernieuwing binnen de klassieke muzieksector. Drie best practices dienen als voorbeelden hoe in de praktijk geanticipeerd kan worden op recente trends die uit de trendonderzoeken naar voren kwamen. De drie cases zijn select gekozen op basis van variëteit en vinden allen op een originele manier aansluiting bij het veranderde (omnivore) smaak- en consumptiepatroon van de nieuwe generatie jongeren. Ze zijn niet alleen typerend voor hun succes en bekendheid, maar ook voor hun treffende aanpak. Niet alleen de concertreeks, maar ook het televisieprogramma en de componist voldoen aan de belangrijkste pijlers die uit de trendonderzoeken naar voren kwamen. Er wordt in geen van de gevallen iets aan de klassieke muziek zelf veranderd, maar door het creëren van context rondom de muziek, het zorgen voor herkenning bij het publiek en het verwezenlijken van een concertbeleving weten de casestudies toch de connectie met de nieuwe generatie te maken. Met deze variërende, maar stuk voor stuk positieve praktijkvoorbeelden neem ik de klassieke muzieksector vanuit verschillende

invalshoeken onder de loep. Hierin worden ook mijn eigen bevindingen opgenomen die ik door systematisch observeren, beleven en noteren in het veld heb opgedaan. Het is van belang om ervan bewust te zijn dat deze bespiegelingen van de praktijkgevallen enigszins beperkt zijn, omdat deze door één individu gedaan worden.

Al met al maken de best practices duidelijk hoe het wél moet en tonen ze aan dat klassieke muziek jongeren nog altijd kan aanspreken. Er zullen geen algemeen geldende antwoorden uit deze scriptie voortkomen, maar wel voorbeelden van successen die typerend zijn voor wat er heden ten dage gaande is in het veld van de klassieke muziek.

1 Smaakvoorkeuren en participatie 1.1 Theorievorming

18 De Volkskrant. ‘Nieuwe mensen, nieuwe kunst.’ R. de Beer. 5-02-2009. Geraadpleegd op 30-03-2018 <https://www.volkskrant.nl/recensies/nieuwe-mensen-nieuwe-kunst~a316764/>. 19 Knulst en De Haan. ‘Het bereik van de kunsten.’: 2.

(9)

Sociologen houden zich bezig met wat mooi gevonden wordt en waarom, niet wat mooi ís. Ze beschrijven de omstandigheden waarin een voorkeur of waardering voor culturele goederen (een smaak) geproduceerd wordt. Vanuit sociologisch perspectief is kunst geen individueel mysterie, maar een sociale constructie met collectieve activiteit. Verschillende actoren werken binnen een netwerk samen om kunst te produceren en maken deel uit van een kunstwereld.20 “Art worlds produce works and also give them aesthetic value. […] The interaction of all the involved parties produces a shared sense of the worth of what they collectively produce. Their mutual appreciation of the conventions they share, and the support they mutually afford one another, convinces them that what they are doing is worth doing.”21 Kunst is wat mensen zeggen dat kunst is, aldus socioloog Howard Becker. Smaak wordt vaak als een biologisch concept gezien, maar net als kunst kan ook dit als sociaal en cultureel fenomeen bestudeerd worden. Een van de meest fundamentele inzichten binnen de sociologie van de smaak is dat sociale condities en posities uitwerking hebben op culturele keuzes. Verschillende culturele waarderingsprofielen, of smaakculturen, worden zo gevormd. Socioloog Herbert Gans schetste deze smaakculturen in zijn boek Popular culture& high culture als volgt: de keuzes die mensen maken staan met elkaar in verband en de relatie tussen die keuzes bestaat omdat ze gebaseerd zijn op gelijke waarden en esthetische standaarden. Deze twee elementen vormen de basis voor een ‘smaakcultuur’ en de mensen daarin, het ‘smaakpubliek’.22 Smaakculturen en hun publiek zijn deel van een smaakstructuur en deze is vervolgens deel van een sociale structuur in een socio-economische hiërarchie waarin allerlei (politieke) relaties gaande zijn.23

In onderzoek naar smaakculturen gaat het over het menselijk vermogen om te oordelen wat mooi of passend is. Smaak is een cultureel patroon van keuze en voorkeur en houdt nauw verband met dynamiek tussen mensen. Centraal in analyses en artikelen over culturele smaak staat de ontwikkeling van de consument als cultuursnob (volgens de theorie van Bourdieu uit 1979) naar cultuuromnivoor (volgens de theorie van Peterson uit 1992).

1.1.1 Distinctietheorie

20 De term ‘Kunstwereld’ werd door Howard Becker gemunt in zijn boek Art Worlds (1982). 21 H. Becker. Art Worlds. University of California Press/Berkeley and Los Angeles (1982): 39. 22 Gans. Popular Culture: 92.

(10)

De bekendste theorie binnen het discours van de smaakculturen is de distinctietheorie van de Franse socioloog Pierre Bourdieu.24 Zijn sociologie van culturele praktijken dient nog altijd als basis binnen de cultuursociologie. Bourdieu analyseerde de culturele consumptie onder de Franse bevolking in de jaren zestig van de vorige eeuw, en toonde aan dat de voorkeur voor culturele goederen klassebepaald is. Deze voorkeur wordt sociaal verworven via opvoeding en opleiding en vervolgens sociaal gebruikt ter identificatie met, of onderscheiding van anderen. Drie concepten die bij Bourdieu als basis dienen –habitus, kapitaal en veld- worden hieronder kort besproken.

“De habitus is een systeem van disposities, onderbewuste schema’s die de grondslag vormen van denken, waarnemen en handelen. Ze is verworven op een primaire wijze in de familie, op secundair niveau o.a. via scholing en het professionele milieu.”25 Deze habitus, de mentale structuur die individuen tijdens hun groei tot volwassene in een bepaalde sociale omgeving ontwikkelen, vormt de manier waarop zij de wereld waarnemen, waarderen en daarbinnen handelen. De habitus is verantwoordelijk voor de manifestatie van klasse eigen gedrags- en smaakpatronen, omdat een individu door de habitus (onbewuste) strategieën uitvoert die gericht zijn op het verzamelen van kapitaal.26 Bourdieu onderscheidt drie soorten kapitaal: economisch kapitaal dat onmiddellijk in geld om te zetten is, sociaal kapitaal wat het sociale netwerk van een individu behelst en cultureel kapitaal als kennis en culturele

competenties. In deze scriptie gaat het om de laatste vorm van kapitaal.Naast de economische effecten van het bezit of gebrek aan cultureel kapitaal, is de manier waarop dit kapitaal wordt verkregen en gereproduceerd (door sociaal milieu en scholing) het belangrijkste onderdeel van de distinctietheorie: “De term ‘cultureel kapitaal’ is een rijke maar verwarrende

beeldspraak die goed van pas komt om te attenderen op de machtsaspecten en de economische implicaties van culturele vaardigheden.”27 Distinctie vindt plaats in een door Bourdieu

zogenoemd veld: een sociale arena waarin mensen strategieën ontwikkelen om hun positie te verbeteren of handhaven en actoren en instellingen in een onderlinge strijd zijn verwikkeld over het veld en de schaarse middelen binnen dat veld.

“Taste is what brings together things and people that go together.”28 Smaak is een match-maker die mensen bij elkaar brengt, maar tegelijk ook van elkaar scheidt. Het gevoel 24 La Distinction (1979) werd in 1984 vertaald naar het Engels met Distinction: A social critique of the judgement of taste.

25 D. Jacobs. ‘De synthese van handelings- en systeemtheorie in de structuratietheorie van Anthony Giddens en de praxeologie van Pierre Bourdieu.’ Licentiaatsthesis. Vakgroep Sociologie Universiteit Gent (1993): 28. 26 Laermans en Vander Stichele. ‘Cultuurparticipatie in Vlaanderen’: 196.

27 A. de Swaan. Kwaliteit is klasse. De sociale wording en werking van het culturele smaakverschil. Bert Bakker/Amsterdam (1986): 55.

(11)

om zich van anderen te onderscheiden is misschien nog wel sterker dan het verlangen om bij een groep te horen. Daarbij komt dat smaak vaak gerechtvaardigd wordt in relatie tot de smaak van anderen in negatieve zin, “tastes are first and formost distastes”, aldus Bourdieu.29 Smaak en bijbehorende culturele goederen, worden ingezet als distinctiemiddel. Ze stellen mensen in staat om sociale verschillen tussen hen te tonen en zich van anderen te

onderscheiden. Omdat de distinctieve kracht van culturele goederen het grootst is wanneer weinig mensen het kunnen waarderen, wordt de ‘legitieme’ cultuur (bijvoorbeeld

hedendaagse kunst en modern-klassieke muziek) hier volgens Bourdieu het meest geschikt voor geacht: hoe exclusiever de waardering, hoe groter de winst in distinctie.

Er is sprake van een soort distinctiespel: verschillende groepen mensen vechten met hun eigen strategieën, zoals toe-eigening en afwijzing van culturele producten, voor hun positie in het veld. “De verschillende statusgroepen proberen zich van elkaar te

onderscheiden, en dat doen ze in een symbolische klassenstrijd.”30 Bourdieu beschreef drie sociaaleconomische klassen in de samenleving. De hoge klasse (burgerij), middenklasse en de lage klasse (arbeiders). “To the socially recognized hierarchy of the arts […] corresponds a social hierarchy of the consumers. This predisposes tastes to function as markers of ‘class’.”31 De positie van culturele producten binnen de culturele classificatie werkt via de (re)productie van de cirkel van het geloof in het hele veld en is zodoende afhankelijk van de

klassenstructuur. De charismatische ideologie vormt de basis voor het idee dat een kunstwerk op magische wijze bij een bepaalde groep personen met ‘goede smaak’ een besef van

kwaliteit wekt, waaruit vervolgens het collectieve geloof in de waarde van dit kunstwerk ontstaat.32 Volgens de charismatische ideologie bestaat de culturele elite uit ware

kunstminnaars met een aangeboren gevoel voor esthetiek. In navolging van de pure en aangeboren smaak van Kant, wordt goede smaak als geschenk van de natuur beschouwd.33 Deze mythe beschouwt Bourdieu als een machtsinstrument: “een middel waarmee de

culturele elite zijn verheven positie kan bestendingen en repressie in de vorm van symbolisch geweld kan uitoefenen op onderliggende klassen.”34 De charismatische ideologie vervult zo de sociale bepaaldheid van kunst en cultureel gedrag en leidt de aandacht af van de functie die 29 Ibidem: 56.

30 J. Zeedijk en T. Smits. ‘Bourdieu, habitus en omnivoriteit.’ Tijdschrift voor Sociologie 2 (2010): 110-111. 31 Bourdieu. Distinction: 1-2 Introduction.

32 De charismatische ideologie werd door Bourdieu en Alain Darbel gemunt in hun boek L’amour de l’art: Les musées d'art européens et leur public (1966).

33 M. van der Blij. De kunstmatige kloof: Een empirisch-theoretisch onderzoek naar het bestaan van een duale structuur van het podiumkunstenveld in Nederland. Boekmanstudies/Amsterdam (1995): 51-52.

34 E. Praat. Verrek, het is geen kunstenaar: Gerard Reve en het schrijverschap. Amsterdam University Press/Amsterdam (2014): 43.

(12)

omgang met kunst vervult in de continuering van maatschappelijke ongelijkheid.35 De maatschappelijke elite presenteert immers haar eigen cultuur als legitieme cultuur en zet daartegenover de populaire massacultuur. De cultuur die overheerst, is de cultuur die de dominante klasse prefereert. Kortom –De Swaan zei het al- ‘kwaliteit is klasse’.36

Bourdieu stelde vast hoe consumptie en smaak de hiërarchie tussen klassen zekerstelt. “Naargelang de statuspositie die mensen bekleden op de maatschappelijke ladder bezitten ze een leefstijl die ze delen met alle anderen die een gelijkaardige status hebben. Er bestaat met andere woorden een zekere homogeniteit in gedragingen en voorkeuren binnen

statusgroepen.”37 De hogere klasse distantieert zich van lagere statusgroepen door een exclusieve voorkeur voor hogere cultuur. De middenklasse, die in cultureel opzicht een hogere statusgroep nastreeft, volgt dit voorbeeld en neemt ‘hogere’ interesses over.38 De (lage) arbeidersklasse zou vanuit een functionele houding met betrekking tot cultuur kiezen voor ongecompliceerd, commercieel vermaak en heeft een populair smaakpatroon.39

De voorkeur en waardering voor culturele objecten is sociaal gevormd door opvoeding en opleiding. Cultureel kapitaal is sociaal erfelijk en dat verklaart de reproductie van

klassenongelijkheid over generaties.40 Door de verschillende sociale condities waarin mensen leven worden verschillende voorkeuren voor culturele producten geproduceerd. Daar is moeilijk aan te ontkomen. Daarnaast wordt in het onderwijssysteem de levensstijl van de dominante klasse als norm doorgegeven waardoor (onbewust) de bestaande sociale

ongelijkheden gereproduceerd worden. Het legitieme karakter van de smaakvoorkeuren van de dominerende hoge klasse wordt zo in stand gehouden.41 Hoge cultuur hoort bij de hogere klasse en lage cultuur bij de massa. Of niet..?

1.1.2 De culturele omnivoor

35 S. Janssen. In het licht van de kritiek. Variaties en patronen in de aandacht van de literatuurkritiek voor auteurs en hun werken. Verloren/Hilversum (1994): 14.

36 De Swaan. Kwaliteit is klasse.

37 Laermans en Vander Stichele. ‘Cultuurparticipatie in Vlaanderen’: 196.

38 K. van Eijck, J. De Haan en W. Knulst. ‘Snobisme hoeft niet meer: De interesse voor hoge cultuur in een smaakdemocratie.’ Mens & Maatschappij 77 (2002): 155.

39 Laermans en Vander Stichele. ‘Cultuurparticipatie in Vlaanderen’: 197.

40 N. Wilterdink. ‘De opmars van het kapitaal: een inleiding op de verschillende 'kapitaalsoorten'.’ Sociologie Magazine 19/2 (2011): 8.

(13)

Onze hele verhouding, ons huwelijk, was nou juist gebaseerd op dat samengaan van onze interesse, onze smaak en onze liefde voor de muziek. Met name de liedkunst; samensmelting tussen poëzie en muziek. De hoogste kunstvorm, vonden wij. […] En nu dit. Het was vorige week dat ze thuiskwam met een cd en zei: “Je moet dit eens horen. Dit is prachtig, hoor dan. Het heeft diezelfde directheid, geëmotioneerdheid en Italiaanse passie als ‘Pergolini’.”42

In de jaren negentig was het verdwijnen van het onderscheid tussen hoge en lage cultuur en bijbehorende cultuurconsumptie een veelvuldig onderwerp van gesprek. Deze situatie wordt in bovenstaande sketch van Van Kooten en De Bie treffend geïllustreerd. Nadat de vrouw van Dolf J. Mekkes is thuisgekomen met een cd van Marco Borsato, vreest hij haar kwijt te zijn aan de tijd. Tijden veranderen en daarmee de cultuur en classificatie daarvan. De

distinctietheorie van Pierre Bourdieu lijkt niet meer naadloos aan te sluiten op de hedendaagse realiteit.43 Begin jaren negentig werd Bourdieus verband tussen klasse en culturele

keuzepatronen aan een test onderworpen door de Amerikaan Richard A. Peterson. Hij onderzocht muziekvoorkeuren in verschillende beroepsklassen en maakte daaruit een ander verband op tussen status en smaakvoorkeur dan Bourdieu in La Distinction constateerde. De hoogopgeleide elitegroep had inmiddels wel degelijk interesse in populaire muziekvormen. Peterson ontdekte dat de elite-massa hiërarchie (die traditioneel gezien als logische

afspiegeling van de klasse hiërarchie gezien werd) niet meer paste bij het consumptiepatroon dat aan het einde van de 20e eeuw gold en introduceerde een nieuwe hiërarchie: die van omnivoor-univoor.44

Deze verschillende hiërarchieën kunnen we het beste voor ons zien als twee piramides: Eerst zien we de traditionele smaakpiramide met de top omhoog waar de elite bovenaan een selecte verzameling cultuuruitingen waardeert en consumeert en onderaan een grote

massacultuur staat. Als tweede heeft Petersons nieuwe omnivoor-univoor piramide een breed bovenvlak dat de brede smaak en het relatief groot aantal gewaardeerde genres van de

omnivoren representeert en een smalle basis voor de beperkte, ‘univore’ smaak van de lagere statusgroepen.45 Dit geeft een compleet ander beeld dan we gewend waren; in de moderne maatschappij heeft de hoge statusgroep juist een veelomvattende, ‘brede’ smaak en de lage 42 YouTube. Van Kooten& De Bie 13 - De lens de baas. Uitzenddatum: zondag 26 januari 1997. ‘Kwijt aan de tijd.’ Geraadpleegd op 11-03-2017 <https://www.youtube.com/watch?v=WAXwTMMyjog>.

43 Laermans en Vander Stichele. ‘Cultuurparticipatie in Vlaanderen’: 195.

44 R.A. Peterson en M. Kern. ‘Changing highbrow taste: From Snob to Omnivore.’ American Sociological Review 61 (1996): 900-907.

45 K. van Eijck. ‘Jazzed Up, Brassed Off: Sociale differentiatie in patronen van muzikale genrevoorkeuren.’ Mens & Maatschappij 74 (1999): 44.

(14)

statusgroepen een eenduidige, ‘smalle’ smaak. Dit inzicht betekende niet alleen een ommezwaai in de hiërarchie van elite-massa naar omnivoor-univoor, maar Peterson presenteerde hiermee ook een nieuw cultureel consumptiepatroon, namelijk dat van de culturele alleseter. Wat houdt dit brede keuzepatroon in en op wie is het van toepassing?

“Omnivoor zijn betekent niet dat men alles even aardig vindt of wars is van

genregrenzen, maar beduidt een keuze die gemaakt wordt door een specifieke groep die meer genres waardeert dan andere groepen.”46 De culturele omnivoor waardeert niet álles, maar staat er wel voor open om alles te waarderen: het smaakprofiel kent zowel hoge als lage genres. Dit is de crux en betekent een grote verandering in het highbrow smaakprofiel. Traditioneel was dit een snobistisch en elitair smaakpatroon, gebaseerd op regels van uitsluiting en exclusiviteit.47 In plaats van esthetische uniciteit vertoonden de personen in de hoge statusgroepen van Peterson een breed smaakpatroon, terwijl de lage statusgroepen gericht waren op een beperkt aantal cultuurvormen. De hogere klasse bestaat niet uit exclusieve snobs, maar tolerante omnivoren. Omdat culturele omnivoren openstaan voor zowel hoge als lage vormen van cultuur, bereid zijn over de gevestigde hiërarchische grenzen heen te stappen, kunnen zij met overtuiging deelnemen aan verschillende sociale activiteiten, ongeacht het netwerk waar zij zich op dat moment in bevinden.48 Status wordt verkregen door het hebben van kennis over en participeren in variaties in kunst en cultuur.49

De bevindingen van Peterson gaven een nieuw elan aan het

cultuurparticipatieonderzoek. Culturele voorkeuren van de cultuuromnivoor werden

veelvoudig getest en geclassificeerd. In Nederland bijvoorbeeld door Van Eijck, Knulst en De Haan. Uit hun onderzoek bleek dat de omnivore groep cultuurparticipanten vaak niet erg groot is en vooral uit jonge hooggeschoolden bestaat. Het Sociaal en Cultureel Planbureau sprak van een ‘cultureel anders geprogrammeerde generatie’.50 De opkomst van deze

omnivoor is derhalve in te kaderen in bredere sociaal-maatschappelijke veranderingen die de westerse wereld doormaakte vanaf de tweede helft van de vorige eeuw. Hierover later meer.

1.1.3 Bespiegelingen over de theorievorming

“Wat er ook van zij, naast de ambiguïteit van de habitus-notie, zijn er ook nog steeds geen overtuigende bewijzen gevonden waaruit zou blijken dat mensen omwille van distinctie en 46 Van Eijck. ‘Jazzed Up’: 58-59.

47 Peterson en Kern. ‘Changing highbrow taste’: 904. 48 Peterson en Simkus. ‘How musical tastes’: 169. 49 Idem.

(15)

statusmotieven cultureel actief zijn. Dat Bourdieu deze wel meende vast te stellen, evenals de duidelijke splitsing tussen legitieme cultuurparticipatie en illegitieme cultuurdeelname, kan te wijten zijn aan de specifieke Franse socio-culturele context van de jaren zestig van vorige eeuw. Deze context, waarop de bevindingen van Bourdieu in La Distinction hoofdzakelijk steunen, is tijd- en plaatsgebonden.”51 Zo concluderen Laermans en Vander Stichele. En niet alleen zij zijn kritisch op Bourdieus distinctietheorie. De theorie heeft het nogal moeten

ontgelden, omdat deze teveel gegrond zou zijn in het Frankrijk van de jaren zestig en zeventig, in een maatschappelijke situatie die niet (meer) vergelijkbaar is met die in huidige tijd en plaats. Bourdieus sociologische kijk op kunst en de perceptie daarvan heeft veel empirisch onderzoek en theorievorming over samenhang tussen sociale klasse, cultureel kapitaal, esthetische smaak en cultuurparticipatie geïnspireerd.52 Zijn denkkader bleef nog altijd van groot belang binnen de cultuursociologie en specifiek in het debat over smaak, maar in navolging van Peterson is men geneigd sociale distinctie niet meer in hoog/laag te

onderzoeken, maar in de breedte. De omnivoor these van Peterson, gericht op onderscheid door een veelzijdige smaak, heeft een centrale plek ingenomen en de legitimiteitsthese van

Bourdieu, die gebaseerd was op distinctie middels verschillen in kwaliteit van culturele goederen, vervangen.53 Zoals hierboven uiteengezet, bevat het smaakprofiel van de culturele omnivoor zowel hoge als lage genres en is hij bereid over gevestigde hiërarchische grenzen van culturele genres heen te stappen. De sociale actoren uit de hogere statusgroepen, die voorheen gekenmerkt werden als highbrow snobs met exclusief consumptiepatroon, zijn tolerante alleseters geworden. Culturele omnivoren lijken zich dus te verzetten tegen het idee van een culturele smaakhiërarchie. Maar behoren distinctieneigingen met de opkomst van dit nieuwe smaakpatroon tot het verleden?

Kortgezegd; nee. Het feit dat er sprake is van omnivoren betekent niet dat het distinctieprincipe niet meer werkt. De behoefte aan distinctie blijft bestaan: smaak en participatie aan cultuur dragen status uit. Zoals Susanne Janssen in haar oratie zei: “Mensen houden de behoefte zich te onderscheiden en cultuur blijft een distinctiemiddel.”54 Lizardo en Skiles voegen hieraan nog eens toe dat het een te simplistisch (en daarbij fundamenteel ongeldig) argument is om te stellen dat “Petersons omnivoor these de snob these, zoals

51 Laermans en Vander Stichele. ‘Cultuurparticipatie in Vlaanderen’: 198.

52 J. Rössel. ‘Cultural Capital and the Variety of Modes of Cultural Consumption in the Opera Audience.’ The Sociological Quarterly 52 (2011): 87.

53 M. Rimmer. ‘Beyond Omnivores and Univores: The Promise of a Concept of Musical Habitus.’ Cultural Sociology 6/3 (2012): 299-300.

(16)

voorgesteld door Bourdieu, ongeldig maakt.”55 Ten onrechte wordt dus de omnivoorthese ingezet tegen Bourdieus oorspronkelijke distinctiethese. Ook Marcel van den Haak

constateerde in zijn proefschrift dat distinctiemechanismen wel degelijk doorspelen. Volgens hem moet de breedheid van smaken gerelativeerd worden en vindt culturele distinctie alsnog plaats binnen domeinen en genres.56 Van den Haak stelde vast dat veel Nederlanders –met name hoogopgeleiden- nog altijd culturele hiërarchie in de praktijk brengen door zich te

onderscheiden van andermans smaak. Tegelijkertijd verzetten ze zich tegen dit soort distincties en tegen het idee van een culturele hiërarchie. Ze zijn intolerant ten opzichte van hiërarchie. Met een moderne logica, waarbij domeinen van hoge en lage cultuur overstegen worden, wordt culturele hiërarchie nog altijd in de praktijk gebracht.57

Misschien kan omnivoriteit gezien worden als een nieuwe vorm van distinctie: “As omnivorousness tends to become a distinctive criteria, Bourdieu’s thesis seems only partially challenged by this new theoretical framework, as far as cultural consumption remains socially stratified.”58 Omnivoren zijn wel degelijk selectief en gebruiken een strategie om hun identiteit te vormen en zich van anderen te onderscheiden.59 Nico Wilterdink oppert dat het feit dat een bepaald deel van de bevolking meer activiteiten onderneemt en meer leuk vindt dan anderen te maken heeft met een distinctieve, culturele oriëntatie. Het omnivoor zijn is wederom een esthetiek van de elite. Al is de elite nu niet meer snobistisch, maar open om alles te waarderen, alsnog wordt deze omnivore smaak geassocieerd met cultureel kapitaal en culturele distinctie.60

Er zijn sinds Petersons artikel relatief veel onderzoeken gepubliceerd (oa Van Eijck, Coulangeon, Bryson, Peterson et al.) die aantonen dat culturele elites in toenemende mate gekenmerkt worden door de omvang en verscheidenheid van hun culturele smaak (attitude) en consumptie (gedrag). “De definitie van omnivoriteit in al dit onderzoek berust op een grove en statische indeling van ‘hogere’ en ‘lagere’ genres, zodat de resultaten niets zeggen over de eventuele onderscheidingen die mensen binnen genres maken, noch over mogelijke

verschuivingen in hun definities van hoger en lager” merkt Wilterdink echter op.61 Het is niet 55 O. Lizardo en S. Skiles. ‘Reconceptualizing and Theorizing “Omnivorousness”: Genetic and Relational Mechanisms.’ Sociological Theory 30/4 (2012): 266.

56 M. van den Haak. ‘Disputing about taste: Practices and perceptions of cultural hierarchy in the Netherlands.’ Academisch Proefschrift. Universiteit van Amsterdam (2014): 341.

57 Ibidem: 346.

58 P. Coulangeon en P. Lemel. ‘Is ‘distinction’ really outdated? Questioning the meaning of the omnivorization of musical taste in contemporary France.’ Poetics 35 (2007): 93.

59 Oxford Bibliographies. ‘Cultural Omnivorousness’ I.K. Hazir. Geraadpleegd op 11-04-2017

<http://www.oxfordbibliographies.com/view/document/obo-9780199756384/obo-9780199756384-0134.xml>. 60 N. Wilterdink. ‘Blijvende grenzen; Scheidslijnen tussen hoge en lage cultuur zijn verschoven, maar niet verdwenen.’ Boekman 65 (2005): 39.

(17)

zo dat culturele omnivoren totaal geen onderscheid meer maken: “It does not signify that the omnivore likes everything indiscriminantly. Rather, it signifies an openness to appreciating everything.”62 Ook binnen hun brede smaak hebben ze voorkeuren (en afkeuren).Als het smaakpatroon alles omvat wat iemand aardig vindt om te doen, wordt de indruk gewekt dat omnivoren die eerst thuis een romantische televisiefilm kijken en later op de avond een

arthouse bezoeken in beide gevallen op zoek zijn naar een zelfde ervaring. Maar dat is, zo

beweert Hans van Maanen, niet het geval; want in het laatste geval verlangen zij naar de kick van het onverwachte, in het eerste naar de rust van het gekende.63Door binnen onderzoek niet alleen te focussen op wat er wordt geconsumeerd –hieruit komt inderdaad een breed patroon naar voren waar geen distinctieneigingen uit op te maken zijn-, maar ook te kijken naar de manier waarop consumptie-items begrepen worden, kan een genuanceerder beeld van het omnivore smaakpatroon gevormd worden.

Naast het feit dat culturele omnivoren niet alles op dezelfde manier waarderen, onderscheiden ze zich wel degelijk van anderen door culturele middelen en bijbehorende gedragscodes. De Amerikaanse sociologe Bethany Bryson stelde met haar onderzoek naar muzikale dislikes –in plaats van de zo vaak onderzochte muzikale voorkeuren- vast dat men culturele smaak gebruikt om symbolische grenzen tussen henzelf en andere ‘soorten’ mensen, met wie ze niet meer geassocieerd willen worden, kracht bij te zetten.64 Duidelijk werd dat smaak bruikbaar is voor culturele exclusie. Dat stelde Bourdieu ook al vast. Vanuit dit

oogpunt wordt verwacht dat individuen met een hoge status het meest cultureel exclusief zijn; ze onderscheiden zich met een exclusieve cultuur die culturele patronen en smaken van andere groepen afwijst. Bryson constateerde dat de genres die de minste educatie vergden en dus geassocieerd werden met lage klasse –gospel, country, rap en heavy metal- inderdaad het meest werden afgewezen door de hoge statusgroep. Peterson wordt hiermee niet per se tegengesproken. Culturele omnivoren hebben ook dislikes, ondanks het feit dat deze groep, volgens de theorie van Peterson en de theorie van politieke tolerantie (die stelt dat educatie tolerantie, openheid en culturele acceptatie bevordert), het minst uitsluitend is.65 Zoals eerder gezegd staan zij er wel voor open verschillende genres te waarderen. Ik kom later terug op de sociaal-maatschappelijke veranderingen die te maken hebben met deze tolerantie.

62 Peterson en Kern. ‘Changing highbrow taste’: 904.

63 H. van Maanen. ‘Als alles kunst heet…’ Boekman 65 (2005): 59.

64 B. Bryson. ‘Anything but Heavy Metal: Symbolic exclusion and musical dislikes.’ American Sociological Review 61 (1996): 884.

(18)

De trends die de omnivoriteitsthese heeft blootgelegd komen systematisch in

onderzoeken terug, maar er zijn ook veel complicaties tevoorschijn gekomen. Want wie zijn deze mensen en wat betekenen de veranderingen in hun smaakregime voor de processen van distinctie? “De culturele omnivoor is niet het nieuwe type cultuurconsument”, aldus Anita van Twaalfhoven.66 Het gaat om een kleine groep van culturele omnivoren die de ene dag een opera bezoekt en de volgende dag naar het voetbalstadion gaat. Niet iedereen neemt ineens allerlei vormen van cultuur tot zich en er is dus zeker geen massaal ander patroon ontstaan in breed verband. De verschuiving naar omnivoriteit komt voor in de groep van traditionele cultuurbezoekers, maar andersom gaan fans van De Toppers niet de volgende dag naar Het Concertgebouw.

Het kleine clubje culturele omnivoren dat zich voornamelijk binnen de hogere klassen van de samenleving bevindt, waardeert dus niet alles. Wel staan ze open voor verschillende genres en cultuurvormen. Er is heterogeniteit aan smaakpakketten mogelijk en er bestaat geen rolmodel cultuuromnivoor.67 Wat je dan precies waardeert, de manier waarop je participeert en smaakvoorkeuren combineert, blijft hierbij wel degelijk van belang. “Dit komt omdat de relationele betekenis zoals die in de sociale ruimte ontstaat, en die Bourdieu aanduidde met de categorieën hoog en laag (legitiem en niet-legitiem) nog steeds werkt, en niet anders kán werken” verklaren Zeedijk en Smits.68 Dat een brede oriëntatie nu hoog in aanzien staat en de culturele fractie zich omnivoor gedraagt, is een nuancering van de theorie van Bourdieu, en als die omnivoriteit ook nog eens selectief blijkt te zijn, is Petersons theorie van de culturele omnivoor zelfs in de lijn van Bourdieu.69

1.2 Classificaties

Binnen het culturele publieke domein is een strijd gaande tussen elite (‘cultured’) en massa (‘uncultured’) en hun bijbehorende smaakcultuur; welke en wiens cultuur moet domineren in

66 Van Twaalfhoven. ‘Onder professoren’: 66. 67 Wilterdink. ‘Blijvende grenzen’: 39. 68 Zeedijk en Smits. ‘Bourdieu’: 115. 69 Ibidem: 119.

(19)

de samenleving? Moet de culturele elite domineren of moet de markt zijn werk doen?70 De begrippen hoge/legitieme/elitaire en lage/massa/populaire cultuur bevatten geen vastomlijnde, objectieve categorieën, maar zijn constructies die door interactie tot stand komen en in plaats en tijd aan verandering onderhevig zijn. Ze zijn het resultaat van verschillende processen van distinctie waarin men zich van anderen onderscheidt.71 Smaakculturen en het debat

daaromheen hebben zich logischerwijs ook de afgelopen decennia ontwikkeld. Actoren uit de hogere sociale klassen zijn niet langer exclusieve snobs, maar tolerante omnivoren. Sinds de jaren zestig van de vorige eeuw heeft zich een aantal bredere sociaal-maatschappelijke processen voorgedaan, zoals individualisering, de-traditionalisering, democratisering van het onderwijs en sociale mobiliteit, die allemaal van invloed zijn op die ontwikkeling.72 In de komende paragrafen bekijken we allereerst welke analyses de wetenschappelijke literatuur geeft. Hierbij focus ik me op culturele classificatiesystemen zoals die geïntroduceerd werden door de Amerikaanse socioloog Paul DiMaggio. Vervolgens kijken we welke ontwikkelingen specifiek in de Nederlandse maatschappij zorgden voor verandering in smaakculturen en consumptiepatronen.

1.2.1 Veranderende culturele classificaties

Paul DiMaggio heeft in zijn artikel ‘Classification in Art’ een helder overzicht gegeven van structurele ontwikkelingen die verschuiving van classificaties tot gevolg hadden.

In een samenleving kan het in plaats en tijd verschillen hoe classificaties (waardering) van cultuuruitingen plaatsvinden, omdat deze verband houden met de sociale structuur en het onderwijssysteem. DiMaggio bouwt hiermee voort op Bourdieus idee dat culturele

voorkeuren nauw samenhangen met de sociale positie en het genoten onderwijs van personen. Maatschappelijke ontwikkelingen (die ik later in deze scriptie voor Nederland specifiek bespreek) weerspiegelen de veranderingen binnen de culturele classificatiesystemen en zodoende bij de smaakculturen en -voorkeuren. DiMaggio onderscheidde vier dimensies van culturele classificatiesystemen. De eerste, differentiatie, heeft betrekking op de

verscheidenheid aan genres en kunstwerelden. Bij de tweede, hiërarchie, gaat het om aanzien van deze bepaalde genres. De derde dimensie, universaliteit, wijst op de indeling van

cultuurproducten op homogene wijze. De laatste dimensie die DiMaggio onderscheidde, afgrenzingssterkte, behelst de mate waarin grenzen tussen verschillende culturele genres zijn 70 Gans. Popular Culture: 3-4.

71 M. van den Haak en L. Vermeulen. ‘Je moet onder aan de ladder beginnen: Distinctie en hiërarchie binnen de klassieke en hedendaagse muziek.’ Sociologie 8/3 (2012): 278.

(20)

geritualiseerd door sociale sancties en uitsluitingsdimensies. In de huidige westerse samenleving merkte DiMaggio een toename van differentiatie op en een afname van de andere drie dimensies.73

Deze toename wil zeggen dat het aantal genres en sub-genres groeiende is. Daarbij komt dat steeds meer van deze genres worden gezien als legitieme cultuur, omdat (het belang van) een strenge hiërarchie is afgenomen. Er is nog sprake van een hiërarchische ordening van genres, maar sinds de jaren zestig is de afstand tussen traditionele, hoge kunsten en minder legitiem geachte vormen een stuk kleiner geworden. Ook het indelen van cultuurproducten op homogene wijze neemt af door een diversiteit aan kunstopvattingen van een gesegmenteerd publiek. Het cultuurbegrip is ruimer geworden, waardoor er meer cultuurproducten (h)erkend worden in de samenleving en er minder sprake is van een universele klassieke canon die moet worden overgedragen. Als laatste is grensoverschrijding tussen ‘Kunst’ en massacultuur gebruikelijker geworden door het verlies aan afgrenzingssterkte. Deze ene toename en de drie afnames zorgden aan de aanbodzijde van cultuur voor een groeiend aantal

geïnstitutionaliseerde genres en aan de publiekszijde voor een minder sterke afgrenzing en hiërarchie van sociale groepen.

De processen van classificatie van cultuur zijn de kern van de verschuiving in smaakcultuur van snob naar omnivoor. Susanne Janssen zette overtuigend uiteen hoe de grenzen tussen hoge en lage, exclusieve en populaire kunstvormen de afgelopen decennia vervaagd zijn, hoe de onduidelijkheid hierover is toegenomen en de consensus is afgenomen. Terugvallend op de vier hierboven beschreven classificaties van DiMaggio, beschreef zij hoe de hiërarchische ordening van genres (ofwel de classificatie van cultuur) in Nederland veranderd is. Ook zij spreekt over een toegenomen verscheidenheid aan afgegrensde genres en een afname van de consensus over de aard en kwaliteit van cultuuruitingen (universaliteit). Dit droeg bij aan de twijfel over legitimiteit van gevestigde culturele hiërarchieën en een meer pluralistisch cultuurbegrip (cultuurrelativisme). Eveneens spreekt zij over de afname van symbolische afgrenzing en genreconventies; men kan zich vrijer bewegen tussen genres zonder een positie in gevaar te brengen.74 Hoe dit alles zich in Nederland heeft ontwikkeld komt in de volgende paragraaf aan bod.

1.2.2 Vervagende grenzen

De processen van classificatie van cultuur die hierboven beschreven zijn, zijn het resultaat van veranderingen in de sociaal hiërarchische ordering van een samenleving. Veranderingen 73 P. DiMaggio. 'Classification in Art.' American Sociological Review 52/4 (1987): 440-455.

(21)

in de samenleving die Janssen verwoordt als “diverse en onderling verweven bredere

maatschappelijke processen en daarmee verbonden ontwikkelingen binnen het culturele veld zelf.”75 De processen die Janssen beschrijft zijn welvaartstijging, democratisering van het onderwijs en een verandering in het socialisatieklimaat door toenemende sociale mobiliteit, emancipatie, individualisering en onthiërarchisering. Deze processen hebben gezorgd voor een transitie van een samenleving waarin sociale posities vanaf de geboorte vastliggen (gesloten samenleving) naar een samenleving waarin sociale posities in beginsel voor iedereen open staan (open samenleving).76 Hieronder wordt een sociologische analyse gegeven voor de ontwikkelingslijnen richting de open samenleving die Janssen schetst.

De eerste grote ontwikkeling is de welvaartstijging die Nederland na de Tweede Wereldoorlog doormaakte. Dit had een expansie van de mogelijkheden voor

cultuur-consumptie en vrijetijdsbesteding voor de Nederlandse bevolking tot gevolg. Er ontstond een consumptiecultuur naar Amerikaans model en de diensten en mogelijkheden om de

toegenomen vrije tijd mee in te vullen breidden zich in rap tempo uit. Door de media kregen verschillende cultuuruitingen meer bereik. Dit alles leidde tot een concurrentiestrijd om de aandacht van de consument.77 Nico Wilterdink voegt in zijn rede toe dat er met de stijging van de welvaart ook een ‘esthetisering van de leefwereld’ plaatsvond. De grenzen tussen ‘Kunst’ aan de ene kant en ontwerp en reclame aan de andere kant zijn vervaagd. Kunst en commercie zijn elkaar steeds meer gaan doordingen. Hiermee de twijfels over de aard en de legitimiteit van culturele hiërarchieën en onderscheidingen tussen ‘hoge’ en ‘lage’ cultuur toe.78

Als tweede ontwikkelingslijn die bijdroeg aan meer gedifferentieerde patronen van cultuurproductie en –consumptie noemt Janssen de democratisering van het Nederlandse onderwijs. Door een nieuwe onderwijsstructuur die in 1968 werd ingevoerd (de

Mammoetwet), nam de instroom in hoger- en wetenschappelijk onderwijs toe. Meer

Nederlanders kregen toegang tot meer educatie wat resulteerde in een minder sterk verband tussen opleiding en milieu van herkomst. Sinds de jaren zestig kwamen hierdoor veel mensen in een andere maatschappelijke positie terecht dan hun ouders en de groep hoogopgeleiden veranderde van samenstelling.79 Niet alleen de structuur, maar ook de inhoud van het curriculum veranderde in het nieuwe, gedemocratiseerde onderwijssysteem. Een leerstofgericht curriculum maakte plaats voor een leerlinggericht curriculum met de 75 Ibidem: 12.

76 Ibidem: 12- 19. 77 Ibidem: 12- 14.

78 Wilterdink. ‘In deze verwarrende tijden’: 12-13. 79 Janssen. ‘Vervagende grenzen’: 15-16.

(22)

mogelijkheid naar eigen interesse en voorkeur vakken te kiezen. Dit ging wel ten koste van de algemene kennis en een brede culturele vorming; het zogeheten klassieke ‘Bildungs-ideaal’ werd verworpen.80 Bij dit beschavingsideaal spiegelt men zich aan een prototypisch

mensbeeld van algehele culturele en intellectuele ontwikkeling en streeft men naar een hoger niveau van individuele kennis en kunst.81 Het individu van vandaag is echter op zoek naar het ware zelf en bevrediging wordt verstaan als een gevoel van authenticiteit en de mogelijkheid om zichzelf te ontwikkelen en gestalte te geven aan de eigen identiteit.82 Dit nieuwe ideaal had gevolgen voor culturele voorkeur en daaruit volgende cultuurparticipatie. In eerste instantie werd gedacht dat de onderwijsexpansie zou leiden tot een groei in de participatie van highbrow kunstvormen. Immers, het publiek dat daar een toereikende opleiding voor had genoten groeide. Echter, onder andere door het verminderde belang van het Bildungs-ideaal, was de participatie in highbrow kunst geen vanzelfsprekende keuze meer voor de nieuwe generatie hoogopgeleiden.83

Het derde cluster van stuwende krachten achter de veranderingen in de classificatie van cultuur in Nederland bestaat volgens Janssen uit emancipatie, individualisering en onthiërarchisering.84 Men werd op allerlei fronten in toenemende mate zelfstandig en individualisme werd een massaverschijnsel. Het ontzag voor autoriteiten nam hiermee af waardoor meer leek toegestaan. Van Eijck, De Haan en Knulst opperden overigens dat hoogopgeleiden “avant la lettre steeds al omnivoor zijn geweest.”85 Maar om gezichtsverlies te mijden, werd de combinatie van hoge en lage cultuur niet naar buiten gebracht: “Als een intellectueel de voetbalstanden bijhield, boulevardbladen las of een schlager kon meezingen, hield hij dit beter voor zich.” Nu door postmoderne idealen niet langer één waarheid gold, maar meerdere ideologieën naast elkaar konden bestaan, vervaagden de grenzen en

verdwenen de verschillen in waardering van hoge en lage cultuur. ‘Popular culture’ won aan prestige en erkenning. Dit is te zien aan de toenemende aandacht voor deze cultuurvorm in de pers, onderwijs en wetenschap, toekenning van subsidies en prijzen en oprichting van

legitieme instituten.86

80 Ibidem: 17.

81 Van Eijck, De Haan en Knulst. ‘Snobisme’: 155.

82 Laermans en Vander Stichele. ‘Cultuurparticipatie in Vlaanderen’: 200.

83 K. van Eijck. ‘Richard A. Peterson and the culture of consumption.’ Poetics 28 (2000): 209. 84 Janssen. ‘Vervagende grenzen’ 16.

85 Van Eijck, De Haan en Knulst. ‘Snobisme’: 156. 86 Ibidem.

(23)

“Als iemand tegenwoordig zegt dat je deel uitmaakt van een elite, is dat doorgaans beledigend bedoeld.”87 De afgelopen verkiezingen (in Nederland en de USA) lieten duidelijk zien dat ‘de elite’ een andere bijsmaak heeft gekregen. Was het in het verleden een positief verschijnsel om elitair te zijn, nu is ‘elite-bashing’ een veel gezien verschijnsel. Het

sleutelmoment was daarbij de bezuinigingen op de cultuur van de ‘linkse grachtengordel’. Geert Mak stelde het in zijn dankwoord bij het ontvangen van de Gouden Ganzenveer in 2015 treffend voor: “Vandaag de dag wordt het begrip elite niet meer geassocieerd met

topkwaliteit, maar met ivoren torens, intellectuele blindheid, vriendjespolitiek, bonussen, gegraai, wanbeleid…”88 Het is echter nog maar de vraag of er vandaag de dag überhaupt sprake is van een elite in Nederland. Als we de hoogopgeleiden onder de elite scharen, is de elite enorm gedemocratiseerd. Ook hier gaat Mak op in: “We zijn kinderen van de jaren zestig en zeventig. Opgevoed en opgeleid in een cultuur waarin alles draaide om de ‘bevrijding’ uit de oude banden en tradities, om individuele ontplooiing, om herontdekking van het ‘ik’.”89 Sociale mobiliteit kan tevens een verklaring zijn voor de opkomst van een brede, omnivore smaak binnen de hogere statusgroepen. Men neemt eigen culturele voorkeuren uit het

verleden (familieachtergrond) mee in plaats van zich aan te passen, waardoor een hoog niveau van socio-culturele heterogeniteit binnen de groep ontstaat. Deze ‘nieuwelingen’binnen de hogere statusgroep zijn minder geneigd elitair snobistisch gedrag te vertonen.90

Er is sprake van een ander klimaat waarbinnen de culturele classificaties gelden. Grenzen zijn vervaagd. Aangezien –Bourdieu zei het al- de waardebepaling ingegeven wordt door de classificatiesystemen van de dominante klasse, is ‘waarde’ in de hedendaagse open samenleving niet langer ‘hoog’, maar ‘breed’. Bryson introduceerde een nieuwe vorm van cultureel kapitaal die in de huidige samenleving het meeste aanzien zou geven voor elite: multicultureel kapitaal, waarbij het een sociaal prestige behelst als iemand met een breed scala van culturele stijlen bekend is.91 De tolerantie en openheid die dit uitstraalt staat in de huidige maatschappij in hoog aanzien. Geen wonder dat de culturele voorkeuren tegenwoordig veelzijdig zijn.

2 Nieuwe generatie, nieuwe trends

2.1 Een nieuwe generatie jongeren

87 N. Noordervliet en P. Rosemöller. ‘Omdat iemand als individu moed opbrengt.’ In: Gouden Ganzenveer 2015. Red. M. Dessing Leiden/Stichting De Gouden Ganzenveer Amsterdam (2015): 41.

88 G. Mak. ‘Opnieuw: de deftigheid in het gedrang.’ In: Gouden Ganzenveer 2015. Red. M. Dessing Leiden/Stichting De Gouden Ganzenveer Amsterdam (2015): 20.

89 Mak. ‘Opnieuw’: 22.

90 Van Eijck. ‘Richard A. Peterson’: 212. 91 Bryson. ‘Anything but Heavy Metal’: 88.

(24)

Er is vandaag de dag sprake van een toegenomen omnivoor smaakpatroon, speciaal onder het jongere en hoger opgeleide deel van de bevolking.92 Jongeren zijn op steeds jeugdigere leeftijd zelfstandig consument en worden als zodanig aangesproken.93 Het is een doelgroep die in opkomst is en waar meer en meer rekening mee wordt gehouden. Dit maakt de nieuwe generatie van omnivore, individualistische jongeren met veel keuzemogelijkheden tot een interessante onderzoeksgroep. Wat hierbij opvalt is dat het begrip ‘jongeren’ telkens anders geïnterpreteerd wordt en in bijna ieder onderzoek een ander cohort beslaat. Zo gaat het in de SCP-serie ‘Het bereik van de kunsten’ de ene keer over jongeren van 16-40 jaar.94 Dan weer bestaat deze groep uit consumenten van 6-16 jaar.95 Mieke de Waal deed ook onderzoek naar ‘jonge’ jongeren van rond de 16 jaar. Het onderzoek van econoom Hans Abbing, waar ik later uitgebreid op in zal gaan, focust op de generatie tussen 15 en 25 jaar.96 Deze scriptie focust zoals eerder gezegd ook op een afgebakende groep van 15-25 jaar, omdat dit de belangrijkste vormingsjaren zijn als het op smaak aankomt. De sociaaleconomische omstandigheden en opvattingen die in deze periode dominant zijn, drukken een stempel op de mentaliteit in het leven van personen.97 In de leeftijdscategorie van 15-25 worden mensen volwassen en zelfstandig en het verplichte primaire en secundaire onderwijs en de opvoeding zijn zo goed als voltooid. In de fase tot vijftien jaar hebben de ouders en school een grote invloed op (het bijbrengen van) de waardering voor kunst en het gedrag. In de levensfase daarna wordt men zelfstandiger en heeft de vriendenkring een belangrijke invloed op de invulling van vrije tijd.98 In deze fase, niet langer de hoede van ouders en leraren, kiezen adolescenten zelf of ze

doorgaan met het waarderen en consumeren van kunst. De invloed van het ouderlijk huis verzwakt, maar valt niet helemaal weg: jongeren die thuis een cultureel voorbeeld hadden, gaan meer naar culturele instellingen dan leeftijdsgenoten zonder die voedingsbodem.99 Een ontwikkeling van esthetische smaak in de kindertijd vergroot de kans op vervolg van de deelname.100 Cultuur en vermaak werken bij uitstek als symbolen om je mee te identificeren en te onderscheiden. Knulst en De Haan stelden vast dat 16-25 jarigen zich vaak (tijdelijk) 92 Van Eijck, De Haan en Knulst. ‘Snobisme’: 158.

93 W. Knulst. ‘Podia in een tijdperk van afstandbediening. Onderzoek naar de achtergronden van veranderingen in de omvang en samenstelling van podiumpubliek sinds de jaren vijftig.’ Het culturele draagvlak, deel 1. Sociaal Cultureel Planbureau/Rijswijk (1995): 129.

94 Knulst en De Haan. ‘Het bereik van de kunsten.’: 1-2. 95 Ibidem: 32.

96 Hans Abbing betoogt in zijn boek Van hoge naar nieuwe kunst’aan de hand van de informaliseringstheorie van de Nederlandse socioloog Cas Wouters dat de hoge kunsten niet aansluiten bij de nieuwe tijd en nieuwe generatie jongeren tussen de 15 en 25 jaar.

97 Knulst en De Haan. ‘Het bereik van de kunsten.’: 2. 98 Idem.

99 Ibidem: 226. 100 Ibidem: 141.

(25)

afzetten tegenover de cultuur van ouders, leraren en bestuurders: ze stoppen met het volgen van kunstvakken en het bezoeken van musea of andere culturele instellingen.101 Jongeren gaan hun eigen mogelijkheden en identiteit testen en dit doen zij onder de socialiserende invloed van een vriendenkring (peers) die de mode in de jeugdcultuur resoneert. “Esthetische

voorkeuren spelen een bijzondere rol in het leven van adolescenten, namelijk om uitdrukking te geven aan denkbeelden en gevoelens van die levensfase en tevens om kenbaar te maken dat men zich ook van de smaak van opvoeders weet te onderscheiden.”102

“Wij laten onze smaak niet bepalen door schaamte of schuldgevoel en zetten ons af tegen het idee dat iemand voor ons moet bepalen wat goede smaak is.”103 De eerder

beschreven sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen hebben grote gevolgen gehad voor het socialisatieklimaat waarin jongere generaties Nederlanders zijn grootgebracht. Er is een nieuwe generatie opgegroeid die denkt individueel en vrij te zijn. De bovenstaande tekst uit het (online) tijdschrift i-D illustreert dit gevoel helder: “Het idee van authenticiteit is ontstaan bij de Amerikaanse Beatniks in de jaren vijftig. Deze groep heeft zich altijd afgezet tegen de mainstream. Iets soortgelijks gebeurt nu ook. We zetten ons deze keer niet af tegen de mainstream, we zetten ons juist af tegen de autoriteiten.”104 Het betekent niet dat smaak de afgelopen jaren drastisch veranderd is, maar dat men ervoor uit durft te komen dat hij of zij verschillende cultuurvormen, zowel hoog als laag, op prijs kan stellen en dat jongeren de vrijheid willen hebben om te genieten van eigen keuzes, zonder dat iemand daar op neerkijkt. De jongeren van vandaag zijn op cultureel gebied anders geprogrammeerd. Janssen

verklaarde dat dit komt omdat de waardering voor hoge cultuur in mindere mate via onderwijs wordt doorgegeven, de nieuwe generatie niet is opgegroeid met het idee dat er een hogere cultuur bestaat die waardevoller is dan de populaire cultuur en deze jongeren alle gelegenheid kregen zich terug te trekken in hun eigen smaakuniversum.105

In 2000 kopte NRC: “De culturele omnivoor bestaat: Jongeren maken geen

onderscheid tussen ‘hoge’ en ‘lage’ kunst. Ze zijn culturele alleseters, zo bewijst een vandaag verschenen rapport van het Sociaal en Cultureel Planbureau.”106 Jonge leden van hogere statusgroepen bewegen zich het meest in omnivore richting. Ook andere onderzoeken wijzen 101 Knulst en De Haan. ‘Het bereik van de kunsten.’: 151-152.

102 Idem.

103 i-D Vice. Thinkpieces. ‘De grenzen tussen hoge en lage cultuur vervagen.’ J. Kemshal-Bell. 11-06-2015. Geraadpleegd op 2-04-2017 <https://i-d.vice.com/nl/article/de-grenzen-tussen-hoge-en-lage-cultuur-vervagen>.

104 Ibidem.

105 Janssen. ‘Vervagende grenzen’: 17.

106 M. Duursma. ‘De culturele omnivoor bestaat.’ NRC 16-03-2000. Geraadpleegd op 22-04-2017 <https://www.nrc.nl/nieuws/2000/03/16/de-culturele-omnivoor-bestaat-7486550-a107808>.

(26)

erop dat jongeren het prototype omnivoor zijn: “Younger ones, given that they are more likely to have experienced social mobility […], partly as a consequence, draw less sharp boundaries between high- and low- brow culture.”107 Het is van belang nader op deze groep en de

Nederlandse situatie in te gaan. Vooral in Nederland nemen jongeren en hun cultuur een speciale plek in en worden ze gezien als ijkpunt voor de cultuur. Anders dan in de landen om ons heen, was in Nederland de cultuur van vijftig jaar geleden sociaal nogal gesegregeerd, aldus socioloog Paul Schnabel.108 De gevestigde burgerij moest niets hebben van het culturele repertoire van de jongeren, waardoor zij echt hun eigen smaakcultuur ontwikkelden en

behielden. In Nederland zijn hierom de jongere generaties beeldbepalend en normstellend geworden en worden zij gezien als cultuurdragers. Het is dus niet gek dat er in de loop der tijd meer en meer interesse ontstaat voor de cultuurparticipatie onder jongeren binnen Nederland. Zowel in het cultuur- en jeugdbeleid als in verscheidene wetenschappelijke onderzoeken. Dit uit zich in een stroom van publicaties over het culturele gedrag van jongeren.

De trend om meer te focussen op cultuurparticipatie van jongeren binnen het cultuurbeleid en wetenschappelijk onderzoek begon eind jaren tachtig. In het Nederlandse politieke beleid zagen we dat de overheid vanaf die tijd een brug begon te slaan tussen jeugd- en cultuurbeleid om de cultuurparticipatie van jongeren te bevorderen. De culturele

belangstelling en het gedrag van jongeren werd op uiteenlopende wijzen geïnterpreteerd en verklaard.109 Bij verklaringen over cultuurdeelname domineren in Nederland vooral de studies van Knulst, De Swaan en Ganzeboom. Ganzeboom beschreef bijvoorbeeld een aantal factoren die van invloed zijn op cultuurdeelname: rationele keuzes als tijd- en geldkosten, culturele competentie (de informatieverwerkingtheorie) en de sociologische

statusverwervingstheorie.110 Vooral de laatste twee zijn interessant en spelen een grote rol in het keuzeproces van jongeren, zoals we verder in dit hoofdstuk zullen zien.111

Van Eijck, Knulst en De Haan gingen in hun onderzoeken in op het omnivore smaak- en participatiepatroon van de nieuwe generatie. Het huidige vrijetijdspatroon kenmerkt zich volgens hen door een grote mate van afwisseling. Men houdt er diverse liefhebberijen op na en allerlei combinaties zijn mogelijk.112 Het programma van jongeren is niet beperkter

geworden, maar wel heeft hogere cultuur deels plaats moeten maken voor de consumptie van 107 Van Eijck. ‘Richard A. Peterson’: 214.

108 P. Schnabel. ‘Schieten op de Canon.’ Boekman 65 (2005): 23.

109 Het Sociaal Cultureel Planbureau verrichtte een aantal toonaangevende studies, zoals Jongeren in de jaren tachtig (1985), Leefstijlen in Nederland (1988), Van woord naar beeld (1988) en Van vaudeville tot video (1989). 110 H. Ganzeboom. Cultuurdeelname in Nederland. Van Gorcum/Assen, Maastricht (1989): 43-61.

111 Ibidem: 157-179.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Hoewel de scheiding van minderjarigen en volwassenen verplicht is krachtens het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind, bleek dat uit handen gegeven jongeren in

Niet-gelovige jongeren die boos zijn door de gebeurtenissen in het conflict tussen Israël en de Palestijnen, denken iets vaker dan christelijke jongeren niet zo positief over Joden

Ook voor andere personen worden deze gegevens in de RNI bijgehouden, het is echter niet altijd duidelijk waar deze wijzigingen doorgegeven kunnen worden.. Oplossingen met

toekomstverbeelding buitengewoon persoonlijk is, zo dus ook die van de deelnemende leerlingen. De grotendeelse overeenkomst in de gerapporteerde ervaringen van de leerlingen

In het LISS-panel is bijna 60 procent van mening dat echtscheiding ook mag als het ge- trouwde stel jonge kinderen heeft De oudere ge- neraties blijken minder tolerant ten aanzien

Kortháls richt het woord tot de vergadering, wat tot groot enthousiasme leidt (5). Kort- hals was zelf politiek opgegroeid in de BJL. Hij zou overigens zijn hele

Samenwonen is niet als aparte categorie geregistreerd Zeven respondenten hebben één kind (vijf thuisloze jongeren en van respondenten van de residentiële en Leidse

Therefore, to secure its continuous competitiveness in the South African life insurance market, Liberty Life must understand the importance of trust and commitment as antecedents