• No results found

De directe en indirecte invloed van de sociale identiteit van buurtbewoners op participatie in collectieve actie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De directe en indirecte invloed van de sociale identiteit van buurtbewoners op participatie in collectieve actie"

Copied!
34
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Directe en Indirecte Invloed van de Sociale Identiteit van

Buurtbewoners op Participatie in Collectieve Actie

Mathilde Rozing

Bachelorthese Sociale Psychologie Studentnummer: 10556214

Universiteit van Amsterdam Begeleid door G. Valk Inleverdatum: 31 mei 2016

(2)

Abstract

De directe en indirecte invloed van de sociale identiteit op participatie in collectieve actie is onderzocht bij 146 deelnemers. Het Social Identity Model of Collective Action voorspelt aan de hand van drie subjectieve variabelen wanneer mensen participeren in collectieve actie. In dit onderzoek werd de bruikbaarheid van dit model op buurtbewoners die participeren in collectieve actie getest. Dit werd onderzocht in twee Amsterdamse buurten, door middel van een vragenlijst die is afgenomen bij de buurtbewoners. Hieruit bleek dat de sociale identiteit van buurtbewoners een positieve invloed had op participatie in collectieve actie. Ook bleken de waargenomen onrechtvaardigheid en waargenomen efficacy een positieve invloed te hebben op de participatie in collectieve actie. De indirecte invloed van de sociale identiteit op participatie in collectieve actie is in dit onderzoek niet naar voren gekomen.

(3)

“Buurtactie voor behoud De Liefde”, zo luidt de kop van een artikel in de Westkrant op 6 januari 2015. Buurtbewoners waren een actie begonnen voor het behoud van café-restaurant De Liefde. De gemeente wilde de openstelling van De Liefde in de avond afschaffen. Hierdoor zou De Liefde moeten sluiten, omdat openblijven hierdoor financieel niet meer haalbaar zou zijn. De buurtbewoners waren van mening dat De Liefde bijdroeg aan een schoner en veiliger Bilderdijkpark. Het Bilderdijkpark was er volgens buurtbewoners op vooruit gegaan sinds de komst van De Liefde. Dit wilden de buurtbewoners niet verloren zien gaan en zijn daarom een petitie gestart. Deze actie heeft haar vruchten afgeworpen, de

gemeente heeft het voorstel herzien en het café-restaurant mag open blijven. Dit is een voorbeeld van een buurt die in collectieve actie komt.

Wright, Taylor en Moghadden (1990) definiëren collectieve actie als: “Elk soort actie dat wordt uitgevoerd door een lid van een groep en als doel heeft de toestand van deze groep op een positieve manier te veranderen”. Olson (2009) stelt dat collectieve actie groepsleden een collectief goed brengt, wat ze individueel niet kunnen bereiken. Iedereen heeft wensen die samen beter gerealiseerd kunnen worden dan alleen. In een buurt levert een succesvolle collectieve actie bijvoorbeeld collectieve veiligheid of een gemeentelijke verordening op. Een collectieve buurtactie kan leiden tot verbetering van de leefbaarheid in deze buurt. Toch slagen mensen er niet altijd in om deze samenwerking tot stand te laten komen, ook al

beseffen zij dat ze meer gebaat zijn bij een collectieve actie (de Swaan, 1984). Dit is te zien in Amsterdam, waarbij niet elke buurt in dezelfde mate collectief in actie komt. Zo komen de buurtbewoners in Grachtengordel-West vaker dan de gemiddelde buurt in collectieve actie en ligt de Kolenkitbuurt onder dit gemiddelde (OIS Amsterdam, 2016). Dit is opvallend,

aangezien de tevredenheid van de buurtbewoners in de Kolenkitbuurt lager ligt dan in

Grachtengordel-West (OIS Amsterdam, 2016). Hoe kunnen deze verschillen in de participatie in collectieve actie ontstaan? In dit onderzoek zal op basis van het Social Identity Model of

(4)

Collective Action (SIMCA model) (van Zomeren, Postmes & Spears, 2008) naar mogelijke

oorzaken voor deze verschillen worden gekeken.

Een lage tevredenheid bij buurtbewoners hoeft dus niet te leiden tot collectieve actie. Dit zou kunnen duiden op andere factoren die een rol spelen. Door te onderzoeken waar deze verschillen in participatie in collectieve actie vandaan komen, kan de gemeente steun gaan bieden op deze punten. Hierdoor kan actief burgerschap worden gestimuleerd. Dit is niet alleen voordelig voor de buurtbewoners, maar ook voor de gemeente. Zo zullen

buurtbewoners eerder gezamenlijke oplossingen gaan vinden voor gedeelde problemen. Ook zal het zorgen voor meer sociale cohesie en binding tussen buurtbewoners. Bovendien zal meer participatie in collectieve actie leiden tot een hogere collective efficacy, wat betekent dat er een sociale druk gevormd wordt waar buurtbewoners zich verantwoordelijk voelen voor elkaar en verantwoordelijk voelen om op elkaar letten. Deze steun kan worden geboden door middel van formeel leren, zo kunnen lessen worden gegeven op de scholen in de buurt. Ook kan er op lokaal niveau

programma’s aangeboden worden die de publieke participatie mogelijk gaan bevorderen (Newman, 2010).

Figuur 1. De directe en indirecte invloed van sociale

(5)

Maar wat zorgt ervoor dat personen participeren in collectieve actie? Het SIMCA model bevat drie subjectieve variabelen die deze mobilisatie in collectieve actie kunnen verklaren. Uit eerder onderzoek blijkt het SIMCA model beter toepasbaar te zijn dan andere modellen die participatie in collectieve actie verklaren (van Zomeren, Postmes & Spears, 2008). Echter kan er nog geen antwoord gegeven worden op de vraag waarom buurtbewoners participeren in collectieve actie. De toepasbaarheid van het SIMCA model is namelijk nog niet getest op buurtbewoners die de leefbaarheid van hun buurt proberen te verbeteren door

middel van collectieve actie.

De drie subjectieve variabelen waar het SIMCA model op gebaseerd is, zijn de waargenomen efficacy, de waargenomen onrechtvaardigheid en de sociale identiteit, zie figuur 1. De waargenomen efficacy van een groep kan worden gedefinieerd als: “De perceptie die groepsleden hebben of zij hun verlangde doelen kunnen behalen door middel van

collectieve actie” (van Zomeren, Postmes & Spears, 2008). De waargenomen

onrechtvaardigheid is de beoordeling van een individu dat hij of zij slechter af is dan iemand anders (van Zomeren, Postmes & Spears, 2008). De sociale identiteit is het deel van het zelfconcept dat tot stand komt door deel uit te maken van een groep, samen met de waarden en emotionele banden welke zijn verbonden aan het lidmaatschap met deze groep (Tafjel & Turner, 1979). Deze variabelen zullen in dit verslag verder worden toegelicht.

Het SIMCA model stelt dat de bovengenoemde variabelen een positieve directe invloed hebben op de participatie in collectieve actie. Ook is er sprake van een connectie tussen deze variabelen, waar de sociale identiteit gezien wordt als een variabele die invloed heeft op de waargenomen efficacy en de waargenomen onrechtvaardigheid. De sociale identiteit heeft dus ook een indirecte invloed op participatie in collectieve actie. In dit onderzoek zal deze directe en indirecte invloed worden onderzocht in participatie in

(6)

collectieve buurtactie, om zo de toepasbaarheid van het SIMCA model te testen op participatie in collectieve buurtactie.

De invloed van de sociale identiteit op de participatie in collectieve actie

Zoals eerder beschreven is de sociale identiteit het deel van het zelfconcept dat tot stand komt door deel uit te maken van een groep. De Sociale Identiteit Theorie (SIT, Tafjel & Turner, 1979) stelt dat mensen streven naar positieve sociale identiteiten die geassocieerd worden met hun groepslidmaatschap. Als een persoon zich identificeert met een benadeelde groep, kan dit de persoon mobiliseren tot participatie in collectieve actie. Hierdoor kan de positieve sociale identiteit worden hersteld. De SIT stelt dat identificatie met een benadeelde groep een belangrijke voorspeller is van participatie in collectieve actie.

De SIT heeft ook betrekking op buurtbewoners. Als een buurtbewoner zich

identificeert met zijn of haar mede-buurtbewoners, zal een deel van het zelfconcept tot stand komen door deze buurt. As deze buurt benadeeld wordt, zullen de buurtbewoners geen positieve sociale identiteit meer uit hun groepslidmaatschap halen en om dit te herstellen kunnen buurtbewoners in collectieve actie komen. Op basis van de SIT, wordt de eerste hypothese geformuleerd:

H1. Er is een positieve invloed van sociale identificatie met buurtbewoners op de participatie in collectieve actie.

Volgens deze hypothese is te verwachten dat buurtbewoners die zich meer identificeren met hun buurtbewoners, eerder zullen participeren in collectieve buurtactie.

De invloed van sociale identiteit op de waargenomen efficacy

De waargenomen efficacy is de perceptie die de groepsleden hebben of zij hun verlangde doelen kunnen behalen door middel van collectieve actie. De Value-Expectancy

Theory (VET) stelt dat een groep zal evalueren of deelname de moeite waard is. De kans op

(7)

(Klandermans, 1984). Een aspect van sociale identiteit is de Sociaal Economische Status (SES) van een buurtbewoner. De SES wordt gedefinieerd als de sociale stand van een groep op basis van onderwijs, inkomen en bezittingen (Boardman & Robert, 2000). Het wordt ook wel het sociale kapitaal genoemd (Bourdieu, 2011). In de SES zijn verschillende soorten kapitalen te onderscheiden. Het financiële kapitaal staat voor het inkomen van de persoon. Met het menselijke kapitaal wordt het opleidingsniveau bedoeld. Als laatste bestaat het sociale kapitaal uit sociale connecties van de persoon. In een buurt wonen vaak personen die een gelijke SES hebben (OIS Amsterdam, 2016). Hierdoor is het een factor dat wordt gedeeld in de groepslidmaatschap van een buurt.

De SES kan van invloed zijn op de waargenomen efficacy. Uit de Social-cognitive

theory of self-efficacy van Bandura (1982) blijkt namelijk dat er een negatieve invloed bestaat

van de SES van een buurt op de waargenomen efficacy. Voor buurtbewoners met een hoge SES zijn financiële, sociale en menselijke kapitalen toegankelijker dan voor buurtbewoners met een lage SES. Hierdoor zullen de buurtbewoners met een hoge SES eerder het gevoel hebben dat zij de verlangde doelen kunnen behalen, dan de buurtbewoners met een lage SES. Doordat de kapitalen van buurtbewoners met een hoge SES toegankelijker zijn dan de

kapitalen van buurtbewoners met een lage SES, zullen de buurtbewoners met een hoge SES meer het gevoel van persoonlijke controle ervaren. Zij zullen de kans op een succesvolle collectieve actie hoger inschatten dan buurtbewoners met een lage SES. Door deze verhoogde waargenomen kans, zullen zij eerder participeren in collectieve actie.

Naar aanleiding van deze theorie kan een tweede hypothese worden geformuleerd:

H2. De SES van buurtbewoners heeft een positieve invloed op de waargenomen efficacy.

Op basis van het SIMCA model kan de derde hypothese worden geformuleerd:

H3. De waargenomen efficacy van buurtbewoners heeft een positieve invloed op de participatie in collectieve actie.

(8)

De twee buurten die onderzocht zullen worden, verschillen in hun SES. Zo zit Grachtengordel-West boven de gemiddelde SES van Amsterdam en zit de Kolenkitbuurt onder dit gemiddelde (OIS Amsterdam, 2016). Volgens deze hypotheses is te verwachten dat er een verschil zal zitten in waargenomen efficacy en een verschil in de participatie in

collectieve actie. In de buurt met een hogere SES zal de waargenomen efficacy hoger liggen dan in de buurt met een lagere SES. Dit zal in de buurt met een hogere SES leiden tot meer participatie in collectieve actie dan in de buurt met een lagere SES.

De invloed van sociale identiteit op de waargenomen onrechtvaardigheid

Zoals beschreven is de waargenomen onrechtvaardigheid de beoordeling dat een individu slechter af is dan iemand anders. Volgens de Relative Deprivation Theory (Folger, 1986) worden deze gevoelens van onrechtvaardigheid waargenomen door sociale

vergelijkingen. Als deze vergelijkingen leiden tot een subjectief gevoel van

onrechtvaardigheid, leidt dit tot verhoogde arousal in een individu. Met arousal wordt de activiteit van het zenuwstelsel aangeduid. Een hoge arousal leidt hierdoor tot een hoge gereedheid om te reageren op veranderingen in de omgeving (Dovidio, 1991). Hierdoor kan de woede verhoogd worden, wat de participatie in collectieve actie waarschijnlijker maakt (van Zomeren, Spears, Fischer & Leach, 2004). De sociale identiteit kan van invloed zijn op de waargenomen onrechtvaardigheid. Zoals eerder genoemd streeft een groep naar een

positieve sociale identiteit. Als een individu deze positieve sociale identiteit niet uit een groep kan halen, zal dit een motivatie zijn om deze te veranderen. Er zijn verschillende manieren om dit te kunnen bereiken. De permeabiliteit van een groepsgrens is een factor die hier van invloed op is. Een permeabele groepsgrens stelt dat mensen hun groep kunnen verlaten. Een impermeabele groepsgrens betekent derhalve dat mensen hun groep niet kunnen verlaten (Mummendey, 2005). In het geval van buurten, betekent een permeabele groepsgrens dat mensen kunnen verhuizen naar een andere buurt. Dit is een manier om de positieve sociale

(9)

identiteit te herstellen. Het is niet voor iedereen mogelijk om naar een andere buurt te verhuizen, dan is de groepsgrens impermeabel. Ook kan het zijn dat mensen niet naar een andere buurt willen verhuizen, ook al zouden zij wel de mogelijkheden hebben. Uit de SIT blijkt dat mensen minder onrechtvaardigheid waarnemen, als zij de groepsgrenzen als permeabel zien (Tafjel & Turner, 1979). Dit komt doordat mensen de mogelijkheid zien om de groep te verlaten en zich zo te verwijderen van de waargenomen onrechtvaardigheid. Als de groepsgrenzen impermeabel zijn, hebben mensen deze mogelijkheid niet en is het

ondernemen van collectieve actie een manier om de positieve sociale identiteit te herstellen. Op basis van deze theorie kan de vierde hypothese worden geformuleerd:

H4. De waargenomen permeabiliteit van de buurtbewoner heeft een negatieve invloed op de waargenomen onrechtvaardigheid van de buurtbewoners.

Op basis van het SIMCA model kan de vijfde hypothese worden geformuleerd:

H5. De waargenomen onrechtvaardigheid van de buurtbewoners heeft een positieve invloed op de participatie in collectieve actie.

Volgens deze hypotheses is te verwachten dat in buurten waar de bewoners de

groepsgrens als permeabel zien, de waargenomen onrechtvaardigheid lager zal liggen. Als de buurtbewoners de groepsgrens als impermeabel zien, zullen zij meer onrechtvaardigheid waarnemen. Een hogere waargenomen onrechtvaardigheid zal leiden tot een hogere mate van participatie in collectieve actie.

Deze vijf hypotheses zullen getest gaan worden aan de hand van een vragenlijst. Deze vragenlijst meet de drie variabelen van het SIMCA model, participatie in collectieve actie en de factoren in de sociale identiteit die mogelijk van indirecte invloed zijn. de SES van de buurtbewoner en de waargenomen permeabiliteit. Alvorens deze vragenlijst afgenomen wordt in deze buurten, is er een pilot studie afgenomen. Er wordt gebruik gemaakt van een op basis van de literatuur opgestelde vragenlijst. Om de betrouwbaarheid te testen van deze vragenlijst,

(10)

is het noodzakelijk om eerst een pilot studie uit te voeren. De vragenlijst wordt afgenomen bij de buurtbewoners in de Kolenkitbuurt en in Grachtengordel-West, omdat deze verschillen in de mate van participatie in collectieve actie. Ook ligt de SES in Grachtengordel-West boven de gemiddelde SES van Amsterdam en ligt de SES in de Kolenkitbuurt onder dit gemiddelde (OIS Amsterdam, 2016).

Methode Deelnemers

Aan de pilot studie deden 24 personen mee, met een gemiddelde leeftijd van 33 jaar en een standaarddeviatie van 15,9 jaar. Op het moment van deelname waren alle deelnemers ouder dan 18 jaar en wonend in Nederland.

Aan het daadwerkelijke onderzoek deden in totaal 146 personen mee, met een gemiddelde leeftijd van 35 jaar en een standaarddeviatie van 16,8 jaar. 72 deelnemers kwamen uit de Kolenkitbuurt, met een gemiddelde leeftijd van 29 jaar en een

standaarddeviatie van 9,7 jaar. De overige 74 deelnemers kwamen uit Grachtengordel-West, met een gemiddelde leeftijd van 46 jaar en een standaarddeviatie van 18,3 jaar. Door middel van de gegevens uit het straatregister zijn op een willekeurige manier de straten gekozen waar de vragenlijsten zijn afgenomen.. De deelnemers ontvingen geen beloning voor deelname aan het onderzoek. Op het moment van deelname moesten de deelnemers boven de 18 jaar oud zijn. Verder waren er geen criteria waarop deelnemers deelname aan het onderzoek ontnomen kon worden.

Materiaal

Participatie in collectieve actie werd gemeten door een samengestelde vragenlijst op basis van literatuur van van Zomeren , Postmes en Spears (2008) en Stürmer en Simon (2009). De betrouwbaarheid (α = .85) is vastgesteld aan de hand van de pilot studie. De items gaan over het vignet die is opgesteld aan de hand van de meest gerapporteerde ergernissen in

(11)

de buurt (OIS Amsterdam, 2016). In het vignet werd een kort verhaaltje voorgelegd aan de deelnemers. Dit verhaaltje schetste een situatie waarin overlast werd veroorzaakt door hangjongeren in het nieuw aangelegde parkje in de buurt. De deelnemers werden gevraagd zich zo goed mogelijk in te leven in deze situatie. Door middel van de vragenlijst werd de houding tegenover participeren in collectieve actie van de deelnemers bevraagd. Deze vragenlijst bestond uit tien items die op een vijfpunts Likertschaal beantwoord konden worden, variërend van 1 (in zeer zwakke mate op mij van toepassing) tot 5 (in zeer sterke mate op mij van toepassing). Een voorbeelditem is: “Om de situatie in de buurt te verbeteren, zou ik zelf een buurt initiatief starten”. De minimumscore op deze vragenlijst was 1, hetgeen overeenkwam met een lage mate van participatie in collectieve actie. De maximumscore op de vragenlijst was 5, hetgeen overeenkwam met een hoge mate van participatie in collectieve actie.

De SES werd gemeten door een samengestelde vragenlijst op basis van literatuur van Boardman en Robert (2000). De vragenlijst bestond uit vijf items die over het

opleidingsniveau en het inkomen van de deelnemer gingen. Deze items konden beantwoord worden door het passende antwoord aan te kruizen. De antwoordopties bestonden uit verschillende hoogtes van opleiding en inkomenscategorieën. Een voorbeelditem is: “Mijn hoogst afgeronde studie was op: ”. De minimumscore op deze vragenlijst was 1, hetgeen overeenkwam met een laag SES. De maximumscore op deze vragenlijst was 3, hetgeen overeenkwam met een hoog SES.

Permeabiliteit werd gemeten door een samengestelde vragenlijst op basis van

literatuur van Lalonde en Silverman (1994). De betrouwbaarheid (α =.72) is vastgesteld aan de hand van de pilot studie. Deze vragenlijst bestond uit vijf items die op een vijfpunts Likertschaal beantwoord konden worden, variërend van 1 (in zeer zwakke mate op mij van toepassing) tot 5 (in zeer sterke mate op mij van toepassing). Een voorbeelditem is: “Ik heb de

(12)

mogelijkheden om te verhuizen naar een andere buurt als ik dat zou willen”. De gemiddelde score op deze items werd berekend. De minimumscore op deze vragenlijst was 1, hetgeen overeenkwam met een laag waargenomen permeabiliteit. De maximumscore op deze vragenlijst was 5, hetgeen overeenkwam met een hoog waargenomen permeabiliteit.

De waargenomen efficacy werd gemeten door een samengestelde vragenlijst op basis van literatuur van van Zomeren, Postmes en Spears (2008). De betrouwbaarheid (α =.83) is vastgesteld aan de hand van de pilot studie. Deze vragenlijst bestond uit vijf items die op een vijfpunts Likertschaal beantwoord konden worden, variërend van 1 (in zeer zwakke mate op mij van toepassing) tot 5 (in zeer sterke mate op mij van toepassing). Een voorbeelditem is: “Ik heb het gevoel dat wij als buurtbewoners actie kunnen ondernemen waardoor we deze situatie kunnen veranderen”. De gemiddelde score op deze items werd berekend. De minimumscore op deze vragenlijst was 1, hetgeen overeenkwam met een laag gevoel van waargenomen efficacy. De maximumscore op deze vragenlijst was 5, hetgeen overeenkwam met een hoog gevoel van waargenomen efficacy.

De waargenomen onrechtvaardigheid werd gemeten door een samengestelde vragenlijst op basis van literatuur van van Zomeren, Postmes en Spears (2008) en Smith (2009). De betrouwbaarheid (α = .91) is vastgesteld aan de hand van de pilot studie. Deze vragenlijst bestond uit zes items die op een vijfpunts Likertschaal beantwoord konden worden, variërend van 1 (in zeer zwakke mate op mij van toepassing) tot 5 (in zeer sterke mate op mij van toepassing). Een voorbeelditem is: “Wat ons als buurtbewoners wordt aangedaan is oneerlijk”. De gemiddelde score op deze items werd berekend. De

minimumscore op deze vragenlijst was 1, hetgeen overeenkwam met een laag gevoel van waargenomen onrechtvaardigheid. De maximumscore op deze vragenlijst was 5, hetgeen overeenkwam met een hoog gevoel van waargenomen onrechtvaardigheid.

(13)

De sociale identiteit werd gemeten door een samengestelde vragenlijst op basis van literatuur van van Zomeren, Postmes en Spears (2008) en Dekker en Bolt (2005). De betrouwbaarheid (α = .70) is vastgesteld aan de hand van de pilot studie. Deze vragenlijst bestond uit twaalf items die op een vijfpunts Likertschaal beantwoord konden worden, variërend van 1 (in zeer zwakke mate op mij van toepassing) tot 5 (in zeer sterke mate op mij van toepassing). Een voorbeelditem is: “Ik voel een sterke band met de andere bewoners van de Kolenkitbuurt”. De gemiddelde score op deze items werd berekend. De minimumscore op deze vragenlijst was 1, hetgeen overeenkwam met een laag gevoel van sociale identiteit. De maximumscore op deze vragenlijst was 5, hetgeen overeenkwam met een hoog gevoel van sociale identiteit.

Procedure

De deelnemers van de pilot studie namen deel aan het onderzoek door de informed

consent te ondertekenen en de vragenlijst in te vullen. De deelnemers waren personen uit de

directe omgeving van de onderzoekers. Bij de pilot studie zijn de deelnemers niet willekeurig gekozen.

In het daadwerkelijke onderzoek zijn de onderzoekers in duo’s langs de deuren gegaan, in straten die voor beide buurten willekeurig gekozen zijn. Bij elk huis is aangebeld. Bij aanwezigheid van de bewoner van het huis werd uitgelegd wat het onderzoek inhield. De onderzoekers vertelde dat zij bezig waren met een onderzoek naar participatie in collectieve actie in Amsterdamse buurten en lieten de bewoners de informatiebrochure lezen.

Daaropvolgend werd voor medewerking aan het onderzoek gevraagd door middel van het ondertekenen van de informed consent en het invullen van de vragenlijst. De deelnemer kon aangeven hoeveel tijd nodig was om de vragenlijst in te vullen en er werd overlegd wanneer de vragenlijst opgehaald kon worden. Na het invullen van de vragenlijst werd aan iedere

(14)

deelnemer gevraagd of er onduidelijkheden of vragen waren. De onderzoekers legde deze onduidelijkheden uit of beantwoordden de vragen.

Resultaten

Van de 146 deelnemers waren op het moment van invullen drie deelnemers niet ouder dan achttien jaar. Twee van deze deelnemers kwamen uit de Kolenkitbuurt en één uit Grachtengordel-West. De gegevens van deze deelnemers zijn niet meegenomen in verdere dataverwerking. Verder bleken twee vragenlijsten verkeerd of onvolledig te zijn ingevuld. Hierbij ging het om twee deelnemers uit de Kolenkitbuurt. De gegevens van deze deelnemers zijn niet meegenomen in verdere dataverwerking.

De overgebleven gegevens zijn gebruikt in analyses. Allereest werd een manipulatiecheck uitgevoerd, om te controleren of de buurten daadwerkelijk verschilden in SES. Uit een onafhankelijke t-test bleek dat de buurten significant verschilden, t(135) = -7.48,

p <.001, r = .29. Grachtengordel-West (M = 2.34 SD = 0.66) had een hogere SES dan de

Kolenkitbuurt (M = 1.54, SD = 0.57).

Een correlatiematrix liet zien dat alle variabelen positief ofwel negatief samenhingen met elkaar. De correlaties vielen binnen -.25 en .30 met een gemiddelde van .06. Zie bijlage 1. Ook is er een Principale Componenten Analyse (PCA) uitgevoerd. Eerst is gekeken naar de Kaiser–Meyer–Olkin test (KMO), deze toont of de data geschikt is voor een PCA. Deze test is bij alle variabelen niet lager uitgevallen dan KMO =.70. Dit is zeer acceptabel (Field, 2009). Ook is de Barlett test bij elke variabele significant. Dit geeft aan dat de correlaties tussen de items verschillen van nul. Deze data is geschikt om een PCA uit te voeren (Field, 2009).

Per variabele is een PCA met varimax rotatie uitgevoerd. De waargenomen onrechtvaardigheid, permeabiliteit en efficacy bevatten allemaal één component. De sociale identiteit bevatte drie componenten, dit zijn drie aspecten in de sociale identiteit. Dit

(15)

onderscheid is echter niet van toepassing in dit onderzoek. Collectieve actie bevatte drie componenten. Dit is toe te schrijven aan de soort actie die werd ondernomen. Zie bijlage 2.

Hieronder zal per hypothese de toetsingsresultaten worden weergegeven. Om de eerste hypothese te testen op een positieve invloed van de mate van sociale identificatie van de buurtbewoners op de deelname aan collectieve actie, is er gebruikt gemaakt van een meervoudige regressie analyse (MRA). Allereest is er gekeken of aan de assumpties van MRA werd voldaan. Beide variabelen zijn op interval niveau gemeten en de variantie was niet 0. De correlaties tussen beide variabelen was r=.37. De residuen waren normaal verdeeld en homoscedastisch. De Durbin Watson test was 1.36, wat aangeeft dat de residuen onafhankelijk zijn (Field, 2009). Aan alle assumpties werd voldaan. Hierna werd de analyse uitgevoerd. Hieruit bleek dat de mate van sociale identificatie met buurtbewoners een significante voorspeller was voor de deelname aan collectieve actie, F(1,139) = 22.47, p <.001, R2 = 1.40%. Als de mate van sociale identificatie steeg, steeg namelijk de participatie in collectieve actie, t = 4.74, β = .37, p <.001.

Om de tweede hypothese te testen op een positieve invloed van de SES van een buurtbewoner op de waargenomen efficacy, is er gebruik gemaakt van een MRA. Aan alle assumpties werd voldaan. Hieruit bleek dat de SES geen significante voorspeller was van de waargenomen efficacy, F(1,138) = 1.50, p = .223, R2 = 0.10%.

Om de derde hypothese te testen op een positieve invloed van waargenomen efficacy op participatie in collectieve actie, is er gebruik gemaakt van een MRA. Aan alle assumpties van een MRA werd voldaan. Hieruit bleek dat de waargenomen efficacy een significante voorspeller was van participatie in collectieve actie, F(1,141) = 5.16, p = .025, R2 = 3.4%.

Een hogere mate van waargenomen efficacy leidde tot een hogere mate van participatie in collectieve actie, t = 7.61, β = .19, p =.025.

(16)

Om de vierde hypothese te testen of de waargenomen permeabiliteit een negatieve invloed heeft op de waargenomen onrechtvaardigheid, is er gebruik gemaakt van een MRA. Aan alle assumpties werd voldaan. Hieruit bleek dat de waargenomen permeabiliteit een significante voorspeller was van de waargenomen onrechtvaardigheid, F(1,139) = 8.91, p = .003, R2 = 5.8%. Deze invloed was echter niet negatief zoals verwacht, maar positief, t = 8.13,

β = .25, p =.003.

Om de vijfde hypothese te testen of de waargenomen onrechtvaardigheid van de buurtbewoners een positieve invloed heeft op participatie aan collectieve actie, is er gebruik gemaakt van een MRA. Aan alle assumpties werd voldaan. Hieruit bleek dat de waargenomen onrechtvaardigheid een significante invloed had op participatie in collectieve actie, F(1,141) = 11.12, p = .001, R2 = 7.1%. Als er meer onrechtvaardigheid werd waargenomen, lag de

participatie in collectieve actie hoger, t = 3.34, β = .22, p =.001.

Op basis van deze resultaten zijn er nog enkele exploratieve analyses uitgevoerd. Als eerste is er verder gekeken naar de waargenomen efficacy. Met een onafhankelijke t-test is gekeken naar de verschillen in waargenomen efficacy in beide buurten. Het bleek dat er geen verschil zat in waargenomen efficacy tussen de Kolenkitbuurt (M = 3.57, SD = 0.68) en Grachtengordel-West (M = 3.66, SD =0.63), t(141) = -0.81, p = .414, r = .01.

Ook is er verder gekeken naar participatie in collectieve actie in beide buurten. Met gebruik van een onafhankelijke t-test is gekeken naar de verschillen in participatie in

collectieve actie tussen de buurten. Er bleek geen significant verschil te zitten in participatie in collectieve actie tussen de Kolenkitbuurt (M = 2.98, SD = 0.69) en Grachtengordel-West (M = 3.15 , SD = 0.66), t(141)= -1.50, p = .135, r = .01.

Ook zijn er enkele exploratieve analyses uitgevoerd over de variabele waargenomen permeabiliteit. Allereerst is er een onafhankelijke t-test uitgevoerd over de gehele variabele. Hieruit bleek dat de buurten verschilden in de waargenomen permeabiliteit t(139) = 2.36, p =

(17)

.020, r = .04. De Kolenkitbuurt (M = 2.73, SD = 0.82) neemt meer permeabiliteit waar dan de Grachtengordel-West (M = 2.43, SD = 0.73).

Het begrip dat gebruikt is voor deze vragenlijst, bestaat uit twee verschillende aspecten. Namelijk of de buurtbewoners de mogelijkheid hebben om te verhuizen naar een andere buurt en of de buurtbewoners willen verhuizen naar een andere buurt. Er nog enkele exploratieve analyses gedaan. Met een onafhankelijke t-test is gekeken naar de verschillen tussen de mogelijkheid om te verhuizen tussen beide buurten. Er bleek een significant

verschil, t(139) = -4.01, p <.001, r = .10. De bewoners van de Kolenkitbuurt (M = 3.23, SD = 1.34) zagen minder mogelijkheid om te verhuizen dan de bewoners van de Grachtengordel-West (M = 4.06, SD = 1.05).

Ook is met een onafhankelijke t-test gekeken naar de verschillen in het willen

verhuizen naar een buurt. Er bleek een significant verschil, t(139) = 4.13, p <.001, r = .11. De bewoners uit de Kolenkitbuurt (M =2.56, SD = 1.08) wilden liever verhuizen naar een andere buurt dan de bewoners uit Grachtengordel-West (M = 1.88, SD = 0.87).

Met beide aspecten van permeabiliteit is apart een MRA uitgevoerd. Hieruit bleek dat het aspect kunnen verhuizen geen significante invloed had op de waargenomen

onrechtvaardigheid, F(1,140) = 2.18, p = .142, R2 = 1.5%. Wel bleek het aspect willen

verhuizen een significante invloed te hebben, F(1,140) = 5.16, p = .022, R2 = 3.7%. Dit was

echter ook een positieve invloed, t = 2.32, β = .193, p =.022. Discussie

In deze studie werd de directe en indirecte invloed van sociale identiteit op de participatie in collectieve actie onderzocht. De verwachting dat de sociale identiteit een directe positieve invloed had op participatie in collectieve actie werd bevestigd.

Buurtbewoners die zich meer identificeerden met andere buurtbewoners, zouden eerder participeren in collectieve actie. De verwachting dat een hogere SES zou leiden tot meer

(18)

waargenomen efficacy werd niet bevestigd. De buurten verschilden daadwerkelijk in hun SES, maar niet in hun waargenomen efficacy. Wel werd de verwachting bevestigd dat meer waargenomen efficacy zou leiden tot meer participatie in collectieve actie. Buurtbewoners die meer efficacy waarnamen zouden eerder participeren in collectieve actie. Permeabiliteit had tegen verwachting in een positieve invloed op de waargenomen onrechtvaardigheid. Wel bleek de verwachting dat de waargenomen onrechtvaardigheid een directe positieve invloed had op participatie in collectieve actie bevestigd te kunnen worden. Buurtbewoners die meer onrechtvaardigheid waarnamen zouden eerder participeren in collectieve actie.

Opvallend is de positieve invloed van waargenomen permeabiliteit op de

waargenomen onrechtvaardigheid. Met exploratieve analyses is verder gekeken. Hieruit bleek dat bewoners uit de Kolenkitbuurt liever wilden verhuizen naar een andere buurt dan de bewoners uit Grachtengordel-West. Bewoners uit Grachtengordel-West hadden meer

mogelijkheid om te kunnen verhuizen dan de bewoners uit de Kolenkitbuurt. Verder had het aspect kunnen verhuizen geen invloed op de waargenomen onrechtvaardigheid. Het aspect willen verhuizen had wel een significante invloed, deze was echter ook positief.

Een alternatieve verklaring voor deze positieve invloed is dat buurtbewoners die meer onrechtvaardigheid waarnemen, eerder willen verhuizen naar een andere buurt. Dat veronderstelt een samenhang in twee richtingen, waardoor een positief effect van willen verhuizen op de waargenomen onrechtvaardigheid een positieve samenhang laat zien. Om precies vast te stellen in welke richting deze relatie zich verhoudt, dienen deze variabelen gemanipuleerd te worden om causale conclusies te kunnen trekken.

Een ander opvallend resultaat is dat de SES niet van invloed is op waargenomen

efficacy. Uit de manipulatiecheck komt een significant verschil naar voren in SES tussen

(19)

2016), kan er vanuit worden gegaan dat de SES op een valide manier is gemeten. In het geval van deze specifieke buurten gaat de Social-cognitive theory of self-efficacy niet op.

Ook zijn er methodologische onvolkomenheden. Allereerst de manier waarop collectieve actie is geoperationaliseerd. Op basis van een vignet zijn de intenties om te participeren in collectieve actie gemeten. Een intentie leidt niet in elk geval tot het daadwerkelijke gedrag. In de uitvoering van het gedrag kan tegen problemen worden aangelopen. Beide buurten kunnen in dezelfde mate de intenties hebben te participeren in collectieve actie, maar tijdens de daadwerkelijke uitvoering in verschillende mate tegen problemen aanlopen welke participatie in collectieve actie bemoeilijken. Dat beide buurten niet verschillen in hun intenties om te participeren hoeft dus niet te betekenen dat zij in het uitvoeren van een daadwerkelijke actie ook niet verschillen. Met deze manier van

operationaliseren kan dat niet met zekerheid worden gezegd. Een meer valide manier van operationaliseren is het meten van reeds uitgevoerd gedrag. Dit is een betere voorspeller voor gedrag in de toekomst (Gollwitzer & Sheeran, 2006). In mogelijk vervolgonderzoek kan de participatie in collectieve actie in het verleden worden bevraagd.

De vergelijkbaarheid van de gekozen buurten kan ook in twijfel worden getrokken. Zo woonden in Grachtengordel-West veel expats. Expats wonen voor een kortere periode in Grachtengordel-West, hierdoor is er een groot verloop van bewoners in Grachtengordel-West. Dit is een variabele die de sociale identiteit van de buurtbewoners negatief beïnvloed kan hebben. Bij de sociale identiteit horen emotionele banden en waarden die verbonden zijn aan het lidmaatschap met deze groep. Deze zullen moeilijker te vormen zijn met buurtbewoners die voor een korte periode in de buurt wonen. Dit proces zal onderbroken en opnieuw gestart moeten worden. De mate van sociale identificatie kan hierdoor lager zijn. De Kolenkitbuurt bestaat over het algemeen uit langere-termijn buurtbewoners. Deze variabele heeft dus alleen in Grachtengordel-West mogelijke invloed gehad. Dit kan een vertekend beeld hebben

(20)

gegeven in de resultaten. Een andere buurtkeuze zou voor vervolgonderzoek nodig zijn. Er moeten buurten gekozen worden die alleen op de gewenste variabelen verschillen.

In de Kolenkitbuurt kan een taalbarrière de resultaten negatief beïnvloed hebben. Nederlands was voor veel bewoners in de Kolenkitbuurt niet hun moedertaal. De vragenlijst was in het Nederlands, waardoor buurtbewoners enkele vragen niet begrepen of verkeerd geïnterpreteerd kunnen hebben. Dit kan tot vertekeningen in de resultaten hebben geleid. In vervolgonderzoek moet rekening gehouden worden met deze taalbarrière. Dit kan opgelost worden door de vragenlijst in verschillende talen aan te bieden.

Ondanks dat niet alle hypotheses volgens verwachting zijn uitgekomen en enkele tekortkomingen, is het onderzoek waardevol. Zo hebben de variabelen in de gebruikte

vragenlijst een hoge betrouwbaarheid en validiteit. De ontwikkeling van dit meetinstrument is waardevol voor mogelijk vervolgonderzoek. Ook is het hele model in één keer getest,

waardoor veel factoren constant gehouden zijn. Hierdoor is er minder kans op confounding variabelen die de resultaten beïnvloed kunnen hebben. Bovendien is de steekproefgrootte gebaseerd op een power 0.8. Deze steekproefgrootte is behaald in dit onderzoek wat betekent dat de hoeveelheid deelnemers geen invloed heeft gehad op de resultaten. Hierdoor kunnen de resultaten als nauwkeurig en accuraat worden beschouwd (Field, 2009).

De toepasbaarheid van het SIMCA model op buurten is getest en gebleken. Waargenomen onrechtvaardigheid, sociale identiteit en waargenomen efficacy zijn van invloed op participatie in collectieve actie. Er is vervolgonderzoek nodig om uitspraken te doen over de indirecte invloed van sociale identiteit.

Door inzicht te krijgen in de beweegredenen van buurtbewoners om over te gaan tot collectieve actie, kunnen gemeenten participatie actief stimuleren. De bevestiging van sociale identiteit als belangrijke voorspeller van collectieve actie is daarin belangrijk. Zo kan de gemeente de sociale identiteit in een buurt verbeteren, door te zorgen voor activiteiten en

(21)

buurthuizen waar buurtbewoners samen kunnen komen. Dit zal de sociale identificatie met buurtbewoners verhogen. Bovendien kan de gemeente ook steun bieden in waargenomen

efficacy, door loketten te openen waar buurtbewoners terecht kunnen voor hulp en advies. Dit

kan de waargenomen efficacy verhogen. Actief buurtschap zal leiden tot dubbele winst, het is namelijk niet alleen een goede ontwikkeling voor buurtbewoners, maar ook voor de

(22)

Referenties

Boardman, J. D., & Robert, S. A.. (2000). Neighborhood socioeconomic status and perceptions of self-efficacy. Sociological Perspectives. 43(1), 117–136. Bourdieu, P. (2011). The forms of capital. Cultural Theory: An Anthology, 81-93. Dekker, K., & Bolt, G. (2005). Social cohesion in post-war estates in the Netherlands:

Differences between socioeconomic and ethnic groups. Urban Studies, 42(13), 2447-2470.

Dovidio, J. F, Piliavin, J. A., Gaertner, S., Schroeder, D. A., & Clark, R. D. (1991). The arousal: Cost-reward model and the process of intervention: A review of the evidence.

Prosocial behaviour: Review of Personality and Social psychology, 12, 86 –118.

Field, A. (2009) Discovering statistics using SPSS (3rd edition). London: Sage Folger, R. (1986). A referent cognition theory of relative deprivation.

Relative Deprivation and Social Comparison: The Ontario Symposium, 4, 3–5.

Gollwitzer, P. M., & Sheeran, P. (2006). Implementation intentions and goal achievement: A meta-analysis of effects and processes. Advances in Experimental Social Psychology,

38, 69-119.

Hogg, M. A. (2006). Social identity theory. Contemporary Social Psychological Theories, 13, 111-1369.

Klandermans, B. (1984). Mobilization and participation: Social-psychological expansion’s of resource mobilization theory. American Sociological Review, 583-600.

Lalonde, R. N., & Silverman, R. A. (1994). Behavioral preferences in response

to social injustice: The effects of group permeability and social identity salience.

Journal of Personality and Social Psychology, 66(1), 78.

(23)

Mummendey, A., Kessler, T., Klink, A., & Mielke, R. (1999). Strategies to cope with negative social identity: predictions by social identity theory and relative deprivation theory. Journal of Personality and Social Psychology, 76(2), 229.

Mooyman, R. (2015). Buurtactie voor behoud De Liefde. De Westkrant.

Newman, J. (2010). Towards a pedagogical state? Summoning the ‘empowered’citizen.

Citizenship Studies, 14(6), 711-723.

Olson, M. (2009). The logic of collective action. Harvard University Press.

Onderzoek, Informatie Statistiek (OIS). (2016). Onderzoeksrapporten 2016. Geraadpleegd op

1 maart 2016, van http://www.ois.amsterdam.nl/publicaties/onderzoeksrapporten/ Smith, H. J., Pettigrew, T. F., Pippin, G. M., & Bialosiewicz, S. (2012). Relative

deprivation a theoretical and meta-analytic review. Personality and Social Psychology

Review, 16(3), 203-232.

Stangor, C. (2004). Social groups in action and interaction. New York: Psychology Press. de Swaan., A. (1984). Nood en deugd: over altruism en collectieve actie. De Gids,147,

139-151.

Tafjel, H., & Turner, J. (1979). An intergrative theory of intergroup conflict. The Social

Psychology of Intergroup Relations. Montery, CA: Brooks-Cole.

Wright, S. C., Taylor, D. M., & Moghaddam, F. M. (1990). Responding to membership in a disadvantaged group: From acceptance to collective protest. Journal of Personality

and Social Psychology, 58(6), 994.

Van Zomeren, M., Spears, R., Fischer, A. H., & Leach, C. W. (2004). Put your money where your mouth is! Explaining collective action tendencies through group-based anger and group efficacy. Journal of Personality and Social Psychology, 87(5), 649.

(24)

van Zomeren, N., Postmes, T., & Spears, R. (2008). Toward an integrative social

identity model of collective action: A quantitative research synthesis of three Socio-Psychological perspectives. Socio-Psychological Bulletin, 134(4), 504–535.

(25)

Bijlage 1 Tabel 1

Correlatiematrix. De correlatie (r) tussen de verschillende variabelen.

SID Perm Onrecht CA Eff

SID 1 -.24 .03 .29 .17

Perm -.25 1 .18 -.02 -.12

Onrecht .03 .18 1 .18 .06

CA .30 -.02 .18 1 .10

Eff .17 -.12 .06 .10 1

Notitie. SID: Sociale Identificatie, Perm: Waargenomen Permeabiliteit, Onrecht:

(26)

Bijlage 2 Tabel 1

Samenvatting van PCA resultaten Sociale Identiteit. Factorladingen na rotatie. Factorladingen onder de .50 zijn weggelaten.

Item Zelfbeeld Centraliteit Banden

15. Ik ben tevreden over mijn keuze om in de

Kolenkitbuurt/Grachtengordel-West te gaan wonen?

.92

14. In het algemeen ben ik blij om een bewoner van de

Kolenkitbuurt/Grachtengordel-West te zijn

.86

16. Ik voel me goed over het zijn van een bewoner van de

Kolenkitbuurt/Grachtengordel-West

.83

17. In het algemeen voel ik mij goed wanneer ik nadenk over mezelf als bewoner van de

Kolenkitbuurt/Grachtengordel-West

.71

11. In het algemeen is het zijn van een bewoner van de

Kolenkitbuurt/Grachtengordel-West van invloed op hoe ik mij over mezelf voel

.85

10. Ik denk vaak aan het feit dat ik een bewoner van de

Kolenkitbuurt/Grachtengordel-West ben

.83

13. Het feit dat ik een bewoner van de Kolenkitbuurt/Grachtengordel-West ben, komt regelmatig in mij op.

(27)

12. In het algemeen is het zijn van een bewoner van de

Kolenkitbuurt/Grachtengordel-West een belangrijk deel van mijn zelfbeeld.

.76

9. Ik heb geen gevoel van verbonden te zijn met de andere bewoners van de

Kolenkitbuurt/Grachtengordel-West .83

8. Ik vind het moeilijk een band te vormen met de andere bewoners van

de Kolenkitbuurt/Grachtengordel-West .82

7. Ik voel een sterke band met de andere bewoners van de

Kolenkitbuurt/Grachtengordel-West

.80

6. Ik heb veel gemeen met de andere bewoners van de

Kolenkitbuurt/Grachtengordel-West

.64

Eigenwaarde 4.56 2.35 1.58

Procent verklaarde variantie 38.1 19.5 13.2

(28)

Tabel 2

Samenvatting van PCA resultaten Waargenomen Efficacy. Factorladingen na rotatie.

Item Waargenomen Efficacy

13. Ik heb het gevoel dat wij als bewoners van de

Kolenkitbuurt/Grachtengordel-West actie kunnen ondernemen waardoor we deze parksituatie kunnen veranderen.

.82

11. Ik denk dat wij als bewoners van de Kolenkitbuurt/Grachtengordel-West de kans kunnen vergroten dat de gemeente actie gaat ondernemen.

.79

10. Ik denk dat wij als bewoners van de Kolenkitbuurt/Grachtengordel-West invloed hebben op het veranderen van deze parksituatie.

.74

12. Ik denk dat wij als bewoners van de Kolenkitbuurt/Grachtengordel-West onze mening krachtig kunnen laten horen.

.73

9. Ik denk dat wij als bewoners van de Kolenkitbuurt/Grachtengordel-West controle hebben over het veranderen van deze parksituatie

.65

Eigenwaarde 2.28

Procent verklaarde variantie 55.9

(29)

Tabel 3

Samenvatting van PCA resultaten Collectieve Actie. Factorladingen na rotatie.

Item Ondersteunende deelname Protest deelname Schriftelijke deelname 5. Om de parksituatie in de Kolenkitbuurt/Grachtengordel-West te verbeteren, zou ik samen met de buurtbewoners iets aan de situatie doen.

.79

7. Om de parksituatie in de Kolenkitbuurt/Grachtengordel-West te verbeteren, zou ik meehelpen om het parkje veiliger te maken.

.78

8. Om de parksituatie in de Kolenkitbuurt/Grachtengordel-West te verbeteren, zou ik deelnemen aan buurtinitiatieven van andere buurtbewoners.

.77

6. Om de parksituatie in de Kolenkitbuurt/Grachtengordel-West te verbeteren, zou ik zelf een buurtinitiatief starten.

.73

2. Om de parksituatie in de Kolenkitbuurt/Grachtengordel-West te verbeteren, zou ik deelnemen aan een bezetting.

.91

1. Om de parksituatie in de Kolenkitbuurt/Grachtengordel-West te verbeteren, zou ik meedoen aan een toekomstige demonstratie.

(30)

3. Om de parksituatie in de Kolenkitbuurt/Grachtengordel-West te verbeteren, zou ik een petitie tekenen.

.94

4. Om de parksituatie in de Kolenkitbuurt/Grachtengordel-West te verbeteren, zou ik meedoen aan het schrijven van protestbrieven.

.54

Eigenwaarde 3.69 1.22 1.03

Procent verklaarde variantie 46.2 15.2 18.3

(31)

Tabel 4

Samenvatting van PCA resultaten Waargenomen Onrechtvaardigheid. Factorladingen na rotatie.

Item Waargenomen

onrechtvaardigheid 20. Dat hangjongeren in de

Kolenkitbuurt/Grachtengordel-West minder bestreden worden dan in andere buurten, vind ik onverdiend.

.84

22. Dat hangjongeren bij in de Kolenkitbuurt/Grachtengordel-West minder bestreden worden dan in andere buurten, geeft mij een ontevreden gevoel.

.83

24. Dat hangjongeren in de Kolenkitbuurt/Grachtengordel-West minder bestreden worden dan in andere buurten, maakt mij boos.

.79

21. Wat ons als bewoners van de

Kolenkitbuurt/Grachtengordel-West wordt aangedaan is oneerlijk.

.78

23. Dat hangjongeren in de Kolenkitbuurt/Grachtengordel-West minder bestreden worden dan in andere buurten, bezorgt mij afgunst.

.75

19. Dat in de meeste buurten overlast van hangjongeren wel vaak bestreden word, maar in de

Kolenkitbuurt/Grachtengordel-West niet, vind ik oneerlijk.

.72

Eigenwaarde 3.73

(32)

Tabel 5

Samenvatting van PCA resultaten Waargenomen Permeabiliteit. Factorladingen na rotatie. Factorladingen onder de .50 zijn weggelaten.

.

Notitie. Factorladingen onder de .50 zijn weggelaten.

Item Waargenomen Permeabiliteit

3. Ik zou de Kolenkitbuurt/Grachtengordel-West,

in de huidige situatie, willen verlaten. .94

5. Als de Kolenkitbuurt/Grachtengordel-West niet wordt benadeeld, zou ik alsnog willen verhuizen naar

een andere buurt. .92

4. Als de Kolenkitbuurt/Grachtengordel-West negatief benadeeld wordt, zou ik willen verhuizen

naar een andere buurt. .79

2. Ik heb de mogelijkheden om te verhuizen naar

een andere buurt als ik dat zou willen. -.59

Eigenwaarde 2.45

(33)

Bijlage 3 Zelfreflectieverslag

De gekregen feedback heb ik na de bespreking nogmaals puntje voor puntje

doorgenomen. Kleine puntjes zoals spellingsfouten heb ik direct verbeterd. Daarna ben ik aan de slag gegaan met de punten die bijvoorbeeld nog miste en dit voegde ik toe. Daarna ben ik gaan kijken naar de feedback die telkens terug kwam, zoals beknopter schrijven en dit voerde ik dan in het hele stuk door. Steeds als ik een opmerking had verwerkt klikte ik deze weg, waardoor ik een goed overzicht hield wat ik nog moest doen. Daarna heb ik alle feedback er weer bij gepakt en dit vergeleken met het nieuwe stuk dat ik nu had. Zo kon ik kijken of ik alles had verwerkt.

Het project is over het algemeen goed verlopen. De communicatie liep echter vooral in het begin wat moeizaam, omdat wij in twee groepjes startten en deze later samengevoegd werd tot één groepje. Dit was voor iedereen even omschakelijken, maar dit ging redelijk snel heel soepel. Wel zijn doordat het oorspronkelijk twee groepen waren verschillende data ontstaan voor afspraken. Dit is niet uitgewisseld waardoor dit nog wel eens fout ging. Dit werd echter wel altijd snel weer opgelost. Verder denk ik dat iedereen veel heeft bijgedragen aan het onderzoek. Het was altijd gezellig met elkaar en de samenwerking verliep soepel, iedereen hield zich goed aan afspraken en werkte hard.

Ik denk dat mijn onderzoek zeer duidelijk en helder geschreven is, waardoor het door bijna iedereen te begrijpen is. Ik denk daarom dat de schrijfstijl een van de sterkere kanten is van mijn onderzoeksverslag, alhoewel dit ook gezien kan worden als te verhalend in plaats van wetenschappelijk. Toch denk ik dat duidelijkheid zeer belangrijk is en ik ben er erg blij mee dat ik dit als reacties terug kreeg. Wat wel een puntje van kritiek zou kunnen zijn is dat ik misschien dingen te uitgebreid heb geschreven. Ik heb echter wel heel erg mijn best gedaan

(34)

woorden marge. Ook de structuur van mijn onderzoeksverslag is denk ik duidelijk, wat het makkelijk te lezen maakt. Verder liep ik in de resultaten af en toe tegen wat lastigheden op, dit zou dus een iets zwakker punt kunnen zijn Ik vond het lastig om de PCA en

correlatiematrix te verwoorden. In de discussie vond ik het lastig om alles mooi rond te beargumenteren. Ik heb hier wel heel erg mijn best op gedaan, en ik denk dat het grootste deel van de discussie wel redelijk duidelijk naar voren komt. Ook heb ik voor beide van deze lastigheden veel hulp gevraagd, wat mij erg heeft geholpen. Verder denk ik dat de argumentatie goed is elkaar zit en dat alles logisch op elkaar volgt.

Etische aspecten zijn in dit onderzoek niet heel erg naar voren gekomen. In dit onderzoek hoefde er niet veel rekening worden gehouden met regels van de ethische

commissie. Ons onderzoek is ook zonder aanpassingen te hoeven doen goedgekeurd door de ethische commissie. Hier heb ik door dit onderzoek dus niet veel ervaring in opgedaan.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Klaar staan voor elkaar en onder- linge hulp (vaker hulp vragen of hulp geven) zijn weliswaar minder aan de orde, maar ook daar is de score voor het eerste jaar niet gering: de

Naast bewustwording over de signalen van ondermijning en het belang van het melden van deze signalen kunnen deze borden gebruikt worden om bewoners te informeren over de stappen

- er in Uithoorn een telefooncirkel is voor mensen die alleen wonen - iedereen daaraan mee kan doen - je dan iedere dag of op een aantal afgesproken dagen telefonisch contact hebt

H2: Het muzieknummer van een in-group band wordt minder snel illegaal gedownload dan het nummer van de out-group band; specifiek, wanneer de Nederlandse

In de tweede plaats omdat door de inrichting van de parkzone de bebouwing grotendeels aan het zicht van de woningen aan de Stegen wordt onttrokken. Neem gerust

Verder wordt aangegeven dat er bij inrichtingsplan vanuit wordt gegaan dat niet alleen jonge aanplant wordt gebruikt, maar dat ook bij eerste aanplant middel grote en grote

De heer Van Bussel geeft aan dat de gemeente overleg met de buurtbewoners belangrijk vindt om overlast zoveel mogelijk te voorkomen en te beperken voor de bewoners als gevolg van

: Deze staan niet op de tekening, want zijn gemeentelijke parkeerplaatsen waar wij geen invloed dan wel zeggenschap over hebben.. Er zijn 10 parkeerplaatsen extra boven op de