• No results found

De invloed van laagconjunctuur op het aantal zzp’ers in Nederland

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van laagconjunctuur op het aantal zzp’ers in Nederland"

Copied!
13
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De invloed van

laagconjunctuur op het

aantal zzp’ers in Nederland.

D.S. Wilhelmus 10421394

29-6-2016

(2)

1 Inhoudsopgave

1. Abstract ... 2

2. Inleiding ... 2

3. Theoretisch kader ... 3

3.1 Definitie van een zelfstandige zonder personeel ... 3

3.2 Definitie van een recessie ... 4

3.3 Eerder onderzoek ... 4

4. Methode ... 5

4.1 Data recessie ... 5

4.2 Data zelfstandigen zonder personeel ... 5

4.3 Het model ... 6

5. Resultaten ... 7

6. Conclusie ... 10

7. Bibliografie ... 11

Hierbij verklaar ik, Daan Wilhelmus, dat ik deze scriptie zelf geschreven heb en dat ik de volledige verantwoordelijkheid op me neem voor de inhoud ervan.

Ik bevestig dat de tekst en het werk dat in deze scriptie gepresenteerd wordt origineel is en dat ik geen gebruik heb gemaakt van andere bronnen dan die welke in de tekst en in de referenties worden genoemd.

(3)

2 1. Abstract

In dit onderzoek is gekeken naar de relatie tussen laagconjunctuur en het aantal

zelfstandigen zonder personeel. In de periode 1996-2014 is er een grote groei van het aantal zzp’ers. In deze periode valt ook de kredietcrisis en daarom wordt in deze scriptie gekeken of deze twee verschijnselen verband met elkaar houden. Dit door middel van een dataset van het CBS met daarin het aantal zzp’ers per kwartaal en een dataset van het OECD met daarin de bbp groei per kwartaal. Na een OLS regressie is er een kleine negatieve significante (met 𝛼 = 10%) relatie gevonden tussen de reële bbp groei en de verhouding zelfstandigen zonder personeel van de werkende beroepsbevolking. Echter in het beste regressie model kwam geen sifnificante relatie naar voren. Ook is er gekeken naar het verschil in geslacht van de zzp’er. Hieruit volgde dat er bij de man wel een kleine negatieve significante relatie was en bij de vrouw niet. Ook hier geldt weer dat in het beste regressie model bij beide geen sprake is van een significante relatie tussen de reële bbp groei en de verhouding zelfstandigen zonder personeel van de werkende beroepsbevolking.

2. Inleiding

In de periode van 1996-2014 is het aantal zzp’ers in Nederland gestegen met meer dan 470 duizend personen (CBS, 2014). Deze toename heeft gevolgen voor de verdeling van de arbeidsmarkt in Nederland. Bedrijven worden flexibeler en krijgen een cultuur die meer en meer ondernemend wordt. Ondernemingen vinden het aantrekkelijk om zzp’ers in te huren in plaats van mensen aan te nemen in loondienst. Hierdoor zitten bedrijven niet vast aan lange termijn contracten en zijn ze vrij om contracten van zzp´ers niet te verlengen.

Ook heeft de groei van zzp’ers gevolgen voor de uitgaven van de overheid. Een zelfstandige zonder personeel heeft namelijk belastingvoordelen. Een zzp’er krijgt een startersaftrek, MKB winst vrijstelling en zelfstandigen aftrek (Stichting ZZP-Nederland). Ook kunnen zzp’ers niet meer gebruik maken van collectieve voorzieningen. Ze moeten nu bijvoorbeeld zelf een pensioen en een arbeidsongeschiktheidsverzekering regelen. Door de groei van zzp’ers en de extra kosten die hierdoor ontstaan, gaan er veel geruchten in de media dat de regering de groei van zzp’ers wilt limiteren (Broekhuizen, 2014).

In de media en in wetenschappelijk onderzoek wordt veel gekeken naar de

bovenstaande oorzaken. Maar misschien heeft de oorzaak van deze groei ook een andere reden dan belastingvoordelen en de vraag naar flexibele werknemers. Juist ook in deze periode is er de kredietcrisis geweest. Koellinger en Thurik (2009) zijn van mening dat mensen ondernemerschap zien als een uitweg tijdens laagconjunctuur. Ook het CPB geeft aan dat tijdens een recessie het aantal zzp’ers op zeer korte termijn zal toenemen (2009). Mensen die ontslagen zijn, gaan het dan zelfstandig proberen. Was deze periode juist de oorzaak van de grote groei van zzp’ers? Was het gedwongen dat mensen uit loondienst gingen en zelfstandig werden? Om hier een goed antwoord op te geven wordt in dit onderzoek gekeken of laagconjunctuur effect heeft op het aantal zzp’ers. Daarom staat de volgende vraag centraal in dit onderzoek:

“Wat voor effect heeft laagconjunctuur op het aantal zzp’ers?”.

Er is voornamelijk onderzoek gedaan naar de relatie ondernemerschap en recessie. Echter er is niet specifiek gekeken naar de zzp’ers, terwijl dit juist de groep is in Nederland die de grootste groei doormaakt. Daarom zal in dit onderzoek met behulp van een OLS regressie gekeken worden naar deze eventuele relatie. Daarnaast zal er gekeken worden of het geslacht verschil maakt in deze relatie. Met een traditionele kijk, moeten mannen de kost verdienen. Misschien is het voor de man meer noodzaak om te blijven werken na ontslag en dus door te gaan als zelfstandige zonder personeel dan voor de vrouw.

(4)

3 Eerst zullen de begrippen recessie en zelfstandige zonder personeel worden

gedefinieerd. Daarna zal er naar de bestaande literatuur gekeken worden die de link legt tussen het zzp’schap en de recessie. In hoofdstuk vier zal de methode uiteen gezet worden inclusief het model en de bijbehorende variabelen. Vervolgens wordt er gekeken naar de resultaten van de regressie. En tenslotte zal er een conclusie zijn en wordt er gekeken naar eventueel vervolgonderzoek.

3. Theoretisch kader

3.1 Definitie van een zelfstandige zonder personeel

“De term zzp’er is eind vorige eeuw ontstaan, toen steeds meer werknemers er voor kozen om hun beroep niet meer in loondienst uit te oefenen, maar als eigen baas − in de zin dat er diensten worden verleend aan opdrachtgevers, zonder dat er sprake is van een

arbeidsovereenkomst en een gezagsverhouding” (Berden, p. 13).

Het CBS gebruikt de volgende definitie voor de zzp’er: “Een persoon die arbeid verricht voor eigen rekening of risico - in een eigen bedrijf of praktijk (zelfstandig ondernemer), of - als directeur-grootaandeelhouder (dga), of - als overige zelfstandige (bijvoorbeeld in een zelfstandig uitgeoefend beroep), én - die daarbij geen personeel in dienst heeft”. In dit onderzoek wordt er gebruikt gemaakt van data van het CBS en zal dan ook deze definitie gelden. Wel is het belangrijk om kritisch naar deze definitie te kijken.

Zelfstandige zonder personeel is een zeer brede definitie. Een kunstenaar, kroegbaas, een zelfstandige die hetzelfde doet als iemand die in loondiest is, directeur-grootaandeelhouder alle behoren ze in brede zin tot zelfstandigen zonder personeel. Berden (2010) verdeelt daarom de zzp’ers in drie groepen:

 Institutioneel zelfstandige: voor hen is het noodzakelijk om zelfstandig te zijn, het is hierbij geen mogelijkheid om in loondienst te werken. Denk hier aan kunstenaars of vrijeberoepsbeoefenaars.

 Klassieke zelfstandige: zelfstandigen met een duidelijke fysieke werkruimte. Hierbij kan je denken aan eigenaren van kleine horecaondernemingen, kleine winkeliers of solo-aannemers.

 Nieuwe zelfstandige: zelfstandigen die in de praktijk ook in loondienst werkzaam hadden kunnen zijn. Waarbij ze geen vast contract krijgen en een risico lopen, waardoor ze als zelfstandigen kunnen worden gezien.

De SER (2010) heeft geprobeerd om tot een definitie te komen: “Een zzp’er is een

ondernemer die geen personeel in dienst heeft, waarbij voor de vaststelling of er sprake is van een ondernemer de volgende criteria gelden, zoals ook gehanteerd door de

Belastingdienst in het kader van de inkomstenbelasting”:

 Zelfstandigheid bij de inrichting van de eigen werkzaamheden en het uitvoeren daarvan;

 Het voor eigen rekening en risico verrichten van werkzaamheden;

 Het gericht zijn op en het perspectief hebben van het maken van winst;

 Bekendmaking van het ondernemerschap;

(5)

4 Het is aanvaardbaar dat in dit onderzoek de brede definitie wordt gehanteerd aangezien het gaat om de gehele groei van zelfstandigen zonder personeel tijdens laagconjunctuur. Daarnaast zijn er geen data die de verschillende groepen van zzp’ers scheidt.

3.2 Definitie van een recessie

Mankiw’s (2013, p.4) definitie van een recessie is vrij simpel: een periode waar het reële bruto binnenlandse product daalt. Dit onderzoek kijkt naar de recessie tussen 2007 en 2013. Er is al veel onderzoek geweest naar deze kredietcrisis. Volgens Mankiw is een kredietcrisis een grote verstoring in het financiële systeem dat het vermogen van de economie belemmert om degenen die willen sparen en degenen die willen lenen of investeren samen te brengen. De kredietcrisis begon in de V.S. toen in 2008 de huizenmarkt instortte. Inwoners van de V.S. konden hun hypotheek niet meer betalen en er stonden steeds meer huizen te koop. Dat zorgde voor een daling van de huizenprijzen. Dit had effect op de banken waardoor het vertrouwen in de financiële wereld op instorten stond (Mankiw, p.574). Nederland

importeerde deze crisis vanuit de V.S. mede vanwege de zeer gerichte open economie (Rijksoverheid).

Inmiddels is er geen sprake meer van een crisis en is er weer economische groei (CBS, 2016). Om te kijken of laagconjunctuur effect heeft op het aantal zzp’ers kan er naar deze periode gekeken worden. In dit onderzoek zal recessie worden gemeten door de reële groeivoet van het bbp. Namelijk zoals Mankiw eerder aangaf: er is sprake van een recessie als het bbp daalt in meerdere periodes.

3.3 Eerder onderzoek

In dit hoofdstuk wordt gekeken naar eerdere studies die de relatie tussen zelfstandigen zonder personeel en laagconjunctuur onderzoeken. Echter, er is hier weinig onderzoek naar gedaan waardoor het begrip zzp’er verruimd wordt in dit hoofdstuk. Er is wel onderzoek gedaan naar ondernemerschap en laagconjunctuur. Ook wordt er gekeken naar de redenen voor mensen om zelfstandig te worden. Dit is relevant omdat naast dat er in dit onderzoek wordt gekeken of het noodzaak is voor mensen om zelfstandig te worden, er ook andere redenen zijn.

Caliendo, Fossen en Kritikos (2014) onderzochten wat belangrijke persoonlijke factoren waren voor mensen om zelfstandig te worden. Er zijn drie factoren die de

waarschijnlijkheid om zelfstandig te worden verhogen: extraversie, emotionele stabiliteit en openheid voor ervaring. Ook zijn er een aantal specifieke persoonskenmerken die een positief effect hebben op het starten als zelfstandige. Risico tolerantie, controle en vertrouwen hebben een sterk effect. Ook Taylor (1996) heeft gekeken waarom mensen zelfstandig willen worden in plaats van om in loondienst te gaan werken. Zelfstandigen kiezen hiervoor omdat ze hogere inkomsten verwachten en vanwege de vrijheid van een eigen baas zijn. Hierbij is niet gekeken wat voor invloed de stand van de economie heeft op de kans om zelfstandig te worden. Wel is het goed om ook de persoonlijke factoren te kennen waarom mensen zelfstandig worden.

Koellinger en Thurik (2009) tonen aan dat ondernemerschap een voorspeller is van de economische conjunctuur en hun onderzoek toonde aan dat met meer ondernemerschap de recessie kan worden bestreden. Dit hebben ze aangetoond met een macro-economisch onderzoek met data uit veertien Europese landen. Ook geven ze aan dat mensen die werkloos zijn uit noodzaak gaan ondernemen. Dit wordt ook wel het noodzakelijkheidseffect genoemd. Dit sluit goed aan op het onderzoek van deze scriptie, met het verschil dat Koellinger en Thurik hebben gekeken naar alle ondernemers.

(6)

5 Er bestaat ook onderzoek dat de relatie tussen economische groei en

ondernemerschap betwijfelt. Bogenhold en Staber (1991) kwamen tot de conclusie dat de stijging van het aantal zelfstandigen eerder komt door de tekortkomingen van de

arbeidsmarkten dan door eventuele economische vitaliteit. Hierbij hebben ze een tijds-serie regressie toegepast op acht grote OECD landen in de periode 1950 tot 1987.

Er is dus al relatief veel onderzoek gedaan naar de relatie ondernemerschap en laagconjunctuur/werkloosheid. Maar specifiek naar zelstandigen zonder personeel nog niet. Daarom is dit onderzoek relevant, het kijkt specifiek naar de eventuele relatie van zzp’ers en laagconjunctuur.

4. Methode

In de eerste twee paragrafen zullen de data worden besproken. De laatste paragraaf licht het model toe.

4.1 Data recessie

Of er sprake is van een recessie of economische groei kan worden gemeten door de groei van het reële bruto binnenlands product. De OECD heeft een dataset van de kwartaalcijfers van de reële bbp groei van Nederland in de periode 2003-2016 (OECD, 2016). De indicator is gecorrigeerd voor seizoensinvloeden en is gemeten in procentuele verandering ten opzichte van het vorige kwartaal.

Naam: Groeipercentage van het brute binnenlands product. Periode: 2003-2016 (per kwartaal)

Definitie: Procentuele verandering van het bbp ten opzichte van het vorige kwartaal.

Bron: OECD

Een andere indicator van recessie is werkeloosheid. Het werkeloosheidspercentage laat zien hoeveel personen er van de beroepsbevolking geen baan meer hebben. Tijdens een

recessie worden mensen werkeloos en gaan daarna wellicht als zzp’er aan de slag. Dit is wat we eerder noemden een gedwongen zelfstandige zonder personeel. Ook deze data zijn beschikbaar bij de OECD als kwartaalcijfers.

Naam: Werkloosheidspercentage Periode: 2003-2016 (per kwartaal)

Definitie: Aantal mensen die geen werk hebben van de beroepsbevolking.

Bron: OECD

4.2 Data zelfstandigen zonder personeel

De data van zelfstandigen zonder personeel komt van het CBS. In het archief van het CBS gaan de data over het aantal zelfstandigen terug tot 1996. Tussen 1996 en 2001 zijn enkel jaarcijfers bekend. In dit onderzoek wordt er echter gebruik gemaakt van kwartaalcijfers. Hiervoor zijn twee redenen. Ten eerste zijn jaarcijfers te ‘grof’. Zo kan er in een jaar een groei zitten, maar ook een daling. Ten tweede genereren kwartaalperiodes meer data en geven ze meer inzicht. Verder is er na 2014 een verhoging gekomen van de leeftijd. Eerst telden zzp’ers alleen mee tussen de 15 en 65 jaar, nu is dat tussen de 15 en 75 jaar. Omdat in het archief nog de oude maatstaf wordt gehanteerd, is deze dataset niet bruikbaar. Het

(7)

6 CBS heeft in een nieuwe dataset de nieuwe leeftijdscategorie toegepast. In deze dataset bevinden zich de gegevens over de zzp’ers over de periode 2003 tot en met het eerste kwartaal van 2016. In dit onderzoek wordt er gebruikt gemaakt van deze dataset. Dit vanwege de kwartaalcijfers maar ook omdat in deze periode de kredietcrisis zich heeft afgespeeld. Hierdoor zitten in deze periode zowel een economische groei als een recessie. Dit is nodig om te kijken wat voor effect economische groei heeft op het aantal zzp’ers. In het model wordt er gekeken naar het deel zzp’ers van de werkende beroepsbevolking. Ook de data van de werkende beroepsbevolking is te vinden in de dataset van het CBS.

Naam: Zzp / Werkende beroepsbevolking Periode 2003-2016 (per kwartaal)

Definitie: Het aantal zelfstandigen zonder personeel als percentage van de werkende beroepsbevolking.

Bron: CBS

4.3 Het model

Om antwoord te krijgen op de vraag of laagconjunctuur invloed heeft op het aantal zzp’ers is er de volgende vergelijking gemaakt: ( zzp’ers 𝐸 )

𝑡 = α + β1( ZZP 𝐸 )t−1+ β2( ZZP 𝐸 )𝑡−2 + γ1𝐵𝐵𝑃𝑡−1+ γ2𝐵𝐵𝑃𝑡−2 + δ1𝑢𝑡−1 + δ2𝑢𝑡−2+ ϵ .

Hierbij is de verhouding zzp’ers van de werkende beroepsbevolking de afhankelijke variabele. Als onafhankelijke variabelen worden eerst twee vertragingen doorgevoerd van het aandeel zzp’ers van de werkende beroepsbevolking. Dit omdat de vorige kwartalen invloed hebben op het huidige aantal zzp’ers. Vervolgens is tweemaal de variabele groeivoet van het bbp toegevoegd. Hierbij ook weer met één en twee vertragingen omdat het

waarschijnlijk is dat zzp’ers pas na verloop van tijd merken dat de groei van de economie is veranderd. De laatste twee onafhankelijke variabelen zijn de werkloosheidspercentages met één en twee vertragingen. Dit om te onderzoeken of er sprake is van het

noodzakelijkheidseffect dat eerder in de literatuur is besproken.

Vervolgens wordt de regressie geanalyseerd op een aantal kenmerken.Ten eerste kan er gekeken worden naar de 𝑅2 om te kijken of het een goed model is. Deze meet de fractie van de standaard afwijking van 𝑌𝑖 verklaard door 𝑋𝑖 . De 𝑅2 meet hoe goed de OLS regressie ‘fit’ bij de data. Hoe dichter de 𝑅2 naar één gaat hoe beter het is. Ten tweede worden er t- testen uitgevoerd op de beta’s van de onafhankelijke variabelen. Hierdoor kan er worden getest of deze een significant effect hebben op het aantal zzp’ers. Als dit het geval is kan er gezegd worden dat de onafhankelijke variabele de afhankelijke variabele verklaart. Als derde wordt er gekeken of er sprake is van multicollineariteit. Als hier sprake van is zijn twee of meer variabelen sterk gecorreleerd. Het gevolg hiervan is dat ze elkaar overlappen en dat de betrouwbaarheid omlaag gaat. Om te kijken of er sprake is van multicollineariteit wordt er gekeken naar de variantie inflatie factor (VIF). Als deze boven de tien zit is er sprake van multicollineariteit. Daarnaast wordt er een F-test uitgevoerd. Als deze significant is wil dat zeggen dat de onafhankelijke variabelen samen de afhankelijke variabelen

verklaren. En als laatste mag er geen sprake zijn van autocorrelatie. Doordat er vertragingen zijn opgenomen in het model is de kans op autocorrelatie kleiner.

(8)

7 5.

Resultaten

Na een lineare regressie kwamen hier de volgende resultaten uit:

OLS 1 OLS 2 OLS 3 OLS 4 OLS 5 OLS 6

Afhankelijke Variabele: ( zzp’ers 𝐸 )𝑡 ( zzp’ers 𝐸 )𝑡 ( zzp’ers 𝐸 )𝑡 ( zzp’ers 𝐸 )𝑡 ( zzp’ers 𝑚 𝐸𝑚 )𝑡 ( zzp’ers 𝑣 𝐸𝑣 )𝑡 Periode: 2003-2016 2003-2016 2003-2016 2003-2016 2003-2016 2003-2016 N: 51 51 51 51 51 51 F waarde: 717,353 (0,000) 1095,490 (0,000) 1421,150 (0,000) 2153,934 (0,000) 773,021 (0,000) 365,096 (0,000) 𝑅2 0,990 0,990 0,989 0,989 0,985 0,969 Adj. 𝑅2 0,989 0,989 0,988 0,989 0,984 0,967 Constante 0,001 (0,541) 0,001 (0,503) 0,002 (0,244) 0,002 (0,343) 0,002 (0,352) 0,001 (0,678) β∗: (ZZP 𝐸 )t−1 0,904 (0,000) 0,916 (0,000) 0,977 (0,000) 0,991 (0,000) 0,829 (0,000) 0,806 (0,000) (ZZP 𝐸 )𝑡−2 0,085 (0,549) 0,079 (0,574) - - 0,162 (0,261) 0,183 (0,193) ∆𝐵𝐵𝑃𝑡−1 -0,026 (0,151) -0,029 (0,086) -0,022 (0,167) -0,020 (0,207) -0,033 (0,099) -0,016 (0,556) ∆𝐵𝐵𝑃𝑡−2 0,030 (0,108) 0,025 (0,152) - - 0,017 (0,410) 0,028 (0,335) ∆𝑢𝑡−1 0,114 (0,314) - 0,017 (0,483) - - - ∆𝑢𝑡−2 -0,106 (0,366) - - - - -

De beta zijn gestandaardiseerd, hierdoor kunnen ze makkelijker vergeleken worden met anderen zonder last te hebben van verschillende eenheden. Dik gedrukte cijfers zijn signifact met een alpha van 10%.

Er zijn verschillende OLS regressies uitgevoerd. Als eerste is er op het oorspronkelijke model een regressie uitgevoerd:

OLS 1: ( 𝐳𝐳𝐩’𝐞𝐫𝐬 𝑬 ) 𝒕= 𝛂 + 𝛃𝟏( 𝐙𝐙𝐏 𝑬 )𝐭−𝟏+ 𝛃𝟐( 𝐙𝐙𝐏 𝑬 )𝒕−𝟐 + 𝛄𝟏∆𝑩𝑩𝑷𝒕−𝟏+ 𝛄𝟐 ∆𝑩𝑩𝑷𝒕−𝟐 + 𝛅𝟏∆𝒖𝒕−𝟏 + 𝛅𝟐∆𝒖𝒕−𝟐+ 𝛜 .

Om te kijken of de werkloosheidsvariabelen niet significant zijn, wordt er een F-test

uitgevoerd. Doordat zowel de 𝑅2 van OLS 1 en 2 gelijk aan elkaar zijn, is de uitkomst van de F-test nul. Hierdoor kan de nul hypothese niet worden verworpen wat betekent dat beide restricties (de werkloosheidspercentages) gelijk zijn aan nul. Er kan geconcludeerd worden dat beide werkloosheidsvariabelen geen significant effect hebben op het aantal zelfstandigen zonder personeel van de werkende beroepsbevolking. Verder hebben ze ook een VIF

waarde van ongeveer 54. Dit betekent dat er sprake is van multicollineariteit. In de volgende OLS regressie zullen we deze er beide uithalen. Verder valt op dat (ZZP

𝐸 )t−1 erg significant is en bij een tweede vertraging niet meer. Ook hier is er sprake van een hoge VIF waarde (86)

(9)

8 en dus is ook hier multicollineariteit. De beide bbp groeivoeten met één en twee vertragingen zitten net boven de 10% significantie maar hier is geen sprake van multicollineariteit (VIF-waarde zijn bij beide ongeveer 1,4). Deze zullen in OLS 2 beide blijven. Verder valt op dat de 𝑅2 zeer hoog is (0,990). Dit betekent dat de variabelen een goede fit hebben met het model. Ook de F-waarde is significant met een alpha van 1%. Een significante F-waarde geeft aan dat de onafhankelijke variabelen samen significant genoeg zijn om de afhankelijke variabele te verklaren. De beta van de groeivoet van het bbp met 1 vertraging is negatief (-0,026), wat betekent dat als de groeivoet daalt (in het geval van een recessie) het aandeel van de zzp’ers van de werkzame beroepsbevolking stijgt. Dit bevestigt dus de eerder gemaakte hypothese. Wel heeft de variabele 𝐵𝐵𝑃𝑡−2 een positief effect. Echter zijn beide variabelen niet significant. Verder is (ZZP

𝐸 )t−1wel significant en heeft een veel groter effect, de beta is namelijk 0,904. Dit is logisch, immers heeft de vorige periode veel invloed op het aantal zzp’ers er nu zijn. OLS 2: ( 𝐳𝐳𝐩’𝐞𝐫𝐬 𝑬 )𝒕= 𝛂 + 𝛃𝟏( 𝐙𝐙𝐏 𝑬 )𝐭−𝟏+ 𝛃𝟐( 𝐙𝐙𝐏 𝑬 )𝒕−𝟐 + 𝛄𝟏∆𝑩𝑩𝑷𝒕−𝟏+ 𝛄𝟐∆𝑩𝑩𝑷𝒕−𝟐 + 𝛜 .

De bbp groeivoet met één vertraging blijft significant met (a=10%) en de tweede vertraging niet. Verder blijft (ZZP

𝐸 )t−1 significant en ( ZZP

𝐸 )𝑡−2 is nog steeds niet significant. Ook is er nog steeds sprake van multicollineariteit tussen deze twee variabelen. De VIF waarde is namelijk voor beide ongeveer 85. In OLS 3 wordt (ZZP

𝐸 )𝑡−2 niet meer meegenomen. Omdat de vergelijking niet meer klopt als je wel twee vertragingen van de bbp groeivoet er in laat, zal ook ∆𝐵𝐵𝑃𝑡−2 uit het model worden gehaald. De 𝑅2 blijft in dit model ongeveer hetzelfde als in de eerste regressie en de F-waarde is groter geworden en nog steeds significant. In deze regressie is de groeivoet van het bbp met 1 vertraging wel significant (a=10%). Net als in de eerste regressie heeft deze variabele een klein negatief effect op het aantal zzp’ers in de werkende beroepsbevolking. Nu kunnen we wel de hypothese bevestigen. Echter is het nog steeds geen groot effect. De beta van 𝐵𝐵𝑃𝑡−2 is nog altijd niet significant.

OLS 3: ( 𝐳𝐳𝐩’𝐞𝐫𝐬

𝑬 )𝒕= 𝛂 + 𝛃𝟏( 𝐙𝐙𝐏

𝑬 )𝐭−𝟏 + 𝛄𝟏∆𝑩𝑩𝑷𝒕−𝟏+ 𝛅𝟏∆𝒖𝒕−𝟏+ 𝛜

De F-test waarbij OLS 1 op OLS 3 wordt getest, geeft 1,46667 waardoor de nul hypothese niet verworpen wordt. Dit betekent dat de restricties ((ZZP𝐸 )

𝑡−2= ∆𝐵𝐵𝑃𝑡−2= ∆𝑢𝑡−2 = 0) geen significant effect hebben op het aantal zelfstandigen zonder personeel van de werkende beroepsbevolking. Verder is de enige significante variabele in dit model (ZZP𝐸 )

t−1. Nu is de groeivoet van het bbp met 1 vertraging niet meer significant en de werkeloosheidsvariabele met 1 vertraging is nog steeds niet significant. De 𝑅2 en de F-waarde blijven hoog.

(10)

9 OLS 4: ( 𝐳𝐳𝐩’𝐞𝐫𝐬 𝑬 )𝒕= ( 𝐳𝐳𝐩’𝐞𝐫𝐬 𝑬 )𝒕= 𝛂 + 𝛃𝟏( 𝐙𝐙𝐏 𝑬 )𝐭−𝟏 + 𝛄𝟏∆𝑩𝑩𝑷𝒕−𝟏+ 𝛜

De F-test van OLS 3 als onbeperkt model en OLS 4 als beperkt model geeft een uitkomst van nul. Dit omdat ook hier de beide 𝑅2 gelijk zijn aan elkaar. Dit wil zeggen dat ook de werkloosheidsvariabele met 1 vertraging niet significant is. Hieruit volgt dat OLS 4 beter is dan OLS 3. Dit omdat OLS 3 dezelfde verklarende waarde heeft als OLS 4, maar met minder variabelen. Uit de F-test met OLS 4 als beperkt model en OLS 2 als onbeperkt model volgt dat de tweede vertraging van zowel zelfstandigen zonder personeel van de werkende

beroepsbevolking en de bbp groeivoet niet significant zijn. Ook vergroten deze variabelen de verklarende kracht van de regressie niet (beide adjusted 𝑅2 zijn gelijk aan elkaar). Hieruit volgt dat OLS 4 de beste regressie is. Alleen variabele (ZZP𝐸 )

t−1 is significant in dit model. De eerder gemaakte hypothese zal dus moeten worden verworpen. De groeivoet van het bbp heeft namelijk geen significant negatief effect meer. Alleen in OLS 2 was dit het geval maar deze regressie is minder goed en was de groeivoet van het bbp met 1 vertraging maar met een alpha van 10% significant.

OLS 5: ( 𝐳𝐳𝐩’𝐞𝐫𝐬𝒎 𝑬𝒎 )𝒕= 𝛂 + 𝛃𝟏( 𝒁𝒁𝑷𝒎 𝑬𝒎 )𝐭−𝟏+ 𝛃𝟐( 𝐙𝐙𝐏𝒎 𝑬𝒎 )𝒕−𝟐 + 𝛄𝟏∆𝑩𝑩𝑷𝒕−𝟏+ 𝛄𝟐∆𝑩𝑩𝑷𝒕−𝟐 + 𝛜

In deze regressie is gekeken naar het geslacht man. Enkel de data voor mannen zijn meegenomen bij de zelfstandigen zonder personeel en bij de werkende beroepsbevolking, zowel bij de afhankelijke variabele als bij de onafhankelijke variabelen met één en twee vertragingen. (𝐙𝐙𝐏𝒎

𝑬𝒎 )t−1 is significant en ook de groeivoet van het bbp met 1 vertraging is

significant met een alpha van 10%. Hierbij zien we net als bij de eerdere regressie een klein negatief verband met het aantal zelfstandigen zonder personeel van de werkende mannelijke beroepsbevolking. OLS 6: ( 𝐳𝐳𝐩’𝐞𝐫𝐬𝒗 𝑬𝒗 )𝒕= 𝛂 + 𝛃𝟏( 𝐙𝐙𝐏𝒗 𝑬𝒗 )𝐭−𝟏+ 𝛃𝟐( 𝐙𝐙𝐏𝒗 𝑬𝒗 )𝒕−𝟐 + 𝛄𝟏∆𝑩𝑩𝑷𝒕−𝟏+ 𝛄𝟐∆𝑩𝑩𝑷𝒕−𝟐+ 𝛜

In deze regressie is alleen gekeken naar het vrouwelijke geslacht. Hier is de groeivoet van het bbp met 1 vertraging niet meer significant. Hieruit kan geconcludeerd worden dat economische groei geen effect heeft op het aantal vrouwelijke zelfstandigen zonder

personeel van de werkende vrouwelijke beroepsbevolking. Bij mannen was dit wel het geval. Er zit hier dus een duidelijk verschil in en het bevestigt de eerder gemaakte hypothese dat bij mannen eerder sprake is van een noodzakelijkheidseffect dan bij vrouwen.

In OLS 5 en 6 is uitgegaan van het regressie model 2, alleen is hier expliciet gekeken naar het geslacht mannen of vrouwen. Omdat eerder is aangegeven dat OLS 4 het beste regressiemodel is zullen er nog twee regressies gedaan worden met OLS 2 als basis. Uit deze twee regressies bleek dat zowel voor de regressie van mannen als van vrouwen de groeivoet van het bbp met 1 vertraging nu beiden niet meer significant zijn. Hierdoor kan de eerder gemaakte hypothese niet worden bevestigd.

(11)

10 6. Conclusie

In dit onderzoek is geprobeerd om antwoord te geven op de vraag: Wat voor effect heeft

laagconjunctuur op het aantal zzp’ers?”. Allereerst zijn beide definities besproken en is

gekeken naar eerder onderzoek over dit onderwerp. Hieruit volgde dat er nauwelijks onderzoek is gedaan naar de specifieke relatie tussen zzp’ers en laagconjunctuur. Wel kwam het noodzakelijkheidseffect ter sprake. Wat aangeeft dat er tijdens een recessie mensen ‘gedwongen’ worden om zelfstandige te worden. Om dit te onderzoeken is er een model gemaakt met het aandeel zzp’ers in de werkende beroepsbevolking als afhankelijke variabele en de bbp groei, het werkloosheidspercentage en vertragingen van het aandeel van zzp’ers in de werkende beroepsbevolking als onafhankelijke variabelen. Hierop zijn OLS regressies gedaan. Hieruit bleek dat er sprake was van multicollineariteit tussen de

werkloosheidspercentages maar ook tussen de vertragingen van het aandeel van zzp’ers in de werkende beroepsbevolking. Ook volgde uit F-testen dat deze variabelen gezamenlijk ook geen significant effect hebben op het aantal zzp’ers van de werkende beroepsbevolking. Hierdoor is opnieuw een regressie gedaan zonder deze variabelen. In OLS 2 bleek dat de bbp groei met één vertraging een klein significant negatief effect had op het aandeel zzp’ers in de werkende beroepsbevolking. Dit komt overeen met de eerder gestelde hypothese: de

bbp groei heeft een negatief effect op het aantal zzp’ers. Wel is dit met een alpha van 10%

en is het dus een heel klein effect (-0,001). Ook is er geconludeerd dat OLS 4 de beste regressie was, hierin had de groeivoet van het bbp met 1 vertraging geen significant effect meer. Hierdoor kan de conclusie getrokken worden dat er geen bewijs is dat de

laagconjunctuur de groei van het aantal zzp’ers in de werkende beroepsbevolking verklaart. Verder is er ook gekeken naar de verschillen in geslacht. Bij de regressie OLS 5 met enkel data van mannen heeft de groeivoet van het bbp een klein significant effect op het aantal zelfstandigen zonder personeel van de werkende beroepsbevolking. Bij vrouwen was er geen sprake van een significant effect. Hierdoor klopt de eerder gemaakte hypothese, dat mannen door het noodzakelijkheidseffect zich meer aantrekken van laagconjunctuur dan vrouwen. Echter, na een regressie met als basis OLS 4 bleken beide variabelen niet meer significant te zijn. Waardoor de hypothese niet meer kan worden bevestigd.

Verder bleek dat de vorige periode van het aandeel zzp’ers van de werkende beroepsbevolking een groot deel verklaart. Dit is logisch, omdat er per kwartaal niet plotseling extreem grote schommelingen zijn. Het nieuwe kwartaal bouwt voort op de aantallen van het oude kwartaal. Verder bevat deze variabele alle andere redenen om zzp’er te worden. Om dit wat minder bepalend te maken, is er een OLS regressie gedaan op de groei van het aandeel van zzp’ers in de werkende beroepsbevolking in plaats van op de hoeveelheid. Echter kwamen hier geen significante variabelen uit.

Voor vervolgonderzoek kan er gekozen worden om twee regressies te doen met verschillende periodes. De eerste tijdens de recessie en een tweede niet gedurende een recessie. Er kan dan gekeken worden of de beta’s anders zijn. Met de beperkte data die nu beschikbaar zijn, is dat voor deze scriptie niet interessant omdat het een relatief korte periode betreft.

(12)

11 7. Bibliografie

Berden, C., Dosker, R., Risseeuw, P. A., & Willebrands, D. (2010). Markt en hiërarchie: kosten en baten van het zzp-schap. SEO Economisch Onderzoek.

Broekhuizen, K., Jonker, S., & Leupen, J. (2014, Oktober 28). Kabinet zet rem op wildgroei aan zzp-ers. Opgehaald van Financieel Dagblad:

http://fd.nl/frontpage/economie-politiek/900279/kabinet-zet-rem-op wildgroei-aan-zzp-ers

Caliendo, M., Fossen, F., & Kritikos, A. S. (2014). Personality characteristics and the decisions to become and stay self-employed. Small Business Economics, 787-814.

CBS. (2014, Januari 1). Achtergrondkenmerken en ontwikkelingen van zzp’ers in Nederland. Opgehaald van CBS: http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/0374E776-5C6D-428E-B7BFEADA895CB48/0/009093ZZPersinNederland.pdf

CBS. (2014, December 1). Achtergrondkenmerken en ontwikkelingen van zzp’ers in Nederland. . Opgehaald van CBS:

http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/0374E776-5C6D-428E-B7B9FEADA895CB48/0/009093ZZPersinNederland.pdf

CBS. (2014). Zelfstandige zonder personeel 1996-2014. Opgehaald van Statline CBS:

http://statline.cbs.nl/Statweb/publication/?DM=SLNL&PA=80150ned&D1=3-5,7&D2=0-25&D3=0-6,11,16,21,26,31,36,41,46,51,56,65,70,74-75&HDR=T,G2&STB=G1&VW=T CBS. (2016). Arbeidsdeelname; kerncijfers. Opgehaald van Statline:

http://statline.cbs.nl/Statweb/publication/?DM=SLNL&PA=82309ned&D1=0%2c2-10%2c22&D2=a&D3=0&D4=0&D5=a&HDR=G1%2cG2%2cG3%2cT&STB=G4&VW=D CBS. (2016). BBP. Opgehaald van CBS:

http://statline.cbs.nl/statweb/publication/?dm=slnl&pa=82602ned CBS. (sd). Begrippen. Opgehaald van CBS:

https://www.cbs.nl/nl-nl/onze-diensten/methoden/begrippen?tab=z#id=zelfstandige-zonder-personeel--zzp-- CPB. (2009). Nieuwsbrief December. Den Haag: CPB.

Gartner, W. (1985). A conceptual framework for describing the phenomenon of new venture creation. Academy of Management Review, 696-706.

Koelinger, P. D., & Thurik, A. R. (2012). Entrepreneurship and the Business Cycle. The review of

economic statistics.

Lucas, R. J. (1978). On the size distribution of business firms. Bell Journal of Economics, 508-523. Mankiw, N. (2013). Macroeconomics. Worth Publishers/Palgrave.

OECD. (2016). Quarterly GDP. Opgehaald van OECD: https://data.oecd.org/gdp/quarterly-gdp.htm#indicator-chart

(13)

12 OECD. (2016). Unemployment-rate . Opgehaald van OECD:

https://data.oecd.org/unemp/unemployment-rate.htm#indicator-chart

Rijksoverheid. (2015, Oktober 2). Eindrapport IBO zelfstandingen zonder personeel. . Opgehaald van Rijksoverheid:

https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2015/10/02/eindrapport-ibozelfstandigen-zonder-personeel

Rijksoverheid. (sd). Ontstaan kredietcrisis. Opgehaald van Rijksoverheid:

https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/kredietcrisis/inhoud/ontstaan-kredietcrisis) SER. (2010). Zzp’ers in beeld: Een integrale visie op zelfstandigen zonder personeel . SER.

Staber, U., & Bögenhold, D. (1991). The Decline and Rise of Self-Employment. Sage Journals. Stock, J. H., & Watson, M. W. (2012). Inrtoduction to Econometrics. Pearson Ecucation Limited. Taylor, M. P. (1996). EARNINGS, INDEPENDENCE OR UNEMPLOYMENT: WHY BECOME

SELF-EMPLOYED? Oxford Bulletin of Economics and Statistics.

ZZP-Nederland, S. (2015). ZZP belastingvoordeel. Opgehaald van Stichting ZZP-Nederland: http://www.zzpnederland.nl/artikel/zzp-belastingvoordeel

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

werkingssfeer van de Wml uit te breiden tot alle opdrachtnemers die anders dan in het kader van hun beroep of bedrijf tegen beloning arbeid verrichten.. Door betaling van

• Inzake de bijtelling privégebruik auto van de zaak geldt 1 januari 2019 als een nieuwe peildatum voor het bijtellingspercentage voor auto’s die vóór 1 juli 2012 zijn

groep zelfstandigen actief is, niet zal leiden tot significante kosten voor de overheid en niet in strijd is met de (Europese) mededingingswetgeving.” 236 Daarnaast zou een

Wanneer bij de bezittingen geen bedragen zijn ingevuld, of de schulden op 1 januari 2021 niet hoger dan € 3.100,- per persoon zijn, dan hoef je deze vraag niet. BOX 3: INKOMEN UIT

Zorg dat de bezoeker voor het antwoord op zijn of haar dringende vragen op jouw website moet kijken, en niet op al die andere websites.. Zoals eerder gezegd doe je dit onder meer

Deze voorwaarden zijn van toepassing op iedere aanbieding van de intermediair aan opdrachtgever en op iedere bemiddelingsovereenkomst tussen de intermediair en opdrachtgever, waarop

In Nederland vervult BKR met het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI) al ruim 50 jaar deze functie. In CKI wisselen kredietaanbieders feitelijke informatie over

De regeling geldt voor nieuwe investeringen die vanaf 1 januari 2021 tot uiterlijk 31 december 2022 worden gedaan... Bedrijven kunnen de investeringskorting verrekenen met de af