• No results found

Survival of the fittest: rijksmusea in tijden van crisis

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Survival of the fittest: rijksmusea in tijden van crisis"

Copied!
81
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Survival of the fittest

Rijksmusea in tijden van crisis

Datum: 26 augustus 2014 Studie: Master Museumstudies Student: Jip Heijmerink

Studentnummer: 5741556

Eerste begeleider/lezer: Mirjam Hoijtink Tweede begeleider/lezer: Renée Steenbergen

(2)

2 Inhoudsopgave:

Voorwoord Blz. 3

Inleiding Blz. 4

1. Rijksmusea in tijden van crisis Blz. 8

1.1. Macht is geld Blz. 8

1.2. Vergrijzing en digitalisering Blz. 10

1.3. Dynamiek in de politiek Blz. 11

1.4. Blijvende vragen Blz. 16

2. Samen staan we sterker Blz. 19

2.1. Samenwerken Blz. 19

2.2. Eigen inkomstennorm: de hete adem in de nek Blz. 21 2.3. Een noodzakelijke fusie of de redder in nood? Blz. 26

3. Investeren is de weg naar succes Blz. 33

3.1. Bouwen aan de toekomst Blz. 33

3.2. Toekomstvisie Blz. 37

3.3. Succes met eigen inkomsten Blz. 40

3.4. Vrienden met het mecenaat Blz. 42

3.5. Voortvarendheid, kennis en lef Blz. 45

4. Conclusie Blz. 47 Bijlage 1. Blz. 52 Bijlage 2. Blz. 53 Bijlage 3. Blz. 53 Bijlage 4. Blz. 54 Bijlage 5. Blz. 67 Bijlage 6. Blz. 78 Bijlage 7. Blz. 78 Literatuurlijst Blz. 79

(3)

3 Voorwoord

Nederland gaat sinds 2008 gebukt onder een periode van economische recessie. Sinds de start van mijn bachelor Algemene Cultuurwetenschappen in 2007 en daarna tijdens de master

Museumstudies, kwamen de effecten van deze recessie op de cultuursector daarom altijd in de colleges, maar ook in mijn onderzoeken en stages, naar voren. Mijn interesse en zorg voor hoe culturele instellingen met een periode van economische achteruitgang moeten omgaan is de afgelopen jaren alleen maar toegenomen. Net als mijn vertrouwen in de cultuursector van Nederland. Onze rijke cultuur, vele prachtige culturele instellingen, bijzondere collecties en

hoogstaande wetenschap maakt mij trots en roept bij mij het verantwoordelijkheidsgevoel op om te zorgen dat dit behouden blijft.

Deze scriptie komt direct voort uit deze verantwoordelijkheid en de passie voor de Nederlandse cultuursector en met name de museale sector. Met dit onderzoek wil ik musea die het zwaar hebben (gehad) tijdens de recessie een handreiking doen door op basis van wetenschappelijk onderzoek een advies te geven hoe deze musea in tijden van crisis de organisatie kunnen versterken. De nadruk ligt hierbij op het adviseren hoe een museum de eigen inkomsten kan vergroten. Dit is niet onbelangrijk in een tijd dat de overheid steeds minder subsidie verstrekt.

Ik schrijf deze scriptie voor iedereen die werkzaam is in de museale sector en die moet omgaan met de recessie en teruglopende eigen inkomsten en die daar advies bij nodig heeft. Ik hoop dat ik op deze manier mijn steentje bij kan dragen aan het behoud van de Nederlandse cultuur.

(4)

4 Inleiding

‘Crisis doet aantal bezoekers van musea tot recordhoogte stijgen’ is de intrigerende de titel van een artikel in de Volkskrant van 28 december 2012. Hierin wordt beschreven dat in de afgelopen jaren zowel het aantal museumbezoekers flink is gestegen als ook het aantal mensen met een

museumjaarkaart. Volgens de woordvoerster van de Nederlandse Museumvereniging Carla Keijzer wordt dit veroorzaakt door de crisis: 'Steeds meer mensen besluiten om in Nederland te blijven als ze

iets willen bezoeken. En daar behoren ook musea toe.'1 Naar aanleiding van het artikel zou men

kunnen veronderstellen dat in tegenstelling tot wat vaak wordt gedacht, de economische crisis hier juist een positief effect heeft gehad. Interessant is om te onderzoeken of er nog meer positieve effecten zijn voor de Nederlandse musea.

Een recessie is een periode van economische achteruitgang. Aangezet door de huizencrisis in 2007 en het faillissement van de Amerikaanse bank Lehman Brothers in 2008, ondergaat (West-) Europa inmiddels vijf jaar lang een dergelijke periode van economische achteruitgang, met als gevolg toenemende werkloosheid, een hogere staatsschuld en bezuinigingen.2 In het derde kwartaal van 2013 groeide de Nederlandse economie voor het eerst sinds vijftien maanden met 0,1 procent.3 Deze groei heeft zich in het laatste kwartaal van 2013 doorgezet met een groei van 0,7 procent en ook in 2014 zet de economische groei zich voort.4 Er lijkt dus sprake van een voorzichtig herstel.5

Binnen de cultuursector zijn de gevolgen van de recessie voornamelijk merkbaar in de vorm van kortingen op subsidies vanuit de overheid en afname van de eigen inkomsten zoals giften vanuit mecenaat en inkomsten uit entreegelden.6 Ook de Nederlandse Rijksmusea hebben te maken met de afname van subsidie vanuit de overheid. Dit komt niet alleen door de economische crisis, maar is ook sterk afhankelijk van de politieke partij waarvan de zittende minister of staatssecretaris van

Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) lid is. Een voorbeeld hiervan is het verschil tussen het beleid van de liberale partijen in het kabinet Rutte I en dat van de socialistische partijen in kabinet Rutte II. De Rijksmusea hebben echter daarnaast, in tegenstelling tot de gehele cultuursector, tot nu een positieve ontwikkeling doorgemaakt tijdens de recessie. Dit is zichtbaar in het feit dat de eigen inkomsten in 2012 juist zijn toegenomen met 11,8% ten opzichte van 2011.

1 Pontzen, R., ‘Crisis doet aantal bezoekers van musea tot recordhoogte stijgen.’ Volkskrant, 28 december 2012 2

‘The origins of the Financial Crisis Crash course.’ The Economist, 7 september 2013. 3

Centraal Bureau voor de Statistiek, Economie groeit met 0,1 procent, 46 duizend banen minder. November 2013.

4

Centraal Bureau voor de Statistiek, Economie groeit met 0,7 procent. Februari 2014. 5

Dool, P. van den, ‘Nederland is uit de recessie met een groei van 0,1 procent ‘maar nog geen echt herstel’’.

NRC Handelsblad, 14 november 2013

6

(5)

5 Met het einde van de huidige recessie in zicht is het interessant om na te gaan wat precies het effect is geweest van deze recessie op Nederlandse rijksmusea en hoe de rijksmusea hier met hun beleid op hebben gereageerd. Het feit dat rijksmusea juist meer eigen inkomsten hebben gegenereerd tijdens de recessie, maakt het onderzoek extra relevant. Daarnaast is het zinvol om te bekijken wat andere musea van deze periode kunnen leren teneinde hun beleid in de toekomst te verbeteren.

De probleemstelling van deze scriptie luidt als volgt:

Wat is de invloed van de recessie sinds 2008 op de financiële ontwikkeling van Nederlandse rijksmusea en hoe verhoudt deze zich tot het beleid van het Mauritshuis en het Rijksmuseum Volkenkunde?

De invloed van de recessie op de financiële situatie van rijksmusea wordt allereerst geanalyseerd aan de hand van het PEST-model. Het PEST-model dankt zijn naam aan de verschillende factoren binnen de macro-omgeving die van invloed zijn op een organisatie: politieke, economische,

maatschappelijke7 en technologische factoren. 8 Dit model werd in 1967 bedacht door Francis Aguilar, een professor aan de Harvard Business School.9 Het PEST-model is sindsdien binnen de bedrijfskunde een gebruikelijk hulpmiddel om de macro-omgeving van bedrijven in kaart te brengen. Ook binnen de cultuursector wordt het PEST-model in beperkte mate gebruikt en kan het uitkomst bieden wanneer een museum het beleid wil verbeteren.10

Het model wordt in dit onderzoek gebruikt om de huidige macro-omgeving van Nederlandse rijksmusea helder in kaart te brengen en om op een gestructureerde en complete manier de invloed van de recessie op de financiële ontwikkeling van rijksmusea te onderzoeken. Per factor is nagegaan welke aspecten van belang zijn voor de analyse van de macro-omgeving van Nederlandse rijksmusea in de periode tussen 2008 en 2014. Deze aspecten zijn vervolgens verwoord in de vorm van

deelvragen zoals: is de hoogte van de subsidie aan rijksmusea en de manier waarop die verstrekt wordt de afgelopen jaren veranderd, welke ontwikkeling hebben de giften vanuit het mecenaat doorgemaakt, welk effect heeft de toenemende vergrijzing van de Nederlandse bevolking op het aantal bezoeken aan rijksmusea en hoe spelen rijksmusea in op de toenemende digitalisering? Deze en andere vragen zijn beantwoord met behulp van verschillende openbare bronnen die gepubliceerd zijn tussen 2008 en 2014, zoals onderzoeken door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), cultuurnota’s, kamerbrieven en overheidspublicaties zoals Cultuur in Beeld.

7 Dit is de Nederlandse vertaling van het Engelse woord ‘social’ waarvan de ‘s’ in het PEST de afkorting is. 8

Johnson, G., Scholes, K., Whittington, R. Exploring corporate strategy. Texts and cases. Londen, 2008: 55 9

Collins, R. A graphical method for exploring the business environment. University of Oxford, 2010: 2

10 Kotler, N.G., Kotler P. en W.I. Kotler. Museum marketing & strategy, designing missions, building audiences,

(6)

6 Een aantal zaken zijn zeer duidelijk geworden na de analyse door middel van het PEST-model. Zo is gebleken dat de politieke en economische factoren van een veel groter belang zijn voor de financiële ontwikkeling van rijksmusea dan de maatschappelijke en technologische factoren. Om die reden is vervolgens binnen dit onderzoek aan deze eerste twee factoren meer aandacht besteed dan aan de laatste twee. Echter blijkt ook uit het onderzoek dat het model niet geheel toereikend is als gevolg van het feit dat het PEST-model is ingevuld aan de hand van openbare bronnen zoals grote

marktonderzoeken en algemene historische publicaties uit de periode tussen 2008 en 2014. Hierdoor worden de grote hedendaagse tendensen, zoals de politieke tendensen, binnen de museale sector weliswaar duidelijk, maar kunnen vervolgens niet goed verklaard worden zonder deze in een historische context te plaatsen. Dit maakt het gebruik van historische bronnen, zoals het boek Cultuur, koningen en democraten door Roel Pots, noodzakelijk.

Daarnaast wordt de uitkomst van de analyse aangevuld met de analyse van twee casestudies ten behoeve van een volledig en duidelijk inzicht van de invloed van de recessie op de financiële ontwikkeling van rijksmusea. De twee musea die gekozen zijn als casestudie is het Mauritshuis in Den Haag en het Rijksmuseum Volkenkunde in Leiden. Dit omdat zij elk op hun eigen manier met de gevolgen van de recessie zijn omgegaan. Zo heeft Het Mauritshuis uit vrije wil besloten om in tijden van crisis te investeren in een grootschalige verbouwing en renovatie van het museumgebouw. De benodigde €22,7 miljoen was al vóór aanvang van het verbouwingsproject succesvol gegenereerd vanuit het mecenaat.11 Het Rijksmuseum Volkenkunde is, deels onder dwang van de overheid, in 2014 gefuseerd met Het Tropenmuseum en het Afrika Museum. Het nieuwe museum heet het Nationaal Museum van Wereldculturen.12 De fusie van de drie musea was een voorwaarde van de overheid voor het ontvangen van subsidie in de toekomst.13 De fusie was daarnaast ook interessant voor het Rijksmuseum Volkenkunde omdat het museum sterker wilde staan in tijden van crisis. De afgelopen jaren had het museum namelijk veel moeite om de 17,5% inkomstennorm te halen die gesteld wordt vanuit de overheid. Uit de analyse zal blijken of een verregaande samenwerking ook een manier is om de eigen inkomsten te vergroten.

Een andere reden dat voor deze casestudies is gekozen is omdat Het Mauritshuis in de top drie staat van musea met naar verhouding de meeste eigen inkomsten en Het Rijksmuseum Volkenkunde daarentegen juist hoort bij de drie musea met naar verhouding de minst eigen

11 Buvelot, Q., Buijsen, E. Mauritshuis jaarverslag 2012. Den Haag, 2013: 712 Kammer, C. ‘Volkenkundige musea fuseren maar houden drie locaties.’ NRC Handelsblad, 3 april 2014

12

Kammer, C. ‘Volkenkundige musea fuseren maar houden drie locaties.’ NRC Handelsblad, 3 april 2014 13 Het Tropenmuseum was vroeger het Koloniaal Museum en werd van oudsher gesubsidieerd door het ministerie van buitenlandse zaken. Voor de nieuwe subsidie periode 2013-2016 kondigde buitenlandse zaken aan dat zij het Tropenmuseum niet langer meer wilde steunen, waardoor de verantwoordelijkheid

doorgeschoven werd naar het ministerie van OCW. Het ministerie van OCW gaf vervolgens aan dat zij de zorg voor Het Tropenmuseum alleen wilde overnemen als het museum zou fuseren met de twee andere musea.

(7)

7 inkomsten. Toch wordt het Rijksmuseum Volkenkunde als casestudie gekozen omdat dit museum veel groeipotentie heeft en als voorbeeld kan dienen voor musea die ook weinig eigen inkomsten hebben.

Beide casestudies worden geanalyseerd aan de hand van de jaarverslagen uit 2008 tot en met 2013. Daarbij ligt de nadruk op de financiële ontwikkeling en het gevoerde beleid van beide musea sinds de crisis. Daarnaast wordt er gebruik gemaakt van artikelen uit diverse kranten en tijdschriften en verschillende websites. De jaarverslagen zijn niet altijd volledig en objectief, bijvoorbeeld ontbreekt informatie uit het jaar 2013 en/of 2014 en blijft het beleid voor de toekomst buiten beschouwing. Vandaar dat de ontbrekende informatie uit de jaarverslagen is verkregen uit een interview met Stijn Schoonderwoerd, de directeur van het Rijksmuseum Volkenkunde en uit een interview met Victor Moussault, de adjunct-directeur van het Mauritshuis.

In hoofdstuk één wordt de samenvatting van de PEST-analyse van de financiële ontwikkeling van rijksmusea in een lopend verhaal beschreven en niet aan de hand van de verschillende factoren. De uitkomst van de PEST-analyse laat een aantal vragen onbeantwoord, zoals: waarom hebben de rijksmusea het de afgelopen jaren beter gedaan wat betreft eigen inkomsten dan andere Nederlandse musea, waaruit bestaan die extra eigen inkomsten, worden die extra inkomsten veroorzaakt doordat meer musea zijn gaan samenwerken (zoals het huidige kabinet probeert te stimuleren), of zijn de inkomsten vanuit mecenaat toegenomen? Dit zijn vragen die in het tweede en derde hoofdstuk worden beantwoord aan de hand van de analyse van de financiële ontwikkeling van het Rijksmuseum Volkenkunde en het Mauritshuis. Daarna volgt de conclusie waarin een advies wordt gegeven over hoe musea beter kunnen omgaan met economische achteruitgang en hoe zij in de toekomst meer eigen inkomsten kunnen genereren.

(8)

8 1. Rijksmusea in tijden van crisis

In dit hoofdstuk wordt de invloed van de recessie op de financiële ontwikkeling van Nederlandse rijksmusea aan de hand van de uitkomsten van het PEST-model beschreven. De uitkomsten van de PEST-analyse vormen het kader voor hoofdstuk twee en drie waarin de analyse van de financiële ontwikkeling van rijksmusea verder wordt onderzocht door middel van de twee casestudies.

1.1. Macht is geld

Het belangrijkste aspect binnen de analyse van politieke factoren die van invloed zijn op de financiële ontwikkeling van rijksmusea, is de subsidie vanuit het Rijk. Sinds 2008 zijn hiervoor drie verschillende kabinetten verantwoordelijk geweest. De subsidie is de laatste jaren afgenomen, maar in de

cultuurnota ‘Kunst van leven’ in 2007 beargumenteerde voormalig minister OCW Ronald Plasterk nog waarom het belangrijk is dat cultuur extra gesubsidieerd wordt. Dat jaar werd er €100 miljoen extra vrijgemaakt voor de cultuursector.14 Drie jaar later schreef staatssecretaris Halbe Zijlstra in een brief aan de Tweede Kamer dat hij meer ruimte wil geven aan particulier initiatief en dat overheid zich moet terugtrekken.15 In totaal heeft dat kabinet voor de subsidieperiode 2013 – 2016 €200 miljoen bezuinigd en geprobeerd dit op te vangen door het stimuleren van ondernemerschap en mecenaat en door een begin te maken met het opstellen van de Geefwet. 16 De eigen inkomsten van rijksmusea zijn in de periode 2008 tot 2012 toegenomen. Hieruit zou geconcludeerd kunnen worden dat het beleid van Zijlstra heeft gewerkt. Echter heeft dit beleid en de nadruk op eigen inkomsten van musea ook consequenties gehad voor de rijksmusea. Bijvoorbeeld leggen steeds meer musea binnen hun beleid de nadruk op een commerciële bedrijfsvoering in plaats van een inhoudelijke en dit gaat ten koste van de maatschappelijke waarde van musea.

Onder het kabinet Rutte II wordt vanaf 2012 een ander beleid gevoerd. Een verschil is dat Jet Bussemaker, de huidige minister van OCW, zich juist weer toelegt op het maatschappelijke belang van kunst en cultuur en niet langer de economische waarde van kunst voorop stelt.17 Zij is ervan overtuigd dat het bestaansrecht van culturele instellingen niet ligt in de sector zelf, maar in de verbinding van de sector met de samenleving.18 De afgelopen jaren is de geefcampagne ‘Cultuur Daar

14

Plasterk, R., Kunst van leven. Hoofdlijnen cultuurbeleid. Den Haag, 2007: 3 15 Zijlstra, Uitgangspunten Cultuurbeleid: 1

16

Zijlstra, Uitgangspunten Cultuurbeleid: 1 17

Bussemaker, J. Cultuur beweegt. De betekenis van cultuur in een veranderende samenleving. Den Haag, 2013:2

18

(9)

9 Geef Je Om’ gestart en is de Geefwet verder uitgewerkt om het schenken aan cultuur te stimuleren. Ondanks deze stimulerende maatregelen blijft het aantal giften aan culturele instellingen afnemen.19 Wat betreft de subsidies hebben er sinds 2013 een aantal ingrijpende veranderingen

plaatsgevonden, met als belangrijkste verandering de korting op het subsidiebudget met €200 miljoen, waarvan ruim €12 miljoen gekort wordt op subsidie aan rijksmusea. Daarnaast zijn de eisen aangepast om als rijksmuseum te mogen behoren tot de basisinfrastructuur; zo moeten musea nu bijvoorbeeld minimaal 17,5% van hun totale inkomsten zelf verdienen door middel van kaartverkoop of sponsoring.20 Tot 2016 is de inrichting van de basisinfrastructuur gericht op maximale

doorstroming en verandering van culturele instellingen en organisaties; er wordt bij de toekenning vooral gekeken naar nieuwe plannen en ambities. Bussemaker vindt dat de bestaande kern van sterke musea met het huidige systeem niet genoeg beloond worden voor hun succesvol beleid. Bussemaker wil daarom voor de toekenning van de subsidie in periode 2017 – 2020 ook aandacht besteden aan de gerealiseerde prestaties. Daarnaast wil zij musea stimuleren om de kwaliteit van de instelling te verbeteren.21 Aangezien Bussemaker zich in haar beleid toelegt op de maatschappelijke waarde van musea, wil zij op maatschappelijk gebied vooral een kwaliteitsverbetering teweeg brengen. Bijvoorbeeld een hogere waardering vanuit het publiek, een groter (inter-) nationaal belang, verbeterde cultuureducatie en een hogere waardering voor het museum vanuit andere maatschappelijke instellingen zoals universiteiten.22

De belangrijkste boodschap aan musea vanuit de overheid is dat om kosten te besparen of meer inkomsten te kunnen genereren, musea meer moeten samenwerken, een nieuw publiek moeten bereiken en beter moeten presteren op het gebied van educatie.23 Om het samenwerken tussen musea te stimuleren maakt Bussemaker twee miljoen euro per jaar extra vrij om succesvolle samenwerkingsprojecten financieel te ondersteunen.24 Daarnaast wordt er gewerkt aan een erfgoedwet om enerzijds het erfgoed dat opgeslagen ligt in Nederlandse museumdepots te beschermen en anderzijds toegankelijker te maken voor het publiek.25

De cultuursector is een belangrijk onderdeel van de Nederlandse nationale economie. De bijdrage van de culturele sector aan het Bruto Binnenlands Product (BBP) bedroeg in 2012 meer dan €12 miljard. Dat is ongeveer 2,3% van het totaal. Dit is een daling ten opzichte van de start van de

19

Museumcijfers 2012. Stichting Museana. Amsterdam, 2013: 27

20

Zijlstra, Uitgangspunten Cultuurbeleid: 2

21 Bussemaker, J., Kamerbrief cultuurstelstel. Den Haag, 2013: 3 22

Bussemaker, Kamerbrief cultuurstelstel: 4 23

Bussemaker, Cultuur beweegt: 4

24 Museumbrief Samen werken, samen sterker. Ministerie van OCW. Den Haag, 2013: 4 25

(10)

10 recessie in 2008, vanaf toen is de bijdrage van de culturele sector aan het BBP uitsluitend gedaald.26 Een belangrijke oorzaak hiervan is de korting op subsidie en de daling van de giften aan cultuur in 2011. Ten opzichte van 2009 zijn in dat jaar de totale giften vanuit particulieren, bedrijven, fondsen en nalatenschappen aan cultuur met ruim 55% (€182 miljoen) afgenomen. Dit komt vooral doordat bedrijven in 2011 58% minder aan cultuur zijn gaan geven ten opzichte van 2009.27

Uit een vergelijkend onderzoek onder 225 Nederlandse musea, blijkt dat de eigen inkomsten waaronder entreegelden, inkomsten vanuit horeca, museumwinkel en giften, in 2012 ten opzichte van 2011 nauwelijks zijn gestegen. De stijging was slechts 0,05%.28 Opvallend is dat als alleen gekeken wordt naar de ontwikkeling van de eigen inkomsten van rijksmusea tussen 2011 en 2012, blijkt dat deze veel meer zijn toegenomen dan de museale sector in zijn geheel. In 2012 waren de totale eigen inkomsten van rijksmusea gemiddeld 11,8% hoger dan in 2011.29

Dit is deels te verklaren door het toegenomen bezoek aan rijksmusea tussen 2005 en 2012.30 Namelijk wordt iets meer dan de helft van de extra eigen inkomsten van rijksmusea in 2012

veroorzaakt door de toegenomen bezoekersaantallen.31 Maar waar de andere helft van de extra inkomsten door veroorzaakt worden, wordt door middel van de PEST-analyse niet duidelijk. Bijvoorbeeld is te verwachten dat door het toegenomen museumbezoek, bezoekers ook meer geld uitgeven in de museumwinkel of –restaurant. Echter is dit niet te verklaren door middel van het PEST-model. Wel kan geconcludeerd worden dat het gemiddelde Nederlandse rijksmuseum zich tot nu toe onderscheidt van de gehele museumsector, waar nauwelijks een stijging in de eigen

inkomsten waar te nemen is. Daarnaast volgen de rijksmusea ook niet de dalende trend die de cultuursector in zijn geheel doormaakt.

1.2. Vergrijzing en digitalisering

Verschillende maatschappelijke factoren zijn van invloed op de museale sector, zoals globalisering, de toename van culturele diversiteit, individualisering, democratisering, de toenemende

toegankelijkheid van (digitale) informatie, etc. Twee maatschappelijke factoren zijn vooral van belang voor het onderzoek naar de financiële ontwikkeling van rijksmusea. De eerste ontwikkeling is de toenemende vergrijzing van de Nederlandse bevolking die al jarenlang plaatsvindt. In 2012 was 16% van de bevolking ouder dan 65 jaar en dit zal naar verwachting stijgen tot 25% in 2030.32 Mensen worden ouder, blijven langer gezond, hebben meer vrije tijd en zijn steeds sneller bereid om een

26

Cultuur in Beeld 2013. Ministerie van OCW. Den Haag, 2013: 57 27

Schuyt, T. Geven in Nederland 2013. Amsterdam, 2013: 159 28 Stichting Museana, Museumcijfers 2012: 27

29

Cultuur in Cijfers 2013. Ministerie van OCW. Den Haag, 2013: 25 30

Stichting Museana, Museumcijfers 2012: 27 31 Ministerie van OCW, Cultuur in Cijfers 2013: 25 32

(11)

11 lange afstand af te leggen voor een bezoek aan cultuur.33 Dit is een grote kans voor rijksmusea; de ‘babyboomers’ gaan tussen 2010 en 2030 met pensioen en daarmee komt er een grote groep potentiële bezoekers voor de musea bij.34 De eigen inkomsten van rijksmusea kunnen hiermee in de toekomst vergroot worden. Maar ondanks dat deze groep bezoekers een hoog potentieel heeft, richten veel musea in hun cultuurbeleid nog niet op deze groep.35

Een tweede belangrijke maatschappelijke (en technologische) ontwikkeling die van belang is voor dit onderzoek, is de digitalisering van Nederland. Steeds meer mensen hebben beschikking over een computer en internet. Het internetgebruik onder ouderen (65 tot 75 jaar) is bijvoorbeeld in 2013 ten opzichte van 2005 verdubbeld. Onder jongeren is de mobiele telefoon de meest populaire manier om gebruik te maken van het internet.36

In tegenstelling tot de toenemende vergrijzing, waar de musea kansen laten liggen, is er de afgelopen jaren door musea op deze ontwikkeling wel ingesprongen. Steeds meer musea hebben hun collectie gedigitaliseerd of gebruiken multimediale middelen in de tentoonstellingen. Op dit moment heeft 56% van de rijksmusea de collectie gedigitaliseerd.37 Vaak wordt gedacht dat dit leidt tot een verminderd museumbezoek, de bezoeker heeft de objecten immers al gezien. Echter blijkt uit het onderzoek van het Sociaal Cultureel Planbureau dat dit effect wordt overschat. Uit het onderzoek blijkt zelfs dat het online aanbieden van objecten en informatie juist de wens aanwakkert om de objecten en bestemmingen in het echt te gaan bekijken.38 Ook kunnen musea met behulp van bijvoorbeeld sociale media veel gemakkelijker een veel groter publiek bereiken. Acht op de tien Nederlanders maakt namelijk gebruik van één of meer sociale media.39 Sociale media worden vooral veel door kunstmusea gebruikt en die zijn ook erg populair. Bijvoorbeeld heeft het Van Gogh

Museum 2,7 miljoen volgers op Google+.40 Andere musea zijn hier minder actief in en zouden er in het belang van toenemende eigen inkomsten er goed aan doen hier meer aandacht aan te besteden.

1.3. Dynamiek in de politiek

In deze paragraaf wordt de analyse van de politieke factoren die van invloed zijn op rijksmusea aangevuld met behulp van historische bronnen. Dit is nodig omdat uit de PEST-analyse blijkt dat het cultuurbeleid van Zijlstra en de manier waarop hij de bezuinigingen op de cultuursector heeft

33

Verbeek, D., Haan, J. de, Eropuit! Nederlanders in hun vrije tijd buitenshuis. Sociaal Cultureel Planbureau, Den Haag, 2011: 60

34

Agenda 2026. Nederlandse Museumvereniging, 2011: 4 35

Twaalfhoven, De vergrijzing: 1

36 Verdere groei internetgebruik. Centraal Bureau voor de Statistiek. 2012: 2 37

Vereniging Rijksmusea (VRM), rijksmusea.nl, 23 maart 2014, <http://www.derijksmusea.nl/leden>. 38

Verbeek, Eropuit!: 93

39 Internetgebruik onder ouderen fors toegenomen. Centraal Bureau voor de Statistiek. 2013: 1 40

(12)

12 doorgevoerd, verschilt van het beleid van Bussemaker een paar jaar later, maar de oorzaak van het dit verschil wordt niet verklaard met behulp van het PEST-model. De oorzaak hiervan moet namelijk verder terug in de Nederlandse geschiedenis gezocht worden.

De Nederlandse politiek is een dynamisch geheel, dat voortdurend onderhevig is aan kritiek en steun vanuit de samenleving. Ook het cultuurbeleid heeft verschillende invalshoeken gekend. Van oudsher bestaat er een sterke tegenstelling tussen de liberalen en de socialisten. Dit is dezelfde tegenstelling die bestaat tussen het huidige en vorige kabinet. Tijdens het kabinet Rutte I werd door Halbe Zijlstra het cultuurbeleid vanuit een liberale gedachte gevormd en binnen het huidige kabinet

vertegenwoordigd Bussemaker het socialistische standpunt.

Zijlstra is lid van de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie (VVD). De VVD vertegenwoordigt sinds de oprichting in 1948 het liberale standpunt in de Nederlandse politiek. Het neoliberalisme in Europa kwam op in de periode tussen de twee wereldoorlogen vanuit de zorg om het toen

gebruikelijke ingrijpen in het economische proces door de overheid en het opkomen van centraal geleide economieën. De neoliberalen grepen terug op het liberalisme dat in Nederland was ontstaan in de tweede helft van de negentiende eeuw onder leiding van politicus J.R. Thorbecke. Volgens Thorbecke was de kerntaak van de overheid het uitsluitend scheppen van de juiste voorwaarden om particulier initiatief en ondernemerschap te bevorderen.41 De hoofdgedachte ten aanzien van de economie was bijvoorbeeld dat het economische proces uitsluitend gereguleerd moest worden door de werking van prijsvorming; de verhouding tussen vraag en aanbod van een product.

Het beleid van Thorbecke had ook grote invloed op de museale sector. Vooral de kunstmusea hadden het zwaar met toenemende bezuinigingen op subsidie of subsidie die in zijn geheel stop gezet werd. Dit beleid kwam voort uit het liberale standpunt van Thorbecke, maar werd daarnaast ook beïnvloed door het veranderende algemene maatschappelijke belang dat aan kunst werd gehecht vanaf 1850. De overtuiging dat kunst een vormende waarde heeft en een centrale rol in de samenleving moet spelen, was langzaam aan het vervagen. De aandacht binnen de maatschappij was verschoven naar wetenschap.42 Het directe gevolg was dat kunstmusea in Nederland, zoals het Rijksmuseum, strenger gekort werden op subsidie dan wetenschappelijke musea.43

Vanaf 1870 vond er een omslag plaats in de houding van de overheid tegenover cultuur. De grootste oorzaak hiervan was de politieke invloed van de socialisten die met hun beleid recht tegenover de liberalen stonden. In plaats van het idee dat de burger verantwoordelijk was voor cultuur, werd de

41

Pots, R. Cultuur, koningen en democraten; overheid en cultuur in Nederland. Nijmegen, 2000: 85 42 Pots, Cultuur, koningen en democraten: 86

43

(13)

13 verantwoordelijkheid weer steeds meer bij de overheid gezocht. 44 Het beleid werd ook bekritiseerd door Victor de Stuers die zijn mening gaf in de brief ‘Holland op zijn smalst’ die hij schreef in 1873. Hij beschreef in zijn brief de onverschillige houding van de overheid tegenover de cultuur en sprak zijn zorg uit over de weinige interesse voor kunst en cultuur binnen de samenleving.45 Binnen de overheid had dit tot gevolg dat er een tegenstelling tussen de liberale en socialistische partijen ontstond.46 Maar in de praktijk bleven toch overwegend particulieren eind negentiende eeuw en

begin twintigste eeuw verantwoordelijk voor de cultuursector.47

In de twintigste eeuw blijft het gedachtengoed van het liberalisme en het socialisme

vertegenwoordigd in verschillende politieke partijen. Zoals hiervoor besproken is de VVD opgericht vanuit het liberale gedachtengoed, zogeheten neoliberalen. De neoliberalen verschillen van de liberalen in hun opvatting omdat zij vinden dat de werking van prijsvorming niet onder alle omstandigheden goed werkt. Bijvoorbeeld werkt prijsvorming alleen als er sprake is van veel aanbieders en afnemers; in het geval van een monopolie gaat de werking dus niet op. De neoliberalen pleiten daarom voor een economische politiek die met behoud van de werking van prijsvorming deze gebreken oplost.48

De economische rol die de huidige overheid volgens de VVD idealiter moet vervullen, past binnen dit neoliberale gedachtengoed: ‘De VVD streeft naar een krachtige, kleine staat met gezonde

overheidsfinanciën. Alleen taken die de samenleving van belang vindt en die niet of niet zelfstandig door individuen of groepen kunnen worden vervuld, behoort de overheid te stimuleren dan wel op

zich te nemen.49’ Het cultuurbeleid van Zijlstra is gebaseerd op dit gedachtengoed, dit blijkt wel uit de

brief die hij in 2010 schreef aan de Tweede Kamer waarin hij zijn beleid verantwoordde: ‘De overheid heeft het particulier initiatief niet zozeer aangevuld, maar overgenomen. In de driehoek overheid-publiek is te veel bedrijvigheid op de lijn overheid-cultuur en te weinig op de lijn cultuur-publiek. We staan voor een omslag. Ik wil meer ruimte geven aan de samenleving en aan particulier

initiatief. Een gezonde cultuursector is zo min mogelijk afhankelijk van de overheid.’ 50

Opvallend is dat Zijlstra met zijn beleid wilde inspelen op de verantwoordelijkheid van particulieren en bedrijven voor cultuur, maar dat ondernemers vooral kritiek hebben op zijn cultuurbeleid. Dit

44

Pots, Cultuur, koningen en democraten: 121 45 Pots, Cultuur, koningen en democraten: 123 46

Pots, Cultuur, koningen en democraten: 125 47

Steenbergen, R., De Nieuwe Mecenas: Cultuur en de terugkeer van het particuliere geld. Amsterdam, 2008: 48

48

Meijer, G. Het neoliberalisme; neoliberalen over economische orde en economische theorie. Maastricht, 1988: 2

49 Beginsel verklaring. Volkspartij voor Vrijheid en Democratie. Rotterdam, 2008: 4 50

(14)

14 blijkt uit een nieuwjaarsenquête in 2011 die VNO-NCW, de grootste ondernemersorganisatie van Nederland, afnam onder vijfhonderd ondernemers en publiceerde in hun opinieblad Forum. De ondernemers hebben kritiek op het cultuurbeleid, terwijl zij wel tevreden zijn over het overige beleid van het kabinet. Ze geven het kabinet gemiddeld een 6,7 ten opzichte van een 5,6 voor het vorige kabinet-Balkenende.51 Het grootste kritiekpunt zoals naar voren komt uit de enquête zijn de bezuinigingen op cultuur, zie onderstaande afbeelding52:

Forum heeft drie topondernemers gevraagd wat zij vinden van het cultuurbeleid. Opvallend is dat de ondernemers juist de positieve effecten zien van een rijke cultuursector en dat zij het cultuurbeleid van Zijlstra visieloos en onzorgvuldig vinden. Jan Ernst de Groot, voormalig directeur van KLM, geeft aan dat een onderneming een culturele instelling niet alleen zal sponsoren om fiscale voordelen zoals de Geefwet.53 Hij noemt als voorbeeld dat de aanwezigheid van een culturele instelling ook

bevorderlijk is voor het vestigingsklimaat van andere bedrijven. Ook noemt hij de rol die culturele instellingen spelen bij het leggen van interculturele contacten, zoals de verbeterde band tussen Rusland en Nederland door de oprichting van de Hermitage Amsterdam.54 Het stimuleren van cultuur vanuit de overheid is dus ook voor ondernemers van belang.

51 Bojorge, K., Groot, M. De, ‘Kabinet Rutte-Verhagen populair bij ondernemers.’ Forum. Jaargang 2011, nummer 1, 13 januari 2011: 11

52

Bojorge, Groot, Kabinet Rutte-Verhagen populair bij ondernemers: 14

53 Groeneveld, A., ‘To be or not to be’. Forum. Jaargang 2011, nummer 1, 13 januari 2013: 29 54

(15)

15 Ondernemer Ed van Leeuwen, partner HGRV adviseurs en managers, vindt het beleid van Zijlstra visieloos: ‘Kijk, de wereld is aan het veranderen. Ook de culturele wereld moet een nieuwe plek vinden. Wat dat betreft is het dus allemaal volstrekt acceptabel dat er iets gebeurt. Maar wat ik pijnlijk vind is de visieloosheid waarmee deze slag wordt ingezet. Het is: we hebben er niet veel mee, we moeten een paar centen vinden, laten we eens wat verzinnen. Dat is naar de sector toe bijna schofferend.[...] De tijd is er niet naar om voor het platte sponsorship te gaan. Bedrijven steken niet zomaar een paar ton in de sector. We staan aan het begin van een hele ontdekkingstocht, die onder invloed van de bezuinigingen een tamelijk wild karakter kan krijgen. Jammer dat het daardoor nu een

slagveld dreigt te worden.’55

CEO projectontwikkelaar OVG Coen van Oostrom vindt dat het cultuurbeleid van Zijlstra vooral gekenmerkt wordt door onzorgvuldigheid: ‘Het is alleen vervelend dat men een beetje onzorgvuldig met de bezuinigingen omgaat. Die btw-kwestie was korte termijn denken, onbehoorlijk bestuur, gewoon niet handig. Als ik minister was zou ik ook ingrijpen in die eindeloze subsidies, maar ik zou eerst eens een halfjaar gaan praten en nadenken en dan met chirurgische precisie stoppen waarvan we teveel hebben. Dan ook zal er draagvlak zijn bij het denkende deel van de natie en niet

zo´n belachelijke linksrechtsdiscussie.’56

Uit bovenstaande citaten blijkt wel dat Zijlstra in zijn cultuurbeleid niet goed aansluit bij de wensen vanuit het ondernemersveld. Ondernemingen zien juist wel het belang van culturele instellingen en verwachten ook dat de overheid hier zorg voor draagt. Op die manier kun je het bedrijfsleven stimuleren om ook aan cultuur te geven.

Binnen het huidige kabinet is Jet Bussemaker verantwoordelijk voor het opstellen van het cultuurbeleid. Bussemaker is lid van de Partij van de Arbeid (PVDA) dat van oudsher

sociaaldemocratisch is. Deze beweging pleit, in tegenstelling tot de neoliberalen, voor een grotere overheidsbemoeienis met de economie en een betere verdeling van geld en macht. Dit komt ook duidelijk terug in het beginselmanifest van de PVDA: ‘‘De sociaaldemocratische methode’ kan niet zonder een sterke economie en een vitale markt maar begrenst deze door kaders die niet

vanzelfsprekend door die markt geleverd worden: sociale rechtvaardigheid, democratische

verantwoording, publiek belang, culturele ontwikkeling en ecologische duurzaamheid.’57 Vanuit deze

standpunten gezien is het dan ook niet verrassend dat binnen het huidige cultuurbeleid niet langer de economische waarde, maar de maatschappelijke waarde van kunst voorop staat. 58

Te verwachten is dat Nederlandse ondernemers meer tevreden zijn met het huidige cultuurbeleid dan dat van Zijlstra. In de nieuwjaarsenquête van Forum in 2014 is het cultuurbeleid

55

Groeneveld, To be or not to be: 28 56

Groeneveld, To be or not to be: 29

57 Beginselmanifest Partij van de Arbeid. Congres van de Partij van de Arbeid. Delft, 2005: 3 58

(16)

16 echter geen aandachtspunt voor ondernemers.59 Hieruit kan geconcludeerd worden dat de zorg om het cultuurbeleid die wel bestond bij ondernemers tijdens het beleid van Zijlstra, onder het huidige kabinet is afgenomen of dat het huidige kabinet niet uitblinkt met het cultuurbeleid.

Uit het bovenstaande blijkt dat het cultuurbeleid sterk beïnvloed wordt door de politieke achtergrond van de minister of staatssecretaris van OCW. Dit is een belangrijk aspect dat van invloed is op de ontwikkeling van rijksmusea en waar zij in hun beleid rekening mee moeten houden.

1.4. Blijvende vragen

De analyse door middel van het PEST-model laat een aantal vragen onbeantwoord en roept ook een aantal nieuwe vragen op. Deze vragen zijn van belang bij het vervolg van dit onderzoek en worden in deze paragraaf verder uitgewerkt.

Wat de laatste twee kabinetten gemeen hebben is dat zij hebben geprobeerd de kortingen op subsidies aan de cultuursector te compenseren of op te vangen door te helpen bij het vergroten van de eigen inkomsten binnen de cultuursector. Echter zijn de eigen inkomsten binnen de cultuursector ondanks dit beleid alleen maar afgenomen. Opvallend is dat dit niet geldt voor de rijksmusea in Nederland. Deze eigen inkomsten namen alleen maar toe sinds 2008. Dit roept de vraag op of dit komt doordat rijksmusea zich meer gedwongen voelden om iets aan het beleid te veranderen door de afnemende subsidies dan andere musea? Of zijn rijksmusea beter begeleid door de overheid in het proces? En welk effect heeft het huidige beleid waarin de nadruk ligt op het verhogen van de eigen inkomsten voor musea op lange termijn? Nu blijkt bijvoorbeeld al dat wetenschappelijke medewerkers vaak worden ontslagen om ruimte te maken voor commerciële functies.

Een andere vraag die ontstaat naar aanleiding van de uitkomsten van het PEST-analyse is de vraag waar de 11,8% extra eigen inkomsten van rijksmusea in 2012 ten opzichte van 2011 precies door veroorzaakt worden. Bekend is dat ongeveer de helft van deze extra inkomsten komen uit toegenomen entreegelden. Zo is het interessant om te bekijken of de overige extra inkomsten worden veroorzaakt doordat meer musea zijn gaan samenwerken, iets wat het huidige kabinet probeert te stimuleren of dat de extra eigen inkomsten komen uit giften van particulieren en fondsen. Uit de analyse van 225 musea in Nederland door de stichting Museana blijkt namelijk dat het aantal giften van particulieren en fondsen sinds 2011 licht is toegenomen. Geldt dit ook als alleen naar rijksmusea wordt gekeken? Een andere verklaring kan het tentoonstellingsbeleid van rijksmusea zijn. Veel musea hebben zich positief ontwikkeld op het gebied van het ontwikkelen van

tentoonstellingsconcepten, ook in het buitenland. Een voorbeeld is de succesvolle verkoop van

59 Bojorge, K., Groot, M. De, ‘Ondernemers slecht te spreken over kabinet-Rutte’. Forum. Jaargang 2014, nummer 1, 15 januari 2014

(17)

17 tentoonstellingen aan het buitenland door het Mauritshuis toen het museum in Nederland gesloten was. De tentoonstellingen trokken wereldwijd ruim 2,2 miljoen bezoekers.60

Het blijkt dat door het gebruik van het PEST-model, dat ingevuld wordt door middel van algemene, openbare bronnen, de tendensen wel waargenomen kunnen worden, maar niet goed verklaard kunnen worden en dat er een aantal vragen onbeantwoord blijven. Voor dit onderzoek is het noodzakelijk dat de uitkomsten van de PEST-analyse worden aangevuld met gedetailleerde informatie over rijksmusea. Dit kan het beste door twee casestudies te nemen die als voorbeeld dienen om de algemene tendensen te verklaren. In de onderstaande grafiek is de verhouding te zien tussen de subsidie vanuit de overheid en de eigen inkomsten van alle rijksmusea in Nederland. Dit zijn alle musea die in 2012 een rijkscollectie beheerden of die een collectie beheerden waarvoor het Rijk verantwoordelijkheid heeft genomen en die daarvoor subsidie ontvangen. In deze grafiek is duidelijk te zien dat het Rijksmuseum Volkenkunde vergeleken met andere Rijksmusea tot nu toe niet uitblinkt in het genereren van eigen inkomsten (de grafiek met de hoogte van de eigen inkomsten/overheidssubsidie van rijksmusea in geldbedragen staat in bijlage 1.)61:

60 Smallenburg, S. 2,2 miljoen bezoekers voor topstukken uit het Mauritshuis. NRC Handelsblad, 27 mei 2014. 61

Ministerie van OCW, Cultuur in Cijfers 2013: 23 0.00% 50.00% 100.00% 150.00% 200.00% 250.00% 300.00% 350.00% 400.00% 450.00% Van Gog h m u se u m Mu id ers lot Ma u rits h u is Slot L o e ve stij n Te yle rs mu se u m Rijks m u se u m A m sterd am G eld m u se u m De gev an ge n p o o rt Op en lu ch t m u se u m Jo o d s H is to ris ch M u se u m Fot o m u se u m Kröll er-Mü lle r H o llan d se Sch o u w b u rg H u is D o o rn Zu id erze e M u se u m Sc h e ep vaa rt m u se u m Af rika m u se u m Ke ra m ie k m u se u m Cath e rijn e con ve n t Rijks m u se u m v an … Me erm an n o Pe rs m u se u m Pa le is H et Lo o N at u ra lis N L le tt e rk u n d ig m u se u m Boe rh aa ve m u se u m Rijks m u se u m T w en te Volk e n ku n d e RK D Am ste l 218

Percentage eigen inkomsten t.o.v.

overheidssubsidie

(18)

18 Het Rijksmuseum staat op de drie na laatste plek met 18,1% eigen inkomsten ten opzichte van de overheidssubsidie in 2012. Toch wordt dit museum als casestudie genomen omdat dit museum tot doel heeft de komende jaren de eigen inkomsten te verhogen. Daarnaast biedt de recente fusie tot het Nationaal Museum van Wereldculturen mogelijkheden voor de toekomst en is dit interessante informatie voor andere musea die hun organisatie willen versterken in tijden van crisis. Het Mauritshuis is gekozen als tweede casestudie omdat dit museum het op het gebied van het genereren van eigen inkomsten juist erg goed doet. Dit museum staat op de drie na hoogste plek met 168,4% eigen inkomsten ten opzichte van de hoogte van de overheidssubsidie.

(19)

19 2. Samen staan we sterker

In dit hoofdstuk staat de vraag centraal of verregaande samenwerking tussen musea een manier is om een museale organisatie in tijden van recessie te versterken. Dit wordt onderzocht aan de hand van het voorbeeld van het Rijksmuseum Volkenkunde dat begin 2014 gefuseerd is met Het

Tropenmuseum en het Afrika Museum. Allereerst wordt hiervoor het fenomeen samenwerken binnen de Nederlandse museale sector nader beschreven. Daarna wordt de financiële ontwikkeling van het museum beschreven door de jaarrekeningen 2007 tot en met 2013 met elkaar te vergelijken en dit wordt verder aangevuld met relevante informatie verkregen uit het interview met Stijn Schoonderwoerd, de directeur van het Rijksmuseum Volkenkunde.

2.1. Samenwerken

Zoals in dit onderzoek al duidelijk werd is samenwerken een belangrijk thema binnen de huidige cultuurpolitiek. De motivatie hierachter is dat de overheid samenwerken als één van de belangrijkste oplossingen ziet voor de financiële tekorten die zijn ontstaan door de afnemende subsidie aan musea. Door samen te werken besparen musea op overheadkosten zoals management, archiefbeheer, depotbeheer en ICT. Musea kunnen elkaar daarnaast ook versterken aan de inkomstenkant, bijvoorbeeld door beter aan te kunnen sluiten bij verschillende doelgroepen, het geven van (gratis) bruiklenen en het samen produceren van tentoonstellingen. In verschillende commissies en adviesraden wordt het samenwerken tussen musea onderzocht en gepromoot. Een voorbeeld van het feit dat de overheid inzet op samenwerking is de nieuwe regeling Samenwerking Musea die eind 2013 is ingevoerd door het Mondriaan Fonds. Via deze regeling kunnen musea voor duurzame samenwerkingsprojecten financiering aanvragen. Hiervoor heeft Bussemaker voor de komende drie jaar €8 miljoen extra beschikbaar gesteld.62

Binnen deze regeling kunnen musea, naast het samenwerken met andere musea, ook andere maatschappelijke instellingen als samenwerkingspartner kiezen. Voorbeelden hiervan zijn kastelen, historische verenigingen en archieven. Subsidie kan verkregen worden wanneer het doel van de samenwerking is om meer publiek te trekken, om de collectie meer zichtbaar te maken, om de museale kennis te delen of een meer rendabele bedrijfsvoering te hebben. Daarnaast kan ook financiering aangevraagd worden voor een haalbaarheidsonderzoek naar een eventuele fusie tussen musea.63

62

Mondriaanfonds. Mondriaanfonds.nl. regelmatige updates. 18 mei 2014.

<http://www.mondriaanfonds.nl/Nieuws/item/Nieuwe_regeling_Samenwerking_Musea/ > 63 Mondriaanfonds. Mondriaanfonds.nl. regelmatige updates. 18 mei 2014.

(20)

20 Voordat de overheid begon met het stimuleren van museale samenwerking, werkten veel musea al lange tijd samen in verschillende samenwerkingsverbanden. Deze samenwerkingen bestaan vooral onder niet-kunstmusea, bijvoorbeeld de Vereniging van Samenwerkende Centra en musea in wetenschap en techniek (VSC), de Vereniging van Aziatische Kunst (VVAK) en de Stichting Musea en Herinneringscentra 40-45 (SMH 40 – 45).64 Daarnaast zijn meeste musea aangesloten bij De

Nederlandse Museumvereniging, die sinds 1 januari 2014 gefuseerd is met de Vereniging van Rijksmusea en nu de Museumvereniging heet.65 De Museumvereniging is echter een

branchevereniging, dus van een samenwerking tussen musea is niet echt sprake. De

museumvereniging verstrekt bijvoorbeeld CAO’s, ze willen op alle fronten een kwaliteitsverbetering teweegbrengen en het collectieve imago van musea verbeteren.66

De verschillende volkenkundige musea in Nederland hebben ook al tientallen jaren een samenwerkingsverband. Eerst in het Overleg Volkenkundige Musea en tegenwoordig in de Stichting Volkenkundige Collectie Nederland (SVCN). Tot deze stichting behoren in totaal acht volkenkundige musea, waaronder ook het Rijksmuseum Volkenkunde. Sinds 1998 bestaat er binnen deze stichting een gezamenlijk aankoopfonds waaraan alle acht musea een deel van hun aankoopbudget doneren. Hiermee worden stukken gekocht die de Nederlandse volkenkundige collectie in zijn geheel ten goede komt. Vanaf 1998 tot 2001 schonk de overheid een aanzienlijk bedrag aan deze stichting en na 2001 werd het Mondriaan Fonds officieel benoemd tot financier en beheerder van deze stichting. Naast het aankoopfonds hebben de musea ook afspraken gemaakt over hoe om te gaan met etnografische objecten. Bijvoorbeeld hebben zij afgesproken alleen objecten aan te kopen of in bruikleen te aanvaarden waarvan het duidelijk is dat zij legaal zijn verkregen.67 Deze afspraken passen binnen de internationale afspraken die zijn gemaakt tijdens de International Council Of Museums (ICOM) in 1986 waar de ICOM code werd opgesteld. In deze code staan de minimale ethische gedragsregels voor musea omschreven. De ICOM code is in 2004 internationaal herzien en door Nederland vertaald. In Nederland zijn op dit moment alle geregistreerde musea aangesloten bij de Ethische Code voor musea.68

De fusie in 2014 tussen het Rijksmuseum Volkenkunde, het Tropenmuseum en het Afrika Museum is een goed voorbeeld van de huidige cultuurpolitiek. De directe aanleiding voor deze fusie was vooral dat Het Tropenmuseum zonder de samenwerking mogelijk geen subsidie meer zou ontvangen van

64

Advies Commissie Asscher-Vonk, Musea voor Morgen. 30 september 2012. 65

Museumvereniging. Museumvereniging.nl. regelmatige updates. 20 mei 2014 <http://www.museumvereniging.nl/Devereniging/FusieNMVenVRM.aspx> 66

Museumvereniging. Museumvereniging.nl. regelmatige updates. 20 mei 2014 <http://www.museumvereniging.nl/Devereniging/FusieNMVenVRM.aspx>

67 Stichting Volkenkundige Collectie Nederland. Svcn.nl. 23 mei 2014. <www.svcn.nl> 68

(21)

21 Buitenlandse Zaken. Ook voor het Rijksmuseum Volkenkunde was de fusie van belang, zij het minder urgent dan voor Het Tropenmuseum. Het rijksmuseum Volkenkunde bevindt zich namelijk sinds 2011 al in zwaar weer. Toen kondigde Halbe Zijlstra bij Jan-Jaap de Haan, de toenmalige Leidse wethouder van cultuur, de sluiting van het museum aan. Als het museum namelijk met de ingang van 2013 niet de eigen inkomstennorm van 17,5% zou halen zou de subsidie stopgezet worden.69 Dankzij een grote nalatenschap van de particulier Liefkes heeft het museum deze inkomstennorm van 17,5% zowel in 2011 en 2012 wel gehaald.70 De schenking van €3 miljoen was op dat moment de redding van het museum en kwam voort uit een jarenlange relatie tussen Liefkes en voormalig directeur Steven Engelsman en de wetenschappelijke staf van het museum. Engelsman was al twintig jaar vóór de schenking in 2011 op de hoogte van het feit dat het Rijksmuseum Volkenkunde was opgenomen in de erfenis van Liefkes. Dat ook zijn woonhuis en spaargeld nagelaten werd, was een onverwachte meevaller.71 De jarenlange investering in het opbouwen van een relatie met Liefkes heeft

geresulteerd in een grote schenking, die op het juiste moment kwam en de redding van het museum betekende.

2.2. Eigen inkomstennorm: de hete adem in de nek

Zoals al eerder in dit onderzoek duidelijk werd doet het Rijksmuseum Volkenkunde het wat betreft de eigen inkomsten niet heel goed. De eigen inkomstennorm van 17,5% zoals opgesteld door de overheid heeft het museum in 2013 niet gehaald. Ook voor de komende jaren wordt het spannend of deze norm gehaald wordt. Zeker aangezien de inkomstennorm voor de jaren 2013 – 2016 gemiddeld hoger moet zijn dan 21,5%.72

In deze paragraaf staat de financiële ontwikkeling van het museum centraal. Dit wordt onderzocht aan de hand van de jaarrekeningen 2007 tot en met 2013. De jaarrekeningen worden op

verschillende punten met elkaar vergeleken, zoals bezoekersaantallen, inkomsten vanuit het mecenaat, de museumwinkel, bruiklenen en verkoop van tentoonstellingen.73 Hieruit blijkt dat de fusie met Het Tropenmuseum en Afrika Museum ook voor Leiden van groot belang is om de toekomst van het museum veilig te stellen.

De ontwikkeling van de eigen inkomsten van het Rijksmuseum Volkenkunde sinds 2007 is in de onderstaande grafiek weergegeven. De subsidies vanuit de overheid en publieke fondsen zijn niet

69

Sleutelstad. Sleutelstad.nl. 23 mei 2014. <http://sleutelstad.nl/nieuws/archief/2014/04/volkenkunde-nu-nationaal-museum-van-wereldculturen>

70 Schoonderwoerd, Stijn. Persoonlijk interview. 28 mei 2014: 3 71

Lange, H. De. Spectaculaire schenking voor museum. Trouw, 25 mei 2011. 72

Ministerie van OCW. Trendsinbeeld.nl. 24 mei 2014. <http://www.trendsinbeeld.minocw.nl/grafieken/CM1.php> 73

(22)

22 meegenomen in deze vergelijking aangezien het in deze grafiek alleen om de eigen inkomsten gaat. De volledige tabel waarop de grafiek gebaseerd is staat in bijlage 2. Uit de grafiek wordt duidelijk dat de eigen inkomsten van het Rijksmuseum Volkenkunde in 2012 ten opzichte van 2011 zijn gedaald met ongeveer 10%. Echter is er tot 2011 wel een duidelijke stijging in de eigen inkomsten te zien. Dit verschil wordt veroorzaakt doordat er in 2011 een eenmalige en uitzonderlijk hoge gift van €978.000 van de nalatenschap Liefkes is uitgekeerd en in 2012 en in 2013 nog een lager bedrag uit hetzelfde legaat.74 Deze nalatenschap bestond uit een grote privécollectie Indonesische kunst, maar daarnaast liet Liefkes ook het woonhuis, spaargeld en inboedel na aan het museum. In totaal was de schenking €3 miljoen waard.75 Wanneer deze nalatenschap wordt weggelaten uit de berekening van totale eigen inkomsten, levert dit de rode lijn in de grafiek op:

Voor de toezegging van subsidie vanuit de overheid, is de verhouding tussen de eigen inkomsten en subsidie heel belangrijk. De eigen inkomsten moeten gemiddeld over de gehele subsidie periode tot 2013 hoger zijn dan 17,5% van het totaal bedrag dat het museum aan subsidie ontvangt. Dit is de zogeheten inkomstennorm. De onderstaande grafiek (gemaakt op basis van de tabel in bijlage 3.) laat deze verhouding tussen subsidie en eigen inkomsten van het Rijksmuseum Volkenkunde tussen 2007 en 2013 zien. De gegevens worden inclusief en exclusief de nalatenschap van Liefkes getoond:

74

Jaarrekening 2012. Rijksmuseum Volkenkunde, Leiden, 2013: 4 75 Leidsch Dagblad. Leidschdagblad.nl. 26 mei 2014

<http://www.leidschdagblad.nl/regionaal/leidenenregio/article9331451.ece> 0 500000 1000000 1500000 2000000 2500000 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 Ei ge n in ko m ste n in e u ro 's

Eigen inkomsten Rijksmuseum

Volkenkunde

Eigen inkomsten met Liefkes

Eigen inkomsten zonder Liefkes

(23)

23 Uit deze grafiek wordt duidelijk dat het Rijksmuseum Volkenkunde in 2011 voor het eerst

inkomstennorm van 17,5% heeft gehaald. Dit is te danken aan de nalatenschap Liefkes. In 2013 komt het museum uit op 17,2% eigen inkomsten, dat is 0,3% onder de landelijke inkomstennorm en nog niet in de buurt van de 21,5% die voor de periode 2013 – 2016 gehaald moet worden. Echter maakt de directeur Stijn Schoonderwoerd zich hier nog geen zorgen over: eind 2013 is er namelijk een gift gedaan van €500.000 door de Bank Giro Loterij aan het museum voor ontwikkelen van een app. Deze gift mag alleen als inkomsten meegerekend worden als er ook daadwerkelijk uitgaven tegenover staan. Dit was in 2013 niet meer haalbaar, maar staat wel in de planning voor 2014.76 Het ligt in de lijn der verwachting dat daardoor het percentage eigen inkomsten in 2014 een stuk hoger zal zijn dan in 2013. Hierdoor verwacht Schoonderwoerd dat het museum over 2013 en 2014 op een gemiddeld percentage uitkomt dat hoger is dan 21,5%, waardoor het museum alsnog voldoet aan de

inkomstennorm.

Uit de bovenstaande gegevens wordt duidelijk dat de nalatenschap Liefkes belangrijk was voor het museum. Naderhand zijn er geen vergelijkbare hoge giften gedaan aan het museum. Wanneer de nalatenschap Liefkes weggelaten wordt uit de berekening blijkt dat de afgelopen twee jaar de eigen inkomsten vanuit andere factoren wel zijn toegenomen. Interessant is om te bekijken hoe het museum ervoor gezorgd heeft dat de eigen inkomsten die los staan van de nalatenschap zijn

gestegen. Het onderstaande diagram laat zien welk aandeel de verschillende factoren hebben gehad in de toename van de eigen inkomsten in 2012:

76

Schoonderwoerd, Stijn. Persoonlijk interview. 28 mei 2014: 1 0 5 10 15 20 25 2008 2009 2010 2011 2012 2013 A an d e e l e ig e n in ko m ste n in p ro ce n te n

Percentage eigen inkomsten t.o.v.

overheidssubsidie

Met liefkes Zonder Liefkes

(24)

24 De belangrijkste factor die ervoor gezorgd heeft dat de eigen inkomsten zijn toegenomen is de verkoop van een internationale tentoonstelling in 2012. Andere factoren zijn de toegenomen bijdragen uit private middelen, de inkomsten vanuit entreegelden, horeca en de verkoop van artikelen. In 2013 is er geen internationale tentoonstelling verkocht. Toch zijn de eigen inkomsten in 2013 ten opzichte van 2011 gestegen. Daarom dat in dit onderzoek ook bekeken wordt waar in 2013 de extra inkomsten door veroorzaakt worden. In de onderstaande grafiek is te zien dat de

belangrijkste factor in de toename van de eigen inkomsten in 2013 de factor bijdragen uit private middelen is. Deze wordt opgevolgd door inkomsten vanuit entreegelden, horeca en winkel.

Verdeling toename eigen

inkomsten 2012 t.o.v. 2011

Entreegelden volkenkunde Inkomsten horeca Verkoop artikelen Consulting Verkoop internationale tent. Ruimte en faciliteiten Bijdragen uit private middelen

(25)

25 Uit het interview met de directeur blijkt dat de toename van deze factoren in zowel 2012 als 2013 geen toeval is. Volgens Stijn Schoonderwoerd is het museum hier de afgelopen jaren bewust mee bezig geweest. Bijvoorbeeld het inzetten op het verkrijgen van extra inkomsten uit entreegelden. Zijn belangrijkste doel was niet om meer bezoekers naar het museum te krijgen, maar meer betalende bezoekers. Om dit te bewerkstelligen is de belangrijkste verandering de verhoging van de entreeprijs geweest. Daarnaast is de gratis woensdag afgeschaft en is de toegang tot het museum bij

museumactiviteiten niet langer inbegrepen.77

Dat de bijdragen uit private middelen flink zijn toegenomen heeft ook te maken met een systeem dat het museum toegepast heeft op het legaat van Liefkes en op de particuliere schenkingen in 2013. Regelmatig schenken particulieren objecten aan het museum. Deze objecten hebben vaak een grote waarde, maar dit mag de laatste jaren niet meer worden meegerekend als inkomsten. In

77

Schoonderwoerd, Interview: 2

Verdeling toename eigen inkomsten

2013 t.o.v. 2011

Entreegelden volkenkunde Inkomsten horeca Verkoop artikelen Foto winkel Educatieve activiteiten Consulting Publicaties Ruimte en faciliteiten Doorberekende kosten Bijdragen uit private middelen

(26)

26 het nieuwe systeem wordt het object dat geschonken wordt eerst door het museum aangekocht en vervolgens schenkt de particulier dit geld weer terug aan het museum.78 Dit systeem wordt

toegepast zodat de waarde van een geschonken object bij de eigen inkomsten opgeteld kan worden en de eigen inkomstennorm sneller gehaald kan worden.

Een ander belangrijk aspect is de toename van inkomsten vanuit horeca en de museumwinkel. Ook hier heeft het museum de afgelopen jaren stappen in ondernomen. De museumwinkel is onlangs vergroot en heeft een nog prominentere plek in het museum gekregen.79 Voorheen werd de horeca uitbesteed aan een horeca ondernemer en zag het museum niets terug van de winst die gemaakt werd. Nu is de horeca sinds kort in eigen beheer. Dit is zeer voordelig omdat zelfs als het museum reëel gezien verlies zou draaien op de horeca, het toch nog loont om het in eigen beheer te nemen. Dit komt doordat voor de berekening van de eigen inkomstennorm door de overheid, de omzet telt en niet de winst.80

Uit het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de eigen inkomsten van het Rijksmuseum Volkenkunde in 2012 ten opzichte van 2011 zijn afgenomen met een kleine 10%. Hiermee wijkt het rijksmuseum Volkenkunde af van de overige Nederlandse rijksmusea die in 2012 juist een toename van de eigen inkomsten hebben laten zien met 11,8% ten opzichte van 2011. Door de grootte van het legaat Liefkes, valt de toename van de andere eigen inkomsten, zoals inkomsten vanuit entreegelden en museumwinkel, niet op, terwijl deze wel degelijk zijn toegenomen. Deze toename is geen toeval, maar een direct gevolg van bewust ingezet beleid. Echter om de inkomstennorm van 21,5% voor de komende jaren te halen is er nog flink werk aan de winkel. Dit is belangrijk aangezien het gefuseerde museum in 2016 beoordeeld wordt voor een nieuwe subsidieperiode.

2.3. Een noodzakelijke fusie of de redder in nood?

Uit de jaarverslagen wordt niet duidelijk wat het beleid is van het museum voor de toekomst, zeker nu het museum gefuseerd is met Het Tropenmuseum en Afrika museum. Ook blijven er vragen bestaan over de verhouding tussen de overheid en het museum en hoe de fusie tot stand gekomen en verlopen is. Tevens is het voor dit onderzoek relevant om te bekijken of samenwerken een manier is om de museale organisatie in tijden van crisis te versterken. Deze vragen hebben dan ook centraal gestaan in het interview met de directeur Stijn Schoonderwoerd.

Sinds 3 april 2014 is het Rijksmuseum Volkenkunde samengegaan met Het Tropenmuseum in Amsterdam en het Afrika Museum in Berg en Dal. Samen heten deze musea nu het Nationaal 78 Schoonderwoerd, Interview: 1 79 Schoonderwoerd, Interview: 3 80 Schoonderwoerd, Interview: 13

(27)

27 Museum van Wereldculturen. Stijn Schoonderwoerd is algemeen directeur van het nieuwe museum. De fusie kwam tot stand vanwege verschillende redenen. De belangrijkste reden is dat de overheid de fusie als onontkoombaar stelde. In de subsidietoekenning werd hier dan ook sterk op

aangestuurd, bijvoorbeeld zou Het Tropenmuseum geen subsidie meer ontvangen als het niet de fusie aan zou gaan. Het feit dat de fusie in een relatief korte tijd is gerealiseerd kwam volgens Schoonderwoerd ook hierdoor: ‘Het is wat om helemaal uit het niets als drie bedrijven je autonomie op te geven. In het bedrijfsleven gaat het vaak zo dat de één de ander opkoopt of er is een soort van

marktsituatie die daartoe dwingt. Bij deze fusie werkt het via een soort politiek proces.’81 (Zie voor

gehele interview bijlage 4.)

In de communicatie over de fusie wordt vaak gesproken over ‘de redding’ van Het

Tropenmuseum door de andere musea, zoals blijkt uit dit citaat uit een artikel in NRC Handelsblad: ‘Het Tropenmuseum is gered. [...] Er zijn wel voorwaarden aan de subsidie: het Tropenmuseum moet onmiddellijk worden losgemaakt uit het Koninklijk Instituut voor de Tropen (KIT) en het moet fuseren

met het Rijksmuseum voor Volkenkunde in Leiden en het Afrika Museum in Berg en Dal.’82 Stijn

Schoonderwoerd geeft ook aan dat Leiden Het Tropenmuseum wilde redden: ‘Het Tropenmuseum was ongeveer opgeheven en het heeft niet veel gescheeld of het was gesloten. Toen is er door de

twee andere musea gezegd: wij gaan aan de slag om dat museum te redden.83’ Toch hadden de

musea eigenlijk geen keus en is de fusie niet geheel uit vrije wil tot stand gekomen, maar onder sterke druk van de overheid.

Anderzijds legt Schoonderwoerd uit dat de wens om de eigen inkomsten van het Rijksmuseum Volkenkunde te vergroten ook een belangrijke reden was om de fusie met Het

Tropenmuseum en Afrika Museum aan te gaan: ‘[...] wij zaten in een positieve ontwikkeling, maar ik had daar ook het gevoel bij dat er een soort van natuurlijke grens zou zijn in hoe ver die ontwikkeling zou gaan. [...] Ik denk niet dat wij in Leiden meer dan 150.000 a 175.000 bezoekers per jaar gaan trekken. Daarom heb ik het voor de lange termijn en in de toekomst meteen goed gevonden om die

verbinding te maken met de andere musea.’84 Dit sluit aan bij de resultaten uit de analyse van de

jaarverslagen; het museum maakte de afgelopen jaren een groei door, maar die groei is tot nu toe niet krachtig genoeg om de eigen inkomstennorm vanuit de overheid te halen.

Zoals te verwachten valt is minister Bussemaker tevreden met de samenwerking. Zoals zij zelf zei op de dag dat zij de fusie bekend maakte: ‘Door deze samenwerking nog meer tentoonstellingen, nog meer stukken die niet langer in het depot blijven zitten. Precies de soort samenwerking die ik

81

Schoonderwoerd, Interview: 8 82

Kammer, C., ‘Tropenmuseum gered: Rijk stelt subsidie toch beschikbaar.’ NRC Handelsblad, 19 juni 2013 83 Schoonderwoerd, Interview: 11

84

(28)

28

zoek.’85 Op 30 juni 2014 is er vanuit het Mondriaan Fonds extra subsidie verleend voor musea die op

een succesvolle manier hebben samengewerkt. Het geldbedrag dat Het Mondriaan Fonds hiervoor tot zijn beschikking had was direct afkomstig van het ministerie van OCW. Het Nationaal Museum van Wereldculturen heeft ook subsidie uit dit fonds gekregen om te zorgen dat publiek alle drie de locaties gaat bezoeken.86 Of het museum hier blij mee is, is de vraag. Immers; hoe hoger de subsidie is, hoe lastiger het is om de inkomstennorm te halen.

Geconcludeerd kan worden dat de fusie het resultaat is van verschillende belangen. Als gekeken wordt naar de financiële ontwikkeling van het Rijksmuseum Volkenkunde in de afgelopen jaren is het niet verwonderlijk dat het museum positief tegenover de fusie stond. Immers, de kans op de

noodzakelijk hogere eigen inkomsten wordt op deze manier aanzienlijk vergroot. Daarnaast werden de musea nagenoeg door de overheid gedwongen om de fusie aan te gaan en wordt het nieuwe museum daar nu ook voor beloond.

Nu de fusie een feit is, is het zinvol om de gevolgen van de fusie te bekijken. Door samen te werken besparen de musea veel kosten, bijvoorbeeld door de backoffice samen te voegen. De centrale backoffice van het Nationaal Museum van Wereldculturen bevindt zich in Leiden. Het

Tropenmuseum, dat voorheen onderdeel van was het Koninklijk Instituut voor de Tropen (KIT), is losgekoppeld van deze organisatie en maakt op dit moment alleen nog gebruik van hetzelfde gebouw in Amsterdam.87 Voor de fusie hebben alle drie de musea al flinke reorganisaties ondergaan waarbij medewerkers zijn ontslagen. Bij het Tropenmuseum verdween bijvoorbeeld bijna de helft van de banen (23 fte) en zijn tijdelijke contracten niet verlengd. Hierdoor is het bij het samenvoegen van de drie musea eind 2013 niet nodig geweest om personeel te ontslaan.88 Nu de drie musea zijn

samengevoegd focust de nieuwe organisatie zich op het verhogen van de eigen inkomsten in plaats van bezuinigen. Volgens Schoonderwoerd is investeren de enige manier om verder te komen als organisatie: ‘De sport is om nu zo te investeren dat je gaat groeien, ontwikkelen en verdienen waardoor je op een gegeven moment op een hoger niveau staat en je je opeens weer dingen kan veroorloven. En als je op dat lagere niveau blijft staan, dan weet je zeker dat je het ook nooit kan

betalen en dan weet je dus ook dat je nooit verder komt.’89

De musea blijven in Nederland hun eigen naam houden. Dit omdat de musea een sterke merknaam hebben in Nederland. In de communicatie naar het buitenland wordt wel de nieuwe naam gebruikt.

85

Sleutelstad. Sleutelstad.nl. 29 mei 2014. <http://sleutelstad.nl/nieuws/archief/2014/04/volkenkunde-nu-nationaal-museum-van-wereldculturen>

86

Kammer, C. ‘Miljoen euro verdeeld over musea die samenwerken.’ NRC Handelsblad, 30 juni 2014 87

Kammer, C. ‘We worden een soort Tate voor de volkenkunde’ NRC Handelsblad, 4 april 2014 88 Kammer, Tate voor de volkenkunde

89

(29)

29 Ook is er is een duidelijke reden waarom de drie afzonderlijke musea niet worden ondergebracht in één gebouw; ‘We bestrijken drie uiteenlopende regio’s en daarmee bereiken we een ander en breder publiek dan als we maar één enkele locatie zouden hebben. Zo’n locatie speelt bovendien een

belangrijke rol in de lokale culturele infrastructuur, bijvoorbeeld in educatief opzicht.’ 90 Aldus

Schoonderwoerd. Hier wordt het tentoonstellingsbeleid ook op aangepast. De drie locaties gaan zich veel meer van elkaar onderscheiden. Vooral het Tropenmuseum en het Rijksmuseum Volkenkunde gaan zich scherper profileren ten opzichte van elkaar. Schoonderwoerd geeft als voorbeeld dat een tentoonstelling met een actueel onderwerp zoals de tentoonstelling over de Hadj die in 2013 te zien was in Leiden, in de toekomst in het Tropenmuseum te zien zal zijn. In Amsterdam zal het ook meer gaan draaien om beleving. Bijvoorbeeld past Het Tropenmuseum Junior daar goed bij. Leiden gaat zich meer focussen op inhoudelijk sterke tentoonstellingen en de iconen van wereldculturen zoals de Boeddha en de totempaal van de Indianen. Het Afrika Museum blijft tentoonstellingen maken over kunst uit Afrika.91

De musea versterken elkaar op verschillende gebieden, vooral in de collectie die nu gemakkelijk aan elkaar uitgeleend kan worden en in capaciteit. Officieel behoort het Nationaal Museum van

Wereldculturen nu tot de top van de Nederlandse Rijksmusea, bijvoorbeeld op het gebied van bezoekcijfers en de grootte van de collectie. Wezenlijk is er niets aan de aantallen veranderd,

behalve dat ze nu opgeteld kunnen worden. Toch staat het museum volgens Schoonderwoerd nu wel sterker in de onderhandeling met internationale partners, dan de drie afzonderlijke musea op

zichzelf. Op dit moment is het museum bijvoorbeeld bezig met het opzetten van een vaste overeenkomst met volkenkundige musea in het buitenland. Binnen deze overeenkomst maken musea in beide landen tentoonstellingen die dan kosteloos aan elkaar worden uitgeleend. Hierdoor kan het museum met hetzelfde geld twee keer zoveel tentoonstellingen maken.92

Ook op het gebied van publieksbereik zal het nieuwe museum een sterkere positie hebben dan de afzonderlijke musea hiervoor. Door de scherpere profilering van de drie locaties, en de mogelijkheid om grotere, gevarieerde en betere tentoonstellingen te kunnen maken door de grotere collectie, zal er meer en verschillend publiek bereikt kunnen worden. De wetenschappelijke

activiteiten van het museum worden gebundeld binnen het Research Centre for Material Culture dat speciaal hiervoor wordt opgericht. Dit centrum zal zich bevinden in Leiden maar wordt niet door het museum gefinancierd.93

90

Kammer, Tate voor de volkenkunde 91

Kammer, Tate voor de volkenkunde 92 Schoonderwoerd, Interview: 6 93

(30)

30 Andere samenwerkingspartners zoals fondsen reageren positief op de fusie. Schoonderwoerd geeft aan dat hij van te voren bang was dat de fondsen na de fusie nog maar één subsidie aanvraag zouden honoreren, waar de musea voorheen drie keer subsidie ontvingen. Echter kreeg hij net na de fusie al positieve feedback van de fondsen die hem verzekerden dat dit niet zou gebeuren. Schoonderwoerd: ‘dat laat ook wel zien dat de fusie wordt begrepen als een positieve ontwikkeling en dat ze dat liever

stimuleren dan afstraffen.’94

Wat betreft particuliere investeerders gaat het nog niet zo hard, aldus Schoonderwoerd: ‘We hadden niet in Amsterdam, Leiden of Berg en Dal een beleid om echt particuliere gevers binnen te

halen. Wij hebben eigenlijk helemaal geen particuliere gevers. Dat moeten we nog ontwikkelen’95 Dit

is een opvallende uitspraak voor een museum dat van een dreigende sluiting is gered door een legaat van een particulier. Dit legaat staat ook niet op zichzelf; er bestaat bijvoorbeeld bij Het

Tropenmuseum een sterke en ontwikkelde band tussen de wetenschappelijke staf en particuliere schenkers. Ook krijgen de musea regelmatig schenkingen van objecten door particulieren. Juist deze relaties tussen het museum en de particulier kunnen leiden tot donaties van geld, zoals Liefkes naast zijn waardevolle collectie ook zijn huis en spaargeld aan het museum naliet. Deze bestaande sterke band met particulieren is iets wat in stand gehouden en uitgebouwd moet worden en niet opnieuw ontwikkeld hoeft te worden.

Dit is ook iets waarmee rekening gehouden moet worden bij het aannemen van nieuw personeel. Op dit moment wil Schoonderwoerd weer mensen aannemen en dan vooral op het gebied van marketing en fondsenwerving. Dat is op dit moment belangrijk, maar dit moet volgens Schoonderwoerd ook niet te ver doorgevoerd worden: ‘Je wordt dan op een gegeven moment zo afhankelijk van de commerciële rol dat je die museale functie, waarmee alles eigenlijk begonnen was,

liever kwijt dan rijk bent. En dan ben je eigenlijk het paard achter de wagen aan het spannen.’96

Schoonderwoerd erkent ook dat de inhoudelijke kant van het personeel belangrijk is voor het welzijn van de organisatie: ‘Ik heb mij gerealiseerd en ook geleerd dat juist die collectie en de conservatoren die kennis over de collectie hebben de reden zijn dat je met internationale partners over collectie kan praten. En dat leidt er misschien wel toe dat je een tentoonstelling voor hen kan maken. Dus het is

wel belangrijk om het inhoudelijke niet uit het oog te verliezen.’97 Wat uit het voorbeeld van Liefkes

wel blijkt is dat het behouden van een wetenschappelijke staf niet alleen zinvol is voor het

bevorderen van internationale samenwerking, maar ook heel belangrijk is bij het versterken van de relatie tussen het museum en particulieren en verzamelaars.

94 Schoonderwoerd, Interview: 10 95 Schoonderwoerd, Interview: 10 96 Schoonderwoerd, Interview: 7 97 Schoonderwoerd, Interview: 7

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De binnenplaatsen van het Rijksmuseum bieden de ruimte voor een nieuwe inrichting, niet alleen op de begane grond, maar ook op keldemiveau.. Via een letterlijk drempel-

Er wordt hier een opeenvolging van besturende acties binnen het KISS getoetst. Het gaat met name om de keuze van de middelste stap omdat het gaat om een ongebruikelijke situatie. Het

Echter, van de beursgenoteerde organisaties die deze vraag hebben beantwoord blijkt dus dat organisaties met een sterk fluctuerende beurskoers lager scoren op het gebied

Uit een onderzoek van het Instituut voor Internal Auditors (IIA) (2009) onder internal auditors naar de impact van de financiële crisis blijkt dat een groot deel van de responden-

In zijn levensbeschouwelijke werk combineerde hij progressie- ve gedachten, zoals een pleidooi voor dierenrechten, met een die- pe eerbied voor de traditie.. Brandsma

In artikel 2.7 wordt duidelijk gemaakt dat in het register onderwijsdeelnemers per onderwijsdeelnemer het persoonsgebonden nummer en voor zover van toepassing gegevenssets

6.5 Sampling and measuring 6.5.1 Sampling design The accuracy of empirical models when predicting plant traits using reflectance captured by remote sensing platforms

A dominant individual exists within this model that recruits and benefits from one or more subordinate individuals to help defend the territory and to help raise the offspring..