DAVID van MICHELANGELO 1504 - 2004
DAVID
spel : vierde klas 2003-2004
tekst : Luc Cielen
muziek : Hadewijch Devillé
opvoering : Paasfeest vrijdag 2 april 2004
Jahweh, god
Samuël, profeet
Saul, koning
Jesse, vader van David
Eliab, oudste zoon van Jesse
Abinadab, tweede zoon van Jesse
Sjamma, derde zoon van Jesse
Isai, vierde zoon van Jesse
Abiël, vijfde zoon van Jesse
Bekorat, zesde zoon van Jesse
Seror, zevende zoon van Jesse
David, achtste en jongste zoon van Jesse
Goliath, Filistijn
Mispa, dochter van Jesse, zus van David
Gilgal, dochter van Jesse, zus van David
Achinoam, vrouw van Saül
Merab, oudste dochter van Saul
Mikal, dochter van Saul, vrouw van David
Abigail, tweede vrouw van David
Batseba, vrouw van David
DAVID
De meisjes (Israëlitische vrouwen) staan op het podium met de rug naar het publiek. Er klinkt strijdmuziek.
Dan stopt de muziek en beginnen de meisjes te juichen en te dansen. Dansmuziek.
Saul komt op en wordt door de meisjes omringd. Sommigen omhelzen hem, andere vallen op de knieën voor hem. Ze spreken ook allemaal door elkaar. Het moet wat chaotisch, maar heel triomfantelijk en opgewonden zijn.
Saul komt midden vooraan op het podium.
De meisjes staan rondom hem en zijn nog steeds druk doende en door elkaar pratend. Achinoam, de vrouw van Saul komt naar voren en spreekt. De meisjes antwoorden in koor.
Achinoam :
Lang leve Saul !
Meisjes :
Lang leve Saul !
Achinoam :
Hij is de ware koning van Israël !
Meisjes :
Koning van Israël !
Achinoam :
Hij doet wat Jahweh hem opdraagt !
Meisjes :
Leve koning Saul !
Achinoam :
Hij overwon de Amalekieten
En roofde hun schapen en runderen !
Meisjes :
Leve koning Saul !
Iedereen begint te zingen (Lied naar keuze. Bijvoorbeeld : canticorum). Met instrumentale begeleiding. Maar op het hoogtepunt van het lied blijft de muziek plots steken, want Samuel komt op. Iedereen gaan opzij voor hem.
Samuel komt rechts (vanuit de zaal gezien) op en stapt heel plechtig naar voren. Hij kijkt zeer ernstig. Saul en de meisjes wijken naar links op het podium. Samuel komt tot in het midden vooraan, draait zich dan héél rustig om en stapt naar achter op het podium. Voor de Ark van het Verbond blijft hij staan, knielt neer en heft zijn handen op in aanbidding. Enkele seconden blijft hij zo zitten.
Saul en de meisjes kijken hem in stilte aan. Samuel staat recht en spreekt plechtig en traag.
Van zodra Samuel tegen koning Saul spreekt, treedt Saul naar voren.
Samuel :
Saul,
Door mij ben jij tot koning gezalfd
In naam van Jahweh,
De god van Israël.
Jahweh gaf je de opdracht :
Sla het volk van Amalek
En sla hen met Mijn vloek.
Heb jij gedaan
Wat Jahweh je heeft opgedragen ?
Saul :
Ik versloeg het volk van Amalek
Vernietigde hun stad en land
Zoals Jahweh had gevraagd.
Samuel :
Werd heel het volk vernietigd ?
Saul :
Zoals Jahweh had gevraagd.
Samuel :
Werden zij, die in leven bleven,
Saul :
Zoals Jahweh had gevraagd.
Samuel :
Werden zij met al wat ze bezaten
Aan vee en dieren vervloekt ?
Saul :
Zoals Jahweh had gevraagd.
Samuel :
Werd hun koning gedood
Of met de vloek van Jahweh getroffen ?
Saul :
Zoals Jahweh had gevraagd.
Samuel wordt opeens héél kwaad :
Samuel :
Je liegt, Saul.
De koning heb je gespaard.
Saul :
Om hem voor het aanschijn van Jahweh te brengen .
Samuel :
Dat had Jahweh niet gevraagd !
Wat heb je met het vee gedaan ?
Saul :
Het vee werd gedood
Of de woestijn in gejaagd.
Alleen het beste vee heb ik gespaard,
Om het voor Jahweh te brengen
En aan hem te offeren.
Samuel :
Dat had Jahweh niet gevraagd !
Je hebt het woord van Jahweh
Verworpen,
Niet geluisterd naar hem
Die u tot koning
Over zijn volk heeft aangesteld.
Daarom, Saul,
Kan jij niet langer
Koning zijn over Israël.
Jahweh heeft zich van u afgekeerd,
Hij heeft u verworpen,
Een ander zal in uw plaats
Heersen over Israël.
Ga weg !
Saul :
Ik wilde slechts Jahweh eren !
Samuel :
Ga weg !
Saul en de meisjes verlaten het podium. Sauls vrouw legt haar armen om hem heen, de anderen zoeken bij elkaar troost. De handen voor het gezicht, of elkaar vasthoudend gaan ze weg. Heel zachte mineurmuziek klinkt terwijl zij weggaan. Liefst op één alt- of tenorblokfluit of tweestemmig op 1 alt en 1 tenor.
Samuel staat voor de Ark van het Verbond en knielt neer. Hij heft weer zijn handen ten hemel. Als de stem van Jahweh weerklinkt, buigt hij diep voorover met het hoofd tot tegen de vloer.
Jahweh :
Zo spreekt Jahweh,
Uw god,
De God van Israël.
Samuel !
Treur niet
Om het lot van Saul.
Ik heb hem verworpen,
En hij zal
Geen koning meer zijn
Over Israël.
Vul de kruik met olie
Want ik zend u
Naar Bethlehem
Naar een man die Jesse heet.
Want een van zijn zonen
Heb ik uitverkoren
Om koning te zijn
Over het hele volk.
Samuel :
Hoe kan ik dat doen ?
Als Saul dat hoort,
Zal hij me doden.
Jahweh :
Zeg,
Dat je naar Bethlehem gaat
Om mij een offer te brengen.
Nodig Jesse bij het altaar uit
Met al zijn zonen.
Hij die ik u aanwijs,
Zal de nieuwe koning
Van Israël zijn.
Niets hiervan
Zal bij Saul bekend zijn.
Samuel :
Ik zal doen
Wat u zegt.
Samuel staat op, neemt een klein kruikje met olie en gaat weg in stilte. Als Samuel weggaat is er heel even niemand op het toneel. Dan komt Jesse op, gevolgd door zijn zeven oudste zonen en zijn dochters. Ook de andere meisjes komen mee op. (De meisjes zijn enigszins anders gekleed dan bij het begin van het spel, bv. een ander kleed of een andere mantel. Het kan ook dat ze bij het begin van het spel bij Saul gesluierd waren en nu niet meer).
Iedereen verspreidt zich over het podium met elkaar sprekend in kleine wisselende groepjes. Enkelen verwisselen al eens van groepje of vormen een nieuw groepje.
Alles rustig, in het tempo van de muziek die ondertussen klinkt.
De twee dochters van Jesse (Mispa en Gilgal) zijn de hele tijd het dichtst bij hem. Nu en dan komt een van de zonen bij Jesse en vraagt iets, waarop Jesse raad geeft en de zoon weer ergens anders naartoe gaat op het podium.
Na korte tijd komt Samuel op en gaat iedereen eerbiedig voor hem opzij. De meisjes knielen neer, de jongens buigen heel diep. Jesse blijft staan, tezamen met Mispa en Gilgal en gaan op Samuel toe. Als Jesse begint te spreken staan de meisjes weer recht en de jongens buigen niet langer, maar allen luisteren en reageren op wat ze horen.
Muziek : alleen rustig slagwerk in een stapmaat. Van zacht crescendo naar sterk op het moment dat Samuel weer opkomt.
Jesse :
Gegroet, Samuel,
Profeet van Jahweh,
Samuel :
Gegroet, Jesse,
Jahweh heeft me hierheen gezonden.
Jesse :
Betekent uw komst
Onheil voor deze stad ?
Samuel :
Vrede zij u en uw stad Bethlehem.
Jahweh zendt me tot u
En uw zonen.
Mispa en Gilgal: Waarom ? Waarom ?
Mispa :
Hebben zij kwaad gedaan
In de ogen van God ?
Samuel :
Zij zijn rechtvaardig
En goed in de ogen van Jahweh.
Onder hen is hij
Die ik met de heilige olie
Zal zalven
Tot koning over Israël.
De meisjes (ook Misap en Gilgal) zijn heel opgewonden en praten door elkaar. De jongens staan fier rechtop en staan trots.
Jesse :
Zal Jahweh
Uit mijn gezin,
Mijn nageslacht,
De koning aanwijzen ?
Samuel :
Zo spreekt Jahweh.
Maak u klaar voor het offer
En leid uw zonen
Voor Zijn aangezicht.
Samuel begeeft zich naar de Ark van het Verbond.
Enkele meisjes brengen het altaar, anderen brengen alles aan voor het offer: de schaal, de gloeiende kolen, de wierook. Alles wordt neergezet voor de Ark.
Samuel staat met de rug naar de zaal recht in het midden voor het altaar, achteraan op het podium. Om hem heen staan Jesse, zijn dochters en de zonen.
Allen knielen neer.
Als het offer is gebracht gaat Samuel naar voor op het podium met het kruikje olie in de hand. Hij staat links vooraan. Jesse gaat rechts vooraan.
De zeven zonen vormen een halve kring tussen hen beiden in. De meisjes staan verspreid tussen de jongens.
Een voor een komen de zeven zonen nu aan de beurt. Ze komen eerst naar hun vader Jesse, die zegt hun naam en dan gaan ze naar het midden van het podium. Daar doen ze iets dat bij hen past. De een laat zien hoe sterk hij is, de ander kan goed vechten (doet dat tegen een andere zoon) enz. het mag telkens wat uit de hand lopen zodat er kan gelachen worden.
Eliab komt naar voren. Gaat bij Jesse
Jesse :
Eliab is de oudste
Hij is groot
En sterk als een beer.
Eliab laat zijn kracht bewonderen en gaat dan naar Samuel. Samuel heft zijn handen ten hemel en knikt dan nee. Abinadab komt naar voren. Gaat bij Jesse.
Jesse :
Abinadab is snel
Als een hinde.
Niemand verslaat hem
In het lopen.
Abinadab loopt, gaat daarna naar Samuel. Samuel heft zijn handen ten hemel en knikt dan nee. Sjamma komt naar voren. Gaat bij Jesse.
Jesse :
Sjamma is handig met het zwaard.
Hij is de schrik van al zijn vijanden.
Sjamma houdt een zwaardgevecht, eerst alleen (schaduwgevecht), dan tegen een van de zonen die hij uitdaagt. Gaat dan naar Samuel. Samuel heft zijn handen ten hemel en knikt dan nee.
Isai komt naar voren. Gaat bij Jesse.
Jesse :
Isai is de beste klimmer
Hij klimt in bomen
En over muren
Niemand kan hem gevangen nemen.
Isai toont zijn klimkunst en gaat naar Samuel. Samuel heft zijn handen ten hemel en knikt dan nee. Abiël komt naar voren. Gaat bij Jesse.
Jesse :
Abiël is lenig als een slang.
Abiël toont zijn kunst en gaat naar Samuel. Samuel heft zijn handen ten hemel en knikt dan nee. Bekorat komt naar voren. Gaat bij Jesse.
Jesse :
Niemand kon ooit
Bekorat verslaan in het boksen.
Bekorat toont zijn kunst en gaat dan naar Samuel. Samuel heft zijn handen ten hemel en knikt dan nee. Seror komt naar voren. Gaat bij Jesse.
Jesse :
Seror is de beste speerwerper.
Elke lafaard vlucht,
Als Seror zijn speer gooit,
Want hij treft altijd doel.
Seror toont zijn kunst en gaat dan naar Samuel. Samuel heft zijn handen ten hemel en knikt dan nee.
Samuel :
Jahweh had mij gezegd
Dat ik één van je zonen,
Tot koning moest zalven.
Zijn dit àl uw zonen, Jesse ?
Meisjes :
David !
David is nog niet geweest ....
Samuel :
Wie is David ?
Jesse :
David is mijn jongste zoon,
Maar is nu niet thuis.
Meisjes :
Hij is bij de schapen
Op de weide.
Jesse :
Hij hoedt de schapen.
Samuel :
Breng me bij hem.
Iedereen gaat weg. Eerst klinkt weer de stapmuziek zoals bij het begin van deze scène. Dan gaat die muziek over in harpmuziek. Eenvoudige melodieuze muziek. De muziek stopt.
David komt op met een kudde schaapjes. Hij gaat zitten, achteraan links op het podium, neemt de harp en begint te spelen. Op dat moment klinkt de harpmuziek weer.
De schaapjes komen dicht bij hem liggen.
Samuël, de meisjes en Jesse komen op. De muziek stopt.
Als de meisjes opkomen, lopen de schaapjes naar hen. De meisjes gaan her en der neerzitten, en sommigen nemen een schaapje op schoot.
Jesse :
Hier is David.
Hij speelt de harp
Mooier dan alle anderen.
Hij is behendig met de slinger.
Moedig als een leeuw.
Hij is voor niemand bevreesd
David staat recht en gaat naar Samuel. Samuel houdt zijn handen zegenend boven David.
Samuel :
Ik voel dat
Jahwehs geest op hem rust.
Híj zal koning zijn over Israël.
Hij zal als de goede herder zijn,
Die zijn kudde beschermt voor de wolf.
David :
D’ er kwam eens een wolf
Bij de kudde.
Ik nam mijn slinger
En legde een puntige kei erin.
Ik trof de wolf
En doodde hem.
Samuel :
Hij zal zijn als de leeuw,
Die zijn vijanden vernietigt.
David :
Ik heb eens een leeuw gedood,
Die in het gebergte rondzwierf,
En schapen uit mijn kudde roofde.
Met mij eigen handen heb ik hem gedood.
Samuel :
Kniel neer, David,
En ontvang de heilige olie,
Die u tot koning
Over Israël zalft.
David knielt neer en Samuel giet een dunne straal olie over het hoofd van David. Daarna legt hij zijn handen op Davids hoofd en zegent hem.
Iedereen gaat weg.
Er klinkt muziek die stilaan luider wordt en een spannend karakter krijgt.
Saul komt alleen op. De muziek gaat verder, héél zacht. Maar telkens als Saul zwijgt wordt de muziek luider, terwijl hij spreekt klinkt hij heel zacht verder. Soms is er geen muziek als Saul spreekt. De troon staat achteraan in het midden op het podium.
Saul :
Jahweh heeft me vervloekt.
Samuel, zijn rechter en profeet
Heeft me mijn macht ontnomen.
Maar nog steeds ben ik koning.
muziek
Kon Samuel mijn macht afnemen ?
muziek
Wie zal Israël dan leiden
In de strijd tegen de Filistijnen ?
muziek
Wie zal de Ark van het Verbond beschermen,
Wie het vee in veilige weiden laten grazen ?
muziek
Als Jahweh zich van me afkeert,
Moet ik mij dan tot de duivel wenden ?
Saul gaat zitten op zijn troon. Het licht dooft plotseling. De muziek blijft spelen, héél hard De Demon komt op en maakt bezwerende gebaren rondom de troon van Saul.
Saul : (gilt)
Wie ben jij ?
Ga weg !
Ga weg !
Verdwijn !
De demon verdwijnt terwijl hij spottend lacht. De muziek houdt plotseling op (niet afmaken), het licht gaat aan. Saul springt recht van zijn troon.
Saul :
Een demon
Heeft zich meester gemaakt
Van mij,
Nu Jahweh
Zijn handen van mij
Heeft weggenomen.
Achinoam komt opgelopen en neemt Saul in haar armen.
Achinoam :
Stil, Saul
‘t Is maar een kwade droom.
Achinoam brengt Saul weer naar zijn troon en gaat weg.
Saul gaat weer zitten. Plots is de demon en de muziek er weer. Het licht gaat weer uit. Saul gilt en springt van zijn troon, rolt over de vloer al gillend.
Als hij zijn vrouw en dochters roept komen ze op.
Saul :
Achinoam !!!
Merab !!!
Mikal !!!
Wie kan me
Van deze kwade demon bevrijden ?
Vrouw en dochters knielen bij hem neer. Ze nemen hem in hun armen.
Achinoam :
Laat een droomverklaarder komen.
Mikal :
Iemand moet hem helpen.
Ik ken iemand :
David,
De zoon van Jesse
In Bethlehem.
Saul :
Laat hem bij mij komen.
Mikal gaat weg, Merab en Achinoam blijven bij Saul en brengen hem terug naar zijn troon.
Saul :
Laat me alleen.
Achinoam en Merab gaan weg.
Saul is alleen, hangt uitgeput op zijn troon.
Plots komt de demon weer op, ook de muziek. Het licht gaat uit. Saul roept op David.
Saul :
David !!!
David !!!
Tussen de hevige muziek klinkt nu de harp. David komt op. De harpmuziek klinkt nu duidelijker omdat de andere muziek zachter wordt. De demon verdwijnt, David staat nu voor Saul en speelt de harp. Dat is de enige muziek die nu nog klinkt.
Saul kalmeert en stapt tenslotte naar David en omhelst hem.
Saul :
Dank je, David,
Ga nu weer naar huis.
Als ik je nodig heb,
Laat ik je roepen.
Zeg tegen je broeders
Dat ze zich klaarmaken
Voor de strijd.
De Filistijnen wachten ons op,
En willen ons doden.
David gaat weg. Er klinkt nu marsmuziek.
Saul zit weer op zijn troon. De broers van David komen op. Ze buigen voor de troon van Saul.
Eliab :
Wij, zonen van Jesse,
Uit Bethlehem,
Uit het land van Juda,
Stellen ons aan de zijde
Van u, Saul,
Koning over Israël.
Abinadab :
Wij zullen u bijstaan
Met al onze krachten.
Sjamma :
Met alle moed
En dapperheid
Isai :
Dank zij ons,
Zal de vijand
Nooit ofte nooit,
Het volk van Israël
Vernietigen.
Abiël :
Wij zullen strijden
tot ter dood.
Bekorat :
Zij aan zij zullen wij staan,
Niemand zal voorbij ons gaan.
Seror :
Nog eerder zullen we allen sterven
Dan de strijd uit de weg te gaan.
De marsmuziek klinkt weer terwijl Saul en de zonen van David weggaan. De muziek stopt.
David, Mispa, Gilgal, Mikal, Merab, Abigail, Batseba en de vrouw van Jesse komen op.
Vrouw Jesse :
David,
Je broers zijn al zo lang
In het legerkamp.
Ga naar hen toe
En breng hen wat te eten.
David :
Wat zal ik meenemen ?
Vrouw Jesse :
Gilgal,
Haal een brood,
David moet dat maar meenemen.
Gilgal haalt een brood en geeft het aan David.
Mispa :
Is dat wel genoeg ?
Wacht even,
Mispa loopt weg, en komt met 2 broden terug.
Neem die ook mee.
David neemt de 2 broden aan.
Mikal, Merab, Abigail, Batseba lopen nu ook weg en komen elk met nog een brood terug.
Mikal :
Neem dit ook mee.
Merab :
En dit.
Abigail :
En dit ook.
Batseba :
En dit ook.
Gilgal :
Maar is één brood
Voor elk wel genoeg ?
Zouden we niet nog wat meer meegeven ?
Mispa :
We hebben nog 3 broden over,
Kom, die geven we ook mee.
Mispa, Merab en Mikal lopen die broden halen en geven ze aan David.
Vrouw Jesse :
Groet je broers
Omhels hen
En vraag hoe het met hen gaat.
Kom snel terug !
David neemt afscheid.
Dezelfde marsmuziek als daarnet klinkt nu.
De broers van David komen op, gewapend. Ze zitten in een kring en spreken met elkaar. Dan komt David. Als ze hem zien, staan ze recht en begroeten hem.
De muziek stopt.
Als ze vertellen, doen ze dat beurt om beurt met een zin, maar ze doen dat zo dat ze elkaar bijna voortdurend in de rede vallen.
David :
Hoe gaat het hier ?
Hoe is het met de strijd tegen de Filistijnen ?
Eliab :
Slecht.
De Filistijnen zitten in hun kamp.
Abinadab :
Maar elke dag komen ze eruit.
Sjamma :
Maar ze willen niet strijden.
Isai :
Nee,
Er is een man bij hen.
Abiël :
Heel groot van gestalte.
Bekorat :
Een reus is het.
Seror :
En elke dag komt hij naar voren
Eliab :
En zegt :
Abinadab :
Wie van de Israëlieten
Durft tegen mij vechten ?
Sjamma :
Dan steekt hij zijn zwaard omhoog.
Isai :
Dubbel zo lang als ónze zwaarden is dat !
Abiël :
En vlijmscherp !
Seror :
Wie mij overwint,
Overwint alle Filistijnen.
Eliab :
En dan zal de strijd
Gedaan zijn.
Geen oorlog meer
Tussen Israël en de Filistijnen !
Abinadab :
Hij heet Goliath !
Sjamma :
En niemand in ons leger
Durft tegen hem vechten.
Isai :
Hij is véél te groot voor ons.
Abiël :
Véél te sterk.
Bekorat :
En dat duurt nu al
Seror :
Veertig dagen !!
David :
Als niemand van jullie
Tegen Goliath durft vechten,
Weet je,
Broers :
Wat, wat, wat .... ???
David :
Dan wil ik dat wel doen !
Broers :
Hahahahaha ....
Eliab :
Jij bent toch niet gekomen
Om te vechten.
Abinadab :
Geef ons maar ons brood !
Sjamma :
Neem je harp
Isai :
En ga naar koning Saul.
Abiël :
Speel wat voor hem,
Bekorat :
Dan zal hij gekalmeerd zijn,
Seror :
Want hij is woedend
Omdat niemand met Goliath durft vechten.
David :
Ik ga naar de koning.
Marsmuziek
David gaat weg. De broers gaan weg.
De muziek die bij de demon gespeeld werd, klinkt weer.
David groet voor de koning, die opspringt als David binnenkomt en hem omhelst.
Saul :
Speel voor me !
David :
Ik wil wel spelen,
Maar ik wil u ook vragen ...
Saul :
Speel !
David :
Ik wil vragen
Of IK mag strijden
Tegen Goliath.
Saul barst in lachen uit. Dan komt de demon.
Demon :
Hij wil
De DOOD !
Saul :
Jij wil dood ?! (wijst op David)
Demon :
Hij wil ons in de handen geven
Van de Filistijnen.
Saul :
Je wil ons in slavernij brengen ? (bedreigt David nog meer)
Demon :
Hij wil ons allemaal laten sterven!
Saul :
Ga weg, demon !
Maar de demon dringt nog meer aan. Nog andere demonen komen nu op. Saul wordt helemaal krankzinnig.
Saul :
Speel, David,
Speel,
Verjaag die boze geesten !
David begint te spelen. De demonen kronkelen ineen en kruipen achter de troon weg hals over kop. Dan springen ze weer te voorschijn en bedreigen Saul.
Saul springt op. Hij grijpt zijn speer en gooit die naar David. Maar mist hem. De demonen vluchten gillend en lachend weg. Saul valt neer.
David komt bij hem. Saul kalmeert.
Marsmuziek klinkt. En stappen van soldaten. Dan hoort men de stem van Goliath.
Goliath :
Israëlieten,
Wie komt er tegen mij vechten ?
Saul :
Ga naar de strijdplaats, David.
Vecht maar tegen Goliath
Ons lot ligt in jouw handen.
(roept)
Geef David wapens !
Goliath :
Wie komt er vandaag tegen mij vechten ?
David gooit alles van zich af. Hij neemt zijn slinger.
David :
Dit is alles wat ik nodig heb.
Goliath :
Voor de laatste keer :
Wie komt er vandaag tegen mij vechten ?
David :
Ik !
David weg. De broers ook. Het podium is leeg. Marsmuziek. De Israëlieten komen op links op het podium. De Filistijnen komen rechts. Goliath komt rechts achteraan op.
Goliath :
Wie riep daar IK ?
David komt tussen de Israëlieten uit naar voren, links vooraan op het podium.
David :
Ik.
Goliath :
Een kind ?
Ga naar uw moeder,
Ze heeft visjes gebakken.
Alle Filistijnen lachen.
David :
Ik kom tegen u vechten.
Goliath :
Hoort hem piepen
Als een muis.
Hij heeft nog niet eens een baard !
Melkmuil !
De Filistijnen lachen.
David legt zijn slinger op de grond en neemt een zakje dat aan zijn gordel hang. Hij kiest daaruit een steen en legt die in de slinger, die hij dan weer opneemt.
Goliath :
Zie,
Hij kruipt op de grond.
Een worm is het.
Maak maar een gat
En kruip erin weg.
Want pas maar op,
Het gaat regenen !
‘t Gaat pijlen regenen !!!
De Filistijnen lachen.
Goliath trekt zijn zwaard en heft het hoog op.
Goliath
Ik ga korte metten
Met u maken.
Filistijnen !
De overwinning is aan ons !!!
David slingert zijn steen en treft Goliath. Die valt neer.
Even is het muisstil. Dan juichen de Israëlieten, de Filistijnen vluchten weg. Vrolijke dansmuziek.
De meisjes komen op en allen beginnen een rondedans rond David, die door enkelen omhoog wordt geheven. Allen komen naar voren en groeten.